Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
26 318
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1998 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 11 december 1998 De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De vragen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid. De voorzitter van de commissie, Van Gijzel De griffier van de commissie, Janssen
1
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GL), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA). Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GL), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Van der Knaap (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GL), Van Dok-van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA).
KST32890 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 318, nr. 3
1
ALGEMEEN DEEL 1 Kan de minister toelichten hoe de in de Najaarsnota (blz. 3 van Kamerstuk 26 297) genoemde onderuitputting van 276 miljoen gulden uit de tweede suppletoire begroting kan worden afgeleid? De in de Najaarsnota genoemde onderuitputting van f 276 mln. betreft het bedrag dat relevant is voor de ijklijn. Dit bedrag resulteert uit de tweede suppletore begroting IXB (Kamerstuk 26 318), wanneer in de tabel «aansluiting tussen de budgettaire notamutaties en de mutaties in dit wetsvoorstel» van de relevante uitgaven excl. HGIS (– f 147,2 mln.) en de niet-belastingontvangsten (+ f 195,7 mln.) worden uitgezonderd de posten die niet-relevant zijn voor de ijklijn. Het gaat hierbij om interdepartementale overboekingen, de mutaties heffings- en invorderingsrente en ontvangsten waarvoor middelenafspraken met andere departementen gelden.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 01.13 Uitgaven omslagstelsel Rijkswagenpark 2 Wat wordt bedoeld met een nominale stijging van de schades? Neemt ook het aantal schades en de ernst ervan toe? Met nominale stijging van de schadelasten wordt gedoeld op de stijging van schadelasten uit hoofde van stijging van het prijspeil. In 1997 is het aantal voertuigen dat deelneemt aan het omslagstelsel toegenomen, waardoor het aantal schades navenant is gestegen. Dit leidt tot hogere schade-uitkeringen. Voorts is in 1998 sprake van een aantal personenschades, waarbij ten laste van het omslagstelsel relatief hoge uitkeringen zijn gedaan ten laste van de Staat als aansprakelijke partij. 02.07 Regeling Bijzondere Financiering 3 Zijn in 1998 ten laste van de Regeling Bijzondere Financiering al uitgaven gedaan of declaraties ontvangen? Grote uitschieter in 1998 was de verliesdeclaratie als gevolg van de verkrijging van surseance van betaling door Tulip Computers NV. Hiermee was een bedrag gemoeid van NLG 22,5 mln. Daarnaast is er nog een aantal kleine declaraties ontvangen die de uitgaven BF in 1998 – rekening houdend met een beperkte veiligheidsmarge – brengen op een totaal van NLG 35 mln. 03.10 Exportkredietverzekering 4 De mutaties van zowel de ontvangsten als de inkomsten bij de exportkredietverzekering zijn omvangrijk. Kan de regering een overzicht verstrekken van de ramingen in de Miljoenennota en de uiteindelijke realisaties van de uitgaven en ontvangsten over de periode 1994–1998?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 318, nr. 3
2
Overzicht ramingen en realisaties uitgaven en ontvangsten over de periode 1994–1998: (bedragen in mln.) Uitgaven
1994
1995
1996
1997
1998
Raming Realisatie Verschil
463,0 836,1 373,1
465,0 262,2 – 202,8
385,7 126,6 – 259,1
226,0 83,2 142,8
171,7 101,7 70,0
Ontvangsten
1994
1995
1996
1997
1998
Raming Realisatie Verschil
468,0 508,0 40,0
410,0 678,2 268,2
470,0 814,8 344,8
460,0 987,9 527,9
565,0 855,0 290,0
1994
1995
1996
1997
1998
– 328,1
+ 416,0
+ 688,2
+ 904,7
+ 753,3
Saldo Ontvangsten/ Uitgaven
De uitgaven en ontvangsten van de exportkredietverzekering zijn afhankelijk van moeilijk voorspelbare ontwikkelingen, zoals de politieke en/of economische situatie in een land. Hierdoor zijn ook de begrotingsramingen, naarmate de tijdshorizon verder ligt, met grote onzekerheid omgeven. Het grote verschil tussen raming en realisatie is hiervan het resultaat. Na een periode van grote tegenvallers (1994 en eerdere jaren), laat de periode na 1994 een meevallende ontwikkeling zien. Deze meevallende ontwikkeling is het gevolg van meer behoedzame uitgangspunten van de ramingen, mede ingegeven door de tegenvallers in de periode daarvoor. Tegenover de positieve saldi, die op het terrein van de exportkredietverzekering in de afgelopen jaren zijn opgetreden, staan negatieve saldi over de periode ’83 t/m ’94, uitmondend in een cumulatief verliessaldo op kasbasis van zo’n f 2 mld. De hogere ontvangsten in 1995 t/m 1998 hebben met name betrekking op terugbetalingen van schades geleden in eerdere jaren. De omvangrijke positieve saldi kunnen dan ook niet duurzaam zijn. De verwachting is dat de ontvangsten op een aantal belangrijke goed betalende debiteurenlanden zullen afnemen, gelet op de afnemende uitstaande vorderingen. Daarnaast wordt voorzien dat de crisis in Azië, Latijns-Amerika en Rusland zowel de ontvangsten neerwaarts als de uitgaven opwaarts zal beïnvloeden. Of dit leidt tot een bijstelling van de raming in 1999 zal bij Voorjaarsnota 1999 worden bezien. 04.01 Personeel en materieel Belastingdienst 04.05 Uitgaven heffings- en invorderingsrente 5 Kan de regering een nadere onderbouwing geven van de mutaties betreffende de verplichtingen en uitgaven personeel en materieel Belastingdienst en de uitgaven heffings- en invorderingsrente? De in de tweede suppletore wet onder artikel U 04.01 opgenomen mutaties betreffen voornamelijk mutaties in de materiële uitgaven van de Belastingdienst. Wat de personele uitgaven van de Belastingdienst betreft worden de volgende mutaties voorgesteld: de loonbijstelling, de overboeking van een bedrag van f 50 000,– naar het ministerie van BuiZa, een bedrag van f 800 000,– in het kader van de uitvoering van de WAZ,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 318, nr. 3
3
een bedrag van f 1 400 000,– in verband met personele meerontvangsten en een overboeking van het ministerie van EZ ad f 63 000,–. Voor een toelichting op de mutaties wordt verwezen naar de tweede suppletore wet. De in omvang belangrijkste mutaties worden hierna toegelicht. Ten eerste betreft het een mutatie in verband met de millenniumkosten van de Belastingdienst. Daarbij gaat het om de kosten van het aanpassen van applicaties, het testen van applicaties en het testen van de samenhang tussen de hardware, de systeemsoftware en de applicaties, het vervangen van (onderdelen van) de infrastructuur inclusief het testen van nieuwe infrastructuur en het aanpassen en testen van gebruikersvoorzieningen in en aan gebouwen en bedrijfsmiddelen. Ten tweede de mutatie in verband met de uitvoeringskosten van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ). Met ingang van 1 januari 1998 int de Belastingdienst de premie voor de WAZ. In 1998 worden naast de structurele uitvoeringskosten een aantal incidentele kosten gemaakt in verband met het aanpassen en vernieuwen van harden software, voorlichting, het vervaardigen van formulieren en opleidingen. Ten derde de mutatie in verband met de Fraudenota 1998. In de Fraudenota 1998 is een aantal maatregelen opgenomen welke leiden tot een verdere intensivering van de (fiscale) fraudebestrijding. Daarbij gaat het, wat de Belastingdienst betreft, onder andere om maatregelen in het kader van het plaatsgebonden toezicht en opsporing en maatregelen op het terrein van dienstverlening en massale verwerkings- en toetsingsprocessen. Ten behoeve van deze maatregelen worden in 1998 door de Belastingdienst aanloopkosten gemaakt, welke grotendeels bestaan uit aanpassingen aan en investeringen in benodigde hard- en software. De overboeking naar de RGD tenslotte heeft betrekking op een aantal huisvestingsprojecten dat voor rekening van de Belastingdienst door de RGD wordt uitgevoerd. Een en ander vindt nog plaats onder het huidige financieringsregime. Onder artikel U 04.05 (uitgaven heffings- en invorderingsrente) wordt een neerwaartse aanpassing van de raming voorgesteld van in totaal f 708 300,–. De nieuwe raming komt daarmee op f 470 000,–. Uitgesplitst naar de uitgaven heffingsrente en invorderingsrente ziet de voorgestelde mutatie er als volgt uit (bedragen x f 1 000,–). Ontwerpbegroting
mutatie
1998 Heffingsrente invorderingsrente totaal
raming Najaarsnota 1998
926 200 252 100
– 586 200 – 122 100
340 000 130 000
1 178 300
– 708 300
470 000
Deze neerwaartse aanpassing is enerzijds het gevolg van de nog steeds dalende rentestand en anderzijds van maatregelen van de Belastingdienst welke leiden tot een verkorting van de doorlooptijden tussen voorlopige aanslag en heffing en inning. Deze uitgaven moeten dan ook in relatie worden bezien met de ontvangsten heffings- en invorderingsrente (artikel O 04.01), waarbij eveneens een dalende tendens waarneembaar is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 318, nr. 3
4
01.04 Afdracht Staatsloterij 6 Wordt voor 1999 en latere jaren opnieuw een gunstiger omzetontwikkeling bij SENS verwacht? Het is duidelijk dat de SENS in recente jaren goed presteert en een kentering lijkt op het eerste gezicht niet te verwachten. Er zijn echter ook onzekerheden. Gewezen zij op een zeer recente uitspraak van de rechtbank inzake «Schindler». De uitspraak van de rechtbank lijkt het betreden van de Nederlandse markt door buitenlandse kansspelorganisaties mogelijk te maken. De consequenties daarvan zijn nog niet goed te overzien. Een andere onzekerheid is de te verwachten toename van aanbod van kansspelen via internet. Hoewel de begroting van SENS voor het komende jaar nog niet ontvangen is, wordt het, vanwege dit soort onzekerheden, voorshands niet verstandig geacht om voor 1999 uit te gaan van verdere omzetstijgingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 318, nr. 3
5