Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994-1995
23760
Beleid inzake XTC
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 22 september 1994 Ter voorbereiding van een algemeen overleg heeft de vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het beleid inzake XTC. De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 september 1994. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De fungerend voorzitter van de commissie, Dees De griffier van de commissie, Van der Windt
1
Samenstelling: Leden: Dees (VVD), fungerend voorzitter, Lansink (CDA), Schutte (GPV), De Korte (WD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van der Heijden (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (WD), M. M. H. Kamp (WD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel– Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (AOV), Fermma (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLmks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Oudkerk (PvdA), Cherribi (WD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66). Plv. leden: Cornielje (WD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Essers (VVD), Ter Beek (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), VoOte-Droste (WD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (AOV), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature (CD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (WD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), Bakker (D66).
414263F ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1994
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
1 Waarom gaat de brief vrijwel uitsluitend over de lichamelijke aspecten en gevolgen van XTC-gebruik en vrijwel niet over de psycho-sociale gevolgen voor gebruiker en omgeving? (blz. 1). De psychosociale gevolgen treden in het algemeen pas op bij regel– matig gebruik van XTC en zijn vergelijkbaar met die van het regelmatig gebruik van andere stimulerende middelen. In verband hiermee is aan deze aspecten in de brief verhoudingsgewijs minder aandacht besteed.
2 Wordt MDMA nog wel op medische indicatie verstrekt? Zo ja, bij welke indicaties? (blz. 1). Neen, er zijn geen geneesmiddelen geregistreerd met MDMA als werkzaam bestanddeel.
3 Hoe kan worden voorkomen, dat het bezit en gebruik van XTC feitelijk wordt gelegaliseerd? (blz. 1). Een feitelijke legalisering van het bezit kan voorkomen worden door XTC onder de werking van de Opiumwet te houden, in combinatie met een actief opsporingsbeleid. In de Opiumwet wordt het gebruik van drugs niet strafbaar gesteld, hetgeen dus ook voor XTC geldt.
4 Kan, op basis van de beschreven werking en risico's van XTC, nader worden ingegaan op de relatie tussen deze drugs en de geldende nationale en internationale wetgeving. Is de toepassing van deze wetgeving - uiteraard inclusiefde Wet Collectieve Preventie Volksge– zondheid - wel voldoende toereikend voor een verbeterde aanpak conform de beschreven voornemens? (blz. 2). De nationale en internationale wetgeving met betrekking tot XTC wordt beschreven in de antwoorden op de vragen 17,18, 20, 21 en 23. Ik ga er vooralsnog van uit dat de toepassing van de wetgeving, met inbegrip van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid, voldoende toereikend is voor het realiseren van de in de brief aangekondigde beleidsvoornemens.
5 Welke betekenis kan worden toegekend aan het feit, dat MDMA in 1914 geoctrooieerd werd als eetlustremmer, waarvoor destijds geen commerciële belangstelling bleek te bestaan? Welke gevolgen kunnen hieruit nu nog voortvloeien voor Nederland en de overige EG-lidstaten? (blz. 2). Dit feit dient in verband gebracht te worden met het in het antwoord op vraag 2 vermelde gegeven dat MDMA thans niet als geneesmiddel is geregistreerd. De toenmalige octrooiering van MDMA heeft derhalve geen gevolgen voor Nederland en de overige lidstaten van de Europese Unie. 6
In de brief wordt gesteld dat XTC niet lichamelijk afhankelijk maakt, met andere woorden niet lichamelijk verslavend is. Toch wordt door deskun– digen hierover verschillend geoordeeld. Op grond van welk onderzoek wordt het ingenomen standpunt onderbouwd? (blz. 2). Bestaande meningsverschillen tussen deskundigen betreffen vooral de grootte van de lichamelijke risico's van XTC-gebruik. Er lijkt overigens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
brede overeenstemming overte bestaan dat lichamelijke afhankelijkheid niet tot deze risico's behoort. Het standpunt dat hierover in de brief is ingenomen, is gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke literatuur over de werking van XTC. Enige belangrijke bronnen zijn reeds in de brief geciteerd. Als bijlage gaat hierbij een door het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs te Utrecht opgesteld vollediger overzicht van de literatuur.1
7 De dodelijke afloop van gebruik wordt geweten aan oververhitting en uitdroging bij gebruik van XTC, gecombineerd met lang dansen of alcoholgebruik. In hoeverre is er bij de bekende gevallen van dodelijke afloop sprake geweest van het gebruik van XTC of van het gebruik van vervuilde pillen? (blz. 2). De verklaring van de dodelijke afloop van XTC-gebruik is gebaseerd op analyse van sterfgevallen die zich in het Verenigd Koninkrijk hebben voorgedaan. Overigens bestaat de indruk dat de omstandigheden bij house-parties in Engeland aanmerkelijk ongunstiger zijn dan in Nederland (bijvoorbeeld: slechte ventilatie, hoge omgevingstemperatuur, onvol– doende beschikbaarheid van koud water). Over de feitelijke oorzaak van de sterfgevallen die in ons land in verband gebracht zijn met het gebruik van XTC is tot op heden geen informatie beschikbaar. Dit geldt mede voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de gebruikte stof inderdaad XTC was.
8 Hoe is uit te zoeken, in hoeverre de nier– en leverschade is veroorzaakt door XTC of door vervuilde pillen ? Is hier onderzoek naar gedaan of wordt dit overwogen (dierproeven)? fblz. 2). Ik heb opdracht gegeven om een toxicologisch en farmacologisch onderzoek te doen voorbereiden naar de effecten van XTC en andere verbindingen die op de XTC-markt verkocht worden. Indien en voorzover zulks noodzakelijk zou blijken, zal bij het onderzoek gebruik kunnen worden gemaakt van dierproeven.
9 Wordt er bij problemen met slachtoffers tegenwoordig wel rapport opgemaakt over de oorzaak van de problemen, waar dit in 1993 nog niet gebeurde? (blz. 3).
1
Ter inzage geiegd bij de afdeiing Pariemen– taire Documentatie.
De Geneeskundige Hoofdinspectie voor de geestelijke volksgezondheid heeft richting GGD-en actie genomen betreffende house-parties en het gebruik van drugs. De Landelijke Vereniging van GGD-en is op dit gebied ook actief. Thans wordt gepoogd een registratiesysteem te ontwikkelen om eventuele calamiteiten die zich voor kunnen doen tijdens house-parties in kaart te brengen en te volgen. Daarnaast zijn de Centrale Posten Ambulancevervoer gevraagd voorlopig standaard aan de regionale Inspectie te rapporteren over verzoeken tot bijstand bij dergelijke calamiteiten en de resultaten daarvan. Op deze wijze kunnen de ontwikke– lingen nauwkeurig worden gevolgd. Met name zou in de rapportage aandacht besteed moeten worden aan de gebruikte middelen, de verrichte interventies en de eventuele (doods)oorzaak. Dergelijke registraties vinden thans reeds plaats in meerdere steden, bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam. Het gezamenlijk streven is er op gericht op korte termijn te komen tot een landelijk meldpunt voor calamiteiten als gevolg van het gebruik van XTC en andere drugs. Dit zal geschieden in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
10
Wanneer zal het voldoende duidelijk kunnen zijn in hoeverre en op welke wijze er via MDMA– dan wel MDEA-gebruik neurotische effecten bij de mens optreden (kunnen)? (blz. 3). Het optreden van neurotoxische effecten kan bij het in antwoord 8 bedoelde onderzoek worden betrokken, alsmede bij de registratie bedoeld in antwoord 9.
11 Waarom zou alcoholgebruik niet passen in het consumptiepatroon tijdens house-parties? (blz. 4). Op grond van de thans beschikbare gegevens zijn nog geen conclusies mogelijk over de mate waarin de combinatie alcohol/XTC voorkomt. In de notitie is weergegeven wat hierover uit onderzoek, registratie en waarneming ter plekke op house-parties bekend is. Dit levert inderdaad geen eenduidig beeld op. Uit onderzoek onder oudere scholieren in 19901 blijkt dat tweederde van de geïnterviewde gebruikers XTC wel eens gecombineerd hadden met alcohol. Dit geldt ook voor tweederde van de gebruikers die de maand vóór het onderzoek nog XTC hadden gebruikt. In deze gevallen was er soms sprake van gelijktijdig gcbruik, rnaar vaker van gebruik van alcohol (of een ander genotmiddel) als de effecten van XTC zwakker werden. In dit onderzoek ging het overigens niet alleen over gebruik tijdens house– parties, maar ook over gebruik thuis of in andere situaties. Uit recente waarneming ter plekke op house-parties2 is daarentegen gerapporteerd dat het gebruik van alcohol bij deze gelegenheden relatief iaag is. Alcohol lijkt niet goed te passen in de house-cultuur. Mogelijk is hier tevens sprake van een effect van de voorlichting, waarin reeds langere tijd wordt gewaarschuwd voor de risico's van de combinatie alcohol/XTC. In de brief is reeds vermeld dat een deel van de informatie– en hulpvragen aan het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne in Bilthoven betrekking had op XTC in combinatie met andere middelen (in 1993 27 van de 89 vragen). Bij de genoemde andere middelen ging het veelal om alcohol. 12
Is er een direct verband aan te geven tussen bepaalde stromingen uit de house-cultuur (bij voorbeeld mellow-house ofgabberhouse) en de mate van het gebruik van XTC tijdens house-parties? (blz. 4).
1 Een nieuwe wonderpil? Verspreiding, effecten en risico's van ecstacygebruik in Amsterdam, Korf, D., P. Blanken, T. Nabben, Jellinekcentrum, Amsterdam, 1991. 2 Persoonlijke communicatie, A. De Loor, Adviesburo Drugs, Amsterdam, 13 september 1994. Persoonlijke communicatie, J. de Vlieger, Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, 14 september 1994. Persoonlijke communicatie, J. Jamin, De Jellinek, Amsterdam, 14september 1994.
Er zijn veel stromingen in de house-cultuur. Deze stromingen verschillen onder andere in de soort muziek die populair is en in de sociale achter– grond van de bezoekers. Mellow-house en gabberhouse zijn twee uitersten. Mellow-house kenmerkt zich door «rustige» muziek en gabberhouse door een «stevige beat» in de muziek. Volgens insiders zijn bezoekers van gabberhouse-parties naar verhouding vaker afkomstig uit de lagere sociaal-economische milieus. Er wordt gerapporteerd dat het gebruik van XTC op de mellow-house– parties in het algemeen beperkter en voorzichtiger zou zijn dan op gabberhouse-parties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
13 Kan, respectievelijk zal, het Peilstationsonderzoek, dat nu vooral leerlingen/scholieren volgt, uitgebreid worden met onderzoek onder jong-volwassenen, daar verondersteld mag worden dat daaronder een grote gebruikersgroep schuilt? (blz. 4). In mijn opdracht wordt thans door de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam onderzoek verricht naar het vóórkomen van druggebruik onder de bevolking in Amsterdam. De resultaten van dit onderzoek zullen vergelijkbaar zijn met die van een eerder onderzoek in 1990. De gegevens zullen een actueel beeld geven van het XTC-gebruik onder jong-volwassenen (en andere leeftijdsgroepen) in Amsterdam. De voorlopige resultaten van het onderzoek zullen naar verwachting eind dit jaar beschikbaar zijn. Op grond hiervan kan worden bezien of het peilstationsonderzoek ware uit te breiden.
14 Kan gesteld worden, datjongeren die XTC gebruiken meer risico's lopen om in aanraking te komen met het criminele drugcircuit? (blz. 4). Aangezien zowel de produktie als de handel in XTC verboden zijn, zullen de jongeren die XTC gebruiken per definitie de pillen op illegaie wijze moeten verkrijgen. Dit behoeft niet te betekenen dat zij daardoor een aanzienlijk en duurzaam risico lopen om betrokken te raken bij het plegen van misdrijven van welke aard dan ook.
15 Welke resultaten zijn ror nu toe geboekt met de opsporing van de handel en de produktie van XTC? (blz. 5). Primair richt de opsporing zich op het aanpakken van criminele organisaties die zich bezighouden met de handel en de produktie van XTC. Te uwer informatie voeg ik een overzicht bij dat gaat over de in Nederland in beslag genomen synthetische drugs en het aantal aange– troffen iaboratoria in de periode 1989-1993.1 Het aantal aangetroffen en ontmantelde iaboratoria is van 9 in 1989 toegenomen tot 12 in 1993.
16 Is er iets bekend over de herkomst en produktie van XTC, zoals dit in Nederland wordt gebruiki? (blz. 5). XTC is zowel in het criminele circuit als in de sfeer van de house-parties de verzamelnaam voor MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetainine) en de varianten van MDMA. De bekendste varianten zijn MDEA en MDA. Al deze stoffen vallen onder de bij de Opiumwet behorende iijst I. Wat de definitieve samenstelling van een XTC-pil is kan pas worden vastgesteld na analyse door het Gerechtelijk Laboratorium. De in Nederland aangetroffen XTC blijkt van Nederlandse herkomstte zijn. De belangrijkste grondstoffen voor de vervaardiging van XTC en amfetamine kwamen tot voor kort uit onder meer Duitsland, Frankrijk en België. Er is echter een tendens waarneembaar die aangeeft dat er steeds meer Oost-Europese landen betrokken zijn bij de aarslevering van grondstoffen. 17
Kan kort worden weergegeven wat het verschil is in plaatsing op de lijsten I en II van de Opiumwet voor wat betreft de strafbaarstellmg? (blz. 5). 1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlemen– taire Documentatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
In het kort komt het verschil hierop neer dat de sancties op het overtreden van de wet met betrekking tot de produkten op lijst I (bijvoor– beeld heroïne, cocaïne, amfetamine en XTC) zwaarder zijn dan met betrekking tot de produkten op lijst II. Bijvoorbeeld: het vervaardigen, verkopen of vervoeren van stoffen op lijst I kan gestraft worden met een gevangenisstraf van maximaal acht jaaral dan niet gecombineerd met een boete van ten hoogste f 100 000 (die onder omstandigheden verder kan worden verhoogd). Betreft het evenwel een stof die op Lijst II staat dan is de maximale gevangenisstraf twee jaar en/of een boete van ten hoogste f 25 000. Betreft het bezit voor eigen gebruik van stoffen genoemd op Lijst I dan is de straf maximaal een jaar gevangenisstraf en/of ten hoogste f 10 000 boete; betreft het overtreden evenwel het bezit van cannabis voor eigen gebruik (minder dan 30 gram), dan is de straf maximaal een maand hechtenis en/of een boete van ten hoogste f 5 000.
18 Waarom wordt er voor het opsporings– en strafvorderingsbeleid van gebruikers, handelaars en producenten vanuit gegaan als staat XTC op lijst II van de Opiumwet? (blz. 5). Nederland is verplicht tot strafbaarstelling van XTC op grond van het Verdrag Inzake Psychotrope Stoffen van 1971 welk verdrag op 2 juli 1993 bij Rijkswet is goedgekeurd. Deze goedkeuring heeft geleid tot een wijziging van de Opiumwet op vorengenoemde datum. Gelet op de in 1988 bestaande structuur van de Opiumwet, waarin op lijst II alleen de hennepprodukten waren opgenomen, is XTC op lijst I van de Opiumwet geplaatst. In nauw overleg met de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur is door de toenmalige minister van Justitie toegezegd dat zo lang de mate van schadelijkheid van XTC niet onomsto– telijk vaststond, dezelfde prioriteit zou worden toegekend aan de opsporing van gebruikers en het klein bezit van XTC als aan gebruikers en het klein bezit van lijst II produkten. De vraag of heroverweging van de plaatsing van XTC op lijst I zou moeten plaatsvinden, dan wel of anderszins gestreefd moet worden naar decriminalisering, zal pas relevant worden indien er een oorzakelijk verband aangetoond c.q. aannemelijk gemaakt kan worden tussen (de mate van) strafbaarstelling en de vervuiling van de markt. Ik verwijs in verband hiermee tevens op het antwoord op vraag 22. Ik merk evenwel op voorhand op dat op grond van de verplichtingen van voornoemd verdrag en de huidige structuur van de Opiumwet het niet eenvoudig zal zijn om in het kader van deze wet tot een vorm van decriminalisering te komen. Aangegeven is dat de prioriteit ligt bij de opsporing van de handel en de produktie van XTC. De hoogste prioriteit in de aanpak van verdovende middelen ligt onverminderd bij de lijst I produkten, zoals heroïne en cocaïne. Geen gegevens zijn bekend omtrent verschil in aanpak tussen de verschillende Wgr-gebieden. In opdracht van de vergadering van procureurs-generaal is een commissie belast met herzien van de richtlijnen voor het opsporings– en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet, Stcrt. 1980, 137 (d.d. 18-7-1980). Bij deze herziening zal het beleid inzake XTC worden meegenomen. De herziene richtlijn zal ter vaststelling aan de vergadering van procureurs-generaal worden voorgelegd.
19 Op blz. 5 staat «XTC lijkt regelmatig gecombineerd te worden met zowel legale als illegale genotmiddelen, zoals...». In de voigende zin wordt gemeld dat «ook wel wordt gerapporteerd dat alcohol in het algemeen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
wordt gezien als niet passend in het consumptiepatroon op house-parties en dat het gebruik relatief laag is». Op blz. 2 staat dat het gebruik van alcohol het risico op complicaties vergroot bij individuen met onderlig– gende hart– en/of luchtwegaandoeningen. Kan aangegeven worden in hoeverre de combinatie alcohol/XTC voorkomt en van welke onderzoeks– gegevens gebruik gemaakt wordt voor de tegengestelde beweringen op blz. 5? (blz. 5). Zie antwoord vraag 11.
20 In hoeverre is het nog steeds vanzelfsprekend dat XTC is geplaatst op lijst II van de Opiumwet? Kan de handel en produktie niet op andere wijze worden opgespoord en gedecriminaliseerd? (blz. 5). Zie antwoord vraag 18.
21 Om welke exacte redenen worden in de huidige praktijk van het opsporings– en strafvorderingsbeleid gebruikers in het algemeen tegemoet getreden als stond XTC op lijst II van de Opiumwet? Kan worden toegelicht, hoe dit beleid in elk van de Wgr-gebieden plaats vindt? Hoe is de visie van de diverse PG's op een dergelijke aanpak? (blz. 5). Zie antwoord vraag 18.
22 Kan de conclusie worden getrokken dat de intensivering van het repressieve optreden er slechts toe heeft geleid dat de markt is gegroeid en dat de pillen meer schadelijk zijn geworden voor de gebruiker? Waar leidt een dergelijke constatering toe? (blz. 6). Thans kan het volgende worden geconstateerd: XTC is in 1988 onder de werking van de Opiumwet gebracht. Het gebruik van XTC en daaraan verwante stoffen is sindsdien toegenomen. Eveneens is het aantal gevallen van «vervuiling» groter geworden. Voorts lijkt het aantal ongevallen met het gebruik van deze stoffen te zijn toegenomen. Hoewel deze constateringen ieder op zich juist zijn, is daarmee nog niet het onderlinge verband hiertussen aangetoond. Ik zal bezien of nader onderzoek hiernaar feitelijk mogelijk is. Ik zal de Kamer over de uitkomsten hiervan verslag doen.
23 Moet, respectievelijk kan, plaatsing van MDMA (zogenaamde echte XTC) op lijst I van de Opiumwet heroverwogen worden ten gunste van plaatsing op lijst II, waardoor XTC zou vallen onder het regulerend beleid zoals met betrekking tot soft-drugs? (blz. 6-7). Zie antwoord vraag 18.
24 Is XTC te beschouwen als een hard-drug ofals een soft-drug? (blz. 6). Volgens de huidige systematiek van de Opiumwet is XTC een drug met een onaanvaardbaar risico.
25 Welke zijn in vergelijking met XTC-gebruik de risico's van het gebruik van amfetamine(preparaten)? (blz. 6).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
In lage tot matige dosering hebben wekaminen, de groep waartoe amfetamine behoort, de volgende effecten (natuurlijk afhankelijk van de lichamelijke toestand en de verwachting van de gebruiker die ten aanzien van de drug bestaat). Er ontstaat een toename van de bewustzijnshelderheid en geestelijke activiteit. Moeheid wordt tegengegaan. Het zelfvertrouwen en de besluitvaardigheid nemen toe, terwijl de zelfkritiek afneemt. Niet zelden ontstaat een verhoogde prikkelbaarheid. Tijdens het gebruik van amfetamine is de eetlust sterk verminderd. In het algemeen ontstaat een bevorderende invloed op de seksualiteit-beleving; chronisch gebruik van grote hoeveelheden kan echter leiden tot impotentie. Gebruikers van amfetamine en andere wekaminen maken vaak een rusteloze indruk en praten veel. Soms klagen gebruikers over zweten, dorst, misselijkheid of hebben last van braken, diarree en buikkrampen. Duizeligheid, stijve kaken, droge mond en onwillekeurig schokkende bewegingen treden nogal eens op. Verhoging van bloeddruk en polsfrequenties en het voorkomen van hartkloppingen zijn tevens bekende verschijnselen. Niet zelden wordt bij laboratoriumonderzoek een verhoogd bloedsuikergehalte aangetoond. Kalkafbraak komt ook voor, waardoor nagels kunnen afbrokkelen en tanden kunnen uitvallen. De genoemde verschijnselen doen zich voornamelijk voor bij intensief en langdurig gebruik. Amfetamine wordt oraal (poeder/tabletten/kristallen) ingenomen, gesnoven of (in water opgelost) intraveneus gespoten. De werking treedt bij intraveneus gebruik onmiddellijk op en bij gebruik van poeders en tabletten na 15 tot 20 minuten. De werking varieert van 4 tot 8 uur. Na die tijd krijgt de gebruiker gewoonlijk een katerig gevoel, de zogenaamde «kick down», waarbij sterke vermoeidheid, depressieve gevoelens en eetbuien kunnen optreden. Bij langdurig gebruik gaan in het algemeen prestaties op lichamelijk en geestelijk gebied achteruit. Naast reeds genoemde lichamelijke kwalen treden niet zelden concentratie– stoornissen en repeteergedrag op. Het gebruik van amfetamine leidt in het algemeen niet tot ernstige lichamelijke afhankelijkheid. Wel kan geestelijke afhankelijkheid optreden.
1
The psychological and physiological effects of MDMA on normal volunteers. J. Psychoactive Drugs, vol. 18 (4) 335-340. J. Downing, 1986. Subjective reports of the effects of MDMA in a clinnical setting. J. Pshychoactive Drugs vol. 18 (4) 319-327 G. Greer & R. Tolbert, 1986. The dark side of ecstacy J. Psychoactive Drugs vol. 18 (4) 341-347 G. N. Hayner& M. C. McKinney, 1986 MDMA, non-medical use and intoxication J. Psychoactive Drugs vol. 18 (4) 349-354 R. K. Siegel, 1986 PIKHAT, a chemical lovestory A. Schulgin & A. Schulgin, 1991 Transform Press, Berkeley
De werking en effecten van XTC zijn beschreven in de nota. Verschillen met amfetamine zijn zowel kwantitatief als kwalitatief van aard. XTC is een derivaat van amfetamine maar heeft een andere moleculaire structuur. Behalve een oppeppend effect veroorzaakt XTC ook een bewustzijnsveranderende werking. De effecten zijn ook van invloed op elkaar: het «oppep-effect» wordt verzacht door de bewustzijns– veranderende werking, die (voor de duur van de werking) intact wordt gehouden door het oppep-effect. De verschillen in werking tussen amfetamine en XTC zijn met name gelegen in de bewustzijnsverandering die wel het gevolg is van XTC-gebruik, maar niet van amfetamine. Agressie en verhoogde prikkelbaarheid treden bij gebruikers van XTC niet significant op; eerder een zorgeloos en ontspannen («warm») gevoel, waarbij men een gevoel van verbondenheid met anderen ervaart. Door veelvuldig XTC gebruik wordt in de regel het bewustzijns– veranderende effect minder, doordat deze steeds meer onderdrukt wordt door de stimulerende werking, die lineair toeneemt met de genomen dosering. Diverse onderzoeken duiden er op dat de oppeppende effecten van XTC duidelijk geringer zijn dan bij amfetamine. Verwezen kan worden naar observaties en effectbeschrijvingen uit de literatuur (Schulgin, Downing, Siegel, Greer & Tolbert, Hayner & Mc Kinney).1
26 Waarop is het overleg met de VNG en de Landeüjke Vereniging van GGD'en gericht? (bU. 7).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
Inmiddels is op initiatief van het departement van VWS een werkgroep van start gegaan, bestaande uit vertegenwoordigers van de departe– menten van VWS, Binnenlandse Zaken en Justitie, het Staatstoezicht, de Vereniging van Nederlandse gemeenten, de Nederlandse Vereniging voor Instellingen van Verslavingszorg, de Landelijke vereniging van GGD'en, de GGD Amsterdam, het Adviesbureau Drugs, het Jellinekcentrum en het Nederlandse Instituut voor Alcohol en Drugs. De werkgroep heeft ten doel de voornemens van de beleidsbrief in gezamenlijk overleg ten uitvoer te brengen. Hiertoe wordt onder andere bezien of een aantal - faciliterende richtlijnen kunnen worden ontwikkeld voor het gemeentelijk beleid inzake house-parties. Met name de VNG en de Landelijke vereniging van GGD'en zijn hierbij betrokken. Voorts zullen in de werkgroep protocollen ter verbetering van de voorlichting en de deskundigheid van hulpverleners worden ontwikkeld. Tenslotte zullen afspraken gemaakt worden over het systematisch verzamelen van gegevens over incidenten rond XTC-gebruik, het volgen van ontwikkelingen in het gebruik en de kwaliteit van de in omloop zijnde drugs.
27 Waarom is niet overwogen om scholieren beter voor te lichten en slechts voor te lichten op plaatsen waar gebruikt wordt? (blz. 7). Het beleid is erop gericht zowel voorlichting te geven in het kader van bijvoorbeeld algemene voorlichtingsprogramma's op scholen als op plaatsen waar gebruikt wordt.
28 In welke richting zou een heroverweging van prioriteiten binnen de ambulante verslavingszorg zich moeten bewegen? (blz. 7). Deze heroverweging zou meer aandacht voor actieve op (potentiële) consumenten gerichte voorlichting kunnen betreffen, alsmede het bevorderen van deskundigheid van diegenen die bij de organisatie van house-parties betrokken zijn.
29 Aan welke andere preventieve maatregelen wordt gedacht? (blz. 8). Zie antwoord vraag 28.
30 Zal de Kamer voor 1 januari 1995 kunnen beschikken over: a. het op te stellen overzicht van de medische en farmacologische werking van XTC (en verwante middelen als MDEA) en de hieraan te ontlenen voorlichtingsboodschap; b. de evaluatie door het Staatstoezicht van de preventieve activiteiten van de ambulante verslavingszorg op dit gebied, waarbij ook rekening gehouden zal worden met verschillende waarschuwingen terzake uit het jaarverslag 1993 van Stichting De Regenboog te Amsterdam; c. het resultaat van het beoogde overleg tussen u, de VNG en de Landelijke Vereniging van GGD-en; d. de resultaten van het derde household-survey naar gebruik van alcohol, tabak, medicijnen en drugs in Amsterdam (blz. 8/9). ad a: Mij staat hierbij een overzicht voorogen, dat gezaghebbend zal moeten zijn vanwege de volledigheid en de betrouwbaarheid. Het opstellen van een dergelijk overzicht neemt vanzelfsprekend geruime tijd in beslag. Voorts zullen de uitkomsten van medisch onderzoek naar de thans bekend zijnde sterfgevallen en ongevallen in het overzicht betrokken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
moeten worden; deze uitkomsten zijn thans nog niet beschikbaar. Een en ander betekent dat ik verwacht dat dit overzicht niet eerder dan het komende voorjaar gereed zal zijn.
ad b: ja ad c en ad d: ja, in ieder geval de voorlopige resultaten.
31 Welke maatregelen zullen worden genomen - in het kader van intensivering van dit onderwijsprodukt - om stagnatie wegens gebrek aan capaciteit bij de preventie-afdelingen van de CAD's op te heffen dan wel te voorkomen? (blz. 8). Deze stagnatie kan onder andere voorkomen worden door het ontwik– kelen van protocollen met betrekking tot de door de CAD's uit te voeren voorlichtingsactiviteiten (zie antwoord op vraag 26 e.v.). Voorts zullen de CAD's moeten bezien of het herformuleren van prioriteiten noodzakelijk is. In dit verband dient er op gewezen te worden dat de bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor bij de gemeenten ligt. Een en ander kan inderdaad tot gevolg hebben dat aan andere beleidsprioriteiten op het terrein van preventie minder aandacht gegeven zal worden. 32
Betekent de sterkere nadruk op preventieve activiteiten van de ambulante verslavingszorg met betrekking tot XTC-gebruik, dat deze instellingen (gegeven hun beperkte capaciteit) minder aandacht moeten besteden aan andere verslavingsterreinen (gokpreventie, alcohol– preventie)? (blz. 8). Zie antwoord vraag 31.
33 Blijven de huidige beleidsprioriteiten met betrekking tot preventie ongewijzigd, gezien het beperkt aantal incidenten rond het gebruik van XTC tot op heden? (blz. 8). Zie antwoord vraag 31.
34 Zal de minister na aanpassing (op basis van het overzicht van de medische en farmacologische werking van XTC) van de voorlichtings– boodschap de resultaten van testen van pillen door het NIAD sneller dan nu rond zenden aan de instellingen voor verslavingszorg? (blz. 8/9). Zodra het overzicht bekend is zal ik bezien tot welke aanpassing van de voorlichtingsboodschap dit aanleiding geeft, en hierover in overleg met het veld treden. Ik zal eveneens het NIAD verzoeken zorg te dragen voor een zo spoedig mogelijke verspreiding van de testresultaten. 35
Aan welke regelgeving voor house-parties wordt gedacht? Zijn dat naast het genoemde onder punt 3 nog andere zaken? (blz. 9). Dat kunnen ook andere zaken zijn dan de onder punt 3 genoemde, zoals bijvoorbeeld een minimum toegangsleeftijd. De bij het antwoord op vraag 26 bedoelde werkgroep zal naar verwachting hierover nog nadere suggesties doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
10
36
Moet het verschijnsel house-party niet worden bezien in een bredere context dan alleen het gebruik van XTC en daaraan verwante middelen? Noopt de grootschaligheid van deze activiteiten en de veelzijdige risico's niet op z'n minst tot een landelijk gecoördineerde benadering? (blz. 9). Zie antwoord vraag 26.
37 Is overwogen om in het kader van het gedoogbeleid voor gebruikers het de gebruiker mogelijk te maken om te kunnen controleren of de pillen vervuild zijn ofniet ofom de verkoop te binden aan vergunningen? (blz. 9). Met het controleren van pillen wordt thans ervaring opgedaan. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen het controleren op house– parties zelf, en laboratorium-onderzoek, waarvoor de pillen opgestuurd moeten worden. De eerstbedoelde vorm van testen is weliswaar snel maar slechts zeer globaal en biedt derhalve geen volledige zekerheid aan de gebruiker. Het laboratorium-onderzoek is uiteraard wel volledig, maar neemt enige tijd in beslag. Het op deze wijze laten testen van pillen is slechts bedoeld voor hulpverleners e.d. die in het kader van hun werkzaamheden (waaronder het verkennen van nieuwe drugtrends) op de markt pillen aantreffen van dubieuze kwaliteit. De bij het antwoord op vraag 26 e.v. bedoelde werkgroep zal zich ook over de vraag van de meest wenselijke testvorm buigen. Nu de Opiumwet de verkoop van XTC verbiedt, is de in het tweede deel van de vraag bedoelde suggestie om de verkoop aan vergunningen te binden niet realiseerbaar.
38 Zal het NIAD gevraagd worden het NIAD-onderwijs-projekt aan te passen aan de nieuwste gegevens? (blz. 9). Ja.
39 Wat moet (in beleidsvoornemen 3) precies worden verstaan onder «landelijk beleid»? Wordt daarbijgedacht aan faciliterend beleid ofaan meer gedetailleerde regels? fblz. 9). Zie antwoord vraag 26.
40 In hoeverre is het mogelijk om het bezoeken van house-parties tenminste te verbinden aan een minimum-leeftijd? (blz. 9). Het stellen van een landelijk minimum-leeftijdsgrens voor het bezoeken van house-parties is thans niet mogelijk op grond van de vigerende wet– en regelgeving. Het lokale bestuur heeft in dit opzicht echter wèl bepaalde bevoegd– heden. Voor een goed begrip daarvan moeten twee situaties in de praktijk worden onderscheiden. 1. Een house-party vindt plaats in een inrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Drank– en Horecawet (Stb. 386, 1964) is verleend. In deze situatie kan het lokale bestuur een minimum-leeftijdsgrens aan bezoekers stellen, mits een verordening krachtens artikel 16, vierde lid, onder b, geldt of zij die tot stand brengt. Dan kan het lokale bestuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
11
bepalen dat bezoekers onder 21 jaar (of een lagere minimum– leeftijdsgrens) niet mogen worden toegelaten anders dan in gezelschap van een persoon boven 21 jaar. Bovendien is het op grond van artikel 16, eerste lid, van de Drank– en Horecawet verboden om bier en wijn te verstrekken aan jongeren beneden 16 jaar, alsmede sterke drank te verstrekken aan jongeren beneden 18 jaar. 2. Een house-party vindt niet plaats in een Drank– en Horecawet– inrichting, maar de organisator wil wel zwak-alcoholhoudende drank (bier en wijn) verstrekken. (Deze situatie doet zich, zeker bij grootschalige house-parties, in de praktijk veelal voor.) In dit geval is ontheffing van de burgemeester krachtens artikel 38, tweede lid (bijzondere gelegenheden van zéér tijdelijke aard), van de Drank– en Horecawet vereist voor de horeca-ondernemer die deze verstrekking op zich wil nemen. De burgemeester kan aan het verlenen van zo'n ontheffing allerhande beperkingen en voorschriften die nodig zijn voor een goede gang van zaken, waaronder een minimum-leeftijdsgrens, verbinden. In de (theoretische) situatie sub 2 dat er géén bier en wijn wordt verstrekt, kan een daarop toegesneden Algemene Plaatselijke Verordening uitkomst bieden. Concluderend: het lokale bestuur kan desgewenst minimum– leeftijdsgrenzen stellen voor bezoekers van house-parties.
41 Is het waar dat het XTC-gebruik zich hoe langer hoe meer verspreidt naar het discotheekcircuit? Welke maatregelen zijn in dit verband denkbaar? (blz. 9). Ik heb hiervoor geen concrete aanwijzingen. Het is overigens zeer goed mogelijk dat dit plaatsvindt. De maatregelen die denkbaar zijn zullen grotendeels overeenkomen met de in de beleidsbrief aangekondigde maatregelen.
42 In hoeverre zijn de aangekondigde beleidsvoornemens nieuw en aanvullend op het bestaande beleid van de gemeentelijke gezondheids– diensten? (blz. 9). Oeze activiteiten zijn grotendeels aanvullend op het bestaande beleid van de gemeentelijke gezondheidsdiensten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 760, nr. 2
12