Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
26 577
Dioxinen in veevoer
Nr. 22
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 21 juli 1999
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Stellingwerf (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Bos (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Te Veldhuis (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Voorhoeve (VVD), De Boer (PvdA). 2 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, BijleveldSchouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA). Plv. leden: Van ’t Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA).
KST40493 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
De vaste commissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 30 juni 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brieven d.d. 11, 15, 17, 18 en 29 juni 1999 inzake Dioxine (26 577, nr. 11 t/m 15). Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Waalkens (PvdA) was blij dat de Kamer zeer regelmatig wordt geïnformeerd over de stand van zaken als het gaat om de dioxine. Hij vroeg of acties zijn ondernomen om een aantal maatregelen aan te passen en hoe het debat met de productschappen en de maatschappelijke organisaties, zoals Consumentenbond, vorm heeft gekregen. Is het mogelijk om de PCB-opsporingsmogelijkheid te benutten om aan te kondigen dat dioxine is gevonden in bepaalde producten? Wordt dat Europees geaccepteerd? Alle zuivelproducten vallen onder het Europese besluit; dus ook de magere zuivelproducten. Is dat wel terecht? Het vetpercentage in die producten is namelijk lager dan 2. Doet dat wel recht aan de problemen en risico’s die met deze producten worden gelopen? De heer Atsma (CDA) vroeg wat is gedaan met de moties inzake de dioxine die enige tijd geleden in de Kamer zijn aangenomen. Hij vond het belangrijk dat de bron van het kwaad voor een belangrijk deel is getraceerd. De vraag is nu echter wie waarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Er is sprake van een grote schade in de pluimveesector, de zuivelsector en aanverwante sectoren. De staatssecretaris heeft eerder al gezegd dat in principe de veroorzaker van het kwaad daarop zou moeten worden aangesproken. Daar was hij het wel mee eens, maar hij was bang dat hier het gezegde opgaat: van een kale kip kun je niets plukken. Daar komt bij dat de overheid ook inschattingsfouten heeft gemaakt. Kan de overheid dan ook niet aansprakelijk worden gesteld voor delen van de schade? Met een grote meerderheid van stemmen is destijds een motie aangenomen, waarin wordt gepleit voor een Europees bureau voor voedsel, dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
1
waakt over de voedselkwaliteit en voedselveiligheid. In de Europese Commissie is daar niet echt enthousiast op gereageerd. De heer Atsma vond dat onbegrijpelijk. Hij ging ervan uit dat de staatssecretaris pogingen in het werk zal stellen om alsnog te komen tot een uniforme Europese aanpak. Over de communicatie binnen het departement is destijds ook een motie aangenomen. Wat wordt met die motie gedaan? Dit ook in het licht van de recente uitspraken van de nieuwe minister van LNV, die op zijn minst liet doorschemeren dat er niet veel zal veranderen. De heer Atsma wilde ten slotte wijzen op de motie over de grote risico’s voor de voedselveiligheid en de plaats daarin van de vetsmelterijen. In die motie – die overigens onvoldoende steun kreeg in de Kamer – werd aangedrongen op scherpe maatregelen. De Europese Commissie heeft kennelijk ook een vernietigend oordeel over de gang van zaken binnen een aantal Nederlandse vetsmelterijen. Hij was benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op dit oordeel. Hij vond dat, als het gaat om de voedselveiligheid, er geen enkel risico mag worden genomen. De heer Ter Veer (D66) merkte op dat hetgeen staat in de alinea die handelt over de vetopwerkers van de brief van 29 juni, conform is hetgeen hij zich daarbij voorstelt. Nu moet echter het ijzer worden gesmeed als het heet is en een aantal andere punten rondom de voerelementen die in het mengvoer worden gestopt, worden aangepakt. Zo was hij van mening dat er geen kadavers meer in diervoer moeten worden gestopt. Er zijn veel enkelvoudige voedermiddelen die nog beoordeeld moeten worden. Het productschap van diervoerders heeft een slechte staat van dienst. Er moet nu niet willoos en werkloos worden toegekeken. Bovendien is het weer in zwang geraakt om swill uit vliegtuigen, boten en van buitenlandse herkomst te gaan vervoederen. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel, niet alleen voor het productschap diervoerders, maar ook voor de staatssecretaris. De heer Ter Veer was het eens met de stelling op pagina 3 van de brief van 29 juni dat de betrokken partijen zelf verantwoordelijk zijn voor het verhaal van de schade. Het is catastrofaal en enorm in omvang en het heeft grote politieke consequenties gehad in België, maar de materiële schade behoort te worden verhaald daar waar ze is veroorzaakt en dat is in die productieketen. De heer Poppe (SP) merkte op dat het productschap voor veevoeders met LNV heeft besloten om een aantal risicovolle afvalstromen te verbieden, zoals frituurvetten en vetten uit tankwagens en vetputten. Verder heeft de minister van VROM besloten om de sector door te lichten. Wordt dat bedoeld met het lopend onderzoek van de AID en de inspectie milieuhygiëne, waarin de brief van 29 juni over wordt gesproken? Of laat de minister van VROM een apart onderzoek doen door de handhavers in deze afvalverwerkende sector? In de brief van 29 juni schrijven de bewindslieden dat er geen norm was voor dioxine, maar dat nu 6 picogram wordt aangehouden. Op welk moment zal worden gecontroleerd of er dioxine of andere gevaarlijke stoffen in de grondstoffen zitten? Gebeurt dat op het moment dat die grondstoffen in een van die bedrijven binnenkomt of als het van zo’n bedrijf naar de mengvoederindustrie gaat? De grondstoffen worden in het buitenland opgehaald in tankwagens, waar eerst chemicaliën in hebben gezeten en die tussendoor niet worden gewassen. In 1997 had de heer Poppe daar vragen over gesteld. De staatssecretaris schrijft in haar brief dat het AID daar geen onderzoek naar heeft gedaan, omdat het niet hard genoeg was. Hij had echter de bedrijven genoemd waar dat gebeurt. Hij vond dit dan ook geen bevredigend antwoord. Wat gaat er nu gebeuren om te voorkomen dat die tankwagens weer met chemicaliën heen en met vetten terug rijden? Hoe gaat dat gecontroleerd worden? Op het moment
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
2
dat zij aanleveren bij de verwerker? Dat zou goed zijn. Anders wordt het opgebulkt en gemengd en dan komt men altijd onder die 6 picogram uit. Worden er maatregelen genomen zodat partijen die binnenkomen niet gemengd kunnen worden met andere partijen om daarmee onder een bepaalde norm te blijven of aan een bepaalde kwaliteit te gaan voldoen? Wie gaat dat controleren? De handhavers van milieuvergunningen of de KDD, RVV en AID? Hebben die genoeg deskundigheid in huis? Wordt er een team van mensen op gezet die in staat is om steekproefsgewijs te controleren of de spullen die binnenkomen zuiver zijn? De heer Van der Vlies (SGP) vond het tekenend dat er geen normstelling is als het gaat om dioxine in veevoeder. Er is nu een voorlopige norm geïntroduceerd, 6 picogram. Een definitieve norm moet echter nog worden bepaald en internationaal geaccordeerd. Als die norm er is, moet die gecontroleerd en gehandhaafd worden. Daar heeft het kennelijk aan ontbroken. Dat heeft te maken met de internationale vertakking van de toelevering van de veevoederbedrijven. Daarover wordt in de brief van 29 juni ook gesproken als het gaat om de bron van de dioxineverontreining. Wanneer kan die normstelling tegemoet worden gezien? De afkondiging van 10 juni kon na onderzoek door de RVV en AID op 12 juni worden ingetrokken. Wat zat daar achter bij België? Als het om een systeemfout gaat, moet die worden opgespoord en uitgebannen. In Duitsland is een verontreinigde soepkip aangetroffen, die in Nederland is geslacht. Hoever moet worden gegaan om het levende materiaal in de productiegang van het productiebedrijf naar de consument te kunnen traceren? Heeft de staatssecretaris daar een visie over? Hoe wordt daar in de Europese Commissie over gedacht? Zitten er lacunes in het registratiesysteem? Hoe gaat dat internationaal worden opgelost? Over de early-warningproblematiek, het effectief en snel oppikken van signalen die de veiligheid van de voedselketen raken, wordt een extern advies gevraagd. Dat kan nuttig zijn, maar de heer Van der Vlies vreesde dat dat allemaal wel veel tijd gaat kosten. Die tijd wilde hij het apparaat en de bewindslieden liever niet gunnen. De schade is aanzienlijk. De heer van der Vlies was ook van mening dat de overheid niet kan zeggen: zeg maar hoeveel het was, dan zullen wij het geld gireren. Zo werkt dat niet. Maar zal de schade überhaupt te verhalen zijn en op een werkbare termijn? Hij vroeg of er een voorziening kan worden getroffen die helpt om de moeilijkheden die er kunnen zijn te overbruggen, zonder daarbij verplichtingen of aansprakelijkheden over te nemen. De heer Oplaat (VVD) was tevreden dat de Kamer uitgebreid op de hoogte wordt gehouden door het kabinet. In de brief van 17 juni wordt gesproken over het laag risico materiaal en de verwerking van Belgisch slachtafval van niet besmette bedrijven in de Nederlandse destructoren. Waarom heet het «laag risico materiaal», als in de brief wordt gegarandeerd dat dat niet verontreinigd is? Is er contact geweest met het bedrijfsleven over deze maatregel? Kunnen de bewindslieden garanderen dat als gevolg van de samenwerking met de Belgische autoriteiten in elk geval geen besmet materiaal in de Nederlandse voedselketen terechtkomt? De heer Oplaat vroeg hoe het staat met de schadeclaims en of de regering van plan is om bepaalde sectoren die door de dioxinecrisis in problemen zijn gekomen, te gaan ondersteunen. Wat gaan andere Europese lidstaten doen? Wat zijn de gevolgen voor de internationale concurrentiepositie van Nederland? Wie kan voor alle ellende aansprakelijk worden gesteld? Het moge duidelijk zijn dat de vetsmelters aansprakelijk kunnen worden gesteld. Verder is de Belgische regering nalatig geweest en is de Nederlandse regering ook niet ongeschonden uit de strijd gekomen. In de brief van 29 juni maken de bewindslieden zich dan ook wat al te gemak-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
3
kelijk af van het vraagstuk van de aansprakelijkheid. In die brief wordt de verantwoordelijkheid expliciet gelegd bij de Belgische vetsmelters. Kan de staatssecretaris de garantie geven dat bij eventuele schadeclaims de Nederlandse overheid, juridisch gezien, vrijuit gaat? Hoe zit het met het exportbeleid? De heer Stellingwerf (RPF) was blij met het goede informatieniveau. De Nederlandse sector heeft klappen gekregen door de dioxinecrisis. Buiten de eigen schuld om werd men geconfronteerd met de consequenties. Natuurlijk kan dan worden gezegd dat het bedrijfsleven dat de problemen heeft veroorzaakt, zal moeten dokken. Hij was het daar in beginsel wel mee eens, maar van een kale kip is het moeilijk veren plukken. De individuele pluimveehouder komt daar ook niet veel verder mee. Dat geldt ook voor de sector in Nederland. Is er een vergelijking denkbaar met de situatie rond de varkenspest? Ook de varkenshouders werden geconfronteerd met grote schadeposten. Toen is ervoor gekozen om miljarden aan schadeloosstelling uit te keren. De Europese Commissie heeft gemeld dat de lidstaten compensatie mogen verstrekken aan de boeren. Is binnen de EU besproken of het mogelijk is daar een gemeenschappelijke lijn in te trekken? Is bekend hoe groot de schade voor de Nederlandse sector is? Wordt op het niveau van de Europese Unie nagedacht over de vraag in hoeverre het ethisch verantwoord is om omwille van een prijsopdrijvend effect, dieren af te maken? Dat is even aan de orde geweest, maar was gelukkig snel weer van de baan. Het antwoord van de regering De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deelde mee dat in de onderscheiden departementen instructies zijn gegeven op het punt van snelle communicatie binnen de departementen en de horizontale communicatie tussen beide departementen. Heden is aan het bureau Beerenschot gevraagd om op korte termijn over een aantal punten advies uit te brengen. Daarbij ging het met name om de vraag hoe de veiligheid in de hele voedselketen optimaal kan worden gewaarborgd. Daarbij staan drie opdrachten centraal. 1. Analyseer de interne organisatie en communicatie en formuleer zo nodig voorstellen om die te optimaliseren. Daaronder is dan ook begrepen het voornemen van de staatssecretaris om bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een coördinatiepunt in te stellen. 2. Bekijk wat kan worden gedaan in het belang van een eenduidige communicatiestructuur in de richting van de Nederlandse bevolking en de pers en in hoeverre kan worden samengewerkt met consumentenorganisaties en andere relevante instellingen. 3. Doe concrete suggesties voor de organisatie en communicatie rond de risico’s van voedselveiligheid in internationaal verband, waarbij de geldende Europese afspraken uitgangspunt moeten zijn. Hoe kan Nederland daar effectiever mee omgaan? Bij dat alles staat de vraag centraal hoe het voorzorgsprincipe snel, zorgvuldig en doeltreffend in praktijk kan worden gebracht. Er moet geen onnodige paniek worden gezaaid, maar er moet wel open worden gecommuniceerd. De minister had regelmatig contact met de Consumentenbond; steeds als er weer een nieuwe melding kwam, die haar noopte tot aanvullende maatregelen. De Consumentenbond was blij dat zij werden geïnformeerd, maar had geen behoefte om zich te committeren. Daarover moet met consumentenorganisaties worden gesproken, want het zou goed zijn als men het samen eens zou zijn over de vraag of de bevolking moet worden gewaarschuwd en hoe dat moet gebeuren. Op 16 juni heeft het Europees wetenschappelijk comité geadviseerd om
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
4
normen voor de PCB’s vast te stellen en die voor de controle te gebruiken. In melkproducten mag minder dan 100 nanogram PCB’s per gram vet zitten. In pluimveeproducten mag er minder dan 200 nanogram per gram vet zitten. Op 25 juni heeft de directeur-generaal van het desbetreffende directoraat-generaal bevestigd dat de Europese Commissie dit advies heeft overgenomen. Dit is nu de erkende norm. Alle laboratoria die een «sterlab-erkenning» hebben voor de PCB-bepalingsmethoden kunnen voor de controle van die norm ingezet worden. Daardoor kunnen meer testen worden gedaan en is sneller bekend wat er met de producten aan de hand is. Volgens de Europese beschikking moeten magere producten ook onder de maatregel vallen, aangezien men het vetpercentage niet verwaarloosbaar vindt en vet het risicomateriaal is als het gaat om dioxine. Dus ook producten die zo’n 1,5% vet bevatten moeten volgens deze norm worden beoordeeld. De heer Ter Veer zei dat kadavers eigenlijk niet meer in veevoer moeten worden verwerkt. De minister begreep dat emotioneel goed. Veel Nederlanders zullen dat intuïtief ook zo aanvoelen. Kadavers van herkauwers, runderen, schapen en geiten, mogen nu al niet worden verwerkt, dit in verband met BSE-risico. Pluimvee, paarden en varkens worden gedestrueerd volgens Europese normen. Het eindproduct voldoet aan microbiologische parameters en mag volgens Europese normen vervoederd worden voor niet-herkauwers. De destructiebedrijven in Nederland hebben als bijproduct diervoeder, waaronder voeder voor huisdieren. Als er een verbod komt op het verwerken van kadavers in diervoer, zal dat hoge kosten opleveren voor de boeren, aangezien het destructiebedrijf dan geen inkomsten meer heeft uit deze diervoederproductie. Aan de vraag wat er allemaal wel en niet in veevoer mag, zit een rationele en emotionele kant. Er moet een goed evenwicht tussen die twee kanten worden gevonden. De minister zegde toe de Kamer over dit punt nog een notitie toe te sturen. Er is nu een dioxinenorm van 6 picogram. De minister was er voor dat te controleren als de grondstoffen worden geleverd. De onrust is groot geweest. Die onrust kan geringer zijn als men elkaar in Europa eerder waarschuwt en wel op een moment dat de producten nog bij de consumenten kunnen worden weggehouden; dus voordat ze op de schappen liggen. Toen de minister op 10 juni het bericht kreeg uit België dat verdacht veevoer was geleverd aan vier Nederlandse melkveebedrijven, had zij, gezien het voorzorgprincipe, de melkfabriek aan wie die bedrijven geleverd hebben, gevraagd even pas op de plaats te maken. Zij was zeer verbaasd op 12 juni een officiële mededeling uit België te krijgen dat alles wat twee dagen eerder was gezegd, werd geannuleerd. Dat was niet fraai. De minister vond het vervelend dat er in zo’n laat stadium nog een besmette soepkip, die in Nederland was geslacht, in Duitsland boven water is gekomen. Als het bekend was geworden op het moment dat de kippen bij de Nederlandse slachterijen werden afgeleverd, hadden ze allemaal nog terug kunnen worden gehaald. Nu is het wel geprobeerd, maar niet meer gelukt en is er toch nog een in Duitsland boven water gekomen. Zij vond echter dat als er iets gebeurt, de hele keten moet worden nagelopen en er maatregelen moeten worden genomen. Laag risicomateriaal is dierlijk afval van dieren die goedgekeurd zijn voor consumptie, zoals poten. Dat materiaal vormt een laag risico voor de gezondheid van mens en dier. De Belgische regering heeft verzocht een deel van de destructie van dit materiaal over te nemen, zodat zij hun capaciteit konden gebruiken voor hun dioxinerisicomateriaal. De minister heeft daarin toegestemd, aangezien België ook heeft geholpen toen Nederland tijdens de varkenspest een tekort aan destructiecapaciteit had. Het materiaal moest wel een officieel Belgisch certificaat hebben, waaruit bleek dat het echt niet met dioxine was besmet en dat de Belgische
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
5
overheid daarvoor instond. Bovendien nam de Inspectie waren en veterinaire zaken monsters. Zo is geprobeerd het aan alle kanten dicht te schroeien. De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deelde mee dat onmiddellijk na de melding van de Belgische autoriteiten langs diverse sporen is gewerkt. Een spoor was de voerleveranties aan Nederlandse pluimveebedrijven en een ander dat van de voerleveranties aan Nederlandse varkensbedrijven. Er zijn verschillende monsters genomen en geanalyseerd. Alle uitslagen waren negatief. Van de bedrijven die het verdachte veevoer hebben gebruikt zijn de broedeieren bemonsterd, evenals de varkens die het voer hebben gekregen en het vlees van kippen afkomstig van deze bedrijven. Ook daarvan waren alle uitslagen negatief. Vervolgens zijn de vetstromen van de vetopwerkers, waaronder stromen uit de risicoperiode, onderzocht. Ook die uitslagen waren negatief. De uitslagen van de monsters van de grondstoffen die door Rendac zijn gebruikt, waren ook negatief. Een aantal monsters zitten nu in de heranalyse. Zij trok de conclusie dat er geen dioxineverontreiniging van veevoer, geleverd aan pluimvee- en varkensbedrijven in Nederland heeft gespeeld, dat er geen dioxineverontreiniging in Nederlandse pluimvee- en varkensproducten in de desbetreffende ketens is aangetroffen en dat er geen dioxineverontreiniging in Nederlandse vetleveranties is aangetroffen en er tot nu toe – er zijn nog een aantal monsters in heranalyse – geen dioxineverontreiniging in Rendacpluimveedestructiemateriaal is aangetroffen. De monsters zijn overigens niet alleen aangeleverd door de bedrijven zelf, maar er zijn ook monsters getrokken door RVV en AID. Er wordt met de productschappen gesproken over de concrete acties naar aanleiding van deze affaire. Dat gebeurt in goede harmonie. Men is het er nog niet over eens hoe het er precies uit zou moeten zien, maar iedereen is ervan overtuigd dat er maatregelen moeten worden genomen. Dat is al een grote stap voorwaarts. De staatssecretaris was van mening dat de dioxineproblematiek duidelijk is terug te voeren op incorrect handelen van individuele en private marktdeelnemers. Door bestaande handelsstromen en verwevenheid in de sector, zijn ook besmette en verdachte partijen diervoer Nederland binnengekomen. De inschattingsfout van de overheid had met name te maken met de manier van informeren van de consument en de Kamer. Er zijn op het moment dat de zaken bekend werden op 10 en 12 mei bepaalde acties in gang gezet. Door zeer adequaat te reageren op berichtgeving uit België op 10 juni heeft het bedrijfsleven meer schade geleden, dan wanneer die actie niet was ondernomen. België heeft het bericht later weer ingetrokken, maar het bedrijfsleven heeft wel enorme schade opgelopen. Er is dus zeer adequaat gehandeld, maar helaas op verkeerde informatie. Daarom moet de schadeclaim liggen bij degene die de schade heeft veroorzaakt. Zij zag geen reden om een andere gedachtelijn te volgen. De Europese Commissie heeft niet verboden om staatssteun te geven. Dat betekent echter niet dat er een Europese ruif is, waar Nederland ook geld uit zou kunnen halen. De staatssecretaris meende dat er geen sprake moet zijn van staatssteun, aangezien het gaat om incorrect handelen van individuele en private marktdeelnemers, waar dan ook ter wereld. De analogie met de schadevergoeding bij varkenspest is een verkeerde. Bij de varkenspest zijn er bestrijdingsmaatregelen genomen, waarbij schadeloosstellingen een rol speelde. Daarnaast werden dieren overgenomen uit welzijnsoogpunt. Er was op dat moment geen sprake van een vergoeding voor bedrijfsschade, omdat de overheid aansprakelijk zou zijn. Als het gaat om de communicatie op de departementen is een extern adviesbureau, bureau Berenschot, ingehuurd. De opdracht is inmiddels verleend. Het zal een stevig onderzoek zijn, waarin de komende paar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
6
maanden hopelijk goede aanbevelingen uit voortkomen, waar het ministerie daadwerkelijk verder mee kan. In de Landbouwraad hebben de landbouwministers unaniem tegen de Commissie gezegd dat er gewerkt moet worden aan een Europees bureau voor de voedselveiligheid. De Commissie heeft een halfjaar de tijd gekregen om met concrete voorstellen te komen. De staatssecretaris was een nota over diervoer aan het voorbereiden, evenals een kaderwet diervoer, aangezien bepaalde zaken geregeld moeten worden die nu niet geregeld zijn. Zij had al een aantal regelingen laten versnellen en verscherpen. Zij was echter van mening dat het punt van kadavers in diervoer eerst uitgebreid besproken moet worden. Dat punt zal in de nota diervoer aandacht krijgen. In de nota zal verder de vraag aan de orde komen welke grondstoffen in diervoer horen en welke niet en welke kosten men bereid is daarvoor te betalen. Over de swillproblematiek had zij al uitgebreide brieven geschreven en gezegd dat een aantal zaken nader onderzocht worden. Het is onmiskenbaar waar dat de schijnwerpers op dit moment door die dioxineaffaire gericht zijn op de grondstof vet in diervoer. Met name vetten afkomstig van de vetopwerkers hebben de aandacht gekregen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de oorzaak van de affaire bij de Nederlandse vetopwerkers ligt. Wel zijn de risico’s van de werkwijze heel indringend aan het licht gekomen. Met name de onduidelijkheid over de aard en herkomst van grondstoffen is zorgelijk, evenals het feit dat stromen niet voldoende traceerbaar zijn. Er moet meer handhaving en controle komen. Dat is een van de duidelijkste lessen. Op dit moment loopt er een onderzoek van de AID, RVV en de inspectie milieuhygiëne. Mede op basis daarvan zullen nadere maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld voor het voorkomen van verontreiniging met bijvoorbeeld minerale vetten, en zullen de eisen van kwaliteit van vet en het productieproces worden verscherpt. De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ter Veer De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Essers De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 577, nr. 22
7