Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
20903
De arbeidsmarkt en het midden– en kleinbedrijf
Nr. 3
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 5 april 1990 De vaste Commissie voor het midden– en kleinbedrijf1 heeft op 14 maart 1990 mondeling overleg gevoerd met de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken over de nota Werk in goede banen (20 903) Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden: Van Dis (SGP), Van Erp (VVD), Ginjaar-Maas (VVD), voorzitter, Wolters (CDA), Schartman (CDA), Kamp (VVD), Vermeend (PvdA), Van Gelder (PvdA). De Leeuw (CDA), Smits (CDA), ondervoorzitter, J. H. van den Berg (PvdA), Ter Veer (D66), Achttienribbe-Buijs (PvdA), G de Jong (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Rooy (CDA), Rosenmöller (Groen Links) Plv leden: Van Middelkoop (GPV). De Korte (VVD), Leerling (RPF), Nijland (CDA). Blauw (VVD), Moor (PvdA), Netelenbos (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Swildens Rozendaal (PvdA), Groenman (D66), Tommel (D66). Janmaat-Abee (CDA), Lonink (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Willems (Groen Links), Huys (PvdA).
Mevrouw Witteveen-Hevinga (P.v.d.A.) merkte vooraf op dat, doordat de verantwoordelijkheid voor het midden– en kleinbedrijf (MKB) thans behoort tot het takenpakket van de minister, de integratiefunctie van het ministerie van Economische Zaken beter tot haar recht kan komen in het overleg met zijn collega's van Sociale Zaken en Werkgele– genheid, van Financiën en van Onderwijs en Wetenschappen. In de nota «Werk in goede banen» worden veel goede maatregelen aangekondigd, in het bijzonder met betrekking tot de activiteiten van de arbeidsbureaus. Mevrouw Witteveen was benieuwd naar de effecten van inmiddels uitgevoerde maatregelen. Ook het regeerakkoord van het nieuwe kabinet bevat voor het MKB zeer interessante voornemens. Zij vroeg de regering omstreeks het zomerreces een notitie aan de Kamer te zenden met een geactualiseerd overzicht van de gerealiseerde beleids– voornemens en van hun effecten en concrete betekenis voor het MKB. Het MKB staat voor belangrijke uitdagingen, die een zwaar beroep doen op het innovatief vermogen en waarbij behoud en uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen in het geding zijn. Mevrouw Witteveen maakte zich over dat innovatief vermogen zorgen, omdat de ermee verband houdende activiteiten vragen om diepte-investeringen die geen onmid– dellijk rendement hebben. De vicieuze cirkel die de nota op dit punt ten aanzien van kleinere bedrijven signaleert, dient doorbroken te worden, in het bijzonder door het bevorderen van werkgelegenheid voor hoger geschoolden in het MKB. Tevens moeten zittende werknemers worden bijgeschoold. Het bedrijfsleven dient hiervoor zelf initiatieven te ontplooien, zo mogelijk in regionaal verband, waarbij naar de mening van de P.v.d.A.-fractie «samenwerking» en «pooling» de sleutelwoorden zijn.
012811 F ISSN0921 - 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20903, nr. 3
De voorbeelden die men op dit gebied ziet, gaan overigens veel verder dan de gedachten omtrent arbeidspools welke in de nota worden ontvouwd. Welke visie heeft de regering hierop? Denkt zij inderdaad aan gezamenlijk met provincieen gemeentebesturen en regionale ontwikke– lingsmaatschappijen te ondernemen activiteiten? Gezien de wezenlijke functie die het in de Nederlandse economie vervult, moet men zuinig op het MKB zijn. Terecht besteedt de nota veel aandacht aan de verbetering van de kwaliteit van de arbeid in het MKB. Mevrouw Witteveen was dan ook nieuwsgierig naar de werking van de aangekondigde maatregelen ter bevordering van de deskundigheid op het gebied van de arbeidsomstandigheden en naar de deelname van het MKB in de regeling functieverbetering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Door werkgevers– en werknemersorgani– saties zelf valt echter ook meer te doen. Zijn de ministers bereid, gelet op het geringe aantal werknemers in het MKB dat onder de werking van een CAO valt, een prikkelende functie jegens de werkgeversorganisaties te vervullen ter bevordering van CAO-verworvenheden zoals scholing? Vervolgens herinnerde mevrouw Witteveen aan het streven van haar fractie het hoge BTW-tariet voor arbeidsintensieve diensten te vervangen door het lage BTW-tarief. Zij nodigde de minister van Economische Zaken uit hiertoe in EG-verband initiatieven te ondernemen. Zij onderschreef de stelling uit de nota dat een specifiek op het MKB gericht arbeidsmarktbeleid noodzakelijk is. Bij de beoordeling van een reeks aangekondigde maatregelen op dit gebied zal voor haar fractie mede een toetssteen zijn hoe het MKB erbij betrokken is. In dit verband betoogde zij dat maatregelen op dit punt succesvoller zullen zijn, indien ze zijn afgestemd op regionale visies op de versterking van de econo– mische structuur in de desbetreffende regio's. Daartoe dienen de regionale instellingen te kunnen beschikken over goede statistische arbeidsmarktgegevens. Willen de bewindslieden dit bevorderen? Specifieke op het MKB gerichte scholingsactiviteiten zijn van groot belang, hetgeen een flexibele inzet vanwege externe onderwijsvoorzie– ningen vraagt. Hoge verwachtingen had mevrouw Witteveen in dit verband van de commissie onderwijs/arbeidsmarkt, waarin het MKB nu ook zitting heeft. Zij vroeg naar de stand van zaken bij de aangekondigde leeftijdsverruiming van het leerlingwezen. Ook wees zij op het essentiële belang van vervangingsregelingen ten behoeve van scholing en bij ziekte en zwangerschap van vrouwelijke ondernemers en meewerkende echtge– noten. Wanneer zal de regering voorstellen doen ter uitvoering van de in het regeerakkoord aangekondigde kaderwet ten behoeve van scholing voor werkenden? De ontwikkeling van nieuwe beroepsprofielen is van belang om de scholingsbehoeften in het MKB te leren kennen. In dit verband vroeg zij naar de stand van zaken bij het overleg hierover in het bedrijfstaksgewijze overleg onderwijs bedrijfsleven (BOOB). Veel klachten hoort men over de kennis en de praktische vaardigheden van LBO/MBO-leerlingen die in het bedrijfsleven terechtkomen. Doet het bedrijfsleven wel voldoende om het tot stand komen van stageplaatsen voor zowel leerlingen als docenten te bevorderen? Hoe loopt het stage– experiment ten behoeve van werklozen dat in de nota is aangekondigd? Een verruimde inschakeling van langdurig werklozen zal het draagvlak van de Nederlandse economie vergroten en kan het uitkeringsvolume verlagen. Op grond van wat in het regeerakkoord staat over het terug– ploegen van uitkeringen moet het mogelijk zijn een «naadloze aansluiting» te bewerkstelligen tussen de groep laaggeschoolde langdurig werklozen en de behoefte van het MKB aan laaggeschoold personeel. In de nota worden diverse maatregelen op dit vlak aange– kondigd, zoals banenpools, werkervarings– en scholingssystemen voor jongeren en het wetsvoorstel bevordering arbeidskansen. Door mevrouw Witteveen werd in dit verband de suggestie van haar fractie inzake «contract compliance» naar voren gebracht. Zij vroeg naar de resultaten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
van het overleg tussen het KNOV en landelijke organisaties van minder– heden over het in dienst nemen van mensen uit deze groepen door het MKB. De heer Van Dis (S.G.P.) wees erop dat onder andere het algemene fiscale en sociale-verzekeringsbeleid grote invloed heeft op het tot stand komen van arbeidsplaatsen in het MKB. Zo zal het verkleinen van de «wig» het voor een kleine ondernemer aanmerkelijk vergemakkelijken iemand in dienst te nemen. In dit verband wees hij tevens op twee aspecten van de demografische ontwikkeling in de komende jaren, namelijk de ontgroening en de vergrijzing, zij het dat bij de allochtone groepen relatief veel minder van ontgroening sprake zal zijn. Daarom zal het aandeel van allochtone jeugdige starters op de arbeidsmarkt in de komende jaren relatief sterk stijgen. Alleen al uit dien hoofde zal in het kader van het werkgelegenheidsbeleid voor het MKB extra aandacht aan de minderheden moeten worden geschonken, speciaal in de vorm van nieuwe wervingsbronnen en scholingsinspanningen. In hoeverre is het mogelijk WIR-gelden voor dit doel in te zetten? Laagdrempelige voorzie– ningen verdienen de voorkeur, waarbij in het bijzonder te denken valt aan de bijdrageregeling vakopleiding jeugdigen. De heer Van Dis pleitte voor een verdere versoepeling van de voor deze regeling geldende leeftijds– grenzen. Ook zou de toegangsdrempel voor het leerlingwezen moeten worden verlaagd. Is het mogelijk de leerperiode te verlengen? Speciale aandacht vroeg hij voor bevordering van de primaire taalvaardigheid bij leden van minderheden en voor maatregelen ter vergroting van de bereidheid zich te laten scholen. Is de regering voornemens de deelname aan de ten behoeve van minderheden aangekondigde maatregelen te voorzien van een zekere «stok achter de deur», opdat al te grote vrijblij– vendheid vermeden kan worden? De heer Van Dis was voorts van mening dat het beleid zich niet uitsluitend op werknemers en werkzoekenden moet richten, maar dat ook de ondernemers erbij betrokken dienen te zijn. Nagegaan zou eens moeten worden of door werkgevers in het MKB geen ongerechtvaar– digde eisen, bijvoorbeeld op het punt van taalvaardigheid, aan allochtone werkzoekenden worden gesteld. De heer Van Erp (V.V.D.) onderschreef de centrale gedachte van de nota, namelijk dat het, gelet op de doorgaans hoge arbeidsintensiteit en de naar verhouding lagere arbeidsproduktiviteit, voor het MKB van groot belang is over voldoende kwalitatief goed en vooral betaalbaar personeel te kunnen beschikken. In dit verband vroeg hij naar een nadere interpre– tatie van het gegeven dat het werkgelegenheidsaandeel van het MKB in Nederland groter is dan in de omringende landen. In het kader van de voltooiing van de interne markt leek het hem belangrijk een zo scherp mogelijk inzicht in de concurrentiepositie van het Nederlandse MKB te hebben. Het nog veelal negeren door werkgevers van de kwaliteit van de arbeid in het MKB werkt in hun nadeel, omdat die kwaliteit samenhangt met de mate van ziekteverzuim en personeelsverloop. Hoewel de primaire verantwoordelijkheid hier bij het bedrijfsleven zelf ligt, dient de overheid de randvoorwaarden te creëren. Een hoog percentage ondernemingen in het MKB heeft geen personeel in dienst. Voor ondernemers bestaan belangrijke drempels om iemand in dienst te nemen: men vreest voor de hoge loonkosten en voor het niet goed kunnen verbreken van de arbeidsverhouding bij een mislukking. De heer Van Erp wees in dit verband op het al enige tijd geleden door de Raad voor het midden– en kleinbedrijf vastgestelde advies «Arbeidsin– tensief ondernemen», waarin een verschuiving wordt gesignaleerd van sociale verzekeringen die risico's dekken, verbonden aan het uitoefenen van arbeid, naar verzekeringen die meer algemeen maatschappelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20903, nr. 3
rislco's dekken. Ook blijkt uit dit advies dat het MKB heeft te maken met een relatief hoge premiedruk, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de meer algemeen maatschappelijke risico's onevenredig zwaar worden afgewenteld op het MKB. Het is dan ook de vraag in hoeverre socialeverzekeringspremies kunnen worden beschouwd als arbeids– kosten. De hoogte van die arbeidskosten speelt een steeds grotere rol in de Europese integratie. Is het niet zinvol om na te gaan of de proble– matiek van de heffingsgrondslag van de sociale verzekeringen voor klein– schalige arbeidsintensieve ondernemingen zich ook in de andere landen van de Gemeenschap voordoet? De hoge loonkosten zijn tevens van belang voor de af te dragen belastingen, met name de BTW voor arbeidsintensieve diensten. De heer Van Erp vroeg de ministers naar de stand van het overleg in Brussel over dit punt. Hoe is de opstelling van de Nederlandse regering in dezen? Ook andere aspecten van de sociale dimensie van de voltooiing van de interne Europese markt zijn voor het MKB van belang: werkgelegenheid, arbeidsmarkt, lonen en loonkosten, arbeidsveiligheid, arbeidsvoor– waarden en arbeidsverhoudingen. De heer Van Erp vroeg de regering, over dit punt advies te vragen aan de Raad voor het midden– en kleinbe– drijf. In dit verband vroeg hij de aandacht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de indertijd door de beleidsoverlegcommissie van de agglomeratie Eindhoven uitgebrachte studie over de werking van de arbeidsmarkt. Het rapport bevatte heel essentiële aanbevelingen, die ook thans nog de moeite van het overdenken waard zijn. Voor het MKB is het van belang personeel te kunnen aantrekken dat voldoende is ingespeeld op de technologische ontwikkelingen. In hoeverre is de arbeidsbemiddeling afgestemd op de behoeften van het MKB? De toenemende vergrijzing van het arbeidsaanbod speelt hierbij een grote rol. De heer Van Erp betoogde dat het imago van de arbeids– bureaus bij het MKB in het algemeen slecht is. Hij was dan ook bezorgd over de verdeling van de bestuursplaatsen binnen de regionale besturen voor de arbeidsvoorziening (RBA's), want gevreesd moet worden dat in de RBA's nauwelijks rechtstreekse vertegenwoordigers van de represen– tatieve organisaties van het MKB zitting zullen hebben. Uit Limburg hadden hem in het bijzonder verontrustende berichten hieromtrent bereikt. Immers, de Limburgse organisatie van zelfstandige ondernemers (LOZO) zal geen rechtstreekse vertegenwoordiging in de Limburgse RBA's krijgen. Indien de arbeidsbemiddeling verstrikt blijft in formele, bureaucratische regels en procedures, zullen kleine bedrijven zich van de arbeidsvoorziening afkeren, zo voorspelt het NCOV in zijn reactie op «Werk in goede banen». Welke rol zullen de rijksconsulenten kunnen spelen om eventuele drempels voor het MKB voor gebruikmaking van de regionale arbeidsvoorziening te slechten? Het NCOV wijst ook op het grote succes van de personeelsadviseurs bij de centrale ondernemersor– ganisaties. De heer Van Erp onderschreef het pleidooi voor uitbreiding van het aantal personeelsadviseurs. Vervolgens vroeg hij de aandacht voor de door het KNOV uitgebrachte nota «Werken aan het minimumloon», waarin o.m. gepleit wordt voor verlaging van de minimumloonkosten met het oog op verruiming van de werkgelegenheid in het MKB. Het kabinet is voornemens de minimum– lonen en de uitkeringen met 2,25% te laten stijgen. Vrezen de ministers niet dat als gevolg van de netto/netto-koppeling een deel van de in de nota «Werk in goede banen» opgenomen doelstellingen zal worden geblokkeerd? Ten slotte vroeg de heer Van Erp naar de resultaten van het overleg tussen het KNOV en groeperingen van culturele minderheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20903, nr. 3
De heer Ter Veer (D66) stelde vast dat in het MKB sprake is van een constant groeiende werkgelegenheid, een groei die naar verwachting nog 2% extra zal zijn als gevolg van de voltooiing van de interne markt in 1992. Voorts moet worden vastgesteld dat in het MKB sprake is van een apart soort werkgelegenheid, alsmede dat zich bij het MKB een verschuiving van de instroom voordoet, in die zin dat het aandeel van ouderen, herintredende vrouwen en ethnische minderheden relatief groter wordt. Houdt de regering in het algemene beleid en met speci– fieke maatregelen met deze verschuiving rekening? Het MKB zou gebaat zijn met een verbetering van de kwaliteit van de beschikbare arbeid. Mèt de heer Van Erp vond de heer Ter Veer dat primair een verantwoorde– lijkheid van de ondernemers, hoewel de randvoorwaarden mede door de regering worden bepaald. Hij vroeg of regering en MKB-organisaties hierop inspelen, waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan de introductie van nieuwe technologieën en de bevordering van stage– experimenten. Deelt de regering het optimistische oordeel van het KNOV dat dit alles zal kunnen leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de in het MKB beschikbare arbeid? Wat de scholing betreft, vroeg de heer Ter Veer naar de vraag naar scholing en het aanbod van scholingsfaciliteiten. Ook vroeg hij naar de voorziene effecten bij het MKB van de triparti– sering van de arbeidsvoorziening. Komt het MKB daarbij goed uit de verf? Zal de regering steun verlenen aan de uitvoering van het plan van het KNOV om langdurig werklozen aan een baan in het MKB te helpen? Ten slotte vroeg de heer Ter Veer of naar het oordeel van de regering niet te weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid loonkosten– subsidies te verkrijgen. Wellicht is de voorlichting op dit vlak nog voor verbetering vatbaar. De heer De Leeuw (C.D.A.) had in de zijns inziens overigens te waarderen nota het antwoord gemist op de vraag hoe de opnamecapa– citeit van het MKB met behulp van de arbeidsvoorziening optimaal kan worden benut om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de werkloosheid. Ook was hij van mening dat de integratietaak van de minister van Economische Zaken in de nota te weinig is geëxpliciteerd. Omdat daarop in de UCV van 11 december 1989 geen antwoord kon worden gegeven, herhaalde de heer De Leeuw de vraag of het voornemen om 60% van de totaal beschikbare WIR-compensatiegelden in 1989 ten goede van scholing in het MKB te doen komen, inderdaad is gerealiseerd. De primaire beroepsgerichte volwasseneneducatie (PBVE) vond de heer De Leeuw een bij uitstek geschikt instrument voor de «nieuwe doelgroepen» waarop het MKB zich zal moeten richten: ouderen, vrouwen en minderheden. Hij vroeg daarom of dit instrument financieel zowel als instrumenteel niet versterkt zou moeten worden ten behoeve van het MKB. Ook de Stimuleringsmaatregel scholing van werkenden in het bedrijfsleven (SSWB) zou goede effecten voor het MKB kunnen sorteren. De heer De Leeuw pleitte voor een verruiming van deze maatregel, mede gelet op de tot nu toe opgedane ervaringen en op de onderuitputting die zich hierbij in 1989 heeft voorgedaan. Al met al blijft de implementatie van scholingsmaatregelen in het MKB achter bij het voornemen een groot deel van de WIR-compensatiegelden aan scholing in het MKB te besteden. Hij nodigde de bewindslieden uit, aan te geven op welke wijze zij hierin verbetering zullen brengen. Kritiek had hij op het feit dat degenen die zich met de arbeidsvoor– ziening ten behoeve van het MKB bezighouden, dit vaak vanachter hun bureau doen. In de praktijk blijkt een zeer groot aantal ondernemers in het MKB de bestaande regelingen in het geheel niet te kennen. Een veel groter aantal mensen, regionaal en lokaal gespreid, zou periodiek en rechtstreeks contact moeten hebben met de betrokken ondernemers. Hij was ervan overtuigd dat een verbetering van de infrastructuur van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 989-1990, 20 903, nr. 3
arbeidsvoorziening in het MKB en een minder passieve uitwerking van maatregelen op het gebied van werkloosheidsbestrijding, zoals de aanstelling van personeelsadviseurs en het bieden van sociale bedrijfs– voorlichting, een zeer grote multiplier binnen de MKB-sector zouden kunnen hebben. Als stimulerend voorbeeld noemde hij de in de tuinbouw werkzame kleinschalige en laagdrempelige stichtingen voor personeels– voorziening. Het voorgaande pleidooi geldt in de visie van de heer De Leeuw ook de sectorbemiddelaars, die volgens de nota bij de arbeidsbu– reaus zouden moeten worden aangesteld. Ook deze zullen pas succes hebben bij een actieve opstelling en indien zij de ondernerners persoonlijk gaan opzoeken. In dit verband vroeg de heer De Leeuw of mogelijkerwijs al resultaten bekend zijn van een experiment in deze richting in de sector bouw. Voorts vroeg hij aandacht voor het verschijnsel dat zo weinig werknemers in het MKB gebruik maken van de kaderregeling scholing, hetzij uit onbekendheid, hetzij door de ingewikkelde administratieve procedures, hetzij omdat het MKB zijn werknemers niet kan missen voor scholing. Is de regering voornemens de kaderregeling bij te stellen in die zin dat aan deze bezwaren tegemoet wordt gekomen? De heer De Leeuw was in dit kader ook benieuwd naar de mogelijkheden van contracton– derwijs ten behoeve van het MKB. Wordt in het MKB al gebruik gemaakt van deze mogelijkheden? Hoe staat het met de voorlichting door het ministerie van Economische Zaken omtrent deze mogelijkheden? Bestaan daarover met de branche-organisaties contacten? Volgens berichten die de heer De Leeuw daaromtrent hadden bereikt, zouden de resultaten van het stage-experiment in het MKB teleurstellend zijn. Op welke wijze denkt de regering een stimulans te kunnen geven, opdat de doelstelling van dat experiment wèl gehaald wordt? Wellicht moet ook deze regeling worden bijgesteld. Mensen met een uitkering schijnen bij de bedrijfsverenigingen moeilijkheden te ondervinden, als zij een stage op grond van deze experimentele regeling willen volgen. Hij drong erop aan dergelijke obstakels weg te nemen. Hij zag er op zichzelf geen bezwaren in, wanneer in de regio vanuit het MKB eigen structuren worden gerealiseerd ten einde een zo adequaat mogelijke invloed op de regionale arbeidsvoorziening te kunnen uitoe– fenen. Als men op deze manier kan bereiken dat het MKB zo goed mogelijk van bestaande instrumenten op het gebied van de arbeidsvoor– ziening gebruik maakt, moet de totstandkoming van die structuren zelfs worden toegejuicht. Samenvattend betoogde de heer De Leeuw dat de goede woorden die in diverse beleidsstukken aan het MKB worden gewijd, thans in concrete daden moeten worden omgezet. Hiertoe zijn nodig een zekere mentali– teitsverandering en een verandering in de organisatie-opzet teneinde bestaande regelingen echt te kunnen implementeren in het MKB. Dit zal ongetwijfeld meer tijd kosten, terwijl een verschuiving van middelen binnen het bestaande budget niet moet worden uitgesloten. Ook zal het veel menskracht vergen op het gebied van voorlichting, personeelsad– viezen e.d. De heer De Leeuw zou het op prijs stellen over niet al te lange tijd een beter cijfermatig inzicht hierin te krijgen. Het antwoord van de regering De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid herinnerde eraan dat het kabinet in samenhang met de begrotingsvoorbereiding een notitie over het arbeidsmarktbeleid pleegt uit te brengen. Hij zegde toe dat daarin het door mevrouw Witteveen gevraagde actuele overzicht van de concrete effecten van het werkgelegenheidsbeleid voor het MKB zal worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
Het geringe aantal werknemers in het MKB dat valt onder de werking van een CAO en de Wet op de ondernemingsraden, leidt ertoe dat de sector in verschillende opzichten wat moeilijker bereikbaar is voor beleid dan andere sectoren. Het was de minister overigens gebleken dat men zich in de nieuwe arbeidsvoorzieningenorganisatie goed bewust is van het feit dat een zeer belangrijk deel van de groei van de werkgelegenheid in het midden– en kleinbedrijf is geconcentreerd. In verhouding met andere sectoren maakt het MKB ook veel gebruik van de diensten van de arbeidsbureaus, kennelijk ondanks het door de heer Van Erp veronder– stelde slechte imago daarvan bij de ondernemers in het MKB. Omdat het MKB voor zijn personeelsvoorziening sterk is aangewezen op de externe arbeidsmarkt, is dit ook logisch. Niettemin achtte hij het wenselijk dat de mate waarin men van de arbeidsvoorziening profiteert, nog aanzienlijk stijgt. De tripartiete arbeidsvoorzieningorganisatie is dan ook voornemens veel aandacht te schenken aan het opbouwen van een goede relatie met het MKB, in het bijzonder in de regio. Dit geldt temeer waar het MKB op grond van demografische ontwikkelingen in de komende jaren gedwongen zal zijn personeel te recruteren uit niet tradi– tionele doelgroepen: langdurig werklozen, herintredende vrouwen en culturele minderheden. Ook dit vormt een uitdaging voor de nieuwe (regionale) ARBVO-organisatie. Terecht heeft mevrouw Witteveen erop gewezen dat het daarvoor nodig is te beschikken over goede statistische gegevens over de regionale arbeidsmarkt; het behoort dan ook nadruk– kelijk tot de taakstelling van de RBA's cijfermatig inzicht te geven in de situatie op de regionale arbeidsmarkt, opdat knelpunten in de aansluiting tussen vraag en aanbod zichtbaar worden. Op basis hiervan kunnen scholingsplannen worden opgesteld, welke zullen worden voorgelegd aan de scholingsinstellingen in de regio. Hierbij zullen, behalve de scholings– instrumenten van de RBA's zelf, het reguliere onderwijs (bijvoorbeeld in de vorm van contractonderwijs) en eventueel commerciële onderwijsin– stellingen kunnen worden betrokken. Veel werknemers in het MKB hebben in het leerlingwezen hun vakop– leiding genoten. De minister vond een versterking en het uitbouwen van het leerlingwezen de komende jaren voor het MKB van groot belang. Gezien de nieuwe doelgroepen op de arbeidsmarkt waarop het MKB zich wil en moet richten (herintredende vrouwen, culturele minderheden en langdurig werklozen), bij wie het vaak schort aan voldoende beroepskwa– lificaties, ligt het voor de hand het leerlingwezen ook voor deze groepen toegankelijk te maken. De minister was dan ook voornemens met ingang van 1 augustus 1990 de leeftijdsgrens voor het leerlingwezen volledig te schrappen, mede omdat als gevolg van de demografische ontwikkeling een zekere onderbezetting van het leerlingwezen dreigt te onstaan. Tevens zal de bijdrageregeling vakopleiding jeugdigen (BVJ) worden gewijzigd in een bijdrageregeling vakopleiding leerlingwezen (BVL). Desgevraagd, verklaarde de minister de huidige speciale premierege– lingen voor vrouwen en allochtonen te zullen handhaven. Hij besefte bij dit alles dat verschillende vormen van vooropleiding nodig zullen zijn teneinde genoemde groepen binnen het leerlingwezen voldoende kansen te bieden. Op dit moment reeds is binnen het leerlingwezen in overleg met de MKB-organisaties een aantal nieuwe opleidingen gestart. Ook is het streven erop gericht in het leerlingwezen te komen tot een flexibeler opzet en tot modulaire scholingsprogramma's. In het algemeen zijn de culturele minderheden in het MKB nog minder vertegenwoordigd dan in het grootbedrijf. Er is dus alle aanleiding het MKB te vragen de mogelijkheden te bezien om uit deze groep meer arbeidskrachten te recruteren. Jongeren die langer dan een half jaar werkloos zijn, zal een werkervaringsplaats, een plaats in het leerling– wezen, een scholingsmogelijkheid of een JWG-plaats worden aange– boden. In beginsel worden met deze aanpak ook alle jongeren uit de minderheden bestreken. Met betrekking tot langdurig werklozen, onder
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
wie zich naar verhouding ook veel leden van minderheden bevinden, geldt het stelsel van heroriënteringsgesprekken. Deze regelingen bevatten elementen die meer evenwicht tussen rechten en plichten tot stand beogen te brengen, ook ten aanzien van de werkgevers. De relatie van het MKB met de nieuwe arbeidsvoorzieningsorganisatie moet mede tot uitdrukking komen in het werk van de sectorspecialisten, die zich zullen richten op de branches in het MKB, en van de personeels– adviseurs, die goede contacten zullen moeten onderhouden met de deskundigen op de arbeidsbureaus. Het kabinet wacht, alvorens eventueel een ontwerp voor een kad^rwet scholing op te stellen, het advies van de Adviescommissie onderwijs en arbeidsmarkt af. Ondertussen voerde de minister overleg met zijn ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen over de mogelijke knelpunten. De door de heer Van Erp gelegde relatie tussen een verlagmg van de totale loonkosten (verkleining van de «wig») en de Europese concurren– tiepositie na 1992 werd door de minister onderkend. Het MKB is daarvoor erg gevoelig, hetgeen de recente geschiedenis heeft bewezen. Een eventuele wijziging van de heffingsgrondslag voor de sociale lasten, laat onverlet dat deze lasten zullen moeten worden opgebracht, wellicht voor een groter deel door het grootbedrijf. Overigens wees de minister erop dat niet alle kleinere bedrijven worden gekenmerkt door een lage produktiviteit en een gemiddeld laag loonkostenniveau. Voorts herin– nerde hij aan de discussies over het SER-advies uit 1985, strekkende om de minimulonen met 15% te verlagen. De Kamer heeft dit advies in meerderheid afgewezen, onder erkenning van de relevantie van de hoogte van de loonkosten voor de werkgelegenheid. Gestreefd is vervolgens naar een verlaging van de sociale (werkgevers-)lasten op het niveau van het minimumloon. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is verleden week door de Kamer aangenomen. Gecombineerd met het feit dat het minimumloon een aantal jaren niet is verhoogd, leidt dit ertoe dat de loonkosten op het minimumniveau in vergelijking met de gemiddelde loonkosten in de jaren '80 sterk zijn achtergebleven. Al met al zijn mede daardoor de nivelleringseffecten welke in de jaren '70 zijn opgetreden, inmiddels volledig gecorrigeerd. De minister was dan ook van mening dat, mits de loonkostenontwikkeling in de komende jaren beheersbaar blijft, herstel van de koppeling weer aanvaardbaar is, hetgeen tevens van groot belang is voor het grote aantal uitkeringstrekkers in Nederland. De minister van Economische Zaken had bij zijn aantreden nota's over diverse onderwerpen aangetroffen, naar aanleiding waarvan hij verwachtte met de commissie nog overleg te zullen plegen. De nota «Werk in goede banen», die aan een reeks van betrokken organisaties binnen en buiten het MKB ter advisering is voorgelegd, heeft grote en in het algemeen positieve aandacht gekregen. Terecht signaleert de Raad voor het Midden– en Kleinbedrijf in zijn nog onlangs uitgebrachte advies een spanning tussen het feit dat bepaalde categorieën personeel niet meer te vinden zijn, terwijl anderzijds nog werkloosheid bestaat. Spanning is ook aanwezig in die zin dat het voor het kleine en zeer kleine bedrijf dikwijls een beslissing van levensbelang is om al of niet een personeelslid of een personeelslid extra in dienst te nemen. Deze spanning wordt nog vergroot, doordat men gedwongen is naar personeel om te zien in een doelgroep waar men misschien in eerste instantie niet aan gedacht had. In dit licht had de minister zeer grote waardering voor het feit dat het KNOV en het NCOV bereid zijn met hun achterban te overleggen over mogelijkheden om personeel uit deze nieuwe doelgroepen te recruteren. Het is dan ook een gelukkige omstandigheid dat juist nu sprake is van een tripartiete arbeidsvoorzieningsorganisatie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
8
die zich gaat belasten met het uitvoeren van de plannen inzake arbeids– pools, werkervaringsplaatsen, scholingsmogelijkheden enz. De minister vond het in het algemeen een goede beslissing om van de WIR-gelden een belangrijk deel af te zonderen ten behoeve van scholing. Het feit evenwel dat er sprake is van een zekere onderuitputting (bijvoor– beeld bij de uitwerking van de Stimuleringsmaatregel scholing van werkenden in het bedrijfsleven, SSWB) moet hieruit worden verklaard dat concrete scholingsplannen een grondige voorbereiding vereisen, niet alleen wat betreft de inhoud van het scholingsplan, maar ook wat betreft het vinden van een instelling die het scholingsplan kan uitvoeren. Op dit moment komen alom cursussen en scholingsmogelijkheden tot ontwik– keling. Voor 1990 is hiervoor door het ministerie van Economische Zaken ongeveer 30 miljoen uitgetrokken. Oe heer De Leeuw meende de minister van Economische Zaken als integrerend bewindspersoon voor het MKB erop te kunnen aanspreken als de de doelstelling dat 60% van de voormalige WIR-gelden in het MKB dienen neer te slaan, onverhoopt niet zou worden gerealiseerd. De ministcr was er niet bang voor dat het geld niet besteed zou worden. Of precies 60% bij het MKB terecht zal komen, kon de minister thans niet zeggen. Hij was echter bereid dit nader te onderzoeken en de Kamer daarover schriftelijk te informeren. Voor de scholing van onder– nemers, cursorisch en anderszins, is in totaal 27 miljoen beschikbaar. Deze vormen van onderwijs komen wat moeizaam tot stand, mede omdat ze veel overleg met centrale en branche-organisaties vereisen, maar de minister had vastgesteld dat de desbetreffende regelingen in bestaande behoeften voorzien en hij vertrouwde er dan ook op dat zij goede effecten zullen hebben. Contractonderwijs wordt door vrij veel onderwijs– instellingen aan het MKB aangeboden, dikwijls ook door bemiddeling van de kamers van koophandel of van het ministerie. In het algemeen kan worden geconstateerd dat steeds meer banden ontstaan tussen het bedrijfsleven en het onderwijs; men gaat zich steeds meer voor elkaar interesseren. De minister zag dan ook met veel belangstelling het binnenkort te verwachten rapport van de Commissie onderwijs en arbeidsmarkt tegemoet. Plannen voor scholing van de medewerkende echtgenoten zijn nog in een experimenteel stadium. In het bijzonder het NCOV heeft zich hiermee beziggehouden; de minister hoopte binnenkort van de eerste concrete resultaten kennis te kunnen nemen. Voor de rijksconsulenten zag hij in de nieuwe opzet van de arbeids– voorziening geen rol weggelegd. De rol van de rijksconsulenten ligt in hoofdzaak in verschillende bestuurlijke circuits, bijvoorbeeld als het gaat om ruimtelijke ordening. De minister kon niet ontkennen dat een verlaging van het BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten gunstige effecten zou kunnen hebben voor de werkgelegenheid in de MKB-sector. Hij kon echter geen begin van een toezegging op dit punt doen, omdat daarvoor nu eenmaal geen financiële ruimte aanwezig is. Men mag ook niet verwachten dat dit in EG-kader gauw zal gebeuren. De onderhandelingen over de BTW-harmonisatie in EG-verband gaan immers niet in die richting, wellicht met een zekere uitzondering voor de horeca. De minister zegde toe, van zijn kant ook een balletje hierover te zullen opgooien, zij het dat hij een flinke slag om de arm wilde houden, temeer daar de op dit punt voorziene inverdien-effecten zeer onzeker zijn. De vraag van de heer Van Erp hoe het komt dat het aandeel van het MKB in de werkgelegenheid in Nederland groter is dan in andere landen, kon de minister niet met zekerheid beantwoorden. Wellicht is het te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
verklaren uit het feit dat de MKB-transportsector in Nederland relatief zo groot is. Nadere discussie Mevrouw Witteveen vroeg de minister van Economische Zaken in te gaan op haar opmerkingen over mogelijke stimulering tot samenwerken ter versterking van het innovatief vermogen van het MKB, in het bijzonder de bedrijven met 70 tot 100 werknemers. Wil de minister op dat punt stimulerende maatregelen overwegen en daarbij kijken naar voorbeelden in bepaalde regio's? De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vroeg zij er bij de werknemers– en werkgeversorganisatie op aan te dringen bij CAO-besprekingen meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van de arbeid in het MKB. Nu de leeftijdsgrenzen voor het leerlingwezen gaan vervallen, wees zij erop dat ten aanzien van ouderen veel aandacht geschonken moet worden aan het opnieuw moeten leren leren. De vrouwenvakscholen zouden op dit punt waardevolle adviezen kunnen geven. De heer Van Dis legde er nogmaals de nadruk op dat ook het algemene fiscale en sociale-verzekeringsbeleid structurele invloed op de werkgelegenheid heeft. Om die reden had hij gepleit voor verkleining van de «wig»; naar zijn mening verdient dat aspect blijvende aandacht. De heer Van Erp vroeg de minister van Sociale Zaken en Werkgele– genheid eens na te gaan, hoeveel verwijzingen moeten plaatsvinden voordat een bemiddelingspoging door het arbeidsbureau kan worden afgerond. In het verleden is dit aantal ooit 17 geweest. Het verdient aanbeveling te bezien of de arbeidsbemiddeling als zodanig niet volledig kan worden losgekoppeld van de arbeidsvoorziening. Particuliere arbeids– bureaus bemiddelen immers veel doelmatiger dan de officiële arbeidsbu– reaus. Hij waardeerde de opmerkingen van de minister van Economische Zaken over de drempels die men als kleine ondernemer moet overwinnen om een personeelslid of een extra personeelslid in dienst te nemen. In de detailhandel moet er sprake zijn van een omzet van f 120 000 tot f 150000 om een personeelslid te kunnen betalen. Arbeidspools kunnen voor ondernemers die niet aan deze omzet komen, een oplossing vormen, mits ze branchegewijs zijn ingericht. Ten slotte pleitte de heer Van Erp nogmaals voor uitbreiding van het aantal personeelsadviseurs bij de centrale organisaties. De heer De Leeuw nam met verbazing kennis van de opvatting van de heer Van Erp dat de arbeidsmiddeling bij de RBA's zou moeten worden weggehaald. Hij bepleitte een mentaliteitsverandering binnen de nieuwe structuur van de arbeidsvoorziening, in dier voege dat de implementatie van de regelingen ten behoeve van het MKB zoveel mogelijk effect sorteert. Dit is in het bijzonder van belang in de sector personeelsvoorziening. Ten slotte vroeg hij nog een reactie op zijn opmerkingen over het stageexperiment in het MKB. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder– scheidde met betrekking tot de kwaliteit van de arbeid in het MKB drie aspecten: - de kwaliteit van de arbeid zelf. Hiertoe dienen de instrumenten die beogen het opleidingsniveau van de werkenden in het MKB te verbe– teren;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20903, nr. 3
10
- aan de arbeidsomstandigheden in het MKB zal meer aandacht worden besteed door de arbeidsinspectie. Ook kan worden gewezen op de subsidieregeling «Bevordering ARBO-deskundigheid midden– en kleinbedrijf». Voorts zal steun worden verleend aan intermediaire organi– saties die ondernemers in het MKB behulpzaam kunnen zijn bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Het ligt verder in het voornemen de arbeidsinspectie een ARBO-inspectiepakket te doen ontwikkelen, waarmee het MKB aan de eigen arbeidsomstandigheden meer systematische aandacht kan schenken. Tevens zal aandacht moeten worden besteed aan de ergonomische aspecten, verbonden aan de arbeidsplaats in het MKB; - flexibele arbeidsrelaties; ten deze zullen door de arbeidsvoorzie– ningsorganisaties randvoorwaarden worden geformuleerd. Vanzelfsprekend zal het tot stand komen van ondernemingsraden worden bevorderd in die bedrijven waar de wet een dergelijke raad voorschrijft. Dat het aantal CAO's in het MKB groeit, achtte de minister een goede ontwikkeling. Hij beschikte niet over gegevens betreffende het aantal verwijzingen dat nodig is voor een succesvolle bemiddeling. Wel kan worden gezegd dat de termijn die het arbeidsbureau voor een succesvolle bemiddeling nodig heeft, niet ongunstig afsteekt bij andere wervingsmogelijkheden. De minister voelde overigens weinig voor loskoppelmg van de arbeidsbe– middeling van de arbeidsvoorzieningsorganisatie. Het feit dat de openbare arbeidsvoorziening zich nadrukkelijk mede richt op kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, vormt er wellicht de verklaring voor dat met commerciële bemiddeling sneller successen worden geboekt. In het kader van het doelgroepenbeleid zal aan die doelstelling in de komende jaren zelfs extra gewicht moeten worden toegekend. De minister was bereid grondig kennis te nemen van het KNOV-rapport «Werken aan het minimumloon». Met betrekking tot de personeelsadviseurs kan worden gemeld dat over het functioneren van de vijf adviseurs die in dienst zijn van de organisaties, een zekere bezinning heeft plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot overeenstemming tussen de daarbij betrokken partijen over de verdere vormgeving van de sociale bedrijfsvoorlichting. Daarbij is geen uitbreiding van het aantal personeelsadviseurs voorzien. De activiteiten van de regionale arbeidsbureaus in de richting van het MKB zullen wèl worden geïntensiveerd. Via het aanstellen van sectordeskundigen zal daar de nodige deskundigheid worden opgebouwd. Er moet voorts sprake zijn van goede contacten tussen de arbeidsbureaus en het regionale MKB-bedrijfsleven. Het is dan ook de vraag of het aanstellen van meer personeelsadviseurs bij de centrale landelijke middenstandsor– ganisaties in deze opzet past. De minister zou voorshands prioriteit willen geven aan korte verbindingslijnen op regionaal niveau, waarbij de betrokken deskundigen inderdaad niet achter hun bureau moeten blijven zitten. De minister van Economische Zaken had zich voorgenomen via voorlichting aan het bedrijfsleven, zowel op centraal als op branche– niveau, duidelijk te maken dat de arbeidsvoorzieningsorganisatie thans op een heel andere leest wordt geschoeid. In deze voorlichtende taak vond hij dan ook een deel van zijn integrerende functie terug. Over de wenselijkheid van verkleining van de «wig» was de minister het met de heer Van Dis in principe wel eens. Op korte termijn bestaan op dit gebied echter geen grootse plannen. Anderzijds zijn in de afgelopen perioden niet onaanzienlijke wig-verkleiningen gerealiseerd. Daar worden nu ook de vruchten van geplukt; ten deze wees de minister op de reële koopkrachtverbetering voor de gemiddelde burger van 4% die in 1990 optreedt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
11
De opmerkingen van mevrouw Witteveen over het innovatief vermogen in het MKB werden door de minister onderschreven, al moet erop gewezen worden dat het bedrijfsleven door samenwerking ook zelf veel kan bereiken. De voorzitter van de commissie, Ginjaar-Maas De griffier van de commissie, Janssen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 903, nr. 3
12