Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
31 278
Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 22 april 2008 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel 1 wordt in de tekst van het eerste lid, onderdeel c, «de beoordeling van de stage,» vervangen door: de beoordeling van de stage en de aanwijzing van stagebegeleiders,. b. Onderdeel 2 wordt vervangen door twee onderdelen, luidende: 2. het tweede lid komt te luiden: 2. Het instituut voert de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met j, uit overeenkomstig het daarvoor geldende reglement. Het instituut stelt dit reglement vast met inachtneming van de regels, bedoeld in het derde lid. 2a. het derde lid komt te luiden: 3. Onze Minister stelt, het instituut gehoord, regels met betrekking tot de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met j. c. In onderdeel 3 komt in de tekst van het vierde lid de eerste volzin te luiden: Onze Minister kan rijksgecommitteerden aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en met j. d. In onderdeel 5 wordt de tekst in het zevende lid als volgt gewijzigd: 1°. de tweede volzin komt als volgt te luiden: Het voor het uitvoeren door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en met j te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten van de in het vierde lid bedoelde rijksgecommitteerden. 2°. in de derde volzin «de derde volzin» vervangen door: de tweede volzin.
KST117711 0708tkkst31278-7 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2008
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 278, nr. 7
1
B. In artikel I, onderdeel F, wordt in de tekst van artikel 9, eerste lid, onderdeel d «12b, derde, onderdeel b» vervangen door: artikel 12b, derde lid, onderdeel b. C. Artikel I, onderdeel H, wordt als volgt gewijzigd: a. In de tekst van artikel 12a wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende: 2. Het instituut kan stagebegeleiders aanwijzen. b. in de tekst van artikel 12a wordt in het derde lid (nieuw), onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een komma, een lid toegevoegd, luidende: c. de aanwijzing van stagebegeleiders. c. In de tekst van artikel 12b wordt in het eerste lid wordt na «certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b,» toegevoegd: of een instructeursbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals dat artikel gold op 1 januari 2008. d. In de tekst van artikel 12b wordt in het tweede lid «de leerdoelen en de inhoud» telkens vervangen door: de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven werkwijze. e. In de tekst van artikel 12b wordt in het derde lid, onderdeel a, «de omvang en de inhoud van de theoretische bijscholing» vervangen door: de omvang, de inhoud en de verplichtingen van degene die de gecertificeerde cursussen verzorgen,. f. In de tekst van artikel 12c, eerste lid, wordt «een certificaat» vervangen door: een certificaat of een instructeursbewijs, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals dat artikel gold op 1 januari 2008. D. Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd: a. In de tekst van artikel 13, onderdeel a, onder 2, wordt «het examen voor de categorie A, C, D, BE, CE of DE» vervangen door: het examen voor de categorie A, C of D. b. In de tekst van artikel 13, onderdeel b, wordt na «vijf achtereenvolgende jaren.» toegevoegd: In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd. E. Artikel IV, achtste lid, komt te luiden: 8. Bij een door het instituut vastgestelde beoordeling van de eerste praktische bijscholing als onvoldoende: a. volgt de betrokkene in het geval dat het vijfde of zesde lid van toepassing is opnieuw praktische bijscholing, met dien verstande dat in het geval dat ook de beoordeling van de tweede praktische bijscholing onvoldoende is, de geldigheid van het certificaat niet wordt verlengd, b. volgt de betrokkene in het geval dat het zevende lid van toepassing is en ook de beoordeling van de tweede praktische bijscholing onvoldoende is, een derde praktische bijscholing met dien verstande dat in het geval dat ook de beoordeling van de derde praktische bijscholing onvoldoende is, de geldigheid van het certificaat niet wordt verlengd;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 278, nr. 7
2
c. in de onder a. en b genoemde gevallen zijn de artikelen 9, eerste lid, onderdelen c en d, 13, aanhef en onderdeel b, en 15, eerste lid, onderdeel e, van overeenkomstige toepassing. Toelichting A. a. Artikel 2, eerste lid, WRM 1993 regelt de taken van het instituut. Tijdens de stage wordt de stagiair begeleid door een stagebegeleider. Aan die begeleider zullen in de nadere regelgeving eisen worden gesteld. Het instituut kan toetsen of aan die eisen wordt voldaan in het kader van de aanwijzing van de stagebegeleiders. De betrokken wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, WRM 1993 geeft het instituut daarom de taak de stagebegeleiders aan te wijzen. b. In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, WRM 1993 wordt het instituut net zoals dat voorheen het geval was, belast met het afnemen van het examen en van onderdelen uit de nieuwe wet die elementen van een examen in zich dragen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en bij regeling van ondergetekende kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de taken van het instituut met betrekking tot het examen en de onderdelen met examenachtige elementen. Deze regels dienen als randvoorwaarde voor de uitvoering door het instituut van zijn taak en het daarvoor door het instituut op te stellen reglement. c en d. De rijksgecommitteerden houden toezicht op het afnemen door het instituut van examens, toetsen, beoordelingen e.d. Het aantal taken van het instituut met een examenachtig karakter is in artikel 2, eerste lid, WRM 1993 uitgebreid. De wijziging van de taken van de rijksgecommitteerden wordt daar door middel van de wijziging van artikel 2, vierde lid, WRM 1993 mee in overeenstemming gebracht. Het is zinvol om ook de nieuwe taken van het instituut onder het door de rijksgecommitteerden uit te oefenen toezicht te laten vallen, zodat – mede in verband met de evaluatie over 5 jaar – bezien kan worden hoe deze nieuwe taken ten uitvoer worden gebracht. De rijksgecommitteerden houden in ieder geval toezicht op het afnemen van het examen, van de geschiktheidstest, van het examen in het kader van het herintrederstraject, de toets, bedoeld in artikel 21, derde lid, WRM 1993 en het aanvullend examen docent educatieve maatregel (artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en h tot en met j, WRM 1993). Deze vinden alle plaats bij het instituut zelf. De beoordeling van de stage en de praktijkbeoordeling in het kader van de praktische bijscholing (artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, WRM 1993) vinden daarentegen meer verspreid door het land plaats. Dit zou mogelijk kostenverhogend kunnen werken, waarmee terughoudend moet worden omgegaan. Daarom wordt in overleg tussen ondergetekende en de rijksgecommitteerden op basis van een kosten-baten afweging een prioritering van het toezicht op artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, WRM 1993 ten opzichte van de overige toezichtsgebieden (artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en h tot en met j, WRM 1993) bepaald. Hierbij wordt nader vastgesteld in welke mate en vorm het toezicht op artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, WRM 1993 zal plaatsvinden. Aan de hand van de nadere uitwerking van de verschillende examen- en toetsingsonderdelen zullen de kosten die met deze onderdelen gemoeid zijn, inclusief de kosten van het toezicht door de rijksgecommitteerden, inzichtelijk worden gemaakt. Uitgangspunt hierbij zal zijn dat de totale lasten voor de branche ten gevolge van de herziening van de WRM 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 278, nr. 7
3
niet zullen stijgen. Hierbij dient te worden bedacht dat zoals vermeld in onderdeel 1.4 van de memorie van toelichting de lasten voor de branche ten gevolge van de invoering van de bijscholing in de plaats van de applicatietoets aanzienlijk zullen dalen. d. De verwijzing in artikel 2, zevende lid, WRM 1993 in de derde volzin naar de derde volzin van dat lid is onjuist. Het artikellid wordt daarom gewijzigd zodat naar de tweede volzin daarin wordt verwezen, naar het deel van het tarief dat bestaat uit de vergoeding van de kosten voor rijksgecommitteerden. Dit deel wordt door het instituut aan de rijksgecommitteerden afgestaan. B. Deze wijziging is slechts van redactionele aard. C. a. Het instituut krijgt in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, WRM 1993 de taak de stagebegeleiders aan te wijzen. De wijziging van artikel 12a, WRM 1993, geeft het instituut de bijbehorende bevoegdheid. b. Aan de stagebegeleiders zullen in het Besluit en de Regeling rijonderricht 2008 eisen kunnen worden gesteld. De onderhavige wijziging van artikel 12a, WRM 1993, geeft daarvoor de basis. c. en f. In de memorie van toelichting is bij artikel I, onderdeel T, is uiteengezet waarom de uitzonderingspositie voor groene certificaathouders, die op het moment van inwerkingtreding van de WRM 1993 50 jaar of ouder waren en die nog steeds hun applicatietoets niet hebben gehaald, niet meer wordt gehandhaafd. Op hen wordt daarom het nieuwe regime van toepassing. Dit houdt in dat ook voor hen de bijscholingsplicht geldt. De betrokken wijziging van artikel 12b, eerste lid, WRM 1993 regelt dit. Verder verloopt de geldigheid van hun bewijs vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet. Met de onderhavige wijziging van artikel 12c, eerste lid, WRM 1993 wordt het hen mogelijk gemaakt tot vijf jaar na het verlopen van de geldigheid van het instructeursbewijs het herintrederstraject te volgen. Op die manier kan de betrokken rijinstructeur in het bezit komen van een geldig certificaat, zonder dat hij daarvoor het hele examentraject hoeft te doorlopen. d. en e. Het voorstel van wet geeft het instituut ook als taak de certificering van de cursussen voor de theoretische bijscholing. Artikel 12b, WRM 1993 geeft de basis voor het stellen van regels met betrekking tot de omvang en de inhoud van de theoretische bijscholing. Het is wenselijk dat ook eisen kunnen worden gesteld aan de degenen die de cursussen zullen gaan verzorgen. Daarom wordt artikel 12b, derde lid, onderdeel a, WRM 1993 dienovereenkomstig gewijzigd. De wijziging van artikel 12b, tweede lid, WRM 1993 geeft het instituut de bevoegdheid die eisen bij de certificering van de cursussen toe te passen. D. Aangezien er geen stage wordt ingevoerd voor het behalen van het certificaat voor de categorie BE, CE en DE, worden deze categorieën uit het betrokken onderdeel van artikel 13 geschrapt. E. Artikel IV WRM 1993 voorziet in het overgangsrecht. Per jaar dat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 278, nr. 7
4
geldigheid van het certificaat na de inwerkingtreding van de wet verloopt, geldt een element van de bijscholingsverplichting. Afwisselend betreft dit een theoretische en een praktische bijscholing. Voor een rijinstructeur van wie de geldigheid van het certificaat verloopt meer dan zestig maanden na de datum van de inwerkingtreding van de wet, geldt de bijscholingsverplichting als bedoeld in artikel 12b WRM 1993. In de memorie van toelichting, paragraaf 1.4, ad 5, is de regeling toegelicht voor het geval de betrokken rijinstructeur de praktische bijscholing met een onvoldoende afsluit. Het is wenselijk deze regeling ook van toepassing te laten zijn voor de praktische bijscholing als onderdeel van het overgangsrecht. De minister van Verkeer en Waterstaat, C. M. P. S. Eurlings
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 278, nr. 7
5