Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 300 XVI
Vaststeliing van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van Hoofdstuk XVI (Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) voor het jaar 1992
Nr. 102
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN WELZIJN, VOLKSGE– ZONDHEID EN CULTUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 24februari 1992 Hierbij stuur ik u de Notitie Jeugdgezondheidszorg, die is toegezegd bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, die heeft plaatsgevonden van 17 tot 19 december 1991. Tijdens deze behandeling werd om een onderbouwing gevraagd van de situering van de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar in de totale jeugdge– zondheidszorg van 0-19 jaar, mede in relatie tot de Wet op de Collec– tieve Preventie. De opbouw van de notitie vindt plaats in de vorm van het presenteren van de belangrijkste argumenten bij de twee mogelijke varianten, op grond waarvan vervolgens een afweging wordt gepresenteerd. Mijn conclusie is dat het wenselijk is de besluitvorming over de situering van de jeugdgezondheidszorg aan te houden, geiet op het in de loop van dit jaar beschikbaar komen van evaluatie-onderzoek van zowel de jeugdge– zondheidszorg 0-4 jaar als de Wet Collectieve Preventie Volksge– zondheid. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
212118F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnslraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XVI, nr. 102
Notitie Jeugdgezondheidszorg Aanleiding De aanleiding voor deze notitie is de behandeling van de begroting van WVC, die heeft plaatsgevonden van 17 tot 19 december 1991. Tijdens deze behandeling werd van de zijde van het CDA bij monde van Mevr. Y. Vriens-Auerbach om een onderbouwing gevraagd van de situering van de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar in de totale jeugdgezondheidszorg van 0-19 jaar, mede in relatie tot de Wet op de Collectieve Preventie. Bij die gelegenheid is een motie (nr. 68) ingediend, waarin de regering wordt gevraagd de jeugdgezondheidszorg niet op te nemen in de beoogde zorgverzekering, doch de verantwoordelijkheid daarvoor en de financiering ervan over te dragen aan de gemeenten. Tijdens de begro– tingsbehandeling heb ik een voorlopige visie op deze aangelegenheid gegeven. Voorts heb ik toegezegd de Kamer in kennis te stellen van de overwegingen die er toe hebben geleid, dat ik een voorkeur heb uitge– sproken voor handhaving van deze vorm van zorg in het kader van de sociale ziektekostenverzekering, in casu de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten respectievelijk de beoogde Wet op de Zorgverzekering. JGZ
De jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar omvat de volgende activiteiten: a. de prenatale zorg: groepsgewijze voorlichting aan aanstaande ouders, huisbezoeken en zwangerschapsgymnastiek; b. de uitvoering van het vaccinatieprogramma en de uitvoering van screeningen van pasgeborenen op phenylketonurie (PKU) en congemtale hypothyreoïdie (CHT) alsmede de screening op gehoorstoornissen (Ewing-methode); c. de beoordeling van de gezondheidstoestand van het individuele kind volgens landelijke protocollen door cb-arts/huisarts en/of wijkverpleeg– kundige en advisering over gezondheid, voeding, lichamelijke en geeste– lijke ontwikkeling, veiligheid en opvoeding van het individuele kind. Route besluitvorming De besluitvorming met betrekking tot de positionering van de jeugdge– zondheidszorg 0-4 jaar is langs de volgende route tot stand gekomen. In het definitief regeringsstandpunt over het Heroverwegingsrapport Kruiswerk en Gezinsverzorging, dat op 31 mei 1991 aan de Kamer is aangeboden, wordt vastgesteld dat de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar en de kraamzorg in de functionele omschrijving passen en derhalve als onderdeel worden meegenomen in de Stelselwijziging. Op 5 september 1991 is, bij het mondeling overleg over dit regerings– standpunt met de Vaste Commissie voor de Volksgezondheid, ten principale de vraag aan de orde gesteld naar de relatie tussen de Wet op de Collectieve Preventie en de ingenomen stellingname ten aanzien van de positionering en financiering van de zuigelingen– en kleuterzorg van 0-4 jaar zoals weergegeven in genoemd kabinetsstandpunt. Ik heb toen een nadere schriftelijke reaktie toezegd. Op 17 september 1991 heb ik hierover een brief aan de Vaste Commissie Volksgezondheid gezonden, waarin ik heb aangegeven dat in het tot stand te brengen Besluit collectieve preventie volksgezondheid de taak van de gemeenten beperkt zal blijven tot de zorg voor de uitvoering
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XVI, nr. 102
van collectieve preventie ter zake van de gezondheidsrisico's voor jeugdigen, die niet vallen onder de taken van de consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters. Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel is deze afbakening regelmatig aan de orde geweest. Bij brief van 11 oktober 1991 heeft de Vaste Commissie voor de Volksgezondheid nogmaals verzocht nader in te gaan op de meer princi– piële aspecten van de positionering en financiering van de zuigelingen– en kleuterzorg zoals besproken in het Mondeling Overleg over het kabinetsstandpunt inzake het Heroverwegingsrapport Van Samenwerken naar Samengaan. Dit laatste verzoek en de vraag zoals gesteld tijdens de begrotingsbe– handeling is reden om mijn afweging met betrekking tot de positionering en financiering van de zuigelingen– en kleuterzorg 0-4 jaar nader te expliciteren. Varianten In deze afweging staat een tweetal varianten centraal: - handhaving JGZ 0-4 jaar als onderdeel van de Zorgverzekering (Kruiswerk); - overheveling JGZ 0-4 jaar naar collectieve preventie (GGD-en). Onderstaand worden beide varianten van de belangrijkste overwe– gingen voorzien. Daarbij kunnen de argumenten die vóór de ene variant pleiten ook als tegen argument van de andere gezien worden. 1. JGZ 0-4 jaar als onderdeel van de Zorgverzekering De argumenten zijn: a. Momenteel maakt de 3GZ 0-4 jaar onderdeel uit van het Kruiswerk. Tezamen met de kraamzorg biedt het een volledig integraal pakket ouder– en kindzorg. De huidige plaats van de jeugdgezondheidszorg bij het Kruiswerk draagt ertoe bij, dat een integratie van deze vormen van zorg aan ouder en kind kan worden bereikt. Deze zorginhoudelijke samenhang, pleit ervoor dat de jeugdgezond– heidszorg onderdeel vormt en blijft vormen van de verzekeringsaan– spraken ingevolge de AWBZ/Zorgverzekering. b. Een tweede inhoudelijke overweging heeft betrekking op de samenhang van de JGZ met de aanpalende gezondheidszorg. De zuige– lingen– en kleuterzorg, als onderdeel van ouder– en kindzorg, betreft niet alleen collectieve preventieve zorg, doch tevens individuele preventieve zorg en legt als onderdeel van de totale zorg de directe verbinding met de curatieve zorg. Preventie (zowel collectief als individueel) en curatie zijn in de zuigelingen– en kleuterzorg met elkaar vervlochten. Hier is de vergelijking op zijn plaats met beroepsbeoefenaren in de gezond– heidszorg, die als onderdeel van de normale beroepsuitoefening tal van preventieve activiteiten in het kader van hun curatieve taken ontplooien (bijvoorbeeld huisartsen, fysiotherapeuten en wijkverpleegkundigen). Deze taakopvatting waarborgt de continuïteit van de zorg. Bij deze overweging is ook van belang te onderkennen dat de verzeke– raars hun aandacht niet dienen te beperken tot de curatieve zorg. Ook het voorkomen van ziekten en aandoeningen verdient in het verze– keringsstelsel bijzondere aandacht, juist omdat daarmee uitgaven op het terrein van de curatie kunnen worden voorkomen. c. De jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar vanuit het Kruiswerk wordt verleend door een herkenbaar georganiseerd, laagdrempelig en fijnmazig
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XVI, nr. 102
netwerk van consultatiebureau's. De mate van tevredenheid van de bevolking over de uitvoering van de consultatiebureau-werkzaamheden is erg groot. De bureaus maken bovendien onderdeel uit van de organisatie van het Kruiswerk, die van oudsher grote bekendheid geniet en die een groot bereik heeft. Het grote bereik van de consultatiebureau's draagt ertoe bij, dat de gezondheidstoestand van de kinderen in Nederland tot de beste ter wereld behoort; de vaccinatiegraad van 90% is uniek. d. Door het Kruiswerk wordt gewerkt aan een modernisering van de organisatie van de JGZ, mede op basis van gesignaleerde knelpunten. Zo heeft een aantal kruisorganisaties inmiddels een aparte divisie «Ouder– en Kindzorg» gevormd; bij de overige bevindt deze vorming zich in een vergevorderd stadium. Het uitgangspunt van de divisionering is, dat de «Ouder– en Kindzorg» het meest effectief en efficiënt kan worden aange– boden vanuit een functionele en liefst ook organisatorische eenheid waarin prenatale zorg, kraamzorg en de JGZ 0-4 jaar zijn ondergebracht en waarbij de zorg wordt verleend door speciaal daartoe opgeleide artsen en verpleegkundigen. e. Voorts wordt een verbetering nagestreefd van de afstemming met de jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar. De Landelijke Vereniging van Thuiszorg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging Directeuren Basisgezondheidsdiensten en de Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg voeren overleg om de overdraagbaarheid van gegevens te optimaliseren. Het voornemen is om te komen tot een integraal jeugdgezond– heidszorg-dossier voor 0-19 jarigen. Van belang is, dat daarmee de gemeenten ook een epidemiologisch instrument in handen krijgen om de gezondheidstoestand van hun jeugdige inwoners te bewaken, een gemeentelijke taak bij uitstek. Het lijkt mogelijk dat voor de afstemming van de zorg en de gegevens– overdracht een formele overeenkomst tussen de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt gesloten. 2. Overheveling JGZ 0-4 jaar naar collectieve preventie De argumenten zijn: a. Vanuit een overweging van samenhang voor een adequate, longitu– dinale grootschalige collectieve preventieve jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar ligt één integraal werkmodel vanuit één organisatie voor de hand. b. De realisatie van een ongedeelde inhoudelijke samenhang van de JGZ 0-4 jaar met die voor 4-19 jaar kan leiden tot: - betere mogelijkheden voor longitudinale begeleiding; - een integrale benadering van de gehele ontwikkeling van het kind - in één organisatie optimale mogelijkheden creëren voor vroegtijdige opsporing - het plaatsen van de uitvoering van alle vaccinaties uit het AWBZ-vaccinatieprogramma bij de GGD; deze heeft al tot taak bij te dragen aan de uitvoering van vaccinatie-programma's en bevordering van een optimale vaccinatiegraad. - het ongedeeld uitvoeren van VTO-programma's - de mogelijkheid de uitvoering van een ongedeelde JGZ doelmatiger te laten plaatsvinden, bij de aanwending van menskracht en middelen, ondersteuningsmogelijkheden (schaalgrootte-effect) en proces– en kwali– teitsbewaking. Overdrachtsproblemen, zowel met betrekking tot zorgver–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XVI, nr. 102
leners als dossiers (gelet ook het privacy-aspect) zijn niet meer aan de orde. c. De GGD-en verzorgen een meer «outreaching» preventieve JGZ, in de huidige praktijk vooral gericht op de categorie 4-19 jaar. De GGD-en beperken zich niet tot het kind en de ouder/opvoeder, maar hebben ook expliciete aandacht voor situaties buiten het gezin zoals creches, peuterspeelzalen en leefomgeving (speeltuinen, verkeers– situaties e.d.). d. Door de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid is de GGD-en opgedragen te beschikken over epidemiologische deskundigheid. De mogelijkheden om inzicht te krijgen in de gezondheid van de bevolking (epidemiologie) en het op basis daarvan uitvoeren van interventies nemen toe, indien zij gekoppeld zijn aan de uitvoering van andere preventieve activiteiten. e. De primaire verantwoordelijkheid voor de collectieve preventie van de JGZ ligt in principe bij de overheid. Collectieve preventie, gekenmerkt door een ongevraagd en programmatisch aanbod van zorg (met andere woorden geen marktwerking) is in beginsel een overheidstaak, waarvoor de overheid primair de verantwoordelijkheid zou dienen te dragen. Afweging In de afweging tussen de twee varianten zal het antwoord op de vraag naar de te verwachten winst van een overheveling van de JGZ 0-4 jaar naar de collectieve preventie (tweede variant) ten opzichte van handhaving binnen het nieuwe stelsel van gezondheidszorg (eerste variant) de doorslag moeten geven. De «winst» is van zorginhoudelijke en van financiële aard. De zorginhoudelijke motieven tot overheveling van de ene naar de andere organisatie (onder 2a t/m e genoemd) gaan uit van de veronder– stelde effectiviteit van de andere organisatie. Hier zijn twee kantteke– ningen bij te maken: - De invalshoek van Kruiswerk en GGD'en is verschillend. De voordelen van de ene organisatie kunnen nadelen van de anderen zijn. Hoe is bijvoorbeeld de samenhang van preventieve met curatieve zorg af te wegen tegen het voordeel van een betere longitudinale benadering. - Voor het mogelijk maken van de ene organisatie dient een bestaand systeem in de andere organisatie te worden afgebroken. De financiële gevolgen van een dergelijke overheveling zijn nog niet in te schatten. In mijn opvatting verdient daarom vooralsnog continuering van de huidige situatie de voorkeur, aangezien daarmee de zorginhoudelijke samenhang van de JGZ 0-4 jaar met andere zorgvormen (bijvoorbeeld kraamzorg) het meest wordt gewaarborgd. Tevens biedt het genoemde overleg tussen de LVT en de VNG uitzicht op een zorgvuldige overdracht van de jeugdgezondheidszorggegevens. Daarnaast zou de overheveling impliceren, dat een belangrijk deel van het totale kruiswerkpakket buiten de Stelselherziening wordt geplaatst. Dat betekent een grote verandering voor een voorziening, waar in het kader van de integratie met de gezinsverzorging en de voorbereidings– maatregelen van de Stelselherziening al zoveel van wordt gevergd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XVI, nr. 102
Bovendien verdient het aandacht dat de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar een zodanig onderdeel van het samenhangend zorgpakket betreft, zoals deze nu door het kruiswerk wordt geleverd, dat daarmee het algemene karakter van de voorziening, gericht op de gehele bevolking, wordt gerealiseerd. Mede onder druk van de lopende diskussie is het Kruiswerk in 1989 gestart met een onderzoek naar de kosten-effectiviteit van de eigen jeugdgezondheidszorg: het Project Integrale Evaluatie JGZ 0-4 jaar. Dit door mij gefinancierde onderzoek wordt met behulp van nationale en internationale deskundigen uitgevoerd en bevindt zich thans in de afsluitende fase. De eindrapportage wordt dit voorjaar gepubliceerd. Tevens komen eind dit jaar de resultaten van de evaluatie van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid beschikbaar. Daarmee wordt het mogelijk zowel een evaluatie van de jeugdgezondheidszorg van 0-4 jarigen als van die van de 4—19 jarigen bij de discussie en besiuitvorming te betrekken. Ik acht het wenselijk voor een afgewogen beslissing over de positie van de jeugdgezondheidszorg 0-4 jarigen over deze onder– zoeksresultaten te beschikken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 XVI, nr. 1 )2