Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
26 900
Defensienota 2000
Nr. 41
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 oktober 2001 Inleiding In de Defensienota 2000 is aangekondigd dat de grondgebonden luchtverdediging (GLVD) van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht wordt samengevoegd en gestationeerd op de luchtmachtbasis De Peel. In mijn brief van 11 december 2000 (u aangeboden onder nummer S2 000 015 615) heb ik melding gemaakt van een studie om dit beleidsvoornemen uit te werken in concrete plannen. Inmiddels is de studie zover gevorderd dat ik u met deze brief kan informeren over de toekomstige organisatie van de GLVD. Als bijlage bij deze brief is de managementsamenvatting van de genoemde organisatiestudie gevoegd.1 Naar aanleiding van mijn toelichting op de voorgenomen samenvoeging van de grondgebonden luchtverdedigingseenheden van de Koninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht (kamerstuk 26 900, nr. 25; vergaderjaar 1999–2000) zijn in april 2000 aanvullende vragen gesteld. Door middel van deze brief en de gevoegde management-samenvatting van de onderliggende studie worden deze vragen nu beantwoord. Hiermee wordt tevens voldaan aan de door de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht in zijn jaarverslag over 2000 uitgesproken wens het personeel op korte termijn duidelijkheid te verschaffen over de verhuizing van het landmachtdeel van de GLVD naar De Peel. Aanleiding
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Tot de DN 2000 beschikte de Koninklijke luchtmacht over de Surface to Air Missile-systemen (SAM) Patriot en Hawk Pip III voor de Cluster luchtverdediging (CLVD) en het Short Range Air Defence-systeem (Shorad) Hawk Pip II, alsmede de Very Short Range Air Defence-systemen (VShorad) Flycatcher/40L70 en Stinger voor de Object luchtverdediging (OLVD). De Koninklijke Landmacht was tot die tijd uitgerust met de VShoradsystemen Flycatcher/40L70, Stinger en Pantser Rups Tegen Luchtdoelen (PRTL) voor OLVD en de luchtverdediging van manoeuvre-eenheden. Voor
KST56298 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
1
1
de luchtverdediging van marinierseenheden beschikte de Koninklijke marine over het VShorad-systeem Stinger. Voor een nieuw Shoradsysteem voor de Koninklijke luchtmacht en Koninklijke landmacht was de behoeftestelling gedefinieerd (Vergaderjaar 1995–1996, 24 400X, nummer 73). Eind 1998 werd in het streven naar «joint» door de Koninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht besloten gezamenlijke eenheden te creëren die zouden gaan beschikken over het in te voeren nieuwe Shorad-systeem. In het kader van de totstandkoming van de DN2000 werd vervolgens het besluit genomen de samenwerking op het gebied van de grondgebonden luchtverdediging te verbreden. Naast de nieuwe Shorad zouden ook de andere luchtverdedigingssystemen van de Koninklijke landmacht en de OLVD van de Koninklijke luchtmacht deel gaan uitmaken van een geïntegreerde, «joint» luchtverdedigingscapaciteit. Om financiële en operationele redenen werd tevens besloten de Shorad-behoefte neerwaarts bij te stellen en het kanonsysteem 40L70 en Hawk Pip II uit te faseren. Voor de Koninklijke luchtmacht hield dit in dat de OLVD-capaciteit kwam te vervallen. Aan de bredere opzet van de samenwerking lagen verschillende redenen ten grondslag, in het bijzonder operationele effectiviteit en doelmatigheid. Zo bevordert de samenwerking tussen de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht de mogelijkheden tot multinationaal «joint» optreden op het gebied van de GLVD. Ook vergroot samenwerking de doeltreffendheid van de Nederlandse grondgebonden luchtverdediging doordat de onderlinge coördinatie tussen de verschillende systemen wordt verbeterd. Tevens draagt de samenwerking bij aan gezamenlijke kennisopbouw en doctrinevorming. Ten slotte sluit de voorgenomen samenwerking van de Nederlandse GLVD op De Peel aan op de in de Defensienota 2000 aangekondigde trend om zo mogelijk gelijksoortige eenheden van verschillende krijgsmachtdelen ook op dezelfde locatie onder te brengen (zoals de EOD-school en de school voor brandweeropleidingen). Ook het streven naar doelmatigheid is van meet af aan een doelstelling geweest bij de samenvoeging van de GLVD. In het bijzonder op het gebied van opleiding, «overhead» en het totale functiebestand kan doelmatigheidswinst worden geboekt. Deze is het grootst als de opleidingseenheden, inbegrepen de Stinger-opleiding voor het Korps Mariniers, en de operationele eenheden van de Koninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht op één locatie worden samengebracht. Stand van zaken In de eerder genoemde brief van december 2000 heb ik uiteengezet dat de studie over de toekomst van de GLVD langs twee sporen verloopt: een spoor waarbij de middelen centraal staan en een spoor met de organisatie als hoofdonderwerp. De middelenstudie moest in kaart brengen met welke systemen de toekomstige GLVD zou moeten worden uitgerust om de operationele taken zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren. De organisatiestudie zou – op basis van de uitkomsten van de middelenstudie – de toekomstige inrichting van de «joint» luchtverdedigingsorganisatie op De Peel beschrijven. Beide studies zijn inmiddels voltooid. Middelenstudie: de dreiging De bescherming tegen de luchtdreiging is cruciaal voor het succesvol uitvoeren van militaire operaties. Voor de bescherming van eenheden, objecten en gebieden tegen jachtvliegtuigen, bewapende helikopters,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
2
«Tactical Ballistic Missiles», «Cruise Missiles» en «Unmanned Aerial Vehicles» is een belangrijke rol weggelegd voor GLVD-systemen. Deze kunnen zich – extreme terreinomstandigheden daargelaten – altijd in de nabijheid positioneren en zijn 24 uur per dag inzetbaar. In de meeste dreigingsscenario’s is geen enkel luchtverdedigingssysteem op zichzelf in staat de totale dreiging te weerstaan. Het is derhalve noodzakelijk elkaar aanvullende luchtverdedigingssystemen, op de grond en in de lucht (waaronder jachtvliegtuigen) en elk met een eigen taak en bereik, nauw gecoördineerd te laten samenwerken. Hierdoor ontstaat een overlappende dekking in het driedimensionale vlak en wordt verzadiging voorkomen. Verwijdering of onvoldoende invulling van één onderdeel van dit samenstel aan middelen leidt tot kwetsbaarheid van het gehele luchtverdedigingssysteem. Een goede gelaagdheid («multi-layered») is dan ook essentieel voor het gehele luchtverdedigingssysteem. Uiteindelijk dient te worden gestreefd naar de totale luchtverdediging voor een toegewezen volume luchtruim: «total volume defence». De luchtdreiging stelt hoge eisen aan de coördinatie van de luchtverdediging en de totstandkoming van een optimaal geïntegreerd luchtbeeld. Dit vraagt om GLVD-systemen die in staat zijn om de drie onderscheidenlijke componenten – sensoren, lanceerinrichtingen (met wapens) en vuurleidings- en commandovoeringscentrales («Battle Management Command and Control, Communications, Computerisation and Intelligence», afgekort «BMC4I») – met elkaar en andere luchtverdedigingssystemen geïntegreerd te laten samenwerken. Een systeem dat over dergelijke capaciteiten beschikt, kan worden beschouwd als een «system of systems». In het huidige Nederlandse arsenaal beschikt alleen de Patriot over dergelijke kwaliteiten. Middelenstudie: het GLVD-«arsenaal» De DN 2000 voorziet dat de toekomstige Nederlandse GLVD bestaat uit: Patriot, waarvoor een capaciteitsverbetering is voorzien door een modificatie en de aanschaf van PAC-3 raketten; Hawk Pip III, waarvan vervanging is voorzien rond 2005; PRTL, waarvoor een gevechtswaarde-instandhouding verbeteringsprogramma (GWI) recent is afgerond; Stinger en een nieuw in te voeren Shorad-systeem. In de middelenstudie hebben de toekomstige bijdrage van de PRTL, de vervangingsmogelijkheden voor de Hawk Pip III en de noodzaak van de introductie van een Shorad-systeem centraal gestaan.
PRTL Uit de middelenstudie is gebleken dat de PRTL een robuust en onmisbaar luchtverdedigingsmiddel is voor de voorste linies van de manoeuvre. Met de aansluiting op toekomstige BMC4I-capaciteiten van andere GLVDsystemen, waarvoor de GWI de voorwaarde heeft geschapen, wordt de geschiktheid van de PRTL voor toekomstig optreden verzekerd.
HAWK Pip III De HAWK Pip III is over enige tijd aan vervanging toe. De middelenstudie heeft uitgewezen dat de vervanging van HAWK Pip III door Patriot de beste bijdrage aan een kwalitatief hoogwaardige, toekomstige GLVD levert. Door op Patriot te concentreren zijn veel bedrijfsvoeringsvoordelen te behalen en wordt bijgedragen aan de Europese en NAVO-behoefte aan «Theatre Missile Defence»-eenheden. Tegen die achtergrond heb ik de vervanging van de Hawk Pip III met mijn brief van 25 juni jl. (Vergaderjaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
3
2000–2001, 27 400X, nummer 48) aangemerkt als een mogelijk Europees project. Uitgangspunt daarbij is intensivering van de bestaande TMD-samenwerking met Duitsland en de Verenigde Staten.
Shorad In de middelenstudie is vastgesteld dat de Nederlandse GLVD naast het SAM-systeem Patriot en de VShorad-systemen PRTL en Stinger ook behoefte heeft aan een Shorad-systeem inclusief BMC4I. Shorads hebben een zelfstandige, onmisbare taak binnen de manoeuvre en vormen een noodzakelijke schakel in de bescherming van de «peace enforcing»brigade van de Koninklijke landmacht. In veel situaties maken Shorads een noodzakelijk onderdeel uit van de gelaagde grondgebonden luchtverdediging waarbij zij vooral in geaccidenteerd terrein en stedelijke gebieden de Patriots van de Koninklijke luchtmacht aanvullen. Ze combineren mobiliteit en vuurkracht en vergroten de mogelijkheden voor kosteneffectieve inzet van de gehele Nederlandse GLVD. Het genoemde BMC4I-deel is essentieel voor de noodzakelijke interoperabiliteit met Patriot en andere grondgebonden luchtverdedigingssystemen. Wat de Shorad/BMC4I-behoefte betreft, heb ik in het kader van de toetsing van de defensieplannen aan de Europese behoeften (DCI en Headline Goal) besloten om in internationaal verband, in eerste instantie met Duitsland, te streven naar een doelmatiger organisatie van deze grondgebonden luchtverdedigingscomponent. Met het oog hierop is de uitvoering van het Shorad-project (in de plannen opgenomen onder «Netherlands Short Range Air Defence System», NESRADS) een aantal jaren uitgesteld. Organisatiestudie Het tweede spoor van de studie naar de toekomst van de Nederlandse GLVD betreft de organisatie, waarbij de huisvesting van het landmachtdeel een belangrijke factor vormt. Het grootste deel van de landmachtcomponent van de GLVD is thans gehuisvest op de Prins Mauritskazerne (PMK) te Ede; alleen 105 Luchtdoelartilleriebatterij is gelegerd in Stroe (Garderen). Vanaf 2003 is voorzien dat het landmachtdeel van de GLVD de enig resterende gebruiker is van de PMK. De ontwerp-5e Nota Ruimtelijke Ordening van het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu schetst voor de gemeente Ede en omgeving een versterking van de centrumfunctie en een toename van de woningbouw en bedrijfshuisvesting. Het militaire gebruik van de PMK past hierin op termijn niet. Dit toekomstperspectief wordt bevestigd door de plannen van de gemeente Ede voor de aanleg van een rondweg, gedeeltelijk over het terrein van de PMK. De toekomstige gebruiksmogelijkheden van de PMK zijn derhalve beperkt. Een groot deel van de infrastructuur op de PMK verkeert in slechte staat. Om het GLVD-deel van de Koninklijke landmacht hierop langere termijn te blijven huisvesten, zijn aanzienlijke investeringen nodig. Het gaat hierbij onder meer om de legering, de «KEK-faciliteiten» (keuken, eetzaal en kantine), de sportfaciliteiten en de stalling van voertuigen. De totale investeringen in de infrastructuur worden thans geschat op f 116 miljoen; zonder de KEK-faciliteiten is er f 96 miljoen nodig. Een complicerende factor is dat een deel van de manschappen is gelegerd in gebouwen met een monumentale status, die niet mogen worden afgebroken en dus (gedeeltelijk) moeten worden gerestaureerd. De kosten daarvan zijn hoger dan die van nieuwbouw. De KEK-faciliteiten zijn thans in een dusdanige bouwtechnische staat, dat een periode van enkele jaren nog kan worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
4
overbrugd, maar dat binnen vijf tot tien jaar vervangende nieuwbouw noodzakelijk is. De kosten hiervan bedragen f 20 miljoen. De verkoopopbrengsten van de PMK worden voorlopig geraamd op enkele tientallen miljoenen guldens. De situatie op De Peel Met het oog op de verhuizing van het landmachtdeel van de GLVD naar De Peel en de organisatorische samenwerking tussen de twee krijgsmachtdelen, moet de infrastructuur op de basis worden aangepast en uitgebreid. Het gaat hierbij in het bijzonder om de legering, de bureaugebouwen, extra lescapaciteit en de uitbreiding van de KEK-faciliteiten. Verhuizing van de desbetreffende landmachteenheden naar De Peel is pas mogelijk als de nodige faciliteiten beschikbaar zijn. Thans biedt de basis De Peel ruimte aan ongeveer 1 100 militairen en burgers in dienst van de Koninklijke luchtmacht. Met de komst van het personeel van de Koninklijke landmacht wordt dat aantal nagenoeg verdubbeld. Gezien het beperkte ruimtebeslag van de bestaande infrastructuur en de nog beschikbare ruimte kan De Peel deze uitbreiding goed aan. Bovendien kan de infrastructuur worden uitgebreid zonder dat dit ten koste gaat van het landschappelijke karakter van de basis. De financiën Ten tijde van de DN 2000 had de Koninklijke landmacht f 110 miljoen bestemd voor alle infrastructurele investeringen die samenhangen met de verhuizing naar De Peel. De vergoeding voor de ingenieurskosten van de DGW&T, 12% van de investeringskosten, waren ondergebracht bij het exploitatiebudget van de Koninklijke landmacht. De totale projectkosten bedroegen derhalve f 123 miljoen. De infrastructuurkosten zijn sedertdien opgelopen waarvoor het besluit de opleg voor reserve-materieel ook op De Peel onder te brengen de voornaamste aanleiding vormt. Inmiddels is het investeringsbedrag taakstellend vastgesteld op f 120 miljoen. De totale projectomvang bedraagt inclusief de kosten voor DGW&T f 134 miljoen (prijspeil 2001). De infrastructurele voorzieningen voor NESRADS, begroot op f 10 miljoen, maken niet langer deel uit van het project. In het kader van het NESRADS-project zal de infrastructuur mettertijd nog wel moeten worden aangepast. Daarover zal ik u alsdan separaat nader informeren. Ik streef ernaar u de A-brief over de huidige infrastructurele behoefte in het laatste kwartaal van 2001 aan te bieden. In het hiervoor genoemde bedrag voor de infrastructurele aanpassingen op De Peel zijn niet de kosten van de verhuizing van de GLVD-eenheden van de Koninklijke landmacht opgenomen. De kosten hiervan die worden begroot op minder dan één procent van de totale projectkosten, komen ten laste van een algemene begrotingspost van de Koninklijke landmacht. De operationele voordelen De verhuizing van de landmachtcomponent van de GLVD naar De Peel leidt op verschillende gebieden tot een nauwere samenwerking tussen de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht vergeleken met de huidige situatie (beperkte samenwerking, gescheiden locaties). Het gaat onder meer om de voorbereiding en planning van een gezamenlijke operationele inzet, gezamenlijke opleidingen en trainingen, de wederzijdse afstemming van doctrines en procedures en gezamenlijke logistieke ondersteuning. Bijzondere vermelding verdient in dit verband het kenniscentrum van de GLVD. Dit centrum wordt bemand door landmacht-, luchtmacht- en marinepersoneel (in eerste instantie van het Korps Mariniers). In de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
5
komende jaren krijgt het kenniscentrum onder meer een taak bij het analyseren van de operationele en technologische ontwikkelingen van wapendragers en -systemen. Het kenniscentrum zal voorts bijdragen aan de ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek en materieelbeproevingen mede begeleiden. Voor dit kenniscentrum is wellicht op termijn ook een rol weggelegd op het vlak van maritieme «Theatre Missile Defence» indien de Luchtverdedigings- en Commando-fregatten van de Koninklijke marine met een dergelijke capaciteit worden uitgerust. De exploitatie Een belangrijke overweging voor de verhuizing van het landmachtdeel van de GLVD naar De Peel is de relatief dure exploitatie van de PMK. De beperkte schaalgrootte van de PMK leidt tot hogere personeelskosten voor de staf en de lokale facilitaire dienst (keuken, sport, geneeskundige zorg, wacht, etc.). Afstoting van de PMK levert op deze gebieden een doelmatigheidswinst op van ongeveer vijftien functies. De verplaatsing van de reserve-opleg naar De Peel en de samenvoeging van de opleidingen levert nog eens een reductie van tweemaal vijf functies op. In totaal gaat het om een reductie van de personele exploitatielasten van ongeveer f 2,5 miljoen per jaar. Deze personele reductie is in de DN 2000 benut om de parate sterkte van 1 Divisie «7 December» te vergroten («meer groen op de grond»).De relatief oude infrastructuur op de PMK leidt ook tot hogere kosten voor energie, onderhoud en schoonmaak dan bij de geplande nieuwbouw op De Peel. Het gaat hierbij naar schatting om ongeveer f 1,5 miljoen per jaar meer dan in de situatie op De Peel. In totaal leiden de verhuizing van de desbetreffende landmachteenheden en – vervolgens – de afstoting van de PMK dus tot een jaarlijkse besparing op personele en overige exploitatiekosten van ongeveer f 4 miljoen. De fasering De ontwikkeling van de samenwerking op De Peel wordt gefaseerd uitgevoerd: (fase 1) de oprichting van een kernstaf-JADC en de verhuizing van de landmachteenheden naar De Peel; (2) de oprichting van de Joint Air Defence School (JADS) en (3) de uitbouw van de kernstaf-JADC tot Joint Air Defence Centre (JADCentre). Een volgende fase gaat pas in nadat is vastgesteld of aan alle vooraf gedefinieerde voorwaarden is voldaan. Door deze aanpak wordt de voortgang van het project op effectiviteit en doelmatigheid getoetst.
De kernstaf van het Joint Air Defence Centre Aanvankelijk wordt een «kernstaf-JADC» opgericht die een eerste aanzet geeft tot de kenniscentrumfunctie voor de Nederlandse GLVD. Initieel onderzoekt de kernstaf-JADC ook de doctrinaire en procedurele inzetmogelijkheden van internationale Shorad-opties. Tevens is de kernstafJADC betrokken bij de voorbereiding en de begeleiding van de verhuizing van de landmachtcomponent naar De Peel. Naarmate de samenwerking tussen de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht vordert, krijgt de kernstaf-JADC – en later het «JADCentre» – extra taken.
De Joint Air Defence School Het zwaartepunt van de samenwerking ligt aanvankelijk vooral binnen de «Joint Air Defence School» (JADS). Na de verhuizing naar De Peel worden de luchtdoelartillerieschool van de Koninklijke landmacht, die ook de Stingeropleidingen voor het Korps Mariniers verzorgt, en het opleidingsdeel van de Groep Geleide Wapens De Peel van de Koninklijke luchtmacht samengevoegd tot de JADS en wordt een gezamenlijke staf gevormd. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
6
JADS wordt verantwoordelijk voor alle opleidingen die met de wapensystemen van de Nederlandse GLVD te maken hebben. Een werkgroep heeft opdracht gekregen voor het einde van 2002 de details van de functieverdeling binnen de JADS uit te werken.
Het Joint Air Defence Centre Het Joint Air Defence Centre (JADC) vervult een sleutelrol in de ontwikkeling van de huidige situatie met gescheiden verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar een «joint» organisatiestructuur en werkwijze. Het is denkbaar dat het JADC uiteindelijk evolueert tot «joint» hoofdkwartier voor de inzet in nationaal verband, met de GLVD-eenheden van de Koninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht onder bevel. De beslissing hierover wordt genomen op grond van de ervaringen tot en met fase 3. Pas na de introductie van een Shorad-systeem met BMC4I-component is deze doorgroei mogelijk. Een werkgroep heeft opdracht gekregen voor het einde van 2001 de taken van het JADC (en de kernstaf-JADC) in detail uit te werken.
Ondersteuning Om alle ondersteunende taken op een luchtmachtcomplex zo doelmatig mogelijk uit te voeren, hanteert de Koninklijke luchtmacht een concept waarin bepaalde functionarissen zowel binnen als buiten de operationele eenheid een functie hebben. Deze benadering wordt het «platformconcept» genoemd. Deze organisatorische inbedding van de platformfunctie in de Groep Geleide Wapens De Peel laat ik vooralsnog ongewijzigd. De uitbreiding van de populatie van ongeveer 1100 tot 2200 personen betekent wel dat de omvang van het platform toeneemt, vermoedelijk met ongeveer 85 functies. Het betreft hier landmachtfuncties die thans al elders in de organisatie aanwezig zijn. Een werkgroep zal voor het einde van 2001 rapporteren over de benodigde omvang van de platformfunctie op De Peel. Milieu-effectrapportage en geluidszonering De staatssecretaris van Defensie heeft het parlement in zijn brief van 8 november 1999 (Vergaderjaar 1999–2000, 22 548, nummer 4) geïnformeerd dat er een milieu-effectrapportage (MER) voor (onder meer) De Peel zal worden uitgevoerd. Deze MER hangt samen met de aanwijzing van De Peel als luchtvaartterrein, inbegrepen de vaststelling van de geluidszonering, en staat los van de komst van de landmachteenheden. Als gevolg van de komst van de landmachteenheden met het rupsvoertuig PRTL moet in het kader van de geluidszonering een nieuwe milieuvergunning worden aangevraagd. Proeven hebben overigens uitgewezen dat het om een beperkte wijziging gaat, zowel wat de contouren als het niveau betreft. De verhuizing van het landmachtdeel van de GLVD van Ede naar De Peel heeft uiteraard een gunstige invloed op de geluidssituatie in Ede. Gezien de aard en de omvang van de bebouwing rondom de PMK in Ede en de ligging van de basis De Peel ten opzichte van de omliggende gemeenten, zal de nieuwe situatie voor de omgeving minder overlast opleveren. In de komende maanden zal Defensie in overleg met het ministerie van VROM de gevolgen onderzoeken van de komst van de landmacht naar De Peel voor de geluidszonering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
7
De sociale consequenties Personeel dienend bij het wapen der Luchtdoelartillerie en de daaraan gerelateerde logistieke eenheden van de Koninklijke landmacht volgt gedurende de laatste jaren de discussie omtrent het afstoten van de Prins Maurits Kazerne te Ede op de voet. Hierbij speelt niet zozeer de vraag of het plaatsvindt als wel het moment waarop. Het personeel houdt derhalve al langere tijd rekening met het moeten verlaten van de huidige locatie. Binnen de betreffende populatie zijn de meningen omtrent deze verhuizing enigszins verdeeld. Dit blijkt uit een recent binnen de Koninklijke landmacht gehouden enquête. Deze enquête was niet specifiek bedoeld voor het personeel van de luchtdoelartillerie, maar had als oogmerk een antwoord te geven op mogelijke verbeteringsmaatregelen voor het woon-/werkverkeer van militairen en burgers van de Koninklijke landmacht. Hoewel de definitieve resultaten nog niet bekend zijn leert een eerste indruk dat het overgrote deel van het personeel dat op dit moment woonachting is in Ede of de directe omgeving, op basis van de huidige sociale omstandigheden waarin zij verkeren, niet direct zal meeverhuizen. Men gaf echter tevens aan volledig bereid te zijn om op de luchtmachtbasis De Peel te gaan werken. Slechts een enkeling heeft op dat gebied nog twijfels. Het gaan werken in een nieuwe omgeving en organisatie en met nieuwe systemen wordt door velen binnen de luchtdoelartillerie als een uitdaging gezien. De verschuiving in de tijd van de verwerving van Shoradsystemen heeft de bestaande onzekerheid (over de verhuizing) echter versterkt. Het is derhalve van groot belang snel inzicht te verkrijgen in de (on)mogelijkheden van de internationale invulling van de Shoradbehoefte en zekerheid over de verhuizing. Als gevolg van de voorgenomen samenwerking op De Peel zullen in Ede naar verwachting 25 arbeidsplaatsen komen te vervallen. Er wordt naar gestreefd om alle betrokken personeel (militair en burger) een nieuwe functie op De Peel dan wel op een ander complex van de Koninklijke landmacht op de Veluwe aan te bieden. Overtolligheid van personeel als gevolg van de verhuizing van het landmachtdeel van de GLVD naar De Peel is derhalve niet aan de orde. Tot slot Het beleidsvoornemen uit de DN2000 om de GLVD van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht gezamenlijk op de luchtmachtbasis De Peel te stationeren en op termijn te integreren is onverminderd valide. Er zijn dringende redenen om de huidige locatie van het landmachtdeel van de GLVD (de Prins Mauritskazerne te Ede) te verlaten. Het betreft vooral de staat van de infrastructuur en de planologische ontwikkelingen in de directe omgeving. De verhuizing van de desbetreffende landmachteenheden naar De Peel leidt bovendien tot lagere exploitatiekosten. In Ede wordt een ondoelmatige situatie voorkomen en op De Peel is sprake van doelmatigheidswinst door samenwerking bij de ondersteuning, de «Joint Air Defence School» en bij de opleg van het reservematerieel van het landmachtdeel van de GLVD. Ook leidt de samenvoeging op De Peel tot verdieping van de operationele samenwerking binnen de Nederlandse GLVD. In financiële termen valt de vergelijking tussen een voortgezet verblijf op Ede en een verhuizing naar De Peel als volgt uit. Blijven in Ede vergt op korte termijn een investering van f 96 miljoen (prijspeil 2001). Op de lange termijn (vijf tot tien jaar) komt daar nog f 20 miljoen bij voor de vervan-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
8
ging van verouderde infrastructuur (de «KEK-faciliteiten»). De totale projectkosten voor de verhuizing naar De Peel bedragen f 134 miljoen (prijspeil 2001). Tegenover deze hogere investeringen op De Peel staan lagere exploitatiekosten: de verwachting is een doelmatigheidswinst van circa f 4 miljoen op jaarbasis. De netto verkoopopbrengsten van de PMK worden geraamd op enkele tientallen miljoenen guldens. Thans is de verhuizing van de desbetreffende landmachteenheden voorzien voor het eerste kwartaal van 2004. De voorbereidingen voor de aanpassing en de uitbreiding van de infrastructuur op De Peel zijn inmiddels gestart. Ik streef ernaar u het DMP A-document hierover in het laatste kwartaal van dit jaar aan te bieden. De Minister van Defensie, F. H. G. de Grave
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 900, nr. 41
9