Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
19 637
Vluchtelingenbeleid
Nr. 274
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 25 september 1997 De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 12 juni 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris mevrouw Schmitz van Justitie over haar brief van 12 mei 1997 inzake de halfjaarlijkse rapportage Stappenplan asielbeleid (19 637, nr. 254). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66). Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), Meyer (groepNijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).
De heer Dittrich (D66) waardeerde het dat de staatssecretaris de Kamer zo snel heeft geïnformeerd over ontwikkelingen die anders blijken te lopen dan aanvankelijk was verwacht, hetgeen ook hem enige zorgen baart. Hij is absoluut niet van plan continu over cijfers te gaan praten, want de Kamer is geen boekhouder en zij moet op afstand controleren, maar achter die cijfers gaan mensen schuil die in de centrale opvang zitten en wachten, met allerlei psychosociale gevolgen van dien. In de gisteren besproken terugkeernotitie stond dat de IND een aantal extra taken krijgt, maar niet duidelijk is of daar ook extra personeel en/of faciliteiten tegenover staan of dat daardoor het eigenlijke werk van de IND in de verdrukking raakt wat ten koste gaat van al die mensen in de centrale opvang. De staatssecretaris heeft er vertrouwen in dat de wat tegenvallende cijfers weggewerkt kunnen worden, maar waarop is dat vertrouwen gebaseerd? Uit de stukken blijkt dat de rechter in 20% van de gevallen het beroep uiteindelijk gegrond verklaart. Is dat geen blamage voor de kwaliteit van de juridische procedure? In dat verband vindt hij het nog steeds verbazingwekkend, dat opvangcentrumexperimenten zoals Schalkhaar en Oisterwijk worden gestopt, maar door gesprekken in Nijmegen is hij eerder gesterkt in zijn overtuiging, dat dat geen goede zaak is. De staatssecretaris heeft overleg toegezegd met verschillende partners, maar bijvoorbeeld VluchtenlingenWerk heeft nog deze ochtend laten weten daarvoor nog steeds geen uitnodiging te hebben gehad, hetgeen de heer Dittrich zeer betreurde. Hoewel de werkvoorraden bij de rechtbank groot zijn, loopt de afhandeling gelukkig nog op schema. Als er in de toekomst een ander eenvoudiger stelsel van statussen komt – waarvan in ieder geval de
KST24320 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
1
1
D66-fractie groot voorstander is – wordt voorkomen dat mensen als het ware statushoppend procedures aanspannen en van de ene status in de andere rollen en zou dat bovendien ook de snelheid van de procedures kunnen bevorderen. Hij was het met de staatssecretaris eens dat de zogenaamde uitplaatsingstermijnen nog te lang duren. De stukken lezende, komt het op hem nogal bureaucratisch over en kan hij er maar niet achterkomen waarom met name de tweede fase van de uitplaatsing zo lang duurt. Volgens de staatssecretaris zijn nu voor de individuele ambtsberichten richtlijnen ontworpen waaraan men zich over het algemeen goed houdt. Zijn die richtlijnen ook aan de Kamer voorgelegd en, zo neen, is de staatssecretaris bereid dat alsnog te toen? Hij begrijpt best, dat mensen die veldwerk doen en individuele bronnen beschermd moeten worden, maar probleem blijft dat conform de Algemene wet bestuursrecht een rechter vertrouwelijk inzage kan krijgen, maar de advocaat van de asielzoeker niet. Ook zou de heer Dittrich graag iets meer vernemen over de werkafspraken die in het kader van de algemene ambtsberichten zijn gemaakt. Uit de brief van VluchtelingenWerk blijkt dat de dagstructurering steeds beter van de grond komt, maar alleen in de OC’s en nog niet tot volle wasdom schijnt te zijn gekomen. Wat is nu de gemiddelde verblijfsduur in die OC’s? De heer Middel (PvdA) had na zijn bezoek aan de IND de indruk overgehouden dat de zaak redelijk op orde was en dat de IND toch vrij goed te werk gaat. Natuurlijk blijven er altijd zaken over die niet echt oplosbaar zijn, want het gaat niet alleen om mensen die er werken, maar ook om mensen die asiel zoeken. In zaken die op het oog volstrekt gelijk zijn, zijn dus verschillende oordelen, verschillende beschikkingen mogelijk. In haar beantwoording van de mondelinge vragen had de staatssecretaris naar de mening van de PvdA-fractie al voldoende duidelijk gemaakt, dat er geen reden is tot alarm of paniek, maar dat men natuurlijk wel altijd alert moet blijven. De heer Middel erkende dat een inhaalslag voor vrijwel elke organisatie betekent dat zij daarna enigszins inzakt. Een organisatie kan niet altijd op de toppen van zijn vermogen blijven lopen. In ieder geval heeft de IND verleden jaar een goede inhaalslag geleverd en het lijkt er hem in ieder geval niet op dat dit inzakken structureel zal zijn. Zijns inziens lost het steeds meer vragen van kwantitatieve overzichten het probleem niet op. De kwaliteit is veel belangrijker. Het inzicht in de kwaliteit van de beschikkingen is minstens zo belangrijk als alle opsommingen van de cijfers. Dat wordt bevestigd door de brief van de staatssecretaris waarin staat dat 20% van de beroepszaken gegrond worden verklaard. Kan de bewindsvrouwe dat percentage verklaren? Ligt dat misschien aan de vreemdelingenkamers? Gemiddeld genomen zien de procedures er goed uit, maar de uitschieters naar boven zijn legio. In zeer korte tijd worden vrij veel zaken afgedaan, dus dat houdt in dat de uitschieters naar boven ook talrijk zijn. Aangezien dat in de brief niet nader wordt verklaard, zou de heer Middel daarop graag een nadere toelichting krijgen. Hij sloot zich aan bij de opmerkingen van de heer Dittrich over de dagstructurering en het verschil tussen AZC en OC. Ook asielzoekers moeten op een zinvolle manier bezig zijn en bezig worden gehouden. Hoe is overigens de voorlichting geregeld in de richting van de asielzoekers zelf? Hierover blijkt onder betrokkenen de nodige onrust te bestaan. Naar aanleiding van berichten over de indicatie van asielzoekers met psychosociale problemen en de vraag of zij naar speciale voorzieningen kunnen begreep hij dat er enige onduidelijkheid bestaat over de capaciteit van de aanvullende opvang en over de vraag wie daarvoor in aanmerking komt. Kan daarover enige duidelijkheid worden verschaft?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
2
Hij had op een recent congres van maatschappelijk werkers die in de opvangcentra en de asielzoekerscentra werken bespeurd dat er ook veel onduidelijkheid bleek te bestaan over een standaardovereenkomst die met de VOG zou zijn gesloten. Wat houdt dat precies in? Het was hem niet ook nog niet duidelijk geworden wat nu een gegronde reden voor asielzoekers voor woningweigering is en wat een ongegronde reden. Hij kon zich heel goed voorstellen, dat mensen een huis moeten accepteren als zij dat krijgen aangeboden maar er zijn toch ook situaties denkbaar, waarin men dat niet kan doen, bijvoorbeeld ook om sociale redenen? Voorts memoreerde hij de door de heer Rijpstra en hem ingediende motie over de rol van de provincies. De staatssecretaris stelt dat de provincies wel degelijk een actieve rol spelen, maar kan zij nader aangeven waaruit die rol dan bestaat? De heer Rijpstra (VVD) wees erop dat er ten opzichte van 1996 in het eerste kwartaal 1997 sprake is van een toename. Hij vond het opvallend dat met name Irak, Afghanistan en Sri Lanka hoog scoren op de top tien. Over Bosnië is gisteren al gesproken, maar kan de staatssecretaris verklaren waarom juist deze landen de afgelopen vijftien maanden zo hoog hebben gestaan? Ook een analyse van de mensen die naar Nederland komen zou goed zijn. Voorts wees hij op de recente berichten in de pers dat met cijfers gesjoemeld zou zijn naar aanleiding waarvan de CDA-fractie mondelinge vragen heeft gesteld. Naar aanleiding van de antwoorden daarop zijn weer aanvullende vragen gesteld. Die berichten leiden weer tot andere berichten dat de cijfers opgerekt zijn. Op zich had hij daar geen boodschap aan, want vermoedens moeten eerst maar eens hard worden gemaakt, maar als er bewijzen komen, moet falen hardop worden erkend, zeker als ze uit de eigen organisatie komen. Dat dergelijke geluiden geuit worden, is in ieder geval een slechte zaak die een organisatie zeker niet goed doet. De heer Rijpstra had behoefte aan een cijfermatige onderbouwing om zijn eigen analyse te kunnen maken. De staatssecretaris heeft helder aangegeven hoe maandelijks de instroom en hoe de doorplaatsing verloopt, maar die openheid heeft wel tot gevolg dat er verschillen zijn te constateren tussen de instroom in 1996 en de verwijzingen naar de onderzoekscentra. Volgens de ene rapportage zijn er zo’n 19 000 verwijzingen naar de OC’s en volgens de andere rapportage ligt dat ruim 1000 of 1500 hoger. Kan de bewindsvrouwe daarover duidelijkheid verschaffen en zeggen hoe veel van die 20 000 gevallen in 1996 de A-status hebben ontvangen? Hoeveel mensen hebben een VTV-humanitair gekregen en procederen toch door? Uit de verstrekte gegevens van de vijf vreemdelingenkamers blijkt dat er in mei 1996 nog zo’n 16 000 openstaande zaken waren, maar dat dit aantal een jaar later is toegenomen tot bijna 28 000! Is dat een doorschuiven van het geheel? Zullen de rechtbanken de komende maanden steeds meer gaan produceren en dus steeds meer zaken afdoen en wordt de verleden jaar afgesproken planning gehaald zodat men eind 1998 geheel op schema ligt? In het lezenswaardige jaarverslag van de COA wordt ook gesteld, dat er in 1996 zo’n 20 000 mensen in de onderzoekscentra zijn ingestroomd. Dan rijst toch de vraag hoe daar de doorplaatsing zit, want het is opmerkelijk dat de capaciteit van de onderzoekscentra zo’n 7 600 mensen bedraagt en dat betekent, dat er binnen vier maanden iemand doorgaat van een OC naar een AZC of wordt hij direct doorgeplaatst naar een gemeente of naar de aanvullende opvang? Met de collega’s vroeg ook hij naar de dagstructurering die in een OC minder aanwezig blijkt te zijn dan in een AZC. De uitstroom in 1996 is qua ramingen feitelijk ver achter gebleven. Berekend was, dat zo’n 25 000 mensen zouden kunnen uitstromen en dat is gestrand op zo’n 20 000 mensen. Heeft dat te maken met de proble-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
3
matiek van de ROA-voorzieningen of zijn gemeentes achtergebleven met het beschikbaar stellen van woningen? Hij deelde de opmerkingen van collega Dittrich over het experiment in Oisterwijk en Schalkhaar. Waarom kent de IND kent overigens vier districten en de COA vijf? Is een betere afstemming niet mogelijk? Het speet mevrouw Sipkes (GroenLinks) ook in dit overleg weer kritische opmerkingen te moeten maken, hoewel zij waardering heeft voor de verschillende medewerkers, rechtstreeks bij de COA en bij de IND. Door middel van mondelinge vragen heeft de Kamer inderdaad om nog meer cijfers gevraagd, omdat de cijfers die de Kamer krijgt elke keer worden weerlegd door nieuwe cijfers van andere instellingen. Op basis van de brief van de staatssecretaris heeft de Kamer een notitie gekregen van de staf van de commissie voor de Rijksuitgaven, die er eerlijk gezegd niet om liegt. Daarin worden o.a. bij de informatievoorzieningen vraagtekens gezet, omdat een totaaloverzicht onmogelijk lijkt. Een andere vraag was hoe precies de informatie-uitwisseling tussen de IND en de COA is. Iemand moet er toch zicht op hebben hoeveel mensen concreet binnenkomen, hoeveel er in de procedure zitten, welke in de centra en welke niet verwijderbaar zijn? Op de een of andere manier moet daar toch greep op worden gekregen? Bij het stellen van deze vraag was mevrouw Sipkes zich er overigens volledig van bewust dat de Kamer op dit punt meer vraagt dan op enig ander punt, maar dat komt ook omdat zij direct met mensen te maken heeft en er steeds meer mee geconfronteerd wordt dat de dingen niet gaan zoals zij dat graag zou zien. Ook ten aanzien van de voorraadontwikkeling wordt gevraagd of de achterstand is veroorzaakt doordat men de streefcijfers niet haalt dan wel door de nieuwe toestroom. Er wordt gewezen op de discrepantie tussen de Vreemdelingenkamers. Een simpele rekensom levert een verschil van 2500 op. Kan de staatssecretaris hierover haar licht laten schijnen? Mevrouw Sipkes begreep niet waarom de afhandeltermijn van de zogeheten Schengenzaken gemiddeld langer is dan is voorspeld. Heeft dat te maken met de overeenkomst of met de procedure bij de rechtbank? Juist die zaken zouden toch sneller moeten zijn afgehandeld dan de andere? Ten aanzien van de dagstructurering wordt beoogd deze in alle AZC’s en AVO’s in te voeren. Wanneer kan dit gerealiseerd worden? Bij de een is het al zover, dat de mensen zelf kunnen koken en bij de andere is er nog maar weinig. In een van de AZC’s schijnt zelfs het Nederlands nog problemen op te leveren, terwijl dat toch al geregeld was. Eerder is opgemerkt, dat er in de OC’s geen plaats is voor dagstructurering. Tegelijkertijd heeft zij bijvoorbeeld in de OC Haarlem gehoord, dat juist de OC-functie meer en meer een AZC-functie krijgt. Dan loopt het door elkaar heen, simpel door allerlei plaatsingsproblemen en dan zou er toch juist die dagstructurering moeten komen? Het is goed dat er eindelijk een wetsvoorstel naar de Raad van State is ten aanzien van het vrijwilligerswerk. Is het verstandig en wat zijn de overwegingen geweest om de asielzoeker tegelijkertijd te behandelen met de VVTV’er? Maakt het dat niet extra moeilijk of ligt er een bepaalde overweging aan ten grondslag? Op dit moment zijn er acht verschillende aanvullende opvanglocaties beschikbaar met circa 100 plaatsen, maar is dat wel genoeg? Het is goed dat het algemeen maatschappelijk werk meer hierbij betrokken raakt. Wordt er speciaal op bijgeschoold, omdat deze mensen toch met een geheel andere problematiek te maken krijgen dan in het verleden? De voorlichtingscampagne is goed verlopen, hoewel zij erg gericht is op het helder maken dat er grenzen zijn aan Nederland. Zou het echter niet leuk zijn om daar een andere campagne tegenover te stellen, meer de kant van de asielzoeker te benadrukken en om bijvoorbeeld meer aandacht te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
4
besteden aan de kunst, die de asielzoekers produceren? Misschien kan de opbrengst van de verkoop tegelijkertijd gebruikt worden voor de dagstructurering. Is er in het gesprek met het samenwerkingsverband Vrouwen tegen uitzetting ook nog gesproken over een zelfstandige verblijfsstatus voor vrouwen die hier samen met een partner kwamen maar naderhand alleen zijn komen te staan? Is daar een oplossing voor gevonden en, zo ja, geldt die ook voor de bestaande gevallen? Wanneer kan de werkinstructie worden verwacht en hoe wordt daarin omgegaan met vrouwelijke asielzoekers? Mevrouw Sipkes ging vervolgens in op de verschillende fases in de uitplaatsing. In een daarvan gaat het om het verzamelen van bemiddelingsinformatie. Wat houdt dat precies in en wat wordt bedoeld met plaatsingseenheden die niet homogeen zijn samengesteld; één statushouder en één asielzoeker? Hoe vaak komt woningweigering voor en hoe vaak is dat naar de mening van de bewindsvrouwe op terechte gronden? Met de heer Dittrich was mevrouw Sipkes het ermee eens dat in individuele asielzaken de advocaat van de asielzoeker toegang moet hebben tot alle beschikbare informatie. Terzake van de individuele ambtsberichten wordt gesteld dat in geval van twijfel aan de inhoud van dat bericht er nader onderzoek wordt ingesteld. Uit door haarzelf ingewonnen informatie blijkt echter dat rechtbanken daar zelden of nooit toe overgaan. Voor de opvang wordt er nu een buffercapaciteit gecreëerd. Behoren die 300 plaatsen in Ter Apel daar nu ook toe? In antwoord op haar schriftelijke vragen antwoordde de staatssecretaris dat het inderdaad mogelijk is dat personen met een status vanuit een OC in sommige gevallen direct doorgaan, maar om welke gevallen gaat dat dan? De heer Van den Berg (SGP) herhaalde zijn zorg of de Kamer wel voldoende alle aspecten van het beleid voortdurend en in een onderlinge samenhang kan bezien. Zelf had hij het gevoel dat zij lang niet altijd een volledig overzicht en inzicht had. In dit overleg gaat het om de rapportage van de staatssecretaris, maar inmiddels heeft de Kamer alweer twee andere brieven gekregen met de nodige cijfers. Heeft het ministerie zelf wel dat totaalbeeld voor ogen? Met name de aansluiting van de cijfers van de IND en de COA blijkt voortdurend op problemen te stuiten. Overigens mag ook deze commissie dit zich aantrekken, want over elk apart onderdeel wordt vaak een apart overleg gevraagd. Hij herhaalde eveneens zijn vertrouwen in de kwaliteit en de inzet van de IND, maar ook zijn zorg over de nog steeds voorkomende tegenvallers in de afwikkeling. De staatssecretaris spreekt dat vertrouwen in haar brief ook uit, maar heeft dat nu al vele jaren gedaan, terwijl iedere keer weer tegenvallers blijken. Als het dan niet ligt aan de kwaliteit en de inzet, ligt het dan aan de organisatie op zich en de omvang ervan? Zijn die voldoende toegesneden op de alweer gestegen instroom? In het kader van Schengen zijn al de nodige vragen over de doorlooptijden gesteld die ook nog niet zijn zoals ze zouden moeten zijn. Bovendien blijkt nu zo’n 20% van de beroepen gegrond te worden verklaard. Wordt daarmee niet tegelijk de noodzaak en het nut van een beroepsmogelijkheid aangetoond al valt daarmee moeilijk het streven naar versnelling van de procedures te rijmen? Ziet de bewindsvrouwe mogelijkheden voor een beroepsmogelijkheid die geen afbreuk doet aan de nagestreefde doorlooptijden en uiteraard met behoud van de zorgvuldigheid? Begreep de heer Van den Berg uit de stukken goed dat de medewerking van de gemeenten over het algemeen bevredigend is of zijn er nog knelpunten te melden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
5
Hij had grote moeite met het fenomeen van woningweigering op zich. Men doet terecht zijn best om betrokkenen menswaardig op te vangen, maar daarmee kon hij eisen van asielzoekers aan woonruimte toch wat moeilijk rijmen. Is de bewindsvrouwe het er eigenlijk niet mee eens dat daarvoor ook geen rechtsgrond bestaat? De heer Verhagen (CDA) herhaalde zijn pleidooi voor een onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de oplopende achterstanden en met name de beschuldigingen in verschillende publicaties. Op zich twijfelde ook hij geenszins aan de integriteit en de inzet van de IND, maar feit blijft dat de Kamer nog steeds berichten krijgt dat de beschuldigingen wel degelijk terecht zijn. In de beantwoording van zijn mondelinge vragen daarover heeft de staatssecretaris weliswaar gesteld dat uit intern onderzoek is gebleken dat die aantijgingen op niets gebaseerd zouden zijn, maar vreemd is dan wel dat een woordvoerder van het ministerie stelde dat uit dat interne onderzoek niet is gebleken van een substantieel gesjoemel. Nu die beschuldigingen nog steeds worden geuit, leek hem een extern onderzoek wel wenselijk om aan al die geruchten nu eens een eind te maken. De huidige instroom is 22 000 asielzoekers per jaar terwijl de bestaffing van de IND nog steeds is gebaseerd op een instroom van 55 000 asielzoekers per jaar. Hoezeer hij ook begrip had voor de grote inzet van de IND in 1996 om de toen ontstane achterstand in te lopen, bij de huidige instroom zou men er toch ten minste in moeten slagen om niet weer een achterstand op te lopen? De Kamer heeft toch niet voor niets in ieder geval voor 1997 vastgehouden aan eenzelfde budget en dus bemensing van de IND ondanks de teruglopende instroom? Dat was toch omdat zij zo grote waarde hechtte aan wegwerken en het voortaan voorkomen van achterstanden en het verkorten van procedures? Net als zijn collega’s hoorde de heer Verhagen tijdens zijn bezoeken aan verschillende centra nog steeds verhalen over categorieën asielzoekers die al langer dan een jaar – soms zelfs twee à drie jaar – wachten op een definitieve beslissing. Dat heeft weliswaar ten dele te maken met het instellen van beroep, maar over het algemeen staat dat toch wel haaks op de verwachting die aanvankelijk bestond dat er nu zo langzamerhand wel eens een einde zou komen aan die lange procedures. Ook waren hem gevallen bekend dat men na negen maanden nog niet eens een eerste beslissing had vernomen, terwijl volgens het stappenplan de eerste procedure bij nieuwe asielzoekers niet langer zou duren dan zes à zeven maanden. Al eerder is geconstateerd dat de kwaliteit van de procedures weliswaar is toegenomen, net als het aantal positieve beslissingen in eerste aanleg, maar dat het aantal bezwaren niet is afgenomen. Als de heer Verhagen dat relateert aan de 20% van het aantal beroepen dat gegrond wordt verklaard, zou hij graag horen in hoeveel gevallen gebruik is gemaakt van de Schalkhaar-Oisterwijkprocedure. Hij memoreerde vervolgens de verwachting dat de begin- en de eindvoorraad met ruim 7000 zou worden verminderd. Ondanks de lagere instroom moet worden geconstateerd dat er integendeel sprake is van een kleine toename van de eindvoorraad. Hij sloot zich derhalve aan bij de vragen van met name mevrouw Sipkes en vroeg vervolgens of alle zaken van voor 1995 voor 1998 zullen zijn afgehandeld. Ten slotte sloot hij zich ook aan bij de opmerkingen van de heer Van den Berg over de woningweigering. Antwoord van de regering Ook de staatssecretaris zou het op prijs stellen indien er een manier kon worden gevonden om alle deelaspecten van het asielbeleid in onderlinge samenhang met elkaar te bespreken. Mede daarom had zij na
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
6
de vierde kwartaalrapportage ook gesuggereerd om het asielbeleid in den brede op vaste momenten aan de orde te stellen. In haar brief van 12 mei jl. had zij mede haar zorgen geuit over de cijfers van het eerste kwartaal. Het verheugde haar dat er enig begrip is getoond voor het feit dat er na zo’n topjaar, waarin heel veel van de medewerkers is gevraagd, sprake kan zijn van enige terugval. Dat neemt niet weg dat het stappenplan is uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de IND niet structureel zoveel kritiek te verduren zou krijgen en ook structureel verbeterd zou worden. Ook recent nog zijn nadere maatregelen met de IND afgesproken om ervoor te zorgen dat zowel de instroom wordt bijgehouden als de oude zaken eind dit jaar zullen zijn afgehandeld. Er is nu nog sprake van een voorraad, maar die zal in oktober moeten zijn weggewerkt. Nog in de loop van deze maand zal er in de top van de dienst een nieuwe directeur uitvoering komen, zodat in ieder geval de uitvoering op orde is. Dat zal niet kunnen inhouden dat de dienst nooit meer aan kritiek onderhevig zal zijn, want er zullen altijd problematische zaken zijn. Het gaat immers altijd om mensen, medewerkers en instromers. Voorts ligt het in de bedoeling om de staf van een afdeling als planning en controle te versterken. In het kader van de nieuwe taken zullen er, zoals de bewindsvrouwe al in het overleg van gisteren heeft gemeld, vier terugkeerteams komen met 20 medewerkers. Er zijn ook al zo’n 50 extra medewerkers aangetrokken en in het najaar komen er nog zo’n 50 bij. Uiteindelijk ligt het in de bedoeling om tot een optimale verhouding te komen tussen het aantal uitzendkrachten en het aantal vaste medewerkers. Inmiddels is immers wel gebleken dat het aantrekken van uitzendkrachten geen toverformule is waarmee iedere keer opnieuw kwantitatieve problemen kunnen worden opgelost. Al met al vond de bewindsvrouwe redenen genoeg aanwezig om het in haar brief van 12 mei jl. uitgesproken vertrouwen te herbevestigen. Zoals toegezegd zal zij de Kamer in oktober ook daarover verder informeren. Zij kon niet ontkennen dat de Kamer op dit beleidsonderdeel wel erg veel cijfers krijgt voorgelegd. Probleem daarbij is inderdaad de verschillende manieren waarop die cijfers worden vergaard. Zo is er een verschil in technische systemen tussen de IND en de COA. Aan een betere vergelijkbaarheid is en wordt nog hard gewerkt, maar ideaal is het zeker nog niet. Ook de Vreemdelingenkamers liggen met hun werkzaamheden op planning en zijn zelf zo optimistisch dat de bulk niet eind dit jaar zal zijn weggewerkt, maar wellicht zelfs enkele maanden daarvoor en dat heeft en zal nog een grote inzet vragen. De bewindsvrouwe erkende zonder meer dat het aantal van 20% gegrondverklaringen veel te hoog is. Zij maakte in dezen dankbaar gebruik van de suggestie van de heer Verhagen om te bezien of de Schalkhaar-Oisterwijkprocedure enig effect heeft gesorteerd, maar duidelijk is in ieder geval wel dat er aanzienlijke verschillen tussen de rechters te zien zijn en met de Vreemdelingenkamers wilde zij bezien wat daarvan wellicht de oorzaken zijn, al wilde zij daarmee uiteraard niet hun onafhankelijkheid in het geding brengen. Met de heer Van den Berg was zij het eens dat hoger beroep niet alleen in het belang van de betrokken asielzoeker is, maar ook in het belang van de staat zelf kan zijn. Hoe sterker dat besef in de Kamer leeft, hoe sneller het desbetreffende wetsvoorstel zal kunnen worden afgehandeld. Hopelijk kan het nog deze zomer aan de Raad van State worden voorgelegd. In de richting van met name de heer Verhagen stelde de bewindsvrouwe met nadruk dat sjoemelen sjoemelen is en blijft of dat nu substantieel is of niet. Zij herhaalde haar antwoord dat zij al tijdens het plenaire vragenuurtje heeft gegeven: zodra zij ook maar enige serieuze aanwijzing daarvan zou krijgen, zal zij dat onmiddellijk laten uitzoeken. De directeur IND heeft eenieder opgeroepen om, als het niet anders kan dan maar anoniem, dat ook te melden. Er is slechts één anonieme brief gekomen, die is uitgezocht maar het kon wederom niet worden bewezen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
7
Als de heer Verhagen stelt voortdurend berichten te krijgen dat er toch gesjoemeld wordt, zou zij die berichten graag vernemen. Liever nog zou zij zien dat betrokkenen naar haar werden doorverwezen. Er moet nu maar eens een eind komen aan dat soort vage verhalen; daar hebben de medewerkers van de IND ook recht op. De bewindsvrouwe erkende dat de instroom onder andere onderhevig is aan seizoensinvloeden. Daarom worden ook dezelfde kwartalen vergeleken. Daaruit blijkt inderdaad een iets grotere instroom dan verleden jaar en naar verwachting zal de totale instroom liggen tussen 25 000 en 27 000. Inderdaad komen er veel uit Irak en Afghanistan, maar de bewindsvrouwe kon dat grote aantal niet echt verklaren. Een reden zou haars inziens kunnen zijn de lijnen van de reisagenten, een andere zou kunnen zijn dat van de jaarlijks 500 via de UNHCR uitgenodigde vluchtelingen de laatste jaren een substantieel deel afkomstig is uit Irak, waardoor Nederland in Irak een grotere bekendheid als opvangland heeft gekregen. Ook de nieuwe afdeling buitenland van de IND zal deze migratiebeweging nader bestuderen, want het zou ook interessant zijn te weten waarom vluchtelingen uit het ene land de voorkeur geven aan bijvoorbeeld Duitsland en uit het andere land aan Nederland. Overigens is bekend dat de instroom uit Irak in alle Europese landen hoog is. De bewindsvrouwe merkte vervolgens op dat uitplaatsing ook rechtstreeks vanuit de OC’s kan plaatsvinden. Het betreft hier een verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken die dan ook de schriftelijke vragen van de heer Rijpstra over woningweigering zal beantwoorden. Aan de uitplaatsing valt natuurlijk ook nog wel het een en ander te verbeteren, zeker aan de gehanteerde termijnen. De COA bekijkt natuurlijk ook wel of een woningweigering al dan niet terecht is. Zo heeft de gemeente Heemstede laten weten op dat punt toch wel de nodige zorgen te hebben, maar ook de uitgeplaatsten kunnen gebruik maken van dezelfde rechtsgronden als Nederlanders die een woning weigeren. Dat heeft dus ook te maken met de ABW. De COA probeert degenen die voor uitplaatsing in aanmerking komen goed uit te leggen wat hun rechten, maar ook plichten op dat punt zijn. Voorkomen moet uiteraard worden dat woningweigering een nieuw instrument wordt, maar wat dat betreft, verwees zij graag naar de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken die in concept al gereed zijn. Als een asielzoeker een status krijgt, is hij tevens bemiddelbaar voor uitplaatsing, vergaart de COA informatie op basis waarvan de woningbehoefte wordt bepaald en probeert dat met het aanbod te matchen. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met de samenstelling van de eenheid, maar ook met de medische situatie, eventuele nabijheid van familie, werk, scholing, enz. Dat kan er wel eens toe leiden dat de bemiddeling wel eens wat meer tijd vraagt. Uiteraard komt het dan nog voor dat sommige asielzoekers een woning weigeren, maar dat gebeurt zeker niet en masse. Het zijn incidenten. Naar de mening van de staatssecretaris was en is er op het punt van de dagstructurering sprake van een grote inzet. Zij zal overigens de COA vragen hoe dat in de OC’s zit, want dat is zeker van belang als men daar langer verblijft. Die dagstructurering kan per centrum verschillen, want dat hangt samen met het karakter van de streek, de accommodatie, samenstelling van de groep, enz. De brief van de PHAROS had zij nog niet ontvangen. Er is een voorlopige indicatieregeling opgesteld en er wordt ook nog overleg gepleegd met de inspectie volksgezondheid over de mogelijkheid van een centrale indicatie. Voorzover zij kon overzien, zijn die 100 plaatsen voldoende. Als blijkt dat het er meer moeten zijn, is zij bereid daartoe over te gaan, maar dan moeten de indicaties wel heel goed zijn omschreven. Vandaar ook de aanvulling langs de lijn van het maatschappelijk werk. Zij zal overigens bezien of aan deze aspecten in de scholing van het maatschappelijk werk aandacht wordt besteed.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
8
Voorts zegde zij toe bij Sociale Zaken te vragen wat de achtergronden zijn van de voorgenomen wijziging van het arbeidsbesluit. Overigens is bij het project dagstructurering bewust gebruik gemaakt van vrijwilligers, maar bij de VVTV gaat het natuurlijk meer om een stap in de richting van integratie. De werkinstructie ten aanzien van vrouwelijke asielzoekers zal deze zomer worden afgerond. De voorlichtingscampagne was haars inziens zeer zorgvuldig gevoerd, maar zij gaf toe dat best wat meer nadruk kan worden gelegd op positievere aspecten, zoals de cultuur. Er zijn centra die al eens een tentoonstelling hebben georganiseerd om de buurt bekend te maken met wat er zoal gebeurt. De voorlichters die zich met asielzaken bezighouden hebben een landelijk overleg en zij zegde toe ook dit aspect daarin naar voren te brengen. Een Schengenclaim wordt gelegd in een procedure die start bij het aanmeldcentrum. Het land waarop de claim is gelegd moet binnen drie maanden reageren. In die tijd wordt de asielzoeker opgevangen in een OC. Als het desbetreffende land akkoord gaat, spant betrokkene vaak weer een voorlopige voorziening aan om toch niet naar dat land te hoeven en de afhandeling daarvan kost natuurlijk ook weer enkele weken. Met de vreemdelingenkamers wordt overlegd over mogelijkheden om de termijnen te bekorten. Dat overleg vindt ook plaats met buurlanden zoals Duitsland, omdat daarop over en weer toch de meeste claims worden gelegd. Desgevraagd erkende zij dat over het algemeen degenen die in het kader van Schengen een claim hebben gelegd in één OC worden opgevangen, waardoor bijvoorbeeld de rechtbank Zwolle ook de meeste voorlopige voorzieningen behandelt. Tevens erkende zij dat het een goede zaak zou zijn als de vier districten van de IND zouden kunnen worden gekoppeld aan vier districten van de COA en dus ook de vreemdelingenkamers, maar in de praktijk is dat zeer moeilijk te realiseren. Derhalve is de samenwerking tussen de IND en de COA in ieder geval aanzienlijk geïntensiveerd en proberen beide organisaties ook op andere punten goed met elkaar samen te werken, zoals in het kader van de terugkeerprojecten. Met de ambtelijke staf van Buitenlandse Zaken is gesproken over de gang van zaken rondom de ambtsberichten. In de notitie die gisteren is besproken had zij al een nadere rapportage toegezegd die samen met de heer Patijn zal worden opgesteld. Voorzover zij kon overzien voldoet Buitenlandse Zaken wel degelijk aan de toch zeer talrijke verzoeken tot nader onderzoek, maar ook daarop zal nader worden ingegaan in de toegezegde rapportage die er na het reces zeker zal liggen. Op dit moment wordt over het overlegmodel al veel ambtelijk overleg gevoerd met de bij het vluchtelingenwerk betrokken organisaties en er is al een datum geprikt voor bestuurlijk overleg, zoals met VluchtelingenWerk Nederland. Zij herhaalde dat de provincies voorzover haar informatie strekt een actieve rol spelen, maar aangezien de heer Middel daarover andere signalen had ontvangen, zegde zij toe dat alsnog met Binnenlandse Zaken op te nemen. Ten slotte ging zij nog in op interventies in individuele zaken. Zij had er begrip voor dat in het ambtelijke apparaat het gevoel leeft dat die door alle procedures, rechterlijke uitspraken, e.d. heenfietsen, maar zij had al herhaalde malen uitgesproken dat zoiets toch mogelijk moet blijven. Het gaat immers om haar verantwoordelijkheid en het is haar handtekening die er formeel onder staat. Het moet dan wel een zeer zorgvuldige afweging zijn en men moet dan ook niet al te gemakkelijk een individuele zaak voorleggen. Zoals afgesproken moet die dan aan haar worden voorgelegd en niet via het ambtelijke apparaat. Het is van belang dat zoiets niet vertragend werkt en dat kan alleen maar als men heel zorgvuldig weegt wat men toch nog nader wil laten bezien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
9
Nadere gedachtewisseling De heer Middel (PvdA) hechtte eraan dat er over het vluchtelingenwerk veel overleg met de regering wordt gevoerd. Het gaat immers om mensen en het is dan van belang dat daarmee met de grootste zorgvuldigheid wordt omgegaan. Daarvoor is ook voldoende informatie nodig, maar je kunt soms ook wel te veel informatie vragen en soms ook wel eens ongevraagd krijgen. Door het vragen van steeds meer cijfermatige informatie worden de gesignaleerde problemen zeker niet beheersbaarder. Al met al gaat het om de kwaliteit van de procedures en de beschikkingen en de zorgvuldigheid waarmee die worden gevoerd dan wel opgesteld. De heer Rijpstra stelde daar tegenover dat de Kamer behoefte heeft aan ook cijfermatig materiaal, want ook zij krijgt veel vragen voorgelegd over soms schrijnende zaken. Als hij bijvoorbeeld hoort dat iemand hier al zo’n drie jaar in de opvang zit maar er nog steeds niets bekend is, roept dat bij hem wel de vraag op of dat een op zichzelf staand geval is of dat er meer van dergelijke gevallen zijn. Zo moet het zijns inziens niet moeilijk zijn om aan te geven hoeveel A-statussen er zijn verleend aan degenen die in 1996 binnen zijn gekomen en aan hoeveel mensen VTV-humanitair is verleend. Van de laatste groep tekent een deel bezwaar aan omdat zij die A-status willen hebben. Als dat bezwaar wordt verworpen, kunnen zij in beroep gaan. Het is van belang om die aantallen te weten, want als dat nu zoveel voor blijft komen, moet toch worden bezien waaraan dat ligt en of daarvoor wellicht een oplossing kan worden gevonden. Vervolgens heeft hij er behoefte aan waar degenen worden opgevangen die tegen een beslissing in beroep gaan. Is dat in een OC? Zo ja, voor hoe lang en wat mag men daar zoal doen? Als je dan beziet dat de OC’s 17 000 plaatsen hebben en bekend is hoeveel mensen er moeten worden opgevangen, moet vervolgens worden bezien of het niet nodig is het aantal OC’s uit te breiden, mede met het oog op wat men daar wel of niet mag doen. De derde stap is de regionale aansturing die hij van groot belang acht. Natuurlijk is de COA een zelfstandig bestuursorgaan met een aanzienlijk budget, maar de IND vervult toch ook een zeer belangrijke rol. Daarom zou hij hun werkzaamheden zo graag beter op elkaar afstemmen opdat met name de uitplaatsing gestroomlijnder kan plaatsvinden en er een beter zicht op het gehele proces mogelijk is. Dat komt in de eerste plaats uiteindelijk de asielzoeker zelf ten goede en niet het Kamerlid dat weer eens om cijfermatige informatie vraagt. Mevrouw Sipkes onderschreef dat laatste volledig. Als de COA en/of de IND en/of de rechtbanken niet voldoende zijn toegerust om de toestroom te verwerken, dan heeft dat meestal een budgettaire oorzaak en is de Kamer daar uiteindelijk toch ook verantwoordelijk voor. Met de heer Van den Berg en de staatssecretaris was zij het eens dat het vaak onbevredigend is om over dit brede en zo belangrijke beleidsterrein zo versnipperd met elkaar te praten. Ook zij zou het derhalve een goede zaak vinden als het onderwerp op regelmatige momenten in den brede aan de orde kwam, maar dan moet het wel mogelijk zijn om alle relevante informatie te vergaren en acht de staatssecretaris dat ook goed mogelijk? De heer Van den Berg vroeg zich af, of er wellicht sprake is van een technische oorzaak van het moeilijk op elkaar aan te sluiten zijn van gegevens van de COA en de IND. Zo ja, wordt dan aan verbetering daarvan gewerkt? Is de huidige bezetting van de IND nu structureel? Zo neen, wat is dan dat structurele niveau? Kan de bewindsvrouwe nog ingaan op de medewerking van de gemeenten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
10
Wat de kwestie van de woningweigering betreft, wachtte hij de antwoorden op de schriftelijke vragen van de heer Rijpstra natuurlijk af, maar wilde hij wel alvast kwijt dat een verwijzing naar de ABW alleen voor hem niet afdoende is. De heer Verhagen had met genoegen geconstateerd dat alle oude zaken volgens de staatssecretaris zo omstreeks oktober zullen zijn afgehandeld. Met de heer Van den Berg zou hij geen genoegen kunnen nemen met een verwijzing naar de AWB waar het gaat om de woningweigering. Met anderen kreeg hij tijdens bezoeken nog altijd te veel signalen dat procedures langer duren dan is toegezegd. Dat legt vaak een grote psychische druk op betrokkenen. De staatssecretaris en haar medewerkers doen er ongetwijfeld alles aan om procedures goed en snel te laten verlopen, maar het blijft van belang dat de Kamer de ontwikkelingen op dat punt goed kan volgen. Daarom blijft ook cijfermatige informatie noodzakelijk. Gelet op het huidige budget van de IND mag zijns inziens in ieder geval worden verwacht dat er geen nieuwe achterstanden ontstaan. De staatssecretaris erkende volmondig dat de kwaliteit van de procedures, beschikkingen en ambtsberichten voorop moet staan, maar als organisaties kwantitatief in de problemen komt, hebben zij ook weinig mogelijkheden om de kwaliteit te handhaven. Vandaar ook het stappenplan om in ieder geval de capaciteit de vergroten en daardoor de kwaliteit weer de gewenste aandacht te geven. Inderdaad komen er in gesprekken iedere keer opnieuw signalen naar voren dat procedures te lang duren en het is dan zeker van belang dat de leden van de Kamer «gewapend» zijn met goed en voldoende informatie, nog afgezien van de controlerende taak van de Kamer. Overigens moet men zich wel realiseren dat niet alle signalen altijd op waarheid berusten. De algemene ervaring is dat asielzoekers na een beslissing in beroep gaan en de gevraagde gegevens over het aantal verleende A-statussen en VTV-humanitair zal zij zeker leveren in het jaarverslag van de IND. De aansluiting van gegevens van IND en COA is inderdaad een combinatie van technische problemen en van definities. Er wordt veel aan gedaan om de aansluiting te verbeteren, want beide organisaties zien daar het belang van in. Op de bezetting van de IND zal in een later stadium ongetwijfeld worden teruggekomen. Sedert enkele jaren is het budget eigenlijk incidenteel verhoogd, mede naar rato van de instroom, maar het budget op zich is niet genormeerd. Verleden jaar is daarmee een aanvang gemaakt en hopelijk zal in de begroting 1998 sprake zijn van een genormeerd budget. Wat de bewindsvrouwe tot nu toe van Binnenlandse Zaken heeft begrepen en ook heeft gelezen in rapportages is dat de medewerking van de gemeenten over het algemeen naar tevredenheid verloopt, al zullen zich ook hier wel uitzonderingen voordoen, maar die zullen zeker worden aangesproken. De voorzitter van de commissie, V. A. M. van der Burg De griffier van de commissie, Pe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 274
11