Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 237
Functioneren van Defensie
Nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 13 juli 2000 Inleiding De recente berichtgeving, waaronder de uitzending van Nova op 3 juli jl., over uitingen van rechts-extremisme en wangedrag van militairen binnen en buiten de krijgsmacht en over de daarmee samenhangende dienstverlating van enkele officieren is mij bekend. In antwoord op de vragen van de leden van de Tweede Kamer Van den Doel en Van Bommel (Aanhangsel Handelingen II, nrs. 1570 en 1571) zet ik, mede namens de Staatssecretaris, in deze brief het beleid uiteen ten aanzien van rechts-extremisme en wangedrag van militairen binnen en buiten de krijgsmacht. Dit beleid beoogt het behoud van de integriteit van de defensie-organisatie. Rechts-extremistische uitingen en gedragingen en wangedrag vormen in dit opzicht een bedreiging. Dergelijk gedrag mag in de defensie-organisatie niet worden getolereerd. Het beleid van Defensie berust op de volgende uitgangspunten: – tijdige signalering en onderkenning van wangedrag en uitingen van rechts-extremisme binnen de krijgsmacht; – heldere instructies voor commandanten en ondercommandanten over meldingsplicht en aangifteplicht; – een transparante en herkenbare afbakening van informatiestromen tussen commandanten en bevelhebbers enerzijds en opsporings- en justitiële autoriteiten anderzijds; – heldere richtlijnen van bevelhebbers voor commandanten en ondercommandanten over toepassing van sancties jegens personeel waartegen een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld of waartegen een strafrechtelijke procedure loopt; – gerichte voorlichting en onderwijs in de opleiding van aspirantberoepsmilitairen; – voorbeeldgedrag van instructeurs, kader en officieren; – betrokkenheid van de militaire vakorganisaties bij het signaleren en
KST47342 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 237, nr. 9
1
tegengaan van wangedrag van militairen ter behoud van de integriteit van de defensie-organisatie. De mij ter beschikking staande gegevens tonen over het jaar 1999 geen toename aan van het aantal incidenten waarbij sprake is van politiek/ ideologisch geïnspireerde rechts-extremistische uitingen of gedragingen. Dit laat onverlet dat ieder incident er één teveel is. Over de integriteit van de defensie-organisatie mag immers geen enkele twijfel bestaan. Meldingsplicht en aangifteplicht Binnen Defensie bestaat een systeem voor het melden van incidenten binnen de krijgsmacht. Dit «commandantenmeldingssysteem» is bedoeld om commandanten, bevelhebbers en de centrale organisatie te informeren over gebeurtenissen op de werkvloer met personele en operationele gevolgen (bijvoorbeeld een ongeval), inlichtingen- en veiligheidsrisico’s (bijvoorbeeld een inbraak in een defensiecomplex), materiële beschadigingen en andere, uit het oogpunt van de integriteit van Defensie gevoelige aangelegenheden. Hieronder vallen dus ook meldingen van ontgroening, mishandeling, seksuele intimidatie, aanranding, drugsgebruik, wangedrag en uitingen van rechts-extremisme. In deze systematiek kunnen wangedrag en uitingen van rechts-extremisme tijdig worden gesignaleerd en onderkend. In dergelijke gevallen melden ondercommandanten (bijv. op compagniesniveau) het incident aan hun commandant (op bataljonsniveau); compagniescommandanten en hogere commandanten zijn verplicht bij vermoeden van strafbare feiten aangifte te doen bij de Koninklijke marechaussee. Deze systematiek is onverkort van toepassing op uitzendingen. Commandantenmeldingen gaan in dat geval echter naar de Chef Defensiestaf, die verantwoordelijk is voor de aansturing van vredesoperaties. Aangifte van strafbare feiten wordt gedaan bij het detachement van de Koninklijke marechaussee dat aan het Nederlandse contingent wordt toegevoegd. Er bestaan twee uitzonderingen op de meldingsplicht in het commandantenmeldingssysteem. Ten eerste kan een militair rechtstreeks aangifte doen bij de Koninklijke marechaussee. In dat geval komt het incident niet in het commandantenmeldingssyteem terecht en is het alleen bekend bij de opsporings- en justitiële autoriteiten. Ten tweede kunnen incidenten buiten de krijgsmacht waarbij militairen zijn betrokken uit het zicht van de krijgsmacht blijven als de betrokken militairen zich niet als militair identificeren of niet als zodanig worden herkend door de lokale politie (en betrokkenheid van de Koninklijke marechaussee dus achterwege blijft). In dat geval blijft het incident en de (strafrechtelijke) afhandeling hiervan in de privé-sfeer van de betrokken militair. Dergelijke uitzonderingssituaties kunnen echter wèl van betekenis zijn voor het functioneren van de defensie-organisatie (een commandant moet weten wat er binnen zijn eenheid speelt) teneinde maatregelen te treffen ter behoud van de integriteit van de organisatie. Transparante betrekkingen tussen commandanten, bevelhebbers, Kmar en OM en betrokkenheid van de militaire vakorganisaties De opsporings- en justitiële autoriteiten, respectievelijk Koninklijke marechaussee en Openbaar Ministerie, hebben een onafhankelijke positie. Over de (evaluatie van de) onafhankelijke opsporingsfunctie van de Koninklijke marechaussee in de uitoefening van de militaire politietaak heb ik U, samen met mijn collega van Justitie, schriftelijk geïnformeerd (TK 1999–2000, 26 237 en 26 122, nr. 6). De Verbindingsofficier Krijgsmacht bij het parket Arnhem fungeert als schakel tussen krijgsmachtdelen, Kmar en OM bij de verstrekking van informatie aan commandanten en bevelhebbers over strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen tegen mili-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 237, nr. 9
2
tairen. Om de onafhankelijkheid van het onderzoek en de oordeelsvorming te waarborgen, zijn Kmar en OM zeer terughoudend in het verstrekken van deze informatie. Een voorwaarde voor zowel het functioneren als voor het treffen van maatregelen ter behoud van de integriteit van de defensie-organisatie, is de bekendheid van commandanten en bevelhebbers met meldingen van wangedrag of uitingen van rechts-extremisme die niet in het commandantenmeldingssysteem terecht zijn gekomen. Ik zal daarom in overleg treden met het OM om de mogelijkheden tot informatieverstrekking aan commandanten en bevelhebbers te versnellen en te verruimen. Ook de militaire vakorganisaties hebben een verantwoordelijkheid bij het signaleren van wangedrag en uitingen van rechts-extremisme binnen de krijgsmacht. Deze hangt samen met het gemeenschappelijk belang van een goed functionerende en integere defensie-organisatie. Signaleringen van de vakorganisaties maken onderdeel uit van het totaaloverzicht van wangedrag en uitingen van rechts-extremisme in de krijgsmacht. Dit totaaloverzicht is van belang voor de beoordeling van de aard en de ernst van de problematiek. Daarom heb ik besloten tot een centrale registratie van alle meldingen over wangedrag en uitingen van rechts-extremisme binnen en buiten de krijgsmacht. Direct na ons aantreden hebben de Staatssecretaris en ik afspraken gemaakt met de voorzitters van de militaire vakorganisaties om de onderlinge betrekkingen en de wederzijdse communicatie te verbeteren. Hierbij is onder meer afgesproken dat zij, als zij worden geconfronteerd met onderwerpen als uitingen van rechts-extremisme en wangedrag, rechtstreeks toegang hebben tot de bewindslieden. Anders dan een van de voorzitters van een vakorganisatie in de media heeft gesteld over rechtsextremisme in de krijgsmacht en de daarmee samenhangende dienstverlating van enkele officieren, zijn mij geen gevallen bekend van officieren die op deze grond ontslag hebben genomen. Ik zal op korte termijn een onderhoud met vertegenwoordigers van de vakorganisaties hebben teneinde terzake nadere afspraken te maken. Tijdige informatieverstrekking, zowel uit het commandantenmeldingssysteem als uit justitiële kanalen, is ook van belang voor het treffen van maatregelen door commandanten en bevelhebbers. De mogelijkheden voor commandanten en bevelhebber om disciplinaire of rechtspositionele maatregelen te treffen in gevallen van wangedrag of uitingen van rechtsextremisme zijn tot dusver beperkt. Als een commandant of bevelhebber wéét dat tegen een militair een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld, maar dat dit onderzoek nog niet is afgerond, worden, afhan-kelijk van de aard en de ernst van het incident, een of meer van de volgende (rechtspositionele) maatregelen toegepast: – Schriftelijke berisping (ambtsbericht); – Ontzegging van de toegang tot de locatie van de desbetreffende eenheid of staf; dit kan een eerste reactie zijn, in beginsel voor enkele dagen; – Ontheffing uit de functie; het zonder meer huiswaarts sturen is niet toegestaan en een vervangende functie moet beschikbaar zijn; – Schorsing, eventueel gepaard met vermindering van de bezoldiging, indien de verwachting bestaat dat de betrokken militair niet meer in zijn functie kan worden gehandhaafd, eventueel gevolgd door een voordracht voor ontslag; – Ontslag. Ik heb inmiddels opdracht gegeven te onderzoeken of het aantal rechtspositionele maatregelen kan worden uitgebreid. Ook zullen de bevelhebbers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 237, nr. 9
3
heldere richtlijnen verstrekken aan commandanten en ondercommandanten over de toepassing van sancties jegens personeel waartegen een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld of waartegen een strafrechtelijke procedure loopt; dit «spoorboekje» voorkomt willekeur en instrueert commandanten en ondercommandanten welke sancties op welk incident worden toegepast. Klachtenbehandeling Klachten van militairen over ongewenst gedrag in de krijgsmacht vereisen een zorgvuldige behandeling. Dit bevordert het vertrouwen van militairen in het functioneren en de integriteit van de organisatie en verlaagt de drempel voor het melden van incidenten. Defensie heeft voor een aantal vormen van ongewenst gedrag, zoals ongewenste intimiteiten en seksuele intimidatie, eigen klachtenprocedures ontwikkeld. Ook zijn vertrouwenspersonen aangesteld, die binnen de krijgsmachtdelen behulpzaam zijn bij het signaleren en onderkennen van ongewenst gedrag. Artsen, geestelijk verzorgers en maatschappelijk werkers kunnen ook de helpende hand bieden. Een militair kan ook een beroep doen op de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK), die een belangrijke schakel vormt tussen de werkvloer, commandanten, bevelhebbers en de politieke leiding van Defensie. Voor wangedrag (waaronder discriminerende uitlatingen en uitingen van racisme) en uitingen van rechts-extremistische aard heeft Defensie nog geen eigen klachtenprocedures ontwikkeld. Ik heb opdracht gegeven de mogelijkheden hiertoe, zoals een nieuw meldpunt voor klachten over discriminatie, racisme en uitingen van rechts-extremisme en een intensivering van de contacten met instanties buiten de defensie-organisatie (bijvoorbeeld het Landelijk Bureau Racismebestrijding), op korte termijn te onderzoeken. Veiligheidsonderzoeken, voorlichting, onderwijs en voorbeeldgedrag Alle aspirant-militairen ondergaan voor aanstelling bij de krijgsmacht een veiligheidsonderzoek. De Wet veiligheidsonderzoeken schrijft voor welke aandachtsgebieden deel uitmaken van dit onderzoek. Politiek/ideologisch geïnspireerd extremistisch gedrag hoort hierbij. Dergelijk gedrag kan aanleiding zijn om uit het oogpunt van veiligheid een aspirant-militair niet aan te stellen. Het besef van normen en waarden, verschillen in politieke systemen en culturen binnen en buiten onze samenleving wordt aspirant-militairen al in de initiële beroepsopleiding bijgebracht. Zo bevat de Algemene Militaire Opleiding (Amo) voor BBT-ers bij de Schoolbataljons van de Koninklijke landmacht een lescyclus bedrijfsethiek, waarin clusters zijn opgenomen over samenwerking, verslaving en werk en geweld en oorlogsrecht. De cyclus behandelt onderwerpen als pesten, discriminatie, (seksuele) intimidatie, gebruik van drugs en alcohol, (gok)verslaving en het gebruik van geweld. De gedragscode van Defensie (waarvan afgeleiden bestaan bij ieder krijgsmachtdeel) staat centraal. In de lessen militair recht komen gedrags- en fatsoensregels, discipline, politieke systemen en (rechts-)extremisme uitgebreid aan bod. In een andere lescyclus, fundamentele voorlichting, worden de internationale rechtsorde en politieke doelstellingen van internationle organisaties zoals de VN, de Navo en de Weu behandeld. De geestelijke verzorgers bij de krijgsmacht besteden uit hoofde van hun confessionele overtuiging in de Amo aandacht aan de attitudevorming
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 237, nr. 9
4
van militairen. Zij richten zich vooral op het vergroten van de geestelijke weerbaarheid en het leren omgaan met situaties onder hoge druk. Ook beschikt Defensie inmiddels over een Bureau Ethiek voor de Krijgsmacht, dat is ongebracht bij het Instituut Defensie Leergangen. Dit bureau besteedt aandacht aan de relatie tussen militaire ethiek en leidinggeven en ontwikkelt hiervoor ondermeer dilemmatrainingen. In de opleiding van aspirant-militairen vervullen de instructeurs een wezenlijke rol. Zij hebben een voorbeeldfunctie en moeten door voortdurende en gerichte begeleiding van BBT-ers gewenst gedrag stimuleren en bij ongewenst gedrag ingrijpen. Zo staan bij de Koninklijke landmacht zowel in de initiële opleiding van BBT- en BOT-instructeurs als in vervolgopleidingen en -cursussen attitudevorming en voorbeeldgedrag steeds centraal. Voor instructeurs is een cursus «bedrijfsethiek» ontwikkeld. Voor leidinggevenden is een cursus «respectvol samenwerken» ingevoerd, waarin onder meer pesten, seksuele intimidatie en homoseksualiteit aan bod komen. Het onderwerp discriminatie wordt hier aan toegevoegd. Bij uitzendingen volgen alle militairen, BBT of BOT, een missiegerichte opleiding. Hierin wordt onder meer aandacht besteed aan de cultuur van de bevolking in het missiegebied en de wijze waarop met de normen, waarden en gewoonten van de bevolking moet worden omgegaan. Onderofficieren en officieren wordt bijgebracht welke situaties en gedragingen van eigen personeel zich kunnen voordoen en hoe moet worden gehandeld. Op hen rust de taak door voorbeeldgedrag de integriteit van de defensie-organisatie te waarborgen. Tot slot Wangedrag en uitingen van rechts-extremisme horen niet thuis in een krijgsmacht, die binnen een democratische rechtsorde de vrijheden, normen en waarden van de samenleving moet garanderen. Uitlatingen van een hoge militair als geciteerd in Nova, die zijn gedaan in een recente hoorzitting van een Commissie van Onderzoek Ontslag Militairen (COOM) en die kunnen worden uitgelegd als het tolereren van wangedrag in de krijgsmacht, zijn daarom niet de mijne. Voor de defensie-organisatie staat het behoud van de integriteit voorop. De aanpak van wangedrag en uitingen van rechts-extremisme bestaat daarom uit: – tijdige signalering en centrale registratie van wangedrag en uitingen van rechts-extremisme binnen de krijgsmacht; – heldere instructies voor commandanten en ondercommandanten over meldingsplicht en aangifteplicht; – verbetering van informatiestromen tussen commandanten en bevelhebbers enerzijds en opsporings- en justitiële autoriteiten anderzijds; – heldere richtlijnen (een «spoorboekje») van bevelhebbers voor commandanten en ondercommandanten over sancties; – gerichte voorlichting en onderwijs in de opleiding van aspirantberoepsmilitairen; – voorbeeldgedrag van instructeurs, kader en officieren; – nauwe betrokkenheid van de militaire vakorganisaties bij het signaleren en sanctioneren van wangedrag en uitingen van rechtsextremisme.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 237, nr. 9
5
Al deze maatregelen hebben ten doel eens te meer duidelijk te maken dat over de integriteit van de defensie-organisatie geen enkele twijfel mag bestaan. De Minister van Defensie, F. H. G. de Grave
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 237, nr. 9
6