Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
23 206
Beleidsvisie technologie
Nr. 9
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 5 september 1996 De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 12 juni 1996 overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken over: – de brief van de minister van 7 mei 1996 over het Actieplan Vrouwen en Techniek (Kamerstuk 23 206, nr. 7); – de brief van de minister van 8 mei 1996 over SWAP 2000: het Software Actieplan 1996–2000 (EZ-96–239); – de brief van de minister van 29 mei 1996 over de voordracht voor het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologische samenwerkingsprojecten, alsmede de voordracht tot intrekking van de Besluiten IT, PBTS, T&U en de Subsidieregeling BTOC 1994 (Kamerstuk 24 400, XIII, nr. 45). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Vouˆte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA). Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), NijpelsHezemans (groep-Nijpels), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66), Crone (PvdA).
Mevrouw Van der Hoeven (CDA) vond het belangrijk dat met het SWAP wordt erkend dat software een strategische factor is voor het welslagen van nieuwe producten en diensten. Er is een goede werkwijze gekozen door een knelpuntenanalyse op te stellen en vervolgens naar oplossingen te zoeken langs de lijnen van die analyse. Zij vreesde wel dat de beperkte toespitsing op kansrijke en belangrijke gebieden van de informatica de eerste lijn (kennis, ontwikkeling en opleiding) zal inperken. Kennis van informatica moet zo breed mogelijk worden verspreid; het wordt immers in nagenoeg elk kennisgebied toegepast. Informatica is geen doel op zich, maar een noodzakelijk instrument om het concurrerend vermogen van iedere sector te vergroten. Een dergelijk samenhangend beleid ontbreekt in de nota. Verder is onduidelijk wie zich op welk deelterrein waarmee bezighoudt. Zij steunde de voorstellen om de beschikbare kennis toegankelijker te maken en ook de aanzet voor een verdere samenwerking tussen bedrijven en universiteiten had haar instemming. Bij de beoordeling van de voorstellen voor de technologische topinstituten zou het aspect van de toepassing van informatica een belangrijke factor kunnen zijn. Extra aandacht voor de ontwikkeling van multimedia en educatieve software is geboden, niet alleen om de «school voor morgen» te kunnen
6K2702 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
1
1
verwezenlijken, maar ook om te bevorderen dat het aantal studenten informatica toeneemt. Met de beslissing de specifieke instrumenten in het bedrijfsgerichte instrumentarium van het ministerie van EZ te vervangen door generieke instrumenten wordt het beleid gericht op de bevordering van een afgebakend technologieterrein verlaten. Dit staat haaks op de opzet van het SWAP waar immers opnieuw met afgebakende terreinen wordt gewerkt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Kredietregeling elektronische dienstenontwikkeling (Kredo), bedoeld voor de ondersteuning van de ontwikkeling van nieuwe diensten voor onder andere de elektronische industrie. In dit verband vroeg zij in hoeverre de aanpassing van de WBSO nodig is voor softwareaanvragen. Mevrouw Van der Hoeven onderschreef het voornemen samenwerking tussen bedrijven tot het generieke EZ-samenwerkingsinstrument te rekenen. Ook hier geldt dat samenwerking op zich niet het doel moet zijn, maar het resultaat dat op de markt kan worden behaald. Volgens het SWAP moet minimaal 30% van de projecten software als belangrijkste aandachtsgebied hebben. Kan de minister dit toelichten? Doelt hij hiermee op 30% van het totale budget? Hoe zal de verdeling van het budget eruit zien nu weer een criterium aan het verdeelmechanisme wordt toegevoegd? De doelstelling dat minimaal 25% van de bedrijven die deelnemen aan exportbevorderende activiteiten moet komen tot duurzame exportactiviteiten op het terrein van de software vond zij wel erg optimistisch. Waarom wordt hier zozeer de nadruk gelegd op software of software gerelateerde producten? Omdat er geen extra budget beschikbaar is voor het SWAP, moeten de aangekondigde projecten uit het bestaande budget worden gefinancierd. Waar haalt de minister het geld vandaan? Welke andere projecten en prioriteiten worden voor de uitvoering van het SWAP naar de achtergrond verschoven? Hoe wordt voorzien in de opzet, onderhoud, beheer en financiering van het voorgenomen nationale softwarenetwerk? Ook dit moet immers binnen het bestaande budget worden verwezenlijkt. Voor wie zijn de aangekondigde «factfinding missions» bedoeld en wie zal ze uitvoeren? Welke meerwaarde verwacht de minister van dergelijke door de overheid uitgevoerde missies? Zij kwam tot de conclusie dat het SWAP ambitieus is, maar ook algemeen en niet ingaat op de huidige situatie van het relevante Nederlandse bedrijfsleven. Zij pleitte ervoor dat die zaken worden opgepakt die een algemeen voorwaardenscheppend karakter hebben, in het bijzonder op de terreinen kennis, ontwikkeling en opleiding. Het technologieinstrumentarium van het ministerie van EZ moet ruimte bieden voor software gerelateerde «research and development» (R&D), maar dan wel tot een zodanig financieel niveau dat andere zaken niet in het gedrang komen. Wil de minister ingaan op de prioriteitenafweging die hem in dit kader voor ogen staat? Het Actieplan vrouw en techniek beoogt een deelname van 10,5% vrouwen en meisjes in technische opleidingen en beroepen in 1998. Dat is weinig, want in 1992 was het aandeel vrouwen in technische beroepen alleen al 8%. Mevrouw Van der Hoeven onderschreef het voornemen om Technika 10 uit te breiden. Welk budget is hiervoor beschikbaar? Jeugd en techniek heeft een andere doelgroep, maar houdt zich wel bezig met dezelfde doelstelling. Op 1 januari 1997 wordt de huidige subsidieregeling bee¨indigd. Om te voorkomen dat de financiering en continuı¨teit van de instellingen in gevaar komen, moet daarom snel actie worden genomen. Het gaat om kleine bedragen die echter een groot effect sorteren. Zij miste in de brief een daadwerkelijk belang en betrokkenheid van de zijde van de werkgevers en riep de verschillende organisaties op in onderling overleg meer gestalte te geven aan dit beleid. Welke acties stelt de minister zich voor? Ziet het bedrijfsleven het belang in van het project
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
2
Bedrijven leren van bedrijven? Ziet het het belang van meer vrouwen in technische functies? Beroepsprofielen zijn belangrijk en hebben invloed, maar de keuze voor een technische opleiding wordt eerder gemaakt. Die keuze wordt mede bepaald door de beeldvorming en de mening van leerkrachten en schooldecanen. Techniek is echter nog lang geen gemeengoed in de opleidingen voor leerkrachten voor het basisonderwijs. Wil de minister actie ondernemen om ervoor te zorgen dat ook dit aspect van de opleiding wordt ingevuld? Voor het Actieplan is niet veel geld beschikbaar: vier maal 1,25 mln. Kan in de vervolgfase een financie¨le vertaling worden gegeven van de voorstellen en een bestedingsvoorstel voor het beschikbare budget? Mevrouw Van der Hoeven betreurde het dat de bestaande technologiestimuleringsregelingen niet zijn gee¨valueerd, omdat een dergelijke evaluatie meer inzicht zou bieden in de reikwijdte van het nieuwe samenwerkingsinstrument. Over dit nieuwe samenwerkingsinstrument heeft weinig overleg met het bedrijfsleven plaatsgevonden. Is het een instrument waar de markt om vraagt? De voorgenomen regeling is door de overheersende aandacht voor «research» vooral gericht op grotere ondernemingen, want kleinere bedrijven houden zich merendeels bezig met «development». Wil de minister zijn beweegredenen toelichten? In de regeling ontbreekt de doelstelling die de minister vorig jaar heeft geuit voor de bevordering van «technology management» zowel op nationaal als op bedrijfsniveau. Is hij bereid dit aspect mee te nemen in deze regeling? Mevrouw Van Zuijlen (PvdA) stelde vast dat het Actieplan vrouwen en techniek een breed scala van acties omvat, alle voortkomend uit de doelstelling zo concreet mogelijk te zijn en tot meetbare resultaten te komen. Het raakt echter ook aan een veel bredere thematiek: de herverdeling van arbeid en zorgtaken. Die flexibilisering van de levenswijze van het individu kan ook voor werkgevers en arbeidsorganisaties positieve gevolgen hebben, maar dit gaat de reikwijdte van het Actieplan te buiten. De doelstelling van het Actieplan is niet eenvoudig. Uit onderzoek blijkt steeds weer dat de belangstelling voor dit onderwerp bij heel jonge kinderen ontstaat. De uitbreiding van Technika 10 naar jongere kinderen is daarom een belangrijke beslissing. De vrouwenvakscholen leveren goede kwaliteit: het overgrote deel van de daar geschoolde vrouwen (80%) vindt een baan. De scholen hebben bovendien aangetoond dat vrouwen en techniek heel goed samengaan en leveren verder een belangrijke bijdrage aan de kennisinfrastructuur. Zij ontdekken nieuwe markten en verdienen een extra impuls bijvoorbeeld via de O&O-fondsen in de verschillende sectoren. Mevrouw Van Zuijlen vroeg of die fondsen vaker kunnen worden ingezet in de contractrelaties met de vrouwenvakscholen. De overheid heeft daarin weliswaar geen rechtstreekse zeggenschap, maar zij kan in haar contacten met de verschillende sectoren wel op deze mogelijkheid wijzen. De reactie van het CBA op het Actieplan is wel erg negatief, zo meende zij. Hoe denkt de minister over de opmerking dat de werkgevers niet zitten te wachten op herintredende vrouwen? Deelt hij de mening dat juist het CBA de nadruk moet leggen op de mogelijkheden die deze bevolkingsgroep biedt? Wat vindt hij van de opmerking dat het de vraag is of u¨berhaupt wel op deze weg moet worden voortgegaan? Welke voorbeeldorganisaties worden gebruikt voor de actie bedrijven leren van bedrijven? In welke sectoren zullen «pilot»-projecten van start gaan en wanneer? Mevrouw Van Zuijlen benadrukte het belang van werving en selectie en wees erop dat met een andere selectietechniek meer vrouwen kunnen worden benoemd. Wordt van die wetenschap gebruik gemaakt? Waarom wordt opnieuw zoveel tijd besteed aan onderzoek? Wat zal er nu concreet gebeuren? In hoeverre kan extra
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
3
begeleiding van werkneemsters en studenten in technische beroepen en vakken voorkomen dat zij afhaken? Zij vroeg vervolgens of de kennis en expertise van de Stichting vrouwennetwerk wordt gebruikt bij de opzet van netwerken van vrouwen in technische beroepen. Zelfwerkzaamheid en gedeelde verantwoordelijkheid vormen de kern van netwerken, maar deze aspecten komen niet naar voren in de voornemens in het actieplan. Wanneer wordt de verantwoordelijkheid overgedragen aan de deelnemers? Welke netwerken zullen worden ondersteund? Over de mogelijkheid van beroepsprofielen om de instroom van vrouwen in technische beroepen te beı¨nvloeden, is al veel bekend. Zij ging er daarom vanuit dat het onderzoek van Regioplan zich zal beperken tot een literatuurstudie. Wanneer worden de resultaten gepubliceerd? Kan de minister aangeven welke concrete activiteiten worden ondernomen in het kader van vrouwen en techniek op TV? Is iets bekend over het effect van een TV-serie in andere landen? Hoe effectief is dit medium? Het tegengaan van beroepensegregatie vraagt niet alleen om een veranderde kijk op de verdeling van arbeid en zorg, maar ook om «voorbeeldvrouwen». Rolmodellen in technische beroepen en in de top van het bedrijfsleven moeten zoveel mogelijk zichtbaar worden gemaakt voor meisjes en jonge vrouwen. Verder kan het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap bijdragen aan de beschikbaarheid van dergelijke arbeidsplaatsen voor vrouwen. In dit verband merkte zij op verheugd te zijn over het besluit vrouwelijke ondernemers apart te registreren bij de Kamers van Koophandel. Het SWAP maakt duidelijk dat software een strategische factor is die in belangrijke mate de toegevoegde waarde van een product of dienst bepaalt. Het is een basiscompetentie en dus uiterst belangrijk voor de Nederlandse concurrentiepositie. Het zou echter nuttig zijn meer onderscheid te maken tussen software en nieuwe technologie voor bestaande sectoren en het nieuw te ontwikkelen aanbod voor de elektronische snelweg. In het eerste geval liggen de problemen bij de kortetermijnorie¨ntatie van het bedrijfsleven, in het tweede vormt onder andere de grote onzekerheid een belemmering voor investeringen. In hoeverre sluit het plan van aanpak aan bij dit onderscheid? Welke relatie is er tussen het actieplan en het plan van aanpak elektronische snelwegen? Op welke bedrijven is het actieplan van toepassing? Is er sprake van een redelijk florerende bedrijfstak met bedrijven die in de beoogde netwerken een rol kunnen spelen of wordt het heil verwacht van softwaregroepen bij grote bedrijven? Mevrouw Van Zuijlen wees erop dat juist het midden- en kleinbedrijf behoefte heeft aan een sterke softwarebranche. Welke bedrijven zullen aan het SWAP deelnemen? Zij vroeg of het budget toereikend is om de doelstellingen en actiepunten te verwezenlijken. Voor welke prioriteiten heeft de minister zich gesteld? Hoe worden de voorstellen in financie¨le zin vertaald? In hoeverre is hier sprake van nieuw beleid? In de notitie wordt gesteld dat er wellicht flankerend beleid nodig is, omdat het instrumentarium een meer generiek karakter krijgt. Wat stelt de minister zich daarbij voor? Mevrouw Van Zuijlen onderschreef het voornemen voor een discussie over de vraag of het onderzoek zich moet toespitsen op een beperkt aantal kansrijke en belangrijke gebieden van informatica. Welke inzet kiest de minister in deze discussie? Naar welke bedrijven en activiteiten gaan zijn gedachten uit? In hoeverre wordt de vraagzijde bij deze discussie betrokken? Die bepaalt immers mede de vraag om een betere aansluiting van het informatieonderwijs op de beroepspraktijk. Kunnen de beleidsdoelstellingen worden verwezenlijkt met het huidige instrumentarium? De beslissing om meer aandacht te besteden aan software gerelateerde aanvragen is terecht, maar daarnaast wordt er weinig nieuws aangekondigd in de paragraaf over projecten met en in de markt. In hoeverre kan de overheid zelf optreden als trekker? Software kan onder meer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
4
worden ingezet in het mobiliteits- en veiligheidsbeleid en in het onderwijs en zodoende dienen als motor voor verdere ontwikkeling. Mevrouw Van Zuijlen vroeg of er een meer concreet tijdpad is opgesteld. Is de minister bereid de Kamer van tijd tot tijd te informeren over de stand van zaken, vergezeld van een financie¨le vertaling? Zij onderschreef het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologische samenwerkingsprojecten. De samenwerking tussen ondernemingen onderling en tussen ondernemingen en kennisinstellingen kan investeringen in onderzoek en ontwikkeling stimuleren en zal het rendement van investeringen vergroten. Kan worden aangetoond dat deze aanpak effectiever zal zijn dan de huidige technologiestimuleringsregelingen? In hoeverre is het oude instrumentarium negatief gee¨valueerd? Samenwerking mag niet heilig worden verklaard; ook voor bijvoorbeeld de internationale dimensie moet ruimte zijn. Mevrouw De Koning (D66) was verheugd dat de minister zoveel aandacht besteedt aan het onderwerp software. Software is een sleutelindustrie die ten goede komt aan de gehele industrie. De minister heeft vorig jaar het initiatief genomen tot de zogenaamde «bench market» onderzoeken wat heeft geresulteerd in de toets op het concurrentievermogen. Zij gaf hem in overweging een dergelijk initiatief ook op de software-industrie toe te passen door de Nederlandse industrie te vergelijken met die van bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Japan, Frankrijk of Duitsland. In dit kader kan wellicht ook worden onderzocht in hoeverre Nederland in elk van de vier genoemde uitingsvormen goed of slecht is en welke ontwikkelingen te verwachten zijn. Dit onderzoek kan misschien worden gecombineerd met de al aangekondigde externe studie naar het exportpotentieel. Inzicht in de software-industrie is ook van belang, omdat deze industrie niet uitdrukkelijk is verankerd in Nederland. Een bedrijf dat goede resultaten boekt, loopt de kans snel te worden opgekocht door een internationaal bedrijf, juist omdat het niet is ingebed in de Nederlandse kennisindustrie. De vraag is hoe deze ontwikkeling kan worden gekeerd. De door de minister nagestreefde clustervorming biedt wellicht een welkome aanzet. Ook wordt wel gepleit voor een groepering rond zogenoemde kerncompetenties. Mevrouw De Koning vroeg vervolgens of het midden- en kleinbedrijf wel voldoende aandacht besteedt aan de ontwikkeling en het gebruik van software. Zij pleitte voor de stimulering van hergebruik, kennisoverdracht en kennisdiffusie. Het opzetten van netwerken en clustervorming is voor iedereen een goede zaak. De beduidend slechtere «score» van Nederlandse bedrijven in de Europese softwareprogramma’s is opvallend. Is de oorzaak hiervan bekend? De terugloop in het aantal informaticastudenten is zorgwekkend, terwijl de geringe aantrekkingskracht van technologiestudies in het algemeen het economisch potentieel ondermijnt. De aandacht voor software is nog geringer en de deelname van vrouwen is bedroevend. De bewindslieden van EZ en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) staan voor de uitdaging deze studierichting populairder te maken. Daarvoor moet eerst bekend zijn waardoor de geringe animo voor technologie in het algemeen en voor informatica in het bijzonder wordt veroorzaakt. De oplossing moet wellicht worden gezocht in hogere studiebeurzen, langere studieduur, betere voorlichting en begeleiding. Een ander punt van zorg is de aansluiting op de arbeidsmarkt. Er zijn onvoldoende geschikte kandidaten op bepaalde gebieden, te weinig «allrounders» doordat de universitaire informaticaopleidingen te theoretisch zijn en de technische opleidingen multidisciplinair denken ontberen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
5
Mevrouw De Koning stelde vast dat een bepaalde minimumkennis van informatica noodzakelijk is om maatschappelijk te kunnen functioneren. «Digitebisme» is volgens sommigen te vergelijken met analfabetisme. In hoeverre is of wordt informatica een verplicht schoolvak en wat houdt het eigenlijk in? Op de middelbare school zou meer enthousiasme voor informatica moeten worden gewekt. Informatica moet sowieso een grotere plaats krijgen in het hele traject van educatie. Simulatie met behulp van computers kan de aandacht voor dit vak bevorderen. In hoeverre wordt hiervan gebruik gemaakt? Wordt deze mogelijkheid gestimuleerd? Het is opvallend dat de Koninklijke Nederlandse academie voor wetenschappen alleen het ASCI erkent als onderzoeksschool. Kan de minister dit toelichten? Zij had waardering voor de inzet die blijkt uit het actieplan vrouwen en techniek. Helaas wordt in de notitie met geen woord gerept over kinderopvang. De reactie van het CBA is inderdaad storend. Dat werkgevers niet zitten te wachten op herintredende vrouwen zou, juist door het CBA, moeten worden gezien als een uitdaging. Is de minister voornemens het CBA hierop te wijzen? Een structureel probleem is dat de RBA’s door teruglopende budgetten minder mogelijkheden hebben voor scholing. Zij was tevreden over de uitbreiding van het Technika-10-programma naar acht tot vijftien jaar. Verder verdient de Stichting jeugd en techniek waardering. In het verleden heeft een MBO-college een prijs ontvangen voor een opleiding telecommunicatie alleen voor meisjes. Wat gebeurt er met dergelijke experimenten? Wordt hiernaar verwezen in de voorlichting? In het SWAP wordt enerzijds opgemerkt dat wordt gestreefd naar toespitsing op het gebruik, maar anderzijds dat het zich richt op alle Nederlandse industrie- en dienstensectoren. Is het de bedoeling een keuze te maken voor die sectoren die goed «scoren» of worden de activiteiten gelijkmatig over alle sectoren verdeeld? Het ministerie van EZ heeft ruim 700 mln. beschikbaar voor het technologie-instrumentarium. Mevrouw De Koning gaf de minister in overweging als richtsnoer voor technologiesteun aan de softwareindustrie een aandeel van 18% te hanteren. Hoeveel wordt momenteel via de diverse faciliteiten aan de stimulering van de ontwikkeling van software besteed? In de notitie worden innovativiteit en kwaliteit als randvoorwaarden voor succes aangemerkt. Hoe worden dergelijke normen gemeten? Deelt de minister de mening dat gebruiksvriendelijkheid en marktgerichtheid minstens zo belangrijk zijn? Het streven is erop gericht dat minimaal 30% van de samenwerkingsprojecten software als belangrijkste aandachtsgebied heeft. Geldt diezelfde verdeling voor het budget? Welk bedrag is uiteindelijk beschikbaar? Mevrouw Vouˆte-Droste (VVD) was verheugd dat de regering met deze notities inhoud geeft aan haar voornemen om techniek en het gebruik van de elektronische snelweg te bevorderen met het oog op de economische kansen van ons land. Het SWAP 2000 geeft een duidelijk beeld van de frictie tussen de arbeidsmarkt en de economie in Nederland: software vormt de basis voor industrie¨le vernieuwing, maar er is een groot tekort aan informatici. Of de aangekondigde maatregelen het gewenste resultaat opleveren, is echter nog maar de vraag, want de voornemens zijn erg abstract geformuleerd. Zo wordt opgemerkt dat de minister van OCW in het kader van kennisontwikkeling en opleiding vooral zal sturen op accenten. Dit lijkt in tegenspraak met de inzet van generieke instrumenten waarvoor de minister van EZ kiest. Is het mogelijk in het kader van de ontwikkeling van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
6
topinstituten na te gaan of en hoe de instellingen die zich bezighouden met informatica samenwerken met het bedrijfsleven? Die samenwerking zal ook zonder aanwijzing leiden tot de virtuele excellentie waarnaar wordt gestreefd. Overigens gaan de voornemens in het kader van de modernisering van de universitaire bestuursstructuur ervan uit dat universiteiten in de toekomst zelf aangeven waar hun prioriteiten liggen. Zij voegde hieraan toe dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt de basis moet vormen van het integraal beleid. Mevrouw Vouˆte stelde vast dat het project Kennis in beweging een succes kan worden genoemd, maar vroeg aandacht voor het vraagstuk van de technische wachtgelders. Zij onderschreef de beslissing om IT onder te brengen in de WBSO, mits de criteria duidelijk worden geformuleerd, ook voor het bedrijfsleven. Hoe wordt het bedrijfsleven hierover geı¨nformeerd? Een punt is bovendien dat een financieel kader ontbreekt. Het IT-instrument bedroeg tot nu toe 70 mln. Dit bedrag wordt niet toegevoegd aan het budget voor de WBSO. Betekent dit dat het budget voor technologie in de WBSO afneemt? Ook bij de voornemens voor de bedrijfsgerichte technologie ontbreekt een financieel kader. Kan de minister aangeven hoe de financie¨le stromen in de toekomst zullen lopen? De Amerikaanse econoom Don Tascott wijst in zijn nieuwe boek over de digitale economie op de mogelijkheden van een geı¨ntegreerd beleid door internetwerken, educatieve software en scholing. Mevrouw Vouˆte drong erop aan dat die beleidslijnen in de notitie verder worden uitgewerkt. Zij kon zich vinden in het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologische samenwerkingsprojecten, omdat dit een generiek instrument zal zijn. Welke goede elementen uit T&U en IT zijn hierin overgenomen? Een project moet minstens twee partijen betreffen waaronder een ondernemer en een kennisinstelling. Welke criteria worden gehanteerd voor de kennisinstellingen? Komen alle kennisinstellingen in aanmerking? Het is nog steeds een groot probleem om vrouwen te betrekken bij de ontwikkelingen in de technologie. Wat is de ratio van het streven naar een deelname van 10,5%? Waarom is dit cijfer niet hoger gesteld? Zij onderschreef de voortzetting van succesvolle activiteiten en het verbreden van de leeftijd van Technika 10. Zij ondersteunde het pleidooi voor de voortzetting van de vrouwenvakscholen, omdat zij al veel vrouwen aan een succesvolle plaats op de arbeidsmarkt hebben geholpen. Het gedrag van het CBA is teleurstellend. Overweegt de minister met het CBA over deze negatieve taakopvatting van gedachten te wisselen? Het trendrapport Arbeidsmarkt technisch opgeleiden geeft aan dat de arbeidsperspectieven voor technisch opgeleiden op MBO- en leerlingwezenniveau sowieso matig zijn. 10% tot 13% van de vrouwelijke ingenieurs is werkloos tegen 3% van de mannen. De beste stimulans is uiteindelijk een groei van de werkgelegenheid in de techniek. Gelukkig zijn de laatste vooruitzichten wat positiever, maar dit neemt niet weg dat er nog veel werk verzet moet worden, zo besloot zij. Het antwoord van de minister van Economische Zaken De minister wees erop dat de thema’s die vandaag op de agenda staan een zekere samenhang vertonen. Hij was verheugd dat de leden de technologiestimulering algemeen steunen; het is heel wat moeilijker dit enthousiasme voor technologie in de samenleving hoog te houden. Het beleid is gericht op verhoging van de kennisintensiteit van producten en processen, niet alleen omdat Nederland, gelet op zijn kostenniveau, alleen op die manier kan «overleven» in een globaliserende wereld, maar ook om de Nederlandse doelstellingen met betrekking tot duurzaamheid te behalen. Software is een product op zichzelf, speelt een cruciale rol bij de totstandkoming van producten, is vaak in een eindproduct verwerkt en wordt voor vele andere doeleinden gebruikt, zoals kwaliteitscontroles. Een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
7
zwakke positie bij de ontwikkeling van software heeft daarom naast negatieve gevolgen voor de softwaresector in enge zin, ook consequenties voor de prestaties van het bedrijfsleven over de volle breedte. Software vraagt om geı¨ncorporeerde kennis en daarop moet het beleid worden gericht. Over de positie van Nederland op de softwaremarkt is meer duidelijkheid ontstaan door de «bench market» onderzoeken. Daarnaast heeft het Bureau Been recent een breder onderzoek afgerond waarvan de Kamer de resultaten, vergezeld van de opvattingen van het kabinet, zo spoedig mogelijk zal ontvangen. Hieruit blijkt dat Nederland een tussenpositie inneemt tussen Duitsland en Frankrijk. Amerika en het Verenigd Koninkrijk zijn duidelijk veel verder gevorderd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er nog veel werk moet worden verzet voordat Nederland tot de top van Europa behoort. Als orie¨ntatiepunt kan het VK dienen. In Nederland is voldoende goede fundamentele kennis voorhanden, vooral in de kennisinfrastructuur, maar tot nu toe is men er niet in geslaagd die kennis naar de verschillende toepassingen over te brengen. Dit is niet zozeer een financieel probleem, maar vooral het gevolg van de wijze waarop de Nederlandse samenleving is georganiseerd. De wisselwerking tussen universiteiten en bedrijven en tussen bedrijven onderling moet worden verbeterd evenals de kwaliteit, de intensiteit en de duur van de contacten. In het software gerelateerde bedrijfsleven is de structurele opbouw van kennis echter onvoldoende waardoor de uitwisseling van kennis en ervaring met andere bedrijven wordt belemmerd. Veel technologische projecten worden op projectbasis en op basis van kennis en inzicht bij de opdrachtgever uitgevoerd en zijn bovendien dikwijls gericht op de korte termijn. Deze werkwijze verhindert de ontwikkeling van producten die ook in andere toepassingen kunnen worden gebruikt en/of worden gee¨xporteerd. Het bedrijfsleven heeft in 1994 3,4 mld. geı¨nvesteerd in pakketsoftware en 2 mld. a` 3 mld. in de interne en externe ontwikkeling van maatwerkapplicaties. 18% van het aantal mensjaren van de economie wordt gewijd aan de ontwikkeling van software, wat, gegeven de betekenis van software voor onze economie, laag moet worden genoemd. In alle bedrijfstakken gezamenlijk waren in 1995 82 000 automatiseringsmedewerkers werkzaam. De sector op zich is heel dynamisch, het aantal bedrijven is in 1995 verdubbeld ten opzichte van 1990 tot 3700 bedrijven met een of meer medewerkers. Het overgrote deel (99%) van de bedrijven moet tot het midden- en kleinbedrijf worden gerekend. Het zijn voor het merendeel bedrijfjes die hun kennis opbouwen in een opdrachtrelatie en over onvoldoende kritische massa beschikken om te investeren in een breder gebruik van hun kennis. In 1995 waren er 46 grote bedrijven, dat wil zeggen met meer dan 100 werknemers, maar dit is op zich klein gelet op de R&D die nodig is voor het structureren van relaties met sectoren. Men kent elkaar ook niet in de sector. Daarom, om partijen bij elkaar te brengen en het begin van netwerken tot stand te brengen, is het SWAP uitgebracht. De eerste conferentie vorig jaar bleek buitengewoon nuttig. Veel bedrijven hebben contacten gelegd. Van verschillende kanten is erop aangedrongen dat dit beleid wordt voortgezet, opdat het instrumentarium van EZ ook voor deze bedrijfstak toegankelijk wordt. Het SWAP is dus geen product van de «Haagse schrijftafels», maar een gezamenlijk project van de overheid en het betreffende bedrijfsleven, inclusief het gebruikende bedrijfsleven. De minister waarschuwde voor de gedachte dat nieuw beleid valt of staat met de beschikbaarheid van nieuwe of additionele middelen. Veel toekomstig industriebeleid vraagt niet om nieuwe instrumenten of subsidiemaatregelen, maar om gerichte inspanningen. Met het bedrijfsleven moet worden gezocht naar de kansen van de markt. De overheid kan binnen haar generieke instrumentarium wel degelijk gericht industrie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
8
beleid voeren door als katalysator te fungeren, platforms te cree¨ren en partijen bij elkaar te brengen, duidelijk te maken welk instrumentarium zij ter beschikking kan stellen en ondersteuning te verlenen bij de toegang daartoe. Dit geldt ook voor dit terrein. Nieuw is de geı¨ntegreerde aanpak van de knelpunten die in dialoog met het bedrijfsleven zijn vastgesteld. Ook nieuw en daaruit voortvloeiend, is de aandacht voor andere beleidsinitiatieven en investeringsprojecten op technologisch terrein. Voor het flankerend beleid is een budget van circa 4 mln. beschikbaar, vooral bedoeld voor de kosten van de platformfunctie die vorm krijgt in congressen, seminars, de inrichting van een netwerk en «factfinding» missies. Aan dergelijke missies bestaat zeker behoefte, omdat het organiserende vermogen van de sector daartoe vaak onvoldoende is. Het SWAP en het actieprogramma elektronische snelwegen zijn complementair. Het actieplan is primair gericht op het wegnemen van onzekerheden over investeringen in voorzieningen voor de elektronische snelweg, zowel in de infrastructuur als in de dienstensector, en verloopt naar wens. Daarnaast is nog meer actie geboden. Zo verdient de achterliggende regelgeving aandacht en ook de rol van de overheid als «service provider». In dit kader wordt geprobeerd die vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn voor een verdere ontwikkeling van nieuwe diensten en apparatuur. Het budget van 4 mln. zal verder worden gebruikt voor een SWAP-site op WorldWideWeb. Er is niet voorzien in nieuwe subsidie-instrumenten. In plaats daarvan wordt geprobeerd de sector meer inzicht te geven in en meer te enthousiasmeren voor het bestaande instrumentarium. Thans worden die mogelijkheden onvoldoende gebruikt en blijven er kansen liggen. De sector zou zowel binnen het nationaal technologieinstrumentarium als binnen het Europese Esprit toegang moeten kunnen krijgen tot zo’n 40% a` 50% van de beschikbare fondsen (een bedrag van 80 mln. tot 100 mln.). Het EZ-instrumentarium omvat een aantal voor de sector relevante instrumenten: de WBSO (450 mln.), het Technisch ontwikkelingskrediet (TOK; 116 mln.), de IT-regeling (21,5 mln.), het IT-flankerend beleid (4 mln.) en het «Philips-convenant» (100 mln.). In totaal een bedrag van ruim 700 mln. Ervan uitgaande dat het aandeel aan R&D voor software ongeveer 18% is, zou in feite 126 mln. van het instrumentarium aan dit onderdeel moeten worden besteed. Dat Nederland zo slecht «scoort» in Europese programma’s wordt onder meer veroorzaakt door de kleine omvang van de meeste bedrijven. Op aandrang van de Europese Commissie en enkele lidstaten wordt geprobeerd de barrie`res tot de verschillende programma’s te slechten. Dit neemt niet weg dat bedrijven vaak te weinig tijd hebben om zich in de mogelijkheden te verdiepen of in hun voornemens worden gestuit door onduidelijkheid of te grote afstanden. Een andere reden is dat het merendeel van de Europese programma’s is gericht op «research», terwijl de softwarebedrijven in Nederland zich vooral met «development» bezighouden. Het beleid is gericht op een brede doelgroep: in feite alle Nederlandse bedrijven die op enigerlei wijze met software te maken hebben. In de prioriteiten die het kabinet zich heeft gesteld op het gebied van infrastructuur, milieu, gezondheidszorg, bereikbaarheid, transport en distributie liggen grote kansen. Zo wordt in ICES-verband onderzocht welke technologische knelpunten voortvloeien uit een nieuwe prioriteitsstelling voor de infrastructuur voor de komende tien jaar. Dit vraagt om een totaal overzicht van de ruimtelijke en economische invulling van Nederland in de verre toekomst. De technologische vraag die zich daarbij voordoet is hoe een hoger investeringsniveau en het streven naar duurzame voorzieningen kunnen worden gecombineerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor rekeningrijden dat al in andere landen wordt toegepast, maar aan de Nederlandse situatie moet worden aangepast. Ook de wens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
9
om snelwegen boven snelwegen (het «glide-over»-concept) aan te leggen, roept vele vragen van technologische aard op. Het nationale softwarenetwerk heeft twee kanten. Enerzijds de softwareprofessionals die elkaar als gevolg van de verschillende activiteiten in het kader van het SWAP nu weten te vinden. Anderzijds de «SWAP-site» op het WorldWideWeb. De kosten hiervoor worden gedekt uit het budget van 4 mln., maar het is de bedoeling dat de «SWAP-site» binnenkort door de markt wordt overgenomen. De minister zegde toe de Kamer tussentijds te informeren over het verloop van het SWAP, bijvoorbeeld in de vorm van verslagen van de «mid-end-term»-conferenties. Hij was verheugd dat software nu is opgenomen in de WBSO. Dit was onmogelijk zolang er geen methode bestond om antwoord te krijgen op de vraag wat als innovatieve en wat als klassieke software moet worden aangemerkt. Overal, ook in het buitenland, is gezocht naar een dergelijke methode, maar nergens bleek een oplossing voor dit universele probleem voorhanden. Die oplossing moet natuurlijk zo eenvoudig mogelijk zijn, maar door het specifieke karakter van R&D bij software kunnen de gebruikelijke methoden niet worden toegepast. Nu wordt geprobeerd de aanvrager via een speciaal daartoe ontwikkelde methode van open vragen te laten aantonen dat er sprake is van technische innovatie. Deze methode is in de praktijk uitgetest en leidt niet tot onaanvaardbare verhoging van de administratieve lasten van de aanvrager. De minister zegde desgevraagd toe dat hij de vraag of deze procedure vergelijkbaar is met het vaststellen van de stand der techniek bij octrooien schriftelijk zal beantwoorden en de methode overigens nog schriftelijk zal toelichten. Hij verwachtte dat voor deze maatregel ongeveer 30 mln. extra nodig is boven het totale budget voor de WBSO. Met het ministerie van Financie¨n is afgesproken dat eerst wordt afgewacht hoe een en ander verloopt voordat wordt besloten tot verlaging van het percentage of verruiming van het budget. Hij voegde hieraan toe dat hij samen met de staatssecretaris van Financie¨n de Kamer heel recent schriftelijk heeft geı¨nformeerd over de evaluatie en de aanpassing van de WBSO en de procedure. De opmerking dat minimaal 30% van de samenwerkingsprojecten software als belangrijkste aandachtsgebied moet hebben, is niet bedoeld als een hard verdelingsmechanisme, maar als een streefcijfer. Met de sector zal worden gevolgd in hoeverre dit wordt behaald. In het kader van het actieplan elektronische snelwegen wordt de dienstenontwikkeling tijdelijk gestimuleerd om de dienstenaanbieders over hun onzekerheid heen te helpen. De minister ging ervan uit dat de kredietregeling na verloop van tijd overbodig zal zijn. Kredo maakt de WBSO-aanpassing in de software niet overbodig, want deze regeling richt zich op de toepassing, terwijl de WBSO is gericht op de R&D-fase. De exportdoelstelling geldt die bedrijven die deelnemen aan het SWAP. Van hen wordt gevraagd te streven naar een duurzame stijging van hun export met 25%. Deze ambitie is in gezamenlijk overleg geformuleerd. Overigens heeft dit niet alleen betrekking op pakketsoftware, maar ook op andere vormen zoals «embedded» software. De aandacht voor multimedia en educatieve software behoort in principe tot het SWAP voorzover het gaat om het verkrijgen van de technische vaardigheden die nodig zijn voor de toepassing. Verder worden deze aspecten ook nadrukkelijk gestimuleerd in de overheidsprojecten in het kader van het actieplan elektronische snelwegen. De heer drs. J. J. van Scheijen (Directie elektronica, diensten en informatietechnologie) voegde hieraan toe dat in het kader van de actielijn marktstimulering een kerngroep van dienstenaanbieders is gevormd. De uitgevers hebben zitting in deze kerngroep die de educatie software nadrukkelijk op de agenda heeft geplaatst als een van de dienstenvelden waar initiatieven zullen worden ontplooid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
10
De minister stelde vast dat de noodzaak van het actieplan vrouwen en techniek door niemand wordt bestreden. De doelstelling van 10,5% is gebaseerd op de autonome ontwikkeling die kan worden waargenomen en de wens partijen te stimuleren en te enthousiasmeren. De vaststelling van een percentage biedt in ieder geval de mogelijkheid van tijd tot tijd te bezien of de gekozen aanpak werkt. De doelstelling lijkt misschien weinig ambitieus, maar de feitelijke cijfers van de instroom in de technische beroepen zijn buitengewoon zorgelijk en laten een algehele daling zien. Het imago van technische beroepen onder jongeren is slecht: technische beroepen zijn niet interessant, bieden geen perspectief op een arbeidsplaats en betalen slecht. Een deelname van vrouwen en meisjes van 10,5% zal dan ook niet eenvoudig kunnen worden bereikt. Dit is een marketing vraagstuk van de eerste orde waarbij niet alleen de inhoud van het product in het geding is, maar ook de perceptie van de partijen die de beslissing beı¨nvloeden zoals ouders, onderwijsgevenden, maar ook reclamebureaus die zelden kiezen voor positieve associaties met techniek, laat staan voor een vrouw die actief is in de techniek. Het is opvallend dat vrij veel jongens en meisjes denken over een technische opleiding, maar er uiteindelijk niet voor kiezen. De toekomstmogelijkheden zijn, in tegenstelling tot de verwachtingen, wel degelijk goed, maar de conjunctuurgevoeligheid is een probleem. Bovendien zijn de salarissen in de sector laag. Laag opgeleide technici verdienen 11% minder dan mensen met een vergelijkbare opleiding in andere sectoren, voor middelbaar opgeleide technici is dit 7% en voor hoog opgeleiden 1,5%. De dalende instroom in technische beroepen blokkeert de wens de concurrentiepositie van Nederland te verbeteren door de ontwikkeling van kennisintensieve producten en diensten. Een goed opgeleide technische beroepsbevolking is een van de voorwaarden voor die operatie. De regering zal zich de komende maanden opnieuw over dit vraagstuk buigen, maar het vermogen van de politiek om het op te lossen, mag niet worden overschat. Voor de uitbreiding van Technika 10 is voor vier jaar een extra bedrag van f 800 000 uitgetrokken. Het Fonds ongebonden voorlichting van PWT en de ministeries van EZ en van OCW heeft een looptijd tot eind 1997. Het wordt momenteel gee¨valueerd. De belangrijkste discussiepunten zijn de vraag met welke clubs wordt verdergewerkt en de opzet en organisatie van het Fonds. Op basis van deze evaluatie zal een beslissing worden genomen. Op 11 april jl. heeft het CBA overeenstemming bereikt over een oplossing voor de financie¨le problemen van de vrouwenvakscholen. De landelijke organisatie garandeert dat er in 1997 middelen zullen zijn voor de inkoop bij de vrouwenvakscholen (voor het schooljaar 1996–1997 een bedrag van 12,5 mln.), terwijl in lijn met de besluitvorming over de interne verzelfstandiging van de Centra vakopleiding per 1 januari 1998 voor de periode augustus–december 1997 een bedrag van ruim 4 mln. wordt gegarandeerd onder voorwaarde dat de vrouwenvakscholen uiterlijk juni 1996 een «business»plan uitbrengen. De suggestie om de O&O-fondsen in te zetten kan in de reguliere contacten met werkgevers en werknemers naar voren gebracht. Omdat dit primair de verantwoordelijkheid is van de ministers van SZW en OCW, zal deze suggestie aan hen worden doorgeleid. De betrokkenheid van de werkgevers bij het plan komt onder meer tot uitdrukking in de samenstelling van de stuurgroep. Voorzitter is de heer Kraaijeveld van de FME. De werkgevers zijn verder betrokken bij de actielijnen van het actieplan. Bedrijven ondersteunen de acties ook in ander verband zoals Shell met bedrijfsbezoeken en DSM met het project Jeugd en chemie. De ministeries van EZ en van OCW, het bedrijfsleven en de O&O-Fondsen hebben een Forum voor techniek en onderwijs (FOTO)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
11
opgericht waarin mannen en vrouwen zijn opgenomen. Nagegaan wordt hoe er meer samenhang in de verschillende acties kan worden gebracht. Het programma techniek in het basisonderwijs beoogt meer techniek te brengen in de opleiding van leerkrachten voor het basisonderwijs. 80% van de PABO’s beschikt over een technieklokaal. Die lokalen worden gebruikt voor nascholing van leerkrachten, maar ook voor bezoeken van leerlingen van basisscholen en de ontwikkeling van lesmateriaal. De minister zegde toe de vragen over de beroepsprofielen schriftelijk te beantwoorden. Het onderzoek van Regioplan is vooral een literatuuronderzoek. Verder wordt nagegaan in hoeverre de eindtermen van het onderwijs aansluiten bij de beroepsprofielen van het bedrijfsleven. De brief van het CBA is inderdaad erg teleurstellend. Het heeft een nieuwe aanpak gekozen met een doelgroepenbeleid waarbij de dienstverlening wordt afgestemd op de afstand tot de arbeidsmarkt van een werkzoekende. Dit model kent vier fasen. Uiteindelijk zullen specifieke doelgroepen wel degelijk specifieke voorzieningen krijgen, bijvoorbeeld de vrouwenvakscholen. Ondanks het zeer negatieve signaal waarvan de argumentatie niet echt overtuigend was, worden er nu in de praktijk wel degelijk acties ondernomen die een wat actievere houding laten zien. De praktijk heeft de ambities van de actielijn bedrijven leren van bedrijven enigszins achterhaald, omdat «allround»-voorbeeldbedrijven eigenlijk niet bestaan. De acties worden nu gericht op het gezamenlijk door bedrijven aantrekken van vrouwen door bijvoorbeeld gezamenlijk scholen te benaderen of stageplaatsen aan te bieden. De sectoren worden nog bepaald, maar de activiteiten zullen waarschijnlijk vooral in de kleine metaal en de bouw worden ontplooid. Voor de opbouw van netwerken wordt zeker gebruik gemaakt van de expertise van de Stichting vrouwennetwerk Nederland. Andersom ondersteunt het actieplan de deelnetwerken van de stichting. Het gaat zowel om bestaande netwerken (Stichting Ireen, Landelijk netwerk voor hoger opgeleide technische vrouwen, Deelnetwerk vrouwen en techniek van de Stichting vrouwennetwerk en diverse bedrijfsnetwerken, zoals bijvoorbeeld het Shell professional women’s network) als nieuwe netwerken waarbij de nadruk wordt gelegd op LBO- en MBO-niveau. De televisieserie wordt in samenwerking met de RVD ontwikkeld. Daarvoor wordt ook gekeken naar voorbeelden in het buitenland. Onderzoek naar de resultaten van «inscript sponsoring» wijst op positieve resultaten. MBO-colleges krijgen in het kader van de onderwijsvernieuwing middelen voor in het bijzonder onderwijs aan vrouwen en allochtonen. De scholen zetten die middelen naar eigen beleid in. De minister wist niet of de scholen aparte trajecten hebben voor meisjes. Hij zegde toe dit na te gaan. Hij citeerde uit de «schoolverlatersbrief» van de Arbeidsvoorziening van 4 juni jl.: «Wie na zijn opleiding de grootste kans op een baan wil hebben, doet er verstandig aan te kiezen voor een opleiding voor een verzorgend of een paramedisch beroep, voor een technische opleiding op MBO-, HBO- of WO-niveau of voor een universitaire opleiding in een be`ta-wetenschap.» en stelde vast dat er dus ook bij de Arbeidsvoorziening sprake is van voortschrijdend inzicht. Hij wees erop dat hij in de nota Kennis in beweging uitgebreid uiteen heeft gezet waarom hij verwacht dat deze aanpak effectiever is dan de vorige instrumenten. Technologische ontwikkelingen gaan steeds sneller en worden steeds complexer. De toepassing van individuele technologiee¨n wordt steeds vaker vervangen door een combinatie van technologiee¨n, in het bijzonder door zogenaamde kruispunttechnologiee¨n waarbij meerdere technologiee¨n tegelijkertijd een rol spelen. Daarnaast wordt onderzoek steeds duurder. Voor bedrijven, ook voor hele grote bedrijven, wordt het steeds moeilijker alle relevante kennis in huis te hebben. Dit noodzaakt tot een bundeling van kennis en kunde. Door hun krachten te bundelen, zullen bedrijven in staat zijn snel nieuwe producten en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
12
processen te leveren en snelheid is een zelfstandig concurrentieargument. Samenwerking is dus geen doel op zichzelf, maar een middel om de achterliggende doelstelling te realiseren en een hoog rendement uit hetzelfde geld te halen. Het oude instrumentarium is periodiek gee¨valueerd, momenteel wordt de eindevaluatie in gang gezet. De Kamer zal over de uitkomsten worden geı¨nformeerd. Er is geen sprake van een totale breuk met het oude instrumentarium, maar van flexibilisering en van een samenhangend gebruik van het instrumentarium. Het bedrijfsleven steunt deze lijn. De goede elementen uit T&U kunnen in dit samenwerkingsinstrument worden toegepast, dat overigens geldt voor alle kennisinstellingen in Nederland. Veel bedrijven en dit geldt zeker voor het midden- en kleinbedrijf, zullen door de nationale samenwerking de barrie`re van internationale projecten gemakkelijker kunnen nemen. Samenwerken verbreedt in het algemeen de orie¨ntatie, zeker bij het midden- en kleinbedrijf. De minister merkte tot slot op dat hij de vragen aan het adres van de minister van OCW zal doorgeleiden opdat zij schriftelijk kunnen worden beantwoord. De voorzitter van de commissie, H. Vos De griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 206, nr. 9
13