Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
29 389
Vergrijzing en het integrale ouderenbeleid
Nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 maart 2009 Tijdens het algemeen overleg van 5 november 2008 (29 389, nr. 14) is gesproken over problemen die samenhangen met de onvolledige AOW. Mijn voorganger heeft u een brief toegezegd met daarin hoofdlijnen van de wetgeving bedoeld om deze problemen tegen te gaan. In mijn brief van 16 januari 2009 (TK, Kamerstukken 2008–2009, 29 389, nr. 15) heb ik aangegeven dat ik deze brief vóór 1 maart aan u zou doen toekomen. Omdat ik er de behoefte aan had zelf in gesprek te gaan met de VNG en de SVB over dit onderwerp, heeft de verzending van de brief enige vertraging opgelopen. De wetgeving heeft in de eerste plaats betrekking op de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers (WWB 65+) van de gemeenten naar de SVB. Met de uitvoering van de aanvullende bijstand door de SVB ontstaat één loket voor het minimuminkomen voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Dit is een belangrijk instrument om nietgebruik van aanvullende bijstand tegen te gaan. In de tweede plaats zal er een vrijlating voor inkomen uit arbeid voor 65-plussers in de WWB worden gecreëerd, om doorwerken na de leeftijd van 65 aantrekkelijker te maken. Inmiddels is hiertoe een voorstel van wet aan uw Kamer gezonden1. Tot slot zal de beslistermijn van de inkoopregeling AOW worden verruimd van 5 naar 10 jaar. Hierdoor krijgen nieuwkomers in Nederland langer de gelegenheid om geld te sparen om zich in te kopen in de AOW. Hieronder zal ik de hoofdlijnen voor elke wijziging afzonderlijk behandelen. Vervolgens zal ik ook ingaan op het beoogde tijdspad van de wetgeving. 1. Overheveling uitvoering WWB 65+ naar de SVB
1
Kamerstukken II 2008/09, 31 811 nr. 2.
KST129018 0809tkkst29389-16 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009
Tijdens het algemeen overleg van 5 november jl. bleek er een groot draagvlak te bestaan voor de volledige overheveling van de WWB 65+ naar de SVB. Met betrekking tot het wetsvoorstel aangaande de overheveling van WWB 65+ naar de SVB zijn twee uitgangspunten van belang. In de eerste
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 389, nr. 16
1
plaats moet de overheveling zoveel mogelijk leiden tot één loket voor het minimuminkomen vanaf het 65e levensjaar. In de tweede plaats zal de WWB, afgezien van de introductie van een vrijlating voor inkomen uit arbeid, inhoudelijk ongewijzigd blijven. De in deze brief beschreven hoofdlijnen zijn conform deze uitgangspunten opgesteld. Op dit moment voert de SVB voor 160 gemeenten (stand 1 januari 2009) de WWB 65+ uit op basis van mandatering. Ik zal eerst onder A aangegeven hoe deze uitvoering in mandaat nu verloopt. Daarna zal ik onder B aangeven welke elementen ik wil overnemen in het wetsvoorstel en welke aanvullingen ik daarbij voor ogen zie.
A. Huidige uitvoering in mandaat In de mandaatconstructie zijn gemeenten (financieel) verantwoordelijk voor de WWB 65+. Zij hebben alleen de uitvoering overgedragen aan de SVB. De SVB handelt hierbij namens de gemeente. Over de uitvoering van de WWB 65+ verantwoordt de SVB zich dan ook naar iedere gemeente afzonderlijk. Dit houdt een flinke belasting in van het SVB-apparaat. Wanneer het aantal gemeenten van 160 nu verder wordt uitgebreid naar alle gemeenten, neemt deze belasting nog verder toe. In de gemeenten waarvoor de SVB nu de WWB 65+ uitvoert, gaat de SVB uit van het moment waarop de oudste partner 65 jaar wordt (en voor het eerst AOW gaat ontvangen), als het moment om de aanvullende bijstand uit te gaan keren. Op deze manier fungeert de SVB als één loket voor het minimuminkomen voor 65-plussers. Ook wanneer er sprake is van een partner die jonger is dan 65 jaar, start de SVB met de uitvoering van de WWB vanaf het moment dat de oudste partner 65 jaar wordt. Deze jongere partner is op grond van de WWB verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening ter ondersteuning van de re-integratie. In de mandaatconstructie blijft de gemeente verantwoordelijk voor de beoordeling van de re-integratieverplichtingen en -inspanningen van de jongere partner. Daarnaast blijft de gemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van de jongere partner en het opleggen van een maatregel als de jongere partner de re-integratieverplichtingen niet nakomt. Om gemeenten in staat te stellen deze rol op zich te nemen meldt de SVB zodra de aanvraag WWB is ontvangen de personalia van de jongere partner aan de gemeente. Wanneer de jongere partner niet goed meewerkt aan de eigen re-integratie zal de SVB op verzoek van de gemeente een eventuele maatregel opleggen. Gemeenten hebben in de uitvoering van de WWB een aantal bevoegdheden. Het gaat ondermeer om de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal en bevoegdheden die samenhangen met de krediethypotheek. Er is hier sprake van een bevoegdheid en niet een verplichting. De achtergrond van deze bevoegdheid ligt mede in het feit dat gemeenten zelf financieel verantwoordelijk zijn voor de WWB. Bij deze financiële verantwoordelijkheid hoort dat gemeenten een bepaalde beleidsvrijheid hebben. Daarnaast is de WWB het laatste financiële redmiddel, daarbij past dat er ruimte is voor maatwerk. In de mandaatconstructie stelt de SVB beleidsregels die gelden voor alle personen die van de SVB aanvullende bijstand ontvangen, ongeacht in welke gemeente deze personen wonen. In de standaard mandaatregeling die de SVB hanteert, is geregeld dat het college van B&W aan de Raad van bestuur van de SVB de bevoegdheid verleent om in overleg met de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 389, nr. 16
2
gemeente beleidsregels op te stellen. Deze beleidsregels treden in de plaats van de beleidsregels die door het college van B&W zijn opgesteld. Doordat de SVB beleidsregels vaststelt voor de 65-plussers in de bijstand kunnen binnen één woongemeente kleine verschillen ontstaan in de uitvoering van de WWB voor mensen die jonger zijn dan 65 jaar en bijstand ontvangen van hun gemeente en 65-plussers die aanvullende bijstand ontvangen van de SVB. Om te bewaken dat de beleidsregels die opgesteld worden door de SVB aansluiten bij wat in het gemeentelijke domein gebruikelijk is, heeft de SVB de zogenaamde Themagroep Juridisch beleid WWB 65+ ingericht met daarin een afvaardiging van de mandaterende gemeenten. Nieuwe beleidsregels ten aanzien van WWB 65+ worden hierin besproken. De SVB stelt de beleidsregels vast, gehoord de gemeenten in de themagroep. Naast de Themagroep Juridisch beleid WWB65+, heeft de SVB vorig jaar een Adviesraad WWB ingesteld waarin een aantal burgermeesters/ wethouders/directeuren sociale zaken alsmede een vertegenwoordiger van de cliënten zitting hebben. Deze Adviesraad vervult volgens de SVB een nuttige rol als de «ogen en oren» vanuit de gemeentelijke WWB-praktijk. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de WWB. In de mandaatconstructie verricht de SVB deze handhavingsactiviteiten. Hiertoe is de SVB goed in staat. De handhaving WWB65+ kan namelijk deels gecombineerd worden met de handhaving voor de AOW. Zo wordt de leefsituatie al vastgesteld en gecontroleerd in het kader van de AOW. Een aantal andere zaken die relevant zijn voor het recht op AOW zijn ook relevant voor het recht op WWB 65+, zoals overlijden en verhuizing van de gerechtigde (inclusief de gerechtigde partner). Deze gegevens worden aangeleverd via de GBA. Jaarlijks vindt een herhalingsonderzoek inkomen plaats in het geval er sprake is van een AOW-partnertoeslag voor een jongere partner met inkomen, waarvoor niet spontaan het afgelopen jaar een inkomensmutatie is gemeld. De eventuele aanvullende bijstand wordt hierin betrokken. Daarnaast wordt in het kader van de aanvullende bijstandsverstrekking jaarlijks een herhalingsonderzoek gehouden naar inkomen én vermogen voor bepaalde risicogroepen. Speciale onderzoeken, bijvoorbeeld naar vermogen in het buitenland, worden uitgevoerd door de attachés voor sociale zaken van de SVB verbonden aan de Nederlandse Ambassades in Ankara, Madrid, Paramaribo en Rabat en door het Controle Team Buitenland van de SVB. In de bestaande mandaatconstructie levert de SVB maandelijks via het Inlichtingenbureau (IB) aan de betreffende gemeenten al alle informatie die relevant is voor het gemeentelijk armoedebeleid. In het rapport «rechten verzilveren» van de IWI staat dat sommige mandaterende gemeenten gebruik maken van de door de SVB verstrekte gegevens. Deze gemeenten hebben aangegeven dat er na mandatering door het benutten van deze informatie geen negatief effect ontstaat op het gebruik van de minimaregelingen. Zij geven tevens aan dat doordat het gebruik van de WWB 65+ na mandatering stijgt, de gemeente meer klanten minimaregelingen aanbiedt dan vóór mandatering. Het overdragen van de uitvoering van de WWB 65+ naar de SVB kan daarom een positief effect hebben op het aantal mensen dat gebruik maakt van de gemeentelijke minimaregelingen.
B. Voorstel voor uitvoering WWB 65+ door SVB Vanuit de wens om niet-gebruik van aanvullende bijstand door
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 389, nr. 16
3
AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW te bestrijden is het belangrijk dat alle gemeenten de uitvoering overhevelen naar de SVB. Hierdoor ontstaat voor deze burgers een eenduidig beeld bij wie ze moeten aankloppen voor aanvullende bijstand. De enige wijze waarop dit is te realiseren is om de aanvullende bijstand een wettelijke taak te maken van de SVB. Het toekennen van de WWB 65+ als een wettelijke taak van de SVB heeft als bijkomend voordeel dat de financierings- en verantwoordingsstromen aanzienlijk eenvoudiger verlopen dan in de huidige mandaatconstructie. Wanneer de uitvoering van de WWB 65+ een wettelijke taak is van de SVB zal het ministerie van SZW optreden als opdrachtgever en daarmee ook financieel verantwoordelijk worden voor dit deel van de WWB. De aansturing van de SVB met betrekking tot de uitvoering van de WWB 65+ verloopt dan geheel volgens het SUWI-regime en loopt daarmee gelijk op met de aansturing van de SVB voor de uitvoering van zijn andere wettelijke taken, zoals de AOW. De gebruikelijke planning & control-cyclus wordt dan gevolgd. Dit betekent dat de budgettaire kaders jaarlijks door het ministerie van SZW worden vastgesteld. De SVB stelt op basis daarvan zijn jaarplan op, welke goedgekeurd wordt door de staatssecretaris van SZW. In de tussentijdse verslagen en het jaarverslag van de SVB legt de SVB verantwoording af over de uitvoering. Het jaarverslag wordt ook aan de Kamer aangeboden. Het jaarverslag van de SVB gaat vergezeld van een accountantsverklaring welke ziet op de rechtmatigheid van de uitvoering. Het toezicht op de uitvoering van de WWB ligt nu bij IWI. Wanneer WWB 65+ een wettelijke taak wordt van de SVB blijft dit ook zo, aangezien IWI op basis van de Wet SUWI toezicht houdt op de uitvoering van de wettelijke taken door de SVB. Het meelopen in de Wet SUWI-systematiek biedt voldoende waarborgen voor een doelmatige en rechtmatige uitvoering van de WWB 65+ door de SVB. Vanwege het belang dat ik hecht aan de één-loket-gedachte zal ook in het wetsvoorstel het uitgangspunt zijn dat de SVB de WWB uitvoert zodra de oudste partner 65 wordt. Er ontstaat hierdoor één loket voor het minimuminkomen van 65-plussers.Wanneer er sprake is van een partner die jonger is dan 65 jaar blijft deze jongere partner op grond van de WWB verplicht te re-integreren. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het aanbieden van ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van de jongere partner. In het wetsvoorstel zal derhalve geregeld worden dat de SVB in het geval er sprake is van een jongere partner de gegevens van deze jongere partner doorgeeft aan de woongemeente, zodat deze de re-integratie ter hand kan nemen. In de huidige WWB-uitvoering hebben de gemeenten een financiële prikkel om personen met een WWB-uitkering te re-integreren. Wanneer de uitvoering van de aanvullende bijstand een wettelijke taak wordt van de SVB verdwijnt deze financiële prikkel voor de jongere partners van 65-plussers. Gemeenten zijn echter op grond van de WWB verplicht bij het ondersteunen naar arbeidsinschakeling en het aanbieden van re-integratievoorzieningen evenwichtige aandacht te besteden aan groepen bijstandsgerechtigden en voor verschillende doelgroepen daarbinnen. Dit biedt naar mijn mening voldoende waarborgen voor een evenwichtige benadering met betrekking tot re-integratie van de jongere partners met een arbeidsverplichting. De SVB stelt in de mandaatconstructie beleidsregels die gelden voor alle personen die van de SVB aanvullende bijstand ontvangen. De WWB biedt deze beleidsruimte. Vanuit het uitgangspunt dat er geen inhoudelijke wijziging plaatsvindt in de WWB moet deze beleidsvrijheid voor de SVB blijven bestaan. Om te bewaken dat de beleidsregels die opgesteld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 389, nr. 16
4
worden door de SVB aansluiten bij wat in het gemeentelijke domein gebruikelijk is, stel ik voor de huidige praktijk van Themagroep en of de Adviesraad in enigerlei vorm te formaliseren, zodat inhoudelijke beïnvloeding door gemeenten mogelijk is en de verschillen in uitvoering tussen gemeenten en de SVB zo klein mogelijk blijven. De SVB zal integraal verantwoordelijk worden voor de handhaving in het kader van de WWB 65+, het gaat hierbij ondermeer over controles op vermogen. Zoals eerder aangegeven is de SVB daar goed voor toegerust. Met betrekking tot het gemeentelijke armoedebeleid is van belang dat gemeenten kunnen blijven beschikken over de persoonsgegevens van de eigen inwoners die aanvullende bijstand ontvangen. In het kader van het wetsvoorstel zal aan deze gegevensuitwisseling aandacht worden besteed. 2. Vrijlating inkomen uit arbeid WWB 65+ In de brief aan de Kamer van 20 november ( Kamerstukken 2008–2009, 29 389, nr. 13) is aangegeven dat het wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetgeving 2009 (Kamerstukken 2008/09, 31 811) gebruikt wordt om de vrijlating voor inkomen uit arbeid voor 65-plussers in de WWB te realiseren. Hierdoor zal de vrijlating al eerder, vermoedelijk vanaf 1 juli 2009, van kracht zijn. Bij deze vrijlating is aansluiting gezocht bij de geldende vrijlating voor inkomen uit arbeid voor 65-minners. Op twee punten zal de vrijlating afwijken. De huidige vrijlating voor inkomen uit arbeid voor 65-minners kent namelijk een maximale termijn van 6 maanden. Omdat ik wil bevorderen dat ouderen met een onvolledige AOW zelf zo veel mogelijk de verantwoordelijkheid kunnen nemen om dit tekort te verkleinen, acht ik een dergelijke beperkte termijn niet wenselijk. De vrijlating voor 65-plussers zal daarom geen maximumtermijn kennen. Omdat voor 65-plussers geen re-integratieverplichting geldt, zal de voorwaarde dat de inkomstenvrijlating naar het oordeel van de gemeente dient bij te dragen aan de arbeidsinschakeling komen te vervallen. 3. Verruiming beslistermijn inkoopregeling AOW Op dit moment is in artikel 39 van de AOW geregeld dat men binnen vijf jaar na de dag, waarop men verplicht verzekerd is geraakt, een aanvraag moet doen om zich in te kopen (vrijwillig te verzekeren voor de achterliggende periode). In het wetsvoorstel zal opgenomen worden dat deze periode van vijf jaar vervangen wordt door tien jaar. Hierdoor krijgen nieuwkomers in Nederland langer de gelegenheid om geld te sparen om zich in te kopen in de AOW. 4. Tijdspad wetgeving Streven is dat de wetswijziging zal ingaan op 1–1-2010. De SVB zal het jaar 2009 gebruiken om ook de uitvoering van de resterende gemeenten over te nemen. Doel daarvan is te voorkomen wordt dat de SVB geconfronteerd wordt met een grote groep gemeenten, die nog in december 2009 over moet gaan. De overdracht door iedere gemeente aan de SVB vergt namelijk een zorgvuldige aanpak, wil de dienstverlening aan de cliënt ongestoord voortgaan. Ik zal gemeenten daarom zoveel mogelijk aansporen om tijdig de uitvoering aan de SVB over te dragen op basis van mandatering. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 389, nr. 16
5