Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
19 826
Rioleringen
Nr. 25
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 7 januari 2003
1
Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Crone (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Slob (ChristenUnie), Van As (LPF), ondervoorzitter, Van Oerle-van der Horst (CDA), Alblas (LPF), Van den Brink (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Smolders (LPF), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA) en Van Heteren (PvdA). Plv. leden: Geluk (VVD), Verbeet (PvdA), Van Hoof (VVD), Wolfsen (PvdA), Van der Ham (D66), Tichelaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), Meijer (CDA), Rietkerk (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Cornielje (VVD), Van der Staaij (SGP), Schonewille (LPF), Ormel (CDA), De Jong (LPF), Groenink (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Van Loon-Koomen (CDA), Van Velzen (SP), Vos (GroenLinks), Wiersma (LPF), Vietsch (CDA), Ten Hoopen (CDA), Mastwijk (CDA) en Adelmund (PvdA).
KST66222 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 3 december 2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over: – de brief van de minister van VROM d.d. 4 maart 2002 met aanbieding van de notitie Afvalwater buitengebied (19 826, nr. 23); – de brief van de staatssecretaris van VROM d.d. 27 augustus 2002 met aanbieding van het rapport «Haalbaarheidsonderzoek benchmarking rioleringszorg» (VROM-02-807); – de brief van de staatssecretaris van VROM d.d. 15 oktober 2002 met beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de notitie Afvalwater buitengebied (19 826, nr. 24); – de brief van de staatssecretaris van VROM d.d. 17 oktober 2002 inzake het rapport «Technische commissie bodembescherming» (VROM-02-934). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Van Lith (CDA) benadrukt dat op termijn alle panden moeten zijn aangesloten op een rioleringssysteem. Het dilemma is of er gekozen moet wordt voor adequate oplossingen die echter pas ná 2005 gerealiseerd kunnen worden, of voor snelle oplossingen waarmee een en ander wél voor 1 januari 2005 gerealiseerd kan worden. Aanleg en onderhoud van rioleringen hebben een forse vertraging opgelopen vanwege een enorme toename van de kosten en onvoldoende financiële middelen. Er zijn nog 147 000 panden niet aangesloten en gemeenten hebben de schone taak om ervoor te zorgen dat dit wel gebeurt. Die gemeentelijke zorgplicht moet echter wel praktisch worden ingevuld. Het is aan de gemeenten om in overleg met provincies en waterschappen maatwerk te leveren. Gemeenten moeten zelf bepalen of zij rioleringsbuizen of individuele systemen aanleggen, inclusief septic tanks in welke vorm dan ook. Gemeenten zijn niet per definitie eigenaar en beheerder van individuele systemen. Boeren in het buitengebied bijvoorbeeld moeten in overleg met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 19 826, nr. 25
1
de gemeente gezamenlijk een afvalwatersysteem van de grond kunnen krijgen. Het komt aan op creativiteit en flexibiliteit op lokaal niveau. Van burgers en ondernemers kan een eigen bijdrage verwacht worden. Dat past in het principe «de vervuiler betaalt». Het gaat hier echter om een maatschappelijk belang en dat rechtvaardigt dat er een maximum gesteld wordt aan die bijdrage. Indien een burger in het buitengebied woont en daardoor veroordeeld is tot een hogere investering, kan niet verwacht worden dat hij dat alleen moet betalen. Onderschrijft de staatssecretaris het belang van een maximale eigen bijdrage en kan hij inzicht geven in de laatste jurisprudentie hierover? De heer Van Lith verbaast zich over het feit dat 42% van het rioolwater bestaat uit regenwater. Door afkoppeling zou een scheiding kunnen worden aangebracht; dat levert een belangrijke bijdrage aan het oplossen van de afvalwaterproblematiek. Stimulering van ontkoppeling is dan ook een must. Extra inspanningen leiden tot extra lasten. De inzet moet erop zijn gericht, die extra lasten zoveel mogelijk te beperken. Uit een recent onderzoek van het Rathenau-instituut blijkt dat binnen de watersector honderden miljoenen worden verspild. Door het voorkomen van organisatorische versnippering en bestuurlijke competentiestrijd kunnen lasten worden verminderd en bovendien kan benchmarking de meest efficiënte aanpak in beeld brengen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld tientallen procenten besparen als renovatie van riolering wordt gecombineerd met wegenonderhoud. Kan de staatssecretaris komen met voorstellen terzake? De heer Van Lith meent dat er met de door hem voorgestelde praktische aanpak voor iedereen op afzienbare termijn een rioleringssysteem gerealiseerd kan worden. Mevrouw Van Heteren (PvdA) is blij dat het kabinet de integrale kosteneffectieve aanpak van riolering in het buitengebied heeft uitgewerkt in de notitie van 2 maart 2002. Het uiteindelijke doel is een milieuvriendelijk en kosteneffectief afvalwaterbeleid. Bij de uitvoering is er helaas een aantal bottlenecks. De aanpak geschiedt op basis van vrijwillige samenwerking tussen partijen. Dat leidt tot veel gesteggel tussen de verschillende bestuurslagen en tot stagnatie. Hoe kan die aanpak succesvoller gemaakt worden? Kan er ook meer duidelijkheid gegeven worden over de precieze invulling van de verruimde zorgplicht van de gemeenten? Zijn er mogelijkheden om die zorgplicht wat steviger te verankeren zodat er duidelijkheid komt? Er is ook nog veel onduidelijkheid over het gewenste niveau van de iba’s. Ook de herijking van het Gemeentefonds speelt een rol bij dit dossier. Bij de afvalwaterproblematiek hebben nogal wat gemeenten te maken met meer dan evenredige kosten. Hoe wordt de herijking geregeld? Heeft dat nog effect vóór 2005? Het is goed dat door de benchmarking van de rioleringszorg de prestaties van de gemeenten op dit vlak inzichtelijk gemaakt worden. Het moet echter wel duidelijk zijn, welke conclusies men daaruit wil trekken, want cijfers om de cijfers hebben niet zoveel zin. Mevrouw Van Heteren wijst erop dat hoe belangrijk de riolering buitengebieden en alles wat daarmee samenhangt ook is, dit in geen verhouding staat tot de werkelijk grote uitdadingen waarvoor Nederland zich geplaatst ziet op het gebied van de rioleringszorg. Hoe worden de echte grote problemen met betrekking tot overstort, afkoppeling, et cetera opgelost en hoe wordt meer zichtbaar gemaakt welke enorme implicaties het rioleringssysteem heeft en hoe erg het is als daarin nog meer achterstallig onderhoud optreedt, of nog meer doelstellingen niet worden gehaald bijvoorbeeld door bestuurlijke onenigheid? De heer Klein Molekamp (VVD) wijst erop dat in 1990 de riolering van het buitengebied onder minister Alders geregeld is volgens de stand van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 19 826, nr. 25
2
de techniek van dat moment. Het was erg ambitieus en weinig kosteneffectief. De laatste jaren is daarop kritiek gekomen vooral vanuit de landelijke gebieden. Dit heeft geleid tot de motie-Klein Molekamp c.s. (26 401, nr. 18) die drie jaar geleden in de Kamer is aangenomen. Als er riolering wordt aangelegd, komt een deel van die hoge kosten bij de gemeente terecht en als er een iba wordt aangelegd, komen alle kosten voor rekening van de individuele bewoner of ondernemer. Er zit dus eigenlijk een valse variabele in het afwegingsproces. Daarom wilde oud-collega Depla een gemeentelijke zorgplicht in dezen. Die kan ook leiden tot kostenverlagingen omdat er dan goedkoper ingekocht en beheerd kan worden. De heer Klein Molekamp vindt het belangrijk om op een verantwoorde wijze de kosten voor de burger zo laag mogelijk te houden en acht het goed om de gemeentelijke verantwoordelijkheid wettelijk te verankeren. Er is echter al een groot aantal convenanten gesloten tussen provincies en gemeenten. Is het mogelijk om een en ander zodanig te regelen dat die convenanten in plaats komen van een wettelijke regeling? Het is goed dat het Lozingenbesluit gewijzigd wordt. Wanneer is daarvoor een concreet voorstel te verwachten? Er moet wel sprake zijn van een gebiedsgerichte aanpak. Dat is ook belangrijk omdat er de komende jaren heel veel investeringen op dit terrein moeten plaatsvinden, zowel voor riolering als voor waterzuivering. Alleen een goede samenwerking kan de investeringskosten drukken. Het is zeer belangrijk dat de bechmarking wordt voorgezet. De VNG kan daarbij een heel belangrijke rol spelen. Er zitten veel leidingen onder de grond. Daarvoor bestaat geen goed regime. Als er iets aan de riolering moet gebeuren, nemen de kansen op beschadigingen van die leidingen toe. Als er geen goede wettelijke regeling komt met betrekking tot hetgeen er onder de grond plaatsvindt, zouden de rioleringskosten van gemeenten en burgers de komende periode wel eens sterk kunnen stijgen en dat is ongewenst. De heer Van den Brink (LPF) is van mening dat het gemeentebestuur de regierol moet krijgen en zelf moet kunnen uitmaken waar in de gemeente het rioleringssysteem ophoudt en waar het ibasysteem begint. Het is meestal een kwestie van kosten en baten, bovendien ligt het in iedere gemeente verschillend vanwege de bebouwing. De gemeente moet ervoor zorgen dat ieder perceel is aangesloten, hetzij op het rioleringssysteem hetzij door middel van een iba. Als iba’s meer kosten dan de gemiddelde riolering, zijn die meerkosten voor degene die in dat mooie buitengebied woont. De bodembeheerder c.q. de waterbeheerder moet ervoor zorgen dat de iba’s functioneren. En wat is uit milieuoverwegingen de beste inhoudsmaat voor een iba? De heer Van den Brink verwijst naar percelen in het buitengebied die via een stankafsluiter aangesloten zijn op de putten en vraagt zich waarom dat daar niet meer zou kunnen. Waarom moeten die verplicht worden tot een aansluiting op de riolering of op een iba? Antwoord van de regering De staatssecretaris onderstreept het belang van het waterbeheer met de uitspraak van Aristoteles dat de kwaliteit van het bestuur kan worden afgemeten aan de wijze waarop het met water omgaat. Nederland als deltaland vangt ook veel waterstromen uit de rest van Europa op en zorgvuldigheid op alle niveaus is geboden. De keuze of de kosten voor aanleg van een afvalwatersysteem terechtkomen bij het individu of bij de gemeente, wordt op provinciaal niveau gemaakt via het ontheffingenbeleid. Dat maakt het zeer gecompliceerd. Het is begrijpelijk dat er een wettelijk kader gewenst wordt, waarin de zorgplicht van de gemeente wordt vastgelegd. Dat is echter een zeer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 19 826, nr. 25
3
gecompliceerd en tijdrovend proces en staat op gespannen voet met het streven om de afgesproken doelen te realiseren vóór 2005. Alles afwegende, is ervoor gekozen om onder regie van de gemeenten alles eraan te doen om de doelstellingen inhoudelijk te halen en ondertussen het wettelijk kader voor te bereiden. Alles wat geregeld en afgesproken is voordat het wettelijk kader komt, blijft zo en wat er dan op 1 januari 2005 nog niet geregeld is, gaat via het wettelijk kader. De staatssecretaris heeft de indruk dat iedereen probeert om de doelstellingen zo snel mogelijk te bereiken. Het zal er echter om spannen of zij allemaal op 1 januari 2005 gerealiseerd zijn. Begin volgend jaar komt er een evaluatie van de stand van zaken. Er is al veel werk in uitvoering genomen, maar er is veel overleg nodig geweest. Het is moeilijk om nu reeds een eindoordeel te vellen, maar dat gebeurt zo snel mogelijk volgend jaar. Het is de bedoeling om tot kostenreductie te komen. Daarbij zal gekeken worden naar de kosteneffectiviteit van de diverse technieken zijn. Gemeenten moeten in dezen zelf een afweging maken. Het ligt gecompliceerd, want per gemeente zijn er verschillen tussen aanlegkosten en rioolrechten. Wie betaalt wat? Het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) loopt tot juli volgend jaar en behelst het hele beeld van de waterketen, inclusief de kostenkant, de relatie naar OZB, de lokale kosten en de kosten van de rijksoverheid. De staatssecretaris hoopt dat dit onderzoek een helder beeld van de situatie geeft en de regering in staat stelt om een goed besluit te nemen. Dat onderzoek heeft hoge prioriteit omdat het ook van invloed zal zijn op de discussies over de hele waterketen. In de jurisprudentie ontstaat langzamerhand een beeld van wat als een redelijke bijdrage in de kosten beschouwd kan worden. Een bedrag van maximaal 3200 euro wordt niet onredelijk geacht. Zoals blijkt uit het Strategisch akkoord gaat de regering uit van een decentrale aanpak. Op lokaal niveau kunnen goede afwegingen gemaakt worden met betrekking tot de kosten. Het IBO zal meer fundamenteel aangeven waar welke kosten liggen. De staatssecretaris wil absoluut niet de suggestie wekken dat op rijksniveau wordt voorgeschreven hoe de gemeenten hun lokale afwegingen moeten maken. Met betrekking tot de jaarlijkse kosten en de plaatsing van de iba is het uitgangspunt dat de lozer financieel zoveel mogelijk hetzelfde behandeld wordt als degene die aangesloten wordt op de riolering. In verdere gesprekken met de gemeenten zal hierop nogmaals gewezen worden. Er kunnen echter locatiespecifieke omstandigheden zijn die dit niet altijd mogelijk maken. Afkoppelen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van een aantal doelstellingen die te maken hebben met verdroging, et cetera. Afkoppeling is echter niet altijd goed, omdat er helaas soms sprake is van vervuiling van regenwater. Er moet goed gekeken worden waar mogelijkheden tot ontkoppeling bestaan, een en ander in relatie tot de bodemverontreiniging. Een bestaande bebouwde voorraad ontkoppelen is een geweldig kostbare zaak en heeft pas effect op lange termijn. Hiervoor is helaas geen ICES-geld beschikbaar. In nieuwe situaties ligt ontkoppelen anders. Er worden al veel initiatieven ontplooid – zoals het concept van «de lekkende stad»– om ervoor te zorgen dat het water ter plekke op een goede manier opgevangen kan worden. Er moeten nog grote inspanningen verricht worden op het terrein van de riolering. Dat zal behoorlijke investeringen vergen. Benchmarking wordt nu uitgebreid tot 25% van alle aansluitingen. Benchmarking is vooral bedoeld om elkaar scherp te houden en ook op lokaal niveau een goed maatschappelijk debat te entameren. Dat is voor vitalisering van de lokale democratie van buitengewoon belang. Certificering kan een goede oplossing bieden om de kwaliteit van iba’s te garanderen. Dat kan ook in de regelgeving een plek krijgen. Gebiedsgerichte aanpak is de kern van de hier gekozen benadering. Gebiedsgericht houdt immers in dat zaken niet vanuit een sectoraal of ééndimensionaal belang van een overheidslaag benaderd worden, maar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 19 826, nr. 25
4
dat de belangen van Rijk, provincie en gemeenten bij elkaar gebracht worden om een probleem op te lossen. De staatssecretaris meent dat de ondergrondse leidingen een apart overleg verdienen. In het verleden is in een zekere zorgeloosheid van alles in de grond gestopt. Er ligt ongelooflijk veel infrastructuur onder grond maar er is bijna geen informatie-uitwisseling tussen de verschillende partners die daarin aan het woelen zijn. Een goede kartering is uitermate belangrijk. Er is verschillende malen gesproken over de vraag, in hoeverre van rijkswege regels gesteld moeten worden met betrekking tot de inrichting van de ondergrondse infrastructuur. Moet dat door het Rijk geregeld worden of mag verwacht worden dat de gemeentelijke overheid weet waar wat ligt in haar gemeente? Als die informatie inderdaad beschikbaar is, is een zekere aansprakelijkheid wel aan de orde als iemand schade toebrengt aan die infrastructuur. VROM volgt nu een zeer terughoudende lijn in dezen. De staatssecretaris zegt toe, met de minister van VROM van gedachten te wisselen over een plan van aanpak en over eventuele kaderwetgeving. Die kan dan echter alleen de hoofdlijnen betreffen. Circa 158 000 percelen in het buitengebied nog zijn niet aangesloten. De verwachting is dat daarvan ongeveer 63 000 percelen zullen worden aangesloten op riolering en dat uiteindelijk 84 000 zullen zuiveren via een iba. Aan het afkoppelen en opslaan in het buitengebied zitten inderdaad vooren nadelen. Het kan echter wel onderdeel uitmaken van goede afspraken onder regie van de gemeente over hoe problemen in het buitengebied opgelost worden. Daarbij hoeft niets te worden uitgesloten. Desgevraagd merkt de staatssecretaris met betrekking tot de zorgplicht op dat in deze brede benadering de regierol bij de gemeente ligt. Er kunnen ook gebiedsgericht arrangementen gemaakt worden en afspraken met de waterschappen over beheer, et cetera. Maatwerk is iets anders dan een zorgplicht in juridische zin die in een wet verankerd wordt. Als het op zo’n manier geregeld zou worden, vreest hij dat iedereen zich meteen terug gaat trekken achter de formele kaders. De vrijwillige verbreding van de zorgplicht wordt gekoesterd, met de kanttekening dat de wettelijke voorbereiding doorgaat teneinde te voorkomen dat in 2005 nog steeds bekeken moet worden hoe het gebiedsgericht moet worden aangepakt. De staatssecretaris zegt ten slotte toe de Kamer op de hoogte te zullen houden van het overleg met de VNG over de eigen bijdragen. De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Buijs De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Van der Leeden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 19 826, nr. 25
5