Tweede Kamer der Staten Generaal
Vergaderjaar 1988-1989
20 687
Wijziging van de begroting van de uitgaven en van de begroting van de ontvangsten van hoofdstuk X V I (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) voor het jaar 1988 (wijziging naar aanleiding van de Voorjaarsnota; eerste wijziging)
Nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING V A N HET VERSLAG Ontvangen 15 juni 1989 UITGAVEN Artikel 8. Bijdrage op grond van de financieringsregeling Welzijnsovereenkomst vier grote gemeenten Vraag: Onderdeel c: Op basis van welk besluit, alsmede op grond van welke beleidsintentie, is financiering per 1.1.1988 van «Huize Adena» ten Den Haag van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overgeheveld naar het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur? Antwoord: Tot 1988 vond financiering van «Huize Adena» plaats krachtens artikel 1b van de Algemene Bijstandswet. Ten gevolge van het besluit om de mogelijkheid van indirecte financiering krachtens de ABW te beëindigen, dreigde de financiering van dit pensiontehuis voor thuislozen te worden stopgezet. Daar ik het van belang achtte om deze voorziening in stand te houden heb ik in overleg met voornoemd ministerie besloten de financiering over te nemen. Artikel 10. Verslaafdenzorg Vraag: Onderdeel b: Kan worden toegelicht wanneer bepaalde programma's ten behoeve van Aids-patiënten annex drugverslaafden ten laste komen van het onderhavige artikel dan wel van artikel 59? Onderdeel d: Kan nader uiteengezet worden waarom naast de decentralisatie van de personeelsformatie naar de gemeenten op grond van het Besluit Proefgemeenten alsmede naar de 4 grote steden, aparte salarismutatie nodig is?
Antwoord: b De programma's die uitgevoerd worden ten behoeve van de gehele groep van Aids-patiënten komen ten laste van artikel 59. Zodra echter
913780F SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
1
sprake is van programma's die zijn toegespitst op de risicogroepen onder drugverslaafden komen de uitgaven ten laste van dit artikel. Het gaat dan met name om de opvang en preventie binnen de hoogrisico-groep van intra-veneuze druggebruikers. Daarin passen ook projecten terzake spuitomruil en condoomverstrekking. Voorts is de aandacht specifiek gericht op de opvang en begeleiding van aan heroïne verslaafde straatprostituees. d De salarismutatie is een uitvloeisel van de salarisregeling met betrekking tot de drughulpverlening uit 1986. De met deze regeling gemoeide bedragen zijn geheel op het moederartikel geboekt. Met de decentralisatie zijn de desbetreffende middelen uitgezet. Een overboeking naar de artikelen proefgemeenten en Welzijnsovereenkomst 4 grote steden was noodzakelijk om alle verplichtingen op de juiste artikelen te kunnen verantwoorden. Artikel 12. Apparaatszorg Vraag: Onderdeel c: Kan aangegeven worden voor welk klein onderhoud de overhevelingsgelden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het kader van de decentralisatie van taken van de Rijksgebouwendienst gebruikt zullen gaan worden? Antwoord: Conform het gestelde in de Instructie 4.4.1. van de Rijksgebouwendienst ten aanzien van klein onderhoud aan rijksgebouwen, wordt het budget aangewend ten behoeve van: binnenschilderwerk, bijzondere beglazing, vervanging zonneweringen, beperkt dagelijks onderhoud aan werktuigbouwkundige installaties, verplaatsing scheidingswanden, aanpassingen elektrische installaties, montage wandcontactdozen etc. Artikel 13. Diverse uitgaven personeelsbeleid Vraag: Onderdeel c: Hoe hoog is het bedrag dat voor het flankerend beleid in 1988 in totaal is uitgetrokken, alsmede voor hoeveel personeelsleden? Antwoord: Voor de financiering van het flankerend beleid in 1988 was f 13,1 miljoen uitgetrokken. Voor de hiermee samenhangende uitgaven was een bedrag gemoeid van f 4,6 miljoen. Van dit bedrag heeft f 4 miljoen betrekking op de uitvoering van de zogenoemde «55 + maatregel». Voor 1989 is de verwachting dat deze kosten zullen oplopen tot een bedrag van ca. f 7 miljoen. Deze maatregel was op 84 personeelsleden van toepassing. De resterende uitgaven ad. f 0,6 miljoen hielden verband met overige flankerend beleidsmaatregelen waaronder studiekosten en outplacement. Laatstgenoemd bedrag is aan 40 personeelsleden besteed. Artikel 20 Nominale aanpassingen Vraag: Onderdeel e: Kan nader aangegeven worden hoeveel precies de totale taakstelling in verband met de problematiek Lelystad bedroeg en waarom de WVC-middelen zijn aangewend? Bij welk schrijven is de Kamer hiervan vooraf mededeling gedaan? Onderdeel f: Kan verduidelijkt worden waarom de prijsbijstelling 1988 niet strikt noodzakelijk toegedeeld behoeft te worden? Welke criteria en uitgangspunten worden hierbij gehanteerd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
2
Antwoord: De sanering van de Lelystad-problematiek is in het najaar 1987 onderwerp geweest van kabinetsberaad. Dit beraad heeft geleid tot besluitvorming voor generale compensatie van de toen becijferde financiële problematiek. In de door de minister van Financiën eind mei 1988 aan de Kamer gepresenteerde Voorjaarsnota (TK 20 568) is in bijlage Ha een overzicht opgenomen, waaruit de meerjarige taakstelling voor de respectieve begrotingshoofdstukken blijkt. Op basis van deze uitvoeringsnota is de Kamer over deze kwestie geïnformeerd. Het WVC-aandeel in genoemde uitvoeringsproblematiek bedraagt in miljoenen guldens: 1988
1989
1990e.v.j.
f 1,3
f 1,1
f 1,0
Onderdeel f: In de brief van de ministervan Financiën (TK 1987-1988, 20 404, nr. 1), waarnaar ik kortheidshalve wil verwijzen, wordt uitvoerig ingegaan op de techniek van de staartpost prijsbijstelling. De verwerking van deze post in de WVC-begroting naar de relevante artikelen geschiedt conform de daarvoor geldende criteria. Er kan zich evenwel de noodzaak voordoen - zo er al sprake is van een positieve bijstelling - niet tot (gehele) toedeling ervan over te gaan. In de Miljoenennota 1988 is op blz. 176 overigens aangegeven dat gegeven de gehele ombuigingstaakstelling voor WVC, deze deels gerealiseerd zouden gaan worden door niet over te gaan tot uitdeling van de prijsbijstelling. Artikel 24 en 74 Vraag: Welke terugploegprojecten zullen in 1988 wel tot betaling leiden van een extra bedrag van f 8,5 miljoen? Het bedrag van f 8,5 min. is geen extra betaling, maar is onderdeel van het voor 1988 totaal beschikbare bedrag ad f 16 min. ten behoeve van de nadere bevoorschotting van lopende projecten in het TP 1986. Deze bevoorschotting is afhankelijk van de feitelijke inzet van langdurig werklozen en de daardoor bespaarde werkloosheidsuitkeringen. De uiteindelijke definitieve afrekening van deze subsidies vindt plaats na afloop van de projecten en zal in het begrotingsjaar 1989 worden afgewikkeld. Artikel 26. Onderzoek, studie en hiermee verband houdende uitgaven Vraag: Onderdeel 2: Welke noodzaak is er om dit bedrag thans op te voeren? Waarom is een en ander niet opgenomen in het onderzoeksbudget 1989? Antwoord: Het betreft hier een eenmalige bijdrage ad. f 30 0 0 0 , - van Algemeen Ouderenbeleid voor het project «Evaluatie Provinciale Plannen voor Bejaardenoorden». Een en ander heeft betrekking op de uitvoering van de eerste fase van het Eerste Bestedingsplan 1987 van de Stuurgroep Onderzoek op het terrein van de Ouder wordende Mens (SOOM). De totale kosten voor dit project bedroegen f 90 000,-, verdeeld over de jaren 1987 en 1988, zodat dit bedrag niet in het onderzoeksbudget voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
3
1989 behoeft te worden opgevoerd. Het project wordt binnenkort afgesloten met een eindrapport. Artikel 37. Subsidies en andere uitgaven in het kader van het Jeugdbeleid Vraag: Onderdelen e en f: Wanneer is de Kamer geïnformeerd over de bekostiging van het experimenteel woon/werkproject, genoemd onder e, en het experiment jeugdhulpverlening, genoemd onder f? Op welke wijze passen deze experimenten in het beleid? Voor hoelang worden ze gesubsidieerd en met toepassing van welke regeling? Welke andere experimenten werden niet gehonoreerd? Hoe groot is het totale budget en hoe vindt de prioriteitsstelling plaats? Onderdeel g: Is hier sprake van een permanente arbeidsplaats? Onderdeel j : Op welke wijze worden deze gelden verdeeld? Antwoord: De aankondiging van financiering van woon/werkprojecten is gedaan in de Nota Jeugdbeleid (kamerstukken II 1983-1984, nr. 18 545, blz. 23 en 35). Het beleid past in het door deze nota aangegeven kader. De experimenten zouden met ingang van 1.1.1986 voor vier jaar worden gesubsidieerd. Zoals ik bij brief van 23 juni 1988 heb medegedeeld (zie TK- stuk 20 200 nr. 185) en voorts in de memorie van toelichting bij de ontwerp-begroting voor 1989 heb aangegeven, heb ik inmiddels besloten de experimenten met ingang van 1 januari 1989 te beëindigen. De experimenten vonden niet op grond van een subsidieregeling plaats doch op titel van de begrotingswet. Er vond geen nadere prioriteitenstelling plaats, alle destijds ingediende verzoeken om financiering van dergelijke projecten zijn gehonoreerd. In voornoemde nota was f 2 , 0 miljoen voor deze projecten uitgetrokken. Het onder f genoemde experiment jeugdhulpverlening te Zwolle maakt deel uit van het inhaalbeleid zoals is beschreven in het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid 1988. Dat programma is op 18 november 1988 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden (TK 20 4 9 1 , nummers 2 en 3). Hiermee is tevens het beleidskader aangegeven. Bij dit soort experimenten wordt voorgestaan een netwerk te ontwikkelen vanuit de ambulante jeugdhulpverlening, door middel van een integrale werkwijze gericht op de samenwerking met onderwijs, sociaal educatief jeugdwerk, arbeidsmarktvoorzieningen en justitiële hulpverlening. Het project te Zwolle heeft een maximale looptijd van 3 jaren. Subsidiëring vindt plaats op titel van de begroting. Het ligt in het voornemen om bij de feitelijke inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdhulpverlening de subsidiëring te baseren op het artikel landelijke experimenten van die wet. Voorshands zijn alle overige aanvragen voor een dergelijk experiment gehonoreerd. Het totale budget bedraagt f 5 miljoen. De inhoudelijke prioriteitenstelling vindt onder meer plaats op basis van de ontwikkeling van de integrale werkwijze, de adviezen van de Inspectie Jeugdhulpverlening en de geografische spreiding. Dit jaar zal een onderzoek van start gaan om de experimenten te evalueren. Ja, bij onderdeel g is sprake van een permanente arbeidsplaats. De verdeling van de bij onderdeel j genoemde gelden vindt plaats naar rato van het aandeel van de personele kosten in de subsidies aan de desbetreffende instellingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
4
Artikel 43: Overige uitgaven maatschappelijke dienstverlening Vraag: Onderdeel i: Op welk tijdstip heeft besluitvorming plaatsgevonden inzake de overheveling van de crisisinterventiecentra naar de AWBZ? Welke instanties hebben hierover advies uitgebracht en wanneer is de Kamer hiervan op de hoogte gesteld? Antwoord: De besluitvorming over het beginsel van overheveling is van oudere datum. In feite ligt deze besloten in een brief van 5 maart 1981 van de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne aan haar toenmalige ambtgenote van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. In die brief sprak zij desgevraagd in beginsel en onder voorwaarden de bereidheid uit om de beleidsverantwoordelijkheid van enkele, op dat moment krachtens de ABW gefinancierde residentiële crisis(interventie)-centra, over te nemen. Een van de voorwaarden betrof het ontwikkelen van een beleidskader inzake dergelijke centra. Dat kader werd in juli 1983 in de vorm van een (ambtelijk) rapport inzake crisiscentra, gepresenteerd. Aan onder meer de Ziekenfondsraad en het COTG is over de inhoud van dat rapport om advies gevraagd. In het kader van de Nota Geestelijke Volksgezondheid (kamerstukken 11,1983/1894, 18 463, nrs. 1 en 2) vond omtrent dit rapport een afrondende standpuntbepaling plaats. Nadien heeft de feitelijke overheveling van de betrokken centra plaatsgevonden door aanhaking ervan bij naburige algemene psychiatrische ziekenhuizen. Aan de hand van individuele aanvragen zijn vervolgens adviezen ingewonnen bij respectievelijk het College van Ziekenhuisvoorzieningen, de Ziekenfondsraad en de Geneeskundige (Hoofd) Inspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid. Artikel 44. Uitkeringen, w e t t e n en regelingen Vraag: Hoeveel aanvragen zijn er op grond van de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen (WUV) ingediend? Hoeveel bedragen de totale uitgaven in respectievelijk 1987 en 1988? Antwoord: Tot en met 1988 zijn er ca. 1900 aanvragen ingediend. Hiervan zijn er tot en met 1988 ca. 200 gehonoreerd. Eind 1988 is een begin gemaakt met de betalingen van enkele uitkeringen. De financiële consequenties zijn derhalve voor 1987 nihil en voor 1988 gering. Artikel 50. Herstructurering en ontwikkeling voorzieningen gezondheidszorg Vraag: Onderdeel a: Welke onvoorziene omstandigheden hebben ertoe geleid dat betaling niet in 1987, doch eerst nu plaats heeft? Antwoord: Door vertraging in zowel de uitvoering van het onderzoekprogramma als bij het inzenden van declaraties konden de desbetreffende betalingen niet meer in 1987 plaatsvinden. Aangezien de informatie hierover van de onderzoeksinstellingen pas ultimo 1987 bekend werd, kon daarmee bij de opstelling van het bestemmingsplan voor 1988 geen rekening meer worden gehouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
5
Artikel 5 1 . Onderzoeksinstituten, onderzoek" en ontwikkelingswerk Vraag: Wanneer worden gelden ten laste gebracht van artikel 26 dan wel van het onderhavige artikel? Antwoord: Binnen artikel 51 is een voorziening getroffen ten behoeve van beleidsonderbouwend onderzoek en ontwikkelingswerk op het gebied van de volksgezondheid. Artikel 26 heeft betrekking op onderzoek op het welzijnsterrein. Het onderhavige onderzoek werd door beide directoraten-generaal gefinancierd. Het aandeel van het DG Welzijn werd daartoe naar artikel 51 overgeboekt. Artikel 53. Rijksbijdragen ziektekosten Vraag: Op welke nacalculatie wordt gedoeld? Op welk onderdeel heeft het betrekking? Waarom is dit structurele effect niet eerder duidelijk geworden? Kan de berekening van dit effect nader uiteen worden gezet? Antwoord: Gedoeld wordt op de loon-prijsbijstelling 1987. Deze heeft betrekking op artikelonderdeel 1 zijnde de Rijksbijdrage Ziekenfondswet. Dit structurele effect kon eerst worden verwerkt nadat hierover overeenstemming met Financiën was bereikt. De berekening ziet er als volgt uit: Indexatie Rijksbijdrage ZFw Bedrag 1987: f 1810 miljoen + indexatie Indexatie op grond van begroting 1987: f 9,375 miljoen Werkelijk benodigd: * Loonbijstelling (70%); 1,50% WAGGS-sector CAO-ziekenhuiswezen. * Prijsbijstelling (30%): - 1 % prijspeil particuliere consumptie Per saldo resulteert dit in een bijstelling van 0,75% ofwel f 13,6 miljoen. Reeds verwerkt was f 9,4 miljoen. Een bijstelling derhalve van f 4 , 2 miljoen. Artikel 57. Eerstelijnsgezondheidszorg Vraag: Onderdeel a: Wat wordt bedoeld met kadercursussen gericht op het vergroten van kennis/inzicht in de gezondheidszorg bij de gebruiker? Waarom komen deze cursussen niet ten laste van het patiëntenbeleid? Antwoord: Het gaat om cursussen die georganiseerd worden door het Landelijk Patiënten/Cliëntenplatform voor die mensen die daadwerkelijk op de een of andere manier - bezien vanuit de optiek van belangenbehartiging van patiënten - in bestuurlijk opzicht in de gezondheidszorg participeren. Het doel van deze cursussen is het aanleren van probleemoplossende vaardigheden. Na beleidsmatige afweging is er, gelet op het beschikbare bedrag, voor gekozen deze kosten niet ten laste van het voor de onderscheiden organisaties geraamde bedrag te brengen. Compensatie is voor een periode van vier jaar vanuit artikel 50 geboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
6
Artikel 78. Subsidies en andere uitgaven podiumkunsten Vraag: Onderdeel e: Kan inzicht worden gegeven in de overeenkomst welke is gesloten met beide operagezelschappen? Op welke wijze is de terugbetaling gegarandeerd? Acht de regering het haar taak om ook in de toekomst extra financiële middelen beschikbaar te stellen als het gaat om exploitatietekorten en dergelijke? Wanneer is de Kamer formeel op de hoogte gesteld van dit voornemen? Antwoord: De overeenkomst met de beide operagezelschappen omtrent de terugbetaling houdt in dat het in mindering wordt gebracht op de toekomstige subsidies. Het artikel Podiumkunsten zal in verband hiermee worden verlaagd overeenkomstig de verhoging van het artikel Beeldende Kunst. De Kamer is hiervan op de hoogte gesteld bij de Voorjaarsnota 1988 (TK 20 957, nr. 2, blz. 18). Het aanvullen van exploitatietekorten is geen algemene beleidslijn. Het gaat om instellingen waarvan het voortbestaan van groot belang wordt geacht en welke onder de voorwaarde van een goedgekeurd saneringsplan incidenteel extra middelen worden toegezegd onder de strikte afspraak dat deze in latere jaren worden gekort. Artikelen 78, 79, 80, 82, 83, 84 Vraag: Wat wordt bedoeld met de ten onrechte als structureel aangemerkte incidentele compensaties in de periode 86/87 ten behoeve van het opheffen van fricties in de fasering van het Kunstenplan? Welke reden ligt hieraan ten grondslag? Kan een overzicht worden gegeven van de totaliteit van de uitvoering van het Kunstenplan 1e fase en het besluit van de Kamer met betrekking tot de financiële consequenties van een en ander? Wanneer is door de Kamer besloten het krediet van de Raad van de Kunst te verdelen op de wijze zoals thans wordt voorgesteld? Antwoord: Vooruitlopend op de definitieve besluitvorming rond het Kunstenplan waren enkele incidentele maatregelen getroffen, waaronder bij voorbeeld een verhoging van de subsidie aan het Filmfestival Rotterdam en aan Poetry International. Voorts was sprake van een incidentele verhoging van het artikel Podiumkunsten in verband met de ingebruikname van het Muziektheater (zie ook Slotwet 1986). Deze mutaties waren abusievelijk als structureel aangemerkt en zijn daardoor ten onrechte in de begrotingscijfers 1988 terecht gekomen. Dit wordt hierbij gecorrigeerd. Overigens is in de toelichting op artikel 78 een fout geslopen. De zin «Daarin is onder andere verwerkt de vermindering van de budgetten voor de toneelsituatie in het Oosten en Zuiden van het land; voor elk resteert een bedrag van f 4 miljoen» behoort bij de toelichting onder punt (B). De Kamer is met toekenning van een extra krediet akkoord gegaan bij de slotwet 1 987 (TK 20 829, nr. 1, 2, blz. 27).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
7
Overzicht 1ste fase Kunstenplan - Podiumkunsten, (voornamelijk toneelsituatie in het oosten en zuiden van het land) • / • - Letteren, (Poetry International en vertalingen stichting ) + - Film, (Filmmuseum/Filmfestival, Rotterdam) + - Beeldende Kunsten, (Formatie-reductie RABK) • / • - Kunstzinnige vorming/AK (Literaire vorming) + - Algemeen (Voornamelijk festivalbeleid) +
1 700 000 200 000 1 200 000 1 000 000 100 000 1 200 000
ONTVANGSTEN Artikel 37. Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte voorschotten. Vraag: Hoe is het mogelijk dat het Bedrijfsfonds voor de Pers in 1987 een bedrag van f 10 min miljoen te veel aan voorschot heeft ontvangen? Antwoord: Conform het in de begrotingswet voor 1987 opgenomen bedrag voor de dotatie aan het Bedrijfsfonds voor de Pers (BvdP), is in 1987 f 15 miljoen aan dit fonds bevoorschot. Nadat dit had plaatsgevonden bleek dat het BvdP de dotaties uit voorgaande jaren niet in de volledige omvang had aangewend. Deze constatering leidde tot de conclusie dat het BvdP voor het jaar 1987 met een dotatie van f 5 miljoen over voldoende middelen beschikte om zijn taken te kunnen uitvoeren. Het hierdoor te hoog bevoorschotte bedrag van f 10 miljoen is vervolgens teruggevorderd en in dit eerste wijzigingsvoorstel tot uitdrukking gebracht. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur L. C. Brinkman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 687, Nr. 5
8