Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20 537
Wijziging van de Vreemdelingenwet (regeling bevoegdheid rechter in kort geding in geschillen betreffende de uitvoering van de Vreemdelingenwet)
Nr. 3
M E M O R I E V A N TOELICHTING 1 1. In de afgelopen jaren is het aantal vreemdelingen die in Nederland met een beroep op het Vluchtelingenverdrag (Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen; Trb. 1954, 88, zoals gewijzigd bij het protocol van New York van 1967; Trb. 1967, 76) toelating tot verblijf zoeken, sterk toegenomen (in 1985: 5644, in 1986: 5886, in 1987: 13460). De verwerking van al deze beroepen stelt bijzondere eisen aan het apparaat dat is belast met de behandeling van en de beslissing op deze verzoeken. Een doeltreffende reactie op deze snelle toeneming van het aantal verzoeken om toelating is voor alles gelegen in de snelheid van behandeling, zowel in het belang van de betrokkenen zelf als in het belang van een doeltreffende handhaving van de Vreemdelingenwet. Dit impliceert onder meer dat de stroom verzoeken zo snel mogelijk wordt gezift op verzoeken die duidelijk gegrond zijn en verzoeken die dit onmiskenbaar niet zijn. Evenals een snelle beslissing over de toelating van belang is voor de eerst bedoelde groep, is dit ook het geval met betrekking tot vreemdelingen die tot de tweede groep behoren, in verband met de mogelijkheid van verder verblijf in Nederland.
- Het standpunt van de adviescommissie voor vreemdelingenzaken ligt op de bibiiotheek ter inzage.
2. De snelheid van behandeling is in de eerste plaats afhankelijk van de snelheid waarmee op het verzoek om toelating van een vreemdeling beslist wordt. In het geval van een afwijzende beslissing wordt de snelheid van behandeling echter mede bepaald door de mogelijkheden die de wet de vreemdeling biedt om deze afwijzende beslissing door de rechter of de administratie te doen toetsen op zijn juistheid en door de duur van de daarmee gemoeide procedures. Indien op het verzoek om toelating van een vreemdeling afwijzend wordt beslist, kan van deze beschikking herziening worden gevraagd aan de Staatssecretaris van Justitie. Het herzieningsverzoek impliceert echter niet in alle gevallen, dat de vreemdeling de beslissing op dit verzoek in Nederland mag afwachten. In de gevallen dat de uitzetting van een vreemdeling niet ingevolge artikel 32, eerste lid, achterwege blijft zolang niet op zijn herzieningsverzoek is beslist, kan de Staatssecretaris van Justitie zijn uitzetting gelasten. Of in een concreet geval een dergelijke last tot uitzetting wordt gegeven, wordt beslist aan de hand van het in de afgelopen jaren ontwikkelde schorsingscriterium.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
1
In laatst bedoelde gevallen is het enige middel dat de vreemdeling openstaat om verwijdering uit Nederland te voorkomen gelegen in de mogelijkheid om een rechterlijk verbod van zijn uitzetting te krijgen in afwachting van de beslissing op zijn herzieningsverzoek. Met name in de hier bedoelde gevallen voorziet het systeem van administratiefrechtelijke rechtsbescherming van de Vreemdelingenwet evenwel niet in de mogelijkheid van een beroep op de administratieve rechter. Tegen deze achtergrond heeft de burgerlijke rechter in deze gevallen bezwaren tegen uitzetting, gegrond op schending van artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek, ontvankelijk verklaard. Sindsdien wordt in veel gevallen waarin een herzieningsverzoek of een beroep tegen een afwijzende beschikking op een verzoek om toelating geen schorsende werking heeft en derhalve tot uitzetting wordt overgegaan, een beroep gedaan op de kort-gedingrechter. Daarmee is de kort-gedingprocedure tot een vrijwel vast onderdeel gaan behoren van onder meer de behandeling van verzoeken om erkenning en toelating als vluchteling in de gevallen waarin gelet op het gehanteerde schorsingscriterium, aan een verzoek om herziening van de beslissing in eerste instantie schorsende werking wordt onthouden. 3. Met het oog op de toeneming in het aantal vreemdelingen dat om toelating in Nederland verzocht, werd in het voorjaar van 1987 een aantal materiële en personele maatregelen getroffen, teneinde de verwerkingscapaciteit van het ambtelijk apparaat te vergroten en zodoende een snelle behandeling te bevorderen. Deze maatregelen beginnen thans effect te sorteren. Belangrijk onderdeel van dit pakket maatregelen vormden de voorzieningen die getroffen werden om juist in gevallen van onmiskenbare ongegrondheid van het verzoek om asiel snel tot besluitvorming te komen. Op die wijze zou de termijn gedurende welke vreemdelingen in Nederland op een beslissing wachten, aanzienlijk bekort kunnen worden. Aangezien in die gevallen het kort geding onderdeel is van de procedure van besluitvorming die in Nederland mag worden afgewacht, werden ook maatregelen genomen om de materiële en personele voorzieningen bij de rechtbanken uit te breiden. Dit geschiedde onder meer door de benoeming van vice-presidenten van enkele rechtbanken tot plaatsvervangend lid van andere rechtbanken, teneinde ook aldaar korte gedingen te kunnen behandelen. Aldus zou een optimale inzet van de beschikbare deskundigheid worden verkregen en een opeenhoping van zaken bij bepaalde rechtbanken vermeden kunnen worden. Ondanks deze maatregelen zijn de termijnen voor behandeling van een kort geding in het afgelopen jaar bij verschillende rechtbanken opgelopen. Per 1 januari 1988 was een werkvoorraad ontstaan van tegen de 1630 zaken, waarvan het leeuwedeel aanhangig was bij de arrondissementsrechtbanken te 's-Gravenhage (44%) en te Amsterdam (39%). Bij deze rechtbanken liepen de appointeringstermijnen op tot medio mei resp. eind juni 1988. Daarbij zij evenwel opgemerkt, dat in het bijzonder de bij de rechtbank te 's-Gravenhage gevolgde procedure tot gevolg heeft dat de tijd die vrij komt door het vervallen van kort gedingzaken effectief voor andere zaken gebruikt kan worden, waardoor sinds 1 januari nog vele zaken voor juni op de rol geplaatst konden worden. Twee factoren spelen bij deze lange appointeringstermijnen een rol. 4. De belangrijkste factor was tot voor kort een discrepantie tussen de toeneming van het aantal zaken en de capaciteit van het apparaat dat is belast met de voorbereiding van de behandeling van deze zaken. Het aantal vreemdelingen dat per maand een verzoek om asiel indient, is in het afgelopen jaar gestegen tot gemiddeld 1000 asielzoekers per maand. Dit impliceert dat het aantal korte gedingen dat gemiddeld per week werd aangespannen toenam van rond de 100 zaken tot rond de 150 zaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
2
Teneinde de president in kort geding zoveel mogelijk in staat te stellen snel uitspraak te doen, is een zorgvuldige voorbereiding van het dossier in iedere zaak vereist. Met de snelle groei van het aantal zaken was het niet mogelijk om de capaciteit van het met de toelevering belaste apparaat even snel aan te passen. Met ingang van 1 januari van dit jaar is de capaciteit van de betrokken afdelingen op het departement, door uitbreiding van personeel, evenwel aangepast aan de nieuwe situatie. Ook de landsadvocaat heeft de omvang van zijn kantoor met het oog op de verhoging van de werklast aangepast. Op dit moment is het aantal nieuwe zaken weer gezakt tot gemiddeld 500 zaken per maand. Of het hier een tijdelijke daling dan wel een meer permanente stabilisatie betreft, valt niet in te schatten. Het aantal korte gedingen dat wekelijks moet worden behandeld, mede om de opgelopen achterstand in te lopen, ligt nog steeds op rond de 150 zaken. Dergelijke schommelingen illustreren op treffende wijze de problemen die de verwerking van deze zaken met zich meebrengt. 5. Hoewel de beperkte capaciteit met betrekking tot de toelevering van dossiers tot voor kort de meest bepalende belemmering vormde voor een snellere afhandeling van zaken, is dit niet de enige. De spreiding van de zakenlast over in principe negentien arrondissementsrechtbanken vormt een tweede factor die in de weg staat aan een doeltreffende verwerking van zaken, waarvan het effect zich, in zoverre het capaciteitsprobleem bij de voorbereiding wordt opgelost, in toenemende mate zal doen gevoelen. In kort geding heeft de vreemdeling een keuze bij welke arrondissementsrechtbank hij een verbod tot uitzetting zal vragen. Er kan worden gedagvaard voor de President van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage als zetel van de regering, welke in de persoon van de Staatssecretaris van Justitie de uitzetting gelast of althans beslist dat aan een verzoek om herziening geen schorsende werking zal worden verleend. In kort geding kan evenwel ook worden gedagvaard bij de arrondissementsrechtbank van de plaats waar de maatregel waartegen een voorziening wordt gevraagd, moet worden uitgevoerd, hetgeen de verblijfplaats van de vreemdeling is. Als gevolg van het feit dat vreemdelingen doorgaans op eenvoudige wijze hun verblijfplaats kunnen wijzigen, houdt dit impliciet een nog verdergaande keuzemogelijkheid in. Dit heeft ertoe geleid dat de verwerking van de zaken in beginsel op negentien verschillende plaatsen geschiedt. Deze spreiding wordt enigszins beperkt doordat in twee arrondissementen de president, in ieder geval tot voor kort zich onbevoegd verklaarde in vreemdelingenzaken. De spreiding wordt verder beperkt door het verschijnsel dat in toenemende mate er door de vreemdeling de voorkeur aan wordt gegeven om te procederen in een ander arrondissement dan het arrondissement van zijn verblijfplaats, waarbij de zakenlast zich concentreert bij de rechtbanken met een reeds aanzienlijke werklast en dientengevolge met een lange termijn voor de agendering van de behandeling van nieuwe korte gedingen. Het betreft hier vooral de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage (30% van de zaken komt daar van buiten het arrondissement). Hoewel concentratie van de zakenlast bij de hoeveelheid zaken waar het thans om gaat, voordelen heeft, geldt dat niet voor de situatie die thans aan het ontstaan is, waarbij enkele arrondissementsrechtbanken met een zeer omvangrijke werklast te maken hebben, maar de overige zaken gespreid zijn over vrijwel alle andere rechtbanken. Bij de grote aantallen zaken waar het thans om gaat, is ervaring bij de betrokken rechtbanken met het soort zaken dat behandeld moet worden alsmede een zo mogelijk gelijke werkwijze, van doorslaggevend belang voor de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid alsook voor een doelmatige en snelle afhandeling. Voorts bieden rechtbanken met een beperkte zakenlast
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
3
onvoldoende mogelijkheden om een oplossing te vinden voor het verschijnsel dat een kort geding op het laatste moment wordt ingetrokken. De daardoor beschikbare tijd kan bij rechtbanken die een groot aantal zaken per week behandelen en die een redelijke werkvoorraad hebben aan zaken die gereed zijn voor behandeling, door inzet voor andere zaken, ten nutte worden gemaakt. Aan die voorwaarde kan niet voldaan worden bij rechtbanken die, gelet op het totaal aantal zaken dat aanhangig wordt gemaakt, op een dag per week een beperkt aantal zaken behandelen. Bovendien heeft het verschil in appointeringstermijnen bij de verschillende rechtbanken tot gevolg dat zaken die bij rechtbanken met korte termijnen aanhangig gemaakt zijn, bij voorrang moeten worden voorbereid, hetgeen bij een eindige voorbereidingscapaciteit ten koste gaat van de snelheid van behandelen bij rechtbanken met langere termijnen. Daardoor worden de problemen daar verscherpt en is een consistent beleid met betrekking tot de duur waarbinnen tot een definitieve besluitvorming wordt gekomen, onmogelijk. Hoewel er in het bestaande systeem derhalve ook een zekere concentratie van zaken plaats vindt, is dit niet een concentratie waarop gebouwd kan worden en in het licht waarvan gerichte maatregelen genomen kunnen worden om tot een oplossing te komen, ledere op ondersteuning van een rechtbank gerichte maatregel kan op ieder moment weer achterhaald worden door nieuwe verschuivingen van de werklast naar andere rechtbanken. Dit is ook het geval gebleken met de maatregelen die tot nu toe getroffen werden; rechtbanken die extra ondersteuning kregen bleken deze na verloop van tijd niet nodig te hebben, terwijl bij andere de termijnen opliepen. Tegen deze achtergrond is het voor een doelmatige en snelle afhandeling, dringend gewenst om op zo kort mogelijke termijn te komen tot een meer geordende concentratie van de behandeling van korte gedingen in vreemdelingenzaken. 6. Kanalisering en concentratie van zaken is hoofdregel in het burgerlijk procesrecht, inzoverre ingevolge artikel 126 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedagvaard wordt voor de rechter van de woonplaats van gedaagde. In 1917 heeft de Hoge Raad op deze hoofdregel evenwel een uitzondering gemaakt met betrekking tot korte gedingen in verband met het spoedeisend karakter van de zaken die daarbij aan de orde komen. In zijn uitspraak van 23 november 1917 (N.J.1918, blz. 6) stelde de Hoge Raad met betrekking tot de kort-gedingprocedure vast: «dat dan ook met het oog op het kort geding, waarbij herhaaldelijk een spoedige beslissing noodzakelijk is, onze wet geacht moet worden, voorzover zij niet anders bepaalt, het den eischer te hebben overgelaten of hij bij het dagvaarden van den gedaagde de bepalingen van art. 126 zal inachtnemen dan wel dezen zal aanroepen voor den President der Rechtbank van de plaats, waar de onmiddellijke voorziening vereischt wordt». Ingevolge deze uitspraak heeft de eiser in kort geding derhalve de keuze, indien de wet niet uitdrukkelijk iets anders bepaalt, tussen de rechter van de woonplaats van de verweerder en de rechter van de plaats waar de aangevochten maatregel moet worden uitgevoerd. De conclusie van de Hoge Raad berust op twee overwegingen; een formele: het ontbreken van een wettelijke regeling, en een materiële: het belang van een zo snel mogelijke behandeling van het verzoek om een voorziening. Vastgesteld moet worden dat in korte gedingen met betrekking tot de uitzetting van vreemdelingen het belang van een zo snel mogelijke behandeling een geheel ander gewicht heeft. Op het moment dat een kort geding is aangespannen, verdwijnt het belang van de betrokken vreemdeling bij een snelle behandeling. Als regel wordt immers niet tot uitzetting overgegaan totdat in kort geding de gevraagde voorziening is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
4
afgewezen. Het verschijnsel dat de zakenlast zich blijkt te concentreren bij die rechtbanken die al een grote zakenlast hebben, illustreert dit afgenomen belang van een snelle behandeling voor de vreemdeling. De rechtvaardiging voorde verfijning die de Hoge Raad in 1917 aanbracht in de hoofdregel van het burgerlijk procesrecht, blijkt derhalve niet op te gaan voor vreemdelingenzaken. De uitspraak van de Hoge Raad leidt met betrekking tot korte gedingen in vreemdelingenzaken eerder tot vertraging dan tot bevordering van een snelle behandeling. Het is dan ook gerechtvaardigd en in overeenstemming met de bedoeling van het arrest, om met betrekking tot de korte gedingen in vreemdelingenzaken in de Vreemdelingenwet een andere regeling van de relatieve competentie van de burgerlijke rechter in kort geding op te nemen. Ondanks het feit dat het hierbij gaat om een regeling van burgerlijk procesrecht, verdient het geen voorkeur om een bijzondere regeling met betrekking tot de korte gedingen betreffende de uitvoering van de Vreemdelingenwet, zoals deze in het onderhavig wetsvoorstel wordt voorgesteld, in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op te nemen. Het betreft hier een tijdelijke regeling voor een bepaald, beperkt rechtsgebied. In het belang van de duidelijkheid en de overzichtelijkheid van de wetgeving kan een dergelijke regeling beter als onderdeel van de wettelijke regeling van het vreemdelingenrecht worden opgenomen dan als onderdeel van de algemene regels van procesrecht. Deze keuze is verenigbaar met de Grondwet. Weliswaar geldt, ingevolge artikel 107, eerste lid, van de Grondwet, als algemene regel dat de bepalingen van burgerlijk procesrecht worden opgenomen in een algemeen wetboek, maar dit artikel laat uitdrukkelijk de mogelijkheid onverlet, om voor bepaalde onderwerpen van deze algemene regel af te wijken. 7. Het eerste lid van het in artikel I van het onderhavig wetsvoorstel voorgestelde nieuwe artikel 43 van de Vreemdelingenwet bepaalt dat in alle korte gedingen terzake van de uitvoering van de Vreemdelingenwet de verweerder wordt gedagvaard voor de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Praktisch heeft dit uitsluitend consequenties voor uitzettingsmaatregelen. Met betrekking tot andere uitvoeringsmaatregelen vinden geen kort-gedingprocedures plaats. Zoals in het voorgaande gesteld, wordt een vreemdeling door deze bepaling in geen andere situatie gebracht dan bij toepassing van de hoofdregel van artikel 126 Rv het geval zou zijn. Een afbreuk van rechtsbescherming kan daarin niet gezien worden, gezien de redenen waarop de afwijkende bevoegdheidsregel in kort geding berust. Het bedoelde eerste lid verwijst nadrukkelijk naar de zaken als bedoeld in artikel 289 Rv; dit betekent in het bijzonder dat zaken betreffende vreemdelingenbewaring en betreffende het van rechtswege vervallen van de vergunning tot vestiging niet onder de nieuwe regel vallen. Laatstbedoelde gevallen zijn de enige andere zaken betreffende de uitvoering van de Vreemdelingenwet waarvan de burgerlijke rechter kennis neemt, sinds de bijzondere voorziening met betrekking tot personen die menen dat ten onrechte de bepalingen van de Vreemdelingenwet op hen worden toegepast, is komen te vervallen met de invoering van hoofdstuk 6 van de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap. Concentratie biedt voorts een garantie tegen het uiteengroeien van de rechtspraak en de wijze van behandeling, het risico waarvan toeneemt naarmate het aantal zaken toeneemt. De concentratie van de korte gedingen bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft tevens tot gevolg dat in alle gevallen een eventueel beroep tegen de beslissing in kort geding zal moeten worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, hetgeen eveneens een gewenste concentratie vormt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
5
8. Een volledige concentratie van de feitelijke behandeling van alle korte gedingen bij de rechtbank 's-Gravenhage bergt het zeer reële gevaar in zich, dat de verwerkingscapaciteit aldaar vervolgens als nieuwe flessehals in de procedure zal gaan werken. De overwegingen die voor een concentratie van zaken pleiten, dwingen naar huidige opvatting ook niet tot een volledige concentratie, maar pleiten voor een grotere en beter gewaarborgde concentratie van de zakenlast. Een concentratie bij een beperkt aantal rechtbanken kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd. Denkbaar is dat de wet een aantal met name genoemde rechtbanken aanwijst waar de zaken binnen een daarbij aangegeven rechtsgebied moeten worden aangebracht. Denkbaar is eveneens dat alle zaken bij de rechtbank 's-Gravenhage moeten worden aangebracht, die de behandeling vervolgens naar één van een beperkt aantal andere rechtbanken kan verwijzen, leder van deze oplossingen heeft het nadeel dat zulks een ingrijpende afwijking van de normale regels van burgerlijke rechtsvordering impliceert en weer nieuwe problemen oproept met betrekking tot de behandeling van eventuele beroepen tegen de uitspraken in kort geding. Een volledige concentratie in 's-Gravenhage heeft deze nadelen niet, maar bergt het evengenoemde bezwaar van het flessehalseffect in zich en dwingt bovendien vreemdelingen en hun raadslieden om zich voor de behandeling van hun zaak naar Den Haag te begeven. Tegen deze achtergrond is, in overleg met een daartoe aangewezen delegatie van de presidenten van de arrondissementsrechtbanken, de keuze gevallen op een oplossing welke zoveel mogelijk aansluit bij het systeem van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank 's-Gravenhage zal als enige rechtbank bevoegd zijn voor de behandeling van korte gedingen in vreemdelingenzaken, zodat alle zaken aldaar zullen moeten worden aangespannen. Een spreiding van de werklast zal evenwel worden verkregen door de president of vice-presidenten van een beperkt aantal andere rechtbanken tot rechter-plaatsvervanger te benoemen bij de rechtbank 's-Gravenhage. Vervolgens zullen, in aansluiting op het thans reeds in de Wet op de rechterlijke organisatie bekende systeem van aanwijzing van nevenzittingsplaatsen, deze andere rechtbanken worden aangewezen als nevenzittingsplaatsen van de rechtbank 's-Gravenhage, zodat de zaken aldaar behandeld kunnen worden. Artikel 50, tweede lid, jo artikel 34, derde iid, van de Wet op de rechterlijke organisatie beperkt de mogelijkheid van aanwijzing van nevenzittingsplaatsen in het geval van rechtbanken tot de terechtzittingen van enkelvoudige kamers. Bovendien sluit de formulering van artikel 34 de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied van het betrokken gerecht uit. In de praktijk is tot nu toe nimmer tot aanwijzing buiten het rechtsgebied van het betrokken gerecht overgegaan; de behoefte daaraan heeft zich nog niet eerder voorgedaan. Om deze redenen dient voor de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen in de onderhavige regeling een afzonderlijke bevoegdheid tot aanwijzing geschapen te worden. Het tweede lid van het voorgestelde artikel 43 voorziet in die mogelijkheid. Daarbij is de systematiek van artikel 34 van de Wet op de rechterlijke organisatie gevolgd, dat wil zeggen dat de aanwijzing zal geschieden bij algemene maatregel van bestuur. Het is de bedoeling van deze mogelijkheid gebruik te maken om een drietal andere arrondissementsrechtbanken als nevenzittingsplaats voor de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage aan te wijzen, te weten die te Haarlem, 's-Hertogenbosch en te Zwolle. Daarmee wordt aansluiting verkregen bij de thans in voorbereiding zijnde voorstellen met betrekking tot de herziening van het stelsel van rechtsbescherming in vreemdelingenzaken, welke in het kader van de herziening van de Vreemdelingenwet worden voorbereid. Uitgangspunt bij deze keuze is, dat bij een volledige herziening van de rechtsgang in vreemdelingenzaken het wenselijk is dat er een beperkt aantal geografisch gespreide colleges
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
6
belast wordt met de behandeling in eerste instantie van vreemdelingenzaken. Hoewel oorspronkelijk gedacht werd aan een college per ressort van een gerechtshof, is gebleken dat er onvoldoende werklast zou zijn voor een college in het ressort Leeuwarden. Dit heeft voor het voorstel tot herziening van de Vreemdelingenwet geleid tot de conclusie dat de zaken in de ressorten Leeuwarden en Arnhem het best samengevoegd kunnen worden bij een college dat op de grens van de twee ressorten is gelegen, te weten Zwolle. Het is wenselijk in het kader van de onderhavige regeling aan te sluiten bij de voorstellen zoals die zullen worden gedaan in het kader van de herziening teneinde te zijner tijd de overgang van het ene systeem naar het andere zo eenvoudig mogelijk te maken. Bezien zal echter nog worden of het in de overgangsperiode, onder de voorliggende regeling, aanbeveling verdient om, gelet op de grote betrokkenheid van de rechtbank Amsterdam bij de behandeling van korte gedingen in vreemdelingenzaken, ook deze rechtbank als nevenzittingsplaats aan te wijzen. Spreiding langs deze weg betekent dat de voordelen van concentratie niet verloren gaan. De behandeling van eventuele beroepen tegen de uitspraak in kort geding zal in alle gevallen plaatsvinden door het gerechtshof te 's-Gravenhage. Doordat de procedure formeel geheel voor de rechtbank 's-Gravenhage plaatsvindt, zal bij behandeling elders niet opnieuw procureur gesteld behoeven te worden; een constatering die uiteraard onverlet laat dat de advocaat van buiten het arrondissement 's-Gravenahge wel procureur zal moeten stellen voor de rechtbank aldaar. Tenslotte zullen eventuele oplossingen voor het probleem van de korte gedingen welke op het laatste moment worden ingetrokken uniform in alle gevallen van toepassing zijn. 9. De beoogde concentratie van de behandeling van korte gedingen betreffende de uitvoering van de Vreemdelingenwet zal leiden tot een verhoogde werklast bij de betrokken gerechten. De totale werklast van de rechterlijke macht neemt door de voorgestelde maatregel evenwel niet toe. Zoals eerder in deze memorie reeds aangegeven, werden in 1987 met het oog op de toename in het aantal vreemdelingenzaken reeds maatregelen getroffen om de verwerkingscapaciteit van de gerechten daaraan aan te passen. Bij een drietal rechtbanken werden in totaal 10 extra begrotingsplaatsen geschapen, waarvan twee voor de benoeming van een vice-president (in Amsterdam en Den Haag). Beoogd werd, dat het op deze basis benoemde personeel, naar gelang de behoefte, eveneens inzetbaar zou zijn bij andere rechtbanken. De concentratie van de werklast in dezen zal het mogelijk maken om deze maatregelen meer concreet te richten op de betrokken rechtbanken. Beperking van de bevoegdheid tot de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zal, zoals gezegd, tevens tot gevolg hebben dat in alle gevallen het beroep zal dienen voor het gerechtshof in die plaats. De totale omvang van de daarmee gepaard gaande werklast is ook nu echter niet bovenmatig groot. Mitsdien mag verwacht worden dat het gerechtshof deze werklast met de bestaande capaciteit zal kunnen verwerken. Mocht blijken dat dit niet het geval is, dan kunnen te zijner tijd de nodige maatregelen getroffen worden. 10. Met betrekking tot een concept voor het voorliggend wetsvoorstel werden de voorzitter van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Vergadering van rechtbankpresidenten en de landsadvocaat geconsulteerd. Het voor advies rondgezonden concept behelsde echter een regeling waarbij alle zaken bij de rechtbank te 's-Gravenhage zouden moeten worden ingediend, met dien verstande evenwel dat de president van deze rechtbank een zaak voor behandeling zou kunnen verwijzen naar de president van één van de aangrenzende arrondissementen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
7
De uitgebrachte adviezen over dit concept waren gemengd. Het advies van de voorzitter van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, dat, waar het hier een wijziging van de Vreemdelingenwet betreft, als bijlage bij deze memorie is gevoegd, verwelkomde de voorgestelde concentratie doch suggereerde een alternatief waarbij de voorzitter van de Adviescommissie als rechtsprekende instantie over de uitzetting van vreemdelingen zou beslissen. Het bestuur van de NVvR, dat een advies uitbracht aangezien een advies van de vereniging niet mogelijk was binnen de voor consultatie uitgetrokken termijn, stelde zich in beginsel positief op ten aanzien van de gedachte van concentratie. Afgewezen werd evenwel een systeem waarbij de president van de rechtbank Den Haag zaken naar de presidenten van andere rechtbanken zou kunnen verwijzen. Gesuggereerd werd, dat een zelfde resultaat behaald zou kunnen worden indien de wet een beperkt aantal presidenten bevoegd zou verklaren, waarbij voor ieder een verscheidene arrondissementen omvattend rechtsgebied zou worden aangewezen. Eveneens werd gesuggereerd om, vooruitlopend op de herziening van de Vreemdelingenwet, als bevoegd aan te wijzen de presidenten in plaatsen waar eveneens een raad van beroep is gevestigd (dit laatste in overeenstemming met het advies van de NVvR met betrekking tot het voorontwerp voor een herziening van de Vreemdelingenwet). De Nederlandse Orde van Advocaten adviseerde tegen het voorstel, waarbij overigens werd vastgesteld dat er, behoudens op onderdelen, uit technisch oogpunt geen bezwaren konden worden ingebracht tegen de voorstellen. Naar de mening van de Orde vonden de problemen hun oorzaak in de plotselinge versnelling van de besluitvorming in asielzaken waartoe in 1987 besloten werd. Gesteld werd dat deze moeilijkheden opgelost zouden kunnen worden met praktische maatregelen binnen het bestaande wettelijke kader, zoals een andere wijze van vaststellen van de datum van behandeling van een kort geding en overleg tussen de advocatuur en de overheid. Als directe bezwaren werden genoemd dat procederen in het eigen arrondissement een verworven recht was, dat er dubbele procedures zouden kunnen ontstaan in geval eveneens over het in bewaring nemen geprocedeerd zou worden en tenslotte dat er zonder vergoeding extra lasten voor de betrokken advocaten uit de voorgestelde concentratie zouden voortvloeien. De rechtbankpresidenten betwijfelden in een eerste reactie het bestaan van een probleem en de praktische behoefte aan een regeling zoals voorgesteld. Zij wezen evenwel een delegatie uit hun midden aan, voor nader overleg met de Minister van Justitie. In nader overleg met deze delegatie kon overeenstemming bereikt worden over de opzet en de wenselijkheid van een regeling. In het licht hiervan en van de uitgebrachte adviezen werd het voorliggend wetsvoorstel voorbereid. 11. Slechts met de grootst mogelijke omzichtigheid dient te worden afgeweken van de algemene regels van burgerlijke rechtsvordering. De regering wil dan ook geen school maken met deze, door uitzonderlijke omstandigheden vereiste maatregelen. Daarom wordt voorgesteld om in de wet een zogenoemde horizonbepaling op te nemen. Ingevolge artikel II, tweede lid, vervalt het nieuwe artikel 43 Vreemdelingenwet vijf jaren na inwerkingtreding van het voorliggend wetsvoorstel. Dit vereist dat niet alleen een overgangsregeling wordt voorzien voor de inwerkingtreding van de wet maar eveneens voor het vervallen van de wet. Overigens is de verwachting gerechtvaardigd, dat voor het einde van de periode van vijf jaren de algehele herziening van de Vreemdelingenwet haar beslag zal hebben gevonden, in het kader waarvan de bestaande Vreemdelingenwet zal worden ingetrokken en daarmee het thans in die wet in te voegen artikel 43. De Minister van Justitie, F. Korthals Altes De Staatssecretaris van Justitie, V.N.M. Korte-van Hemel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 537, nr. 3
8