2
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987
19874
Vernieuwde taakstelling Vrouwenemancipatie bureaus
Nr. 2
NOTA INHOUDSOPGAVE Inleiding Deel I Evaluatie taakstelling
6
1. 2. 3
6 7
4.
1. 2 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Beleid tot nu toe Ontwikkelingen Noodzaak tot aanpassing van de taakstelling Conclusies
9 11
Deel II Vernieuwde taakstelling
12
Doelsubsidieverlening Taakstelling Doelgroepen Middelen Organisatorische aspecten Financiën Invoering van de Taakstelling Belangrijkste beslissingen
12 13 14 14 15 16 17 18
Noten
18
Bijlage: adressenlijst vrouwen emancipatiebureaus
19
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19874, nrs. 1-2
3
INLEIDING Doel van de nota Sinds het begin van de jaren tachtig is in het kader van het emancipatiebeleid van de regering een dertiental vrouwenemancipatiebureaus gerealiseerd. De subsidieverlening aan deze voorzieningen, op basis van de Subsidieregeling Emancipatievoorzieningen op regionaal niveau, heeft een structureel karakter. Na een vrij langdurige startfase worden de resultaten van dit beleid zichtbaar. De vrouwenemancipatiebureaus hebben de vraagstukken, die op hen afkomen, met voortvarendheid aangepakt, en zijn bezig om zich een centrale positie te verwerven in de ondersteuningsstructuur voor het emancipatieproces op regionaal niveau. Intussen hebben zich in de afgelopen jaren een aantal ontwikkelingen voorgedaan, die hun weerslag hebben op de vrouwenemancipatiebureaus. Deze ontwikkelingen gaven aanleiding tot een bezinning op het beleid ten aanzien van deze bureaus. Gebleken is, dat de taak, die deze voorzieningen geacht worden te vervullen, in het licht van de huidige situatie te breed is geformuleerd en onvoldoende aanknopingspunten biedt voor taakafbakening ten opzichte van andere voorzieningen met een verwante taak. Tijdens het mondeling overleg met de vaste Commissie voor het emancipatiebeleid van de Tweede Kamer (op 17 april 1985') over de vrouwenemancipatiebureaus heeft mijn voorgangster, mw. mr. A. Kappeyne van de Coppello, u toegezegd een evaluatie van het beleid terzake te zullen doen opstellen. Deze toezegging wordt hierbij gestand gedaan. Gezien mijn voornemen om dit beleid met voortvarendheid voort te zetten, acht ik het moment gekomen om dit waar nodig bij te stellen. De nota heeft derhalve tot doel om de vrouwenemancipatiebureaus een duidelijker plaats te geven in de ondersteuningstructuur voor het emancipatieproces in de samenleving. Daartoe wordt een vernieuwde doelstelling voor de subsidieverlening geformuleerd alsmede een reeks van daarop afgestemde functies, die de bureaus in de komende periode zullen moeten vervullen. Met deze evaluatie en bijstelling van beleid wordt de beleidsontwikkeling ten aanzien van dit onderdeel van het subsidiebeleid afgerond. Daarmee breekt het ogenblik aan om een volgende stap te zetten. Deze zal gaan in de richting van decentralisatie van de subsidieverlening naar provincies respectievelijk grote gemeenten. Wanneer in een provincie of gemeente de situatie daar naar is en het verzoek daartoe mij bereikt dan zal ik de subsidiëring van een vrouwenemancipatiebureau aan die provincie of gemeente overdragen. Of de situatie daar rijp voor is zal vooral moeten blijken uit de overeenstemming over de overdracht die moet zijn bereikt tussen het provincie- respectievelijk gemeentebestuur en het bestuur van het desbetreffende bureau. Zoals uit deze opzet blijkt, streef ik er niet naar alle bureaus tegelijkertijd te decentraliseren. Mijn bedoeling is juist om rekening te houden met regionale verschillen en geen situatie te forceren. Dit betekent ook dat ik er niet op mik om aan het einde van deze kabinetsperiode reeds alle bureaus te hebben overgedragen. Ik stel mij voor in 1988 een begin te maken met de overdracht en in 1 990 een aantal bureaus overgedragen te hebben. Ik de daaropvolgende periode van vier jaar zullen de overige bureaus volgen. Inbreng vanuit de bureaus Deze vernieuwde taakstelling is in hoge mate geënt op de richting, die de bureaus zelf al voor hun verdere ontwikkeling aangeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
4
Meer in het bijzonder is op twee momenten uitdrukkelijk gevraagd om hun inbreng bij de onderhavige beleidsontwikkeling. Ten eerste is in het afgelopen voor jaar een gesprek gevoerd met ieder vrouwenemancipatiebureau afzonderlijk. Daarin is gevraagd om een visie te geven op hun huidige functie alsmede op wenselijke veranderingen daarin. Ten tweede is onlangs in een vergadering van het Landelijk Overleg Emancipatie Steunpunten (een regelmatig overleg tussen de medewerksters van de vrouwenemancipatiebureaus) mondeling de ambtelijke gedachtenvorming uiteengezet met het oog op een toetsing daarvan aan de ideeën van de LOES. Opbouw nota De nota is opgebouwd uit twee delen. Het eerste bevat de resultaten van de beleidsevaluatie, die heeft plaatsgevonden. Achtereenvolgens wordt teruggeblikt op de oorspronkelijke bedoeling van dit subsidiebeleid, en worden relevante ontwikkelingen geschetst alsmede de knelpunten, die zichtbaar zijn geworden. Tot slot worden conclusies geformuleerd. Het tweede deel bevat een vernieuwde doelstelling voor de subsidieverlening, en een daarop aansluitende taakstelling in termen van te vervullen functies. Voorts een aanduiding van de doelgroepen en middelen, alsmede een uiteenzetting over de voorwaarden, die deze taakstelling mede moeten mogelijk maken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19874, nrs. 1-2
5
DEELI
EVALUATIE TAAKSTELLING
1 . Beleid tot nu toe 1.1. Beleidsontwikkeling In 1978 bracht de toenmalige Emancipatiecommissie het «Voorbericht emancipatiewerk en aktiverend netwerk» 2 uit, waarin onder meer werd geadviseerd om regionale vrouwenbureaus op te richten. In het advies «Regionale vrouwenbureaus in het kader van een activerend netwerk» 3 en het advies «Landelijk Vrouwenbureau» 4 , beide van 1979, werden de gedachten over de vrouwenbureaus in het Voorbericht nader uitgewerkt. Naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen besloot staatssecretalis mw. J. G. Kraaijeveld-Wouters in 1979 tot de realisering van een vrouwenemancipatiebureau in elke provincie en eventueel in enkele grote steden. (Nadien is bepaald dat hiervoor in aanmerking komen: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag). Haar standpunt is verwoord in de nota Provinciale Vrouwenemancipatiebureaus 5 . Als beleidsdoel werd geformuleerd: «het scheppen van voorwaarden voor veranderingen, die betrekking hebben op de positie van vrouwen en mannen in de samenleving en het verruimen van hun keuzemogelijkheden 6 . In de nota wordt het vrouwenemancipatiebureau gezien als een service-instituut «waar vooral de zo rijk geschakeerde en op verschillende wijzen georganiseerde vrouwenbeweging (vrouwenbonden, groepen, organisaties) een beroep op kan doen voor wat betreft ondersteuning, stimulering, informatieverstrekking en activering etc». Daarnaast zou het bureau ook een voorlichtings- en activeringsfunctie moeten vervullen naar instellingen, particuliere organisaties en overheden met het oog op stimulering van veranderingen in de diverse maatschappelijke sectoren. In beginsel is er geen beperking wat betreft het werkterrein en de instellingen, waarop het vrouwenemancipatiebureau de aandacht zou kunnen richten, aldus de nota7. Het in de nota geformuleerde beleidsconcept ligt ook ten grondslag aan de Subsidieregeling emancipatievoorzieningen op regionaal niveau8. Daarin worden de volgende functies vermeld, die de vrouwenemancipatiebureaus moeten vervullen (artikel 3, tweede lid): a. ondersteuning en stimulering, onder andere door middel van informatie en advies, van emancipatiegroeperingen en van degenen die emancipatie-activiteiten opzetten of willen gaan opzetten; b. advies en informatie aan groepen vrouwen en individuele vrouwen; c. voorlichting en activering, gericht op particuliere organisaties en groeperingen alsmede op de overheid, met als doel het bij deze organisaties en groeperingen en bij de overheid bevorderen van een grote mate van emancipatiegerichtheid en van het voeren van emancipatiebeleid; d. het ter beschikking stellen van documentatiemateriaal; e. het signaleren van knelpunten bij de daarvoor in aanmerking komende particuliere organisaties en groeperingen en bij de overheid. In een brief aan de provincies9, formuleerde staatssecretaris mw. drs. H. d'Ancona haar standpunt ten aanzien van enkele aspecten van dit beleid. Zij opende daarin ondermeer de mogelijkheid om regionale steunpunten op te richten in plaats van één centraal provinciaal punt. Voor meer gedetailleerde informatie over deze ontwikkelingsfase verwijs ik u naar het «Overzicht van de vrouwenemancipatiebureaus per 1 mei 1984» dat in 1984 aan de vaste Commissie voor het emancipatiebeleid van de Tweede Kamer is aangeboden' 0 . 1.2. Gerealiseerde bureaus In 1981 is het Drents Vrouwenburo opgericht. Na grondige voorbereiding konden in de loop van 1 983-1986 de overige thans functionerende vrouwenemancipatiebureaus worden gerealiseerd. De meeste gingen in 1 984 van start. De bureaus zijn dus over het algemeen nog maar betrekkelijk korte tijd werkelijk in bedrijf.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19874, nrs. 1-2
6
Concreet is de stand van zaken per 1 januari 1987 aldus: • in totaal zijn er nu 13 vrouwenemancipatiebureaus: in elf provincies alsmede in de steden Den Haag en Amsterdam; • een onderzoek naar de behoeften aan een vrouwenemancipatiebureau is gestart in Rotterdam en wordt naar verwachting ondernomen in de nieuwe provincie Flevoland. Hieruit zal dus mogelijk nog een tweetal nieuwe bureaus kunnen resulteren12. In de naamgeving is als regel de term «steunpunt» in plaats van «vrouwen (emancipatie) bureau» gebruikt of heeft men nog andere omschrijvingen gekozen. In overeenstemming met de voorwaarde, die de subsidieregeling terzake stelt", zijn de besturen zodanig samengesteld, dat daarin de verschillende geledingen van het emancipatieveld op evenwichtige wijze zijn weerspiegeld. Ongeveer de helft van de provinciale vrouwenbureaus is gevestigd in één, provinciaal, kantoor. Iets meer dan de helft heeft het werk verdeeld over een aantal regionale kantoren, al of niet met aanwijzing van één als hoofdkantoor. 2. Ontwikkelingen Het beleidsconcept, op basis waarvan deze voorzieningen in het leven zijn geroepen, ontstond in een tijd, toen de zogenaamde tweede feministische golf de emancipatiebeweging van vrouwen nieuw élan had gegeven. Inmiddels hebben zich ontwikkelingen voorgedaan, die van invloed zijn op het functioneren van de bureaus. Ik doel hiermee op ontwikkelingen in de vrouwenbeweging, het krachtenveld waarbinnen de vrouwenemancipatiebureaus moeten opereren, en in de bureaus zelf. 2.1. Vrouwenbeweging Ongeveer vanaf het begin van de jaren tachtig veranderde de aanpak van de vrouwenbeweging. Actieve groepen kozen vaak uitdrukkelijk een bepaald maatschappelijk terrein of probleemveld als uitgangspunt voor de activiteiten. Deze hielden veelal in dat er uit ontevredenheid met het reguliere aanbod een alternatief aanbod voor vrouwen werd verzorgd. Allengs richten de activiteiten zich ook op het bevorderen van structurele veranderingen binnen het reguliere circuit op het betrokken terrein. Voordien lag het uitgangspunt voor de activiteiten veelal in «de onvrede bij vrouwen». Analyse en bewustwording kregen veel aandacht, naast het formuleren van actiepunten. Praatgroepen en assertiviteitstrainingen mochten zich in een grote belangstelling verheugen. Eveneens in deze periode groeide binnen de vrouwenbeweging het besef dat vrouwenemancipatie niet voor alle vrouwen op dezelfde wijze kan verlopen. Vrouwen werden niet langer als één samenhangende groep gezien. Er vond differentiëring plaats naar categorieën vrouwen en daarop werden de activiteiten afgestemd. Tenslotte trad een zekere «verzakelijking» en professionering op. Werd aanvankelijk veelal principieel gekozen voor het onbetaald werken aan de emancipatie van vrouwen, nu werd het aanvaard om in betaalde functies bij te dragen aan het emancipatieproces. Niettemin moet niet worden vergeten, dat er naast deze duidelijke tendens tot specialisering tegelijkertijd ook activiteiten plaatsvinden, die te zamen het gehele spectrum bestrijken, dat reikt van een eerste kennismaking met emancipatie, naar bewustwording van de eigen positie als vrouw in deze samenleving tot het ondernemen van activiteiten, die kunnen leiden tot verandering in de persoonlijke situatie of in de maatschappelijke structuren. 2.2. Krachtenveld Mede als gevolg van de hiervoor geschetste ontwikkelingen binnen de vrouwenbeweging is het krachtenveld, waarbinnen de vrouwenemancipatiebureaus moeten functioneren, belangrijk veranderd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
7
Allereerst is er een veelvoud aan vrijwillige initiatieven ontstaan ten opzichte van het aantal, waarvan in de jaren zeventig sprake was. Het aantal vrouwengroepen, dat potentieel een beroep kan doen op de bureaus, nam dus sterk toe. Daarnaast zijn er op landelijk niveau en op regionaal/lokaal niveau betaalde vrouwenprojecten ontstaan, die op specifieke terreinen emancipatieontwikkelingen ondersteunen en stimuleren. Te denken valt aan het Landelijk Steunpunt Vrouw en Werk, en de regionaal werkende vrouwenwerkwinkels. Of aan het Landelijk Steunpunt Vrouwenhulpverlening, en een aantal experimentele projecten op het gebied van de vrouwenhulpverlening of projecten ter bestrijding van sexueel geweld. Tevens ontwikkelt zich op regionaal niveau een groeiend aantal gespecialiseerde vrouwenprojecten, die op vrijwillige basis vergelijkbare taken uitvoeren als de betaalde projecten. Naast de vrouwenemancipatiebureaus zijn er dus ook andere voorzieningen ontstaan ter ondersteuning en stimulering van het emancipatieproces. Binnen de gevestige instellingen en instanties neemt het aantal personen, veelal vrouwen, toe die de emancipatiedoelstellingen onderschrijven en zich beijveren om deze ingang te doen vinden in het beleid van de eigen organisatie. De potentiële cliënten van de bureaus bevinden zich dus niet meer uitsluitend in de vrouwenbeweging buiten de reguliere structuren, maar in toenemende mate ook daarbinnen. Ten slotte vindt binnen de landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden - zij het in uiteenlopende mate - emancipatiebeleidsontwikkeling plaats. Dit kan veranderingen in de werkwijze van de bureaus met zich meebrengen. 2.3. Vrouwenbureaus De ontwikkelingen in de vrouwenbeweging en de veranderingen in het hun omringende krachtenveld hebben hun weerslag gevonden op de vrouwenemancipatiebureaus. Het meest prominent is de invloed, die de tendens naar specialisering heeft uitgeoefend op de invulling van de taken van de bureaus. Een aantal bureaus, met name die recentelijk zijn opgericht, is zich direct bij de start gaan specialiseren op een beperkt aantal maatschappelijke terreinen. Andere, en met name bureaus die al vrij vroeg zijn ontstaan, hebben hun taakstelling aanvankelijk opgebouwd vanuit de functies, die in de nota Provinciale Vrouwenemancipatiebureaus zijn geformuleerd. Ook daar komt evenwel met de jaren eenzelfde tendens tot specialisering naar terreinen tot uiting, die overigens niet overal even sterk is doorgezet. Ook in de doelgroepen en werkwijze van de bureaus treden verschuivingen op. Voor zover het beleid van een bureau overwegend gebaseerd is op het oorspronkelijk concept, ligt het accent op de ondersteuning van die vrijwilligersactiviteiten van de vrouwenbeweging waarin met name de individuele emancipatie van vrouwen centraal staat. Naarmate meer specialisering naar terreinen heeft plaatsgevonden, worden in toenemende mate ook emancipatiegevoelige personen, die werkzaam zijn binnen de reguliere structuren, tot doelgroep van het vrouwenbureau. Door verbindingen aan te brengen tussen de autonome vrouwenbeweging en dit «professionele» veld richt men zich op structurele veranderingen op een bepaald maatschappelijk terrein. Bijvoorbeeld coördineert het Drents Vrouwenburo een provinciaal platform vrouwenhulpverlening, waaraan hulpverleensters binnen en buiten de reguliere instellingen deelnemen. Onder meer door middel van trainingen vrouwenhulpverlening ondersteunt en stimuleert het vrouwenburo degenen, die binnen de reguliere instellingen de visie en methodiek van de emancipatiebeweging willen integreren. Tenslotte heeft een aantal vrouwenemancipatiebureaus gekozen voor bepaalde categoriën vrouwen waaraan extra aandacht wordt geschonken in verband met de specifieke problemen, die de betreffende groep
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
8
ontmoet. Zo legt men bij voorbeeld in een aantal bureaus uitdrukkelijk een prioriteit bij de buitenlandse en «zwarte» vrouwen. 3. Noodzaak tot aanpassing van de taakstelling 3.1. Positieve resultaten Deze evaluatie beperkt zich tot het functioneren van de taakstelling van de bureaus als basis voor hun werkzaamheden. De evaluatie strekt zich niet uit tot het geheel van de werkzaamheden van de bureaus. Niettemin kan in algemene zin worden geconstateerd dat er door de bureaus in korte tijd veel werk verzet en veel initiatief ontplooid is. Deze inspanningen beginnen duidelijk hun vruchten af te werpen. Dit is mede te danken aan het feit, dat de bureaus erin zijn geslaagd om de veranderingen, die zich in het hun omringende veld voltrokken, in hun aanpak te integreren. Zij kregen daar ook de ruimte voor, die in dit opzicht zeer nuttig is gebruikt. De ervaringen tot nu toe geven mij alle aanleiding te verwachten, dat de vrouwenemancipatiebureaus hun positie nog meer zullen verstevigen, en ook in de toekomst een zeer nuttige rol zullen kunnen vervullen binnen de totale infrastructuur ter ondersteuning van het vrouwenemancipatieproces. Wanneer ik hieronder inga op een aantal knelpunten, dan doe ik dat tegen deze positieve achtergrond. Een bezinning op dit moment dient er juist toe om de beleidskoers voor de komende periode zorgvuldig uit te zetten, en daarmee het effect van dit beleid te optimaliseren. 3.2. knelpunten In het beleid zijn in de afgelopen jaren een aantal knelpunten aan de dag getreden. Deze vinden hun oorzaak in de hiervoor geschetste ontwikkelingen alsmede in een aantal factoren, die daar los van staan. Ik noem de volgende: - uiteengroeien van de bureaus Zoals hiervoor al is beschreven bestaan er vrij aanzienlijke verschillen tussen de afzonderlijke bureaus wat betreft de taken, die zij vervullen. Deze verschillen komen ook tot uiting in de uiteenlopende naamgeving. Gedeeltelijk zijn deze verschillen terug te voeren op de sociaal-geografische verschillen tussen de provincies/grote gemeenten. Deze differentiëring moet zonder meer als positief worden gezien. Allengs zijn echter ook verschillen ontstaan als gevolg van uiteenlopende opvattingen over het doel van dit beleid. Deze situatie is onwenselijk, omdat het de herkenbaarheid van de bureaus als categorie voorzieningen niet bevordert. - moeilijkheden met profilering Voorts heeft een aantal bureaus moeite (ondervonden) bij het uitzetten van de eigen koers, en derhalve ook bij de profilering van de eigen functie naar buiten. Ook dit schaadt de herkenbaarheid en staat een optimaal functioneren in de weg. -
overbelasting Bij veel bureaus is sprake van een chronische overbelasting. De sterk in aantal en soort toegenomen initiatieven binnen de vrouwenbeweging maken het welhaast onmogelijk om op alle verzoeken aan ondersteuning in te gaan. Ook lopen de vraagstukken, waarvoor een beroep op het bureau wordt gedaan, vaak zozeer uiteen, dat het niet goed mogelijk is om in alle gevallen een adequaat antwoord te bieden. Op grond van hun huidige taakstelling worden zij echter wel verondersteld dit te doen. - risico van overlapping en problemen met taakafbakening Een ander soort knelpunten ligt in de sfeer van onduidelijke taakafbakening en kans op overlapping tussen de bureaus en andere voorzieningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
9
Daarbij gaat het vooral om landelijke en regionale/plaatselijke vrouwenprojecten die zich hebben gespecialiseerd op een bepaald deelterrein van het emancipatievraagstuk. De ontwikkeling in de richting van specialisering binnen veel vrouwenemancipatiebureaus brengt beide onderdelen van de ondersteuningsstructuur in principe dicht bij elkaar. Hoewel er in de praktijk nog geen ernstige problemen zijn opgetreden, vraagt de situatie wel om verduidelijking. Dezelfde situatie kan zich ook voordoen tussen vrouwenemancipatiebureaus en algemene voorzieningen, die expliciet aandacht gaan schenken aan activiteiten van (groepen) vrouwen. Een afstemmingsprobleem is ook ontstaan rond de zogenoemde «steunfunctie emancipatiewerk». Vóórdat de Tijdelijke Rijksbijdrageregeling ter stimulering van emancipatiewerk (RBR-EW) tot stand kwam, functioneerden in de meeste provincies zogenoemde VOS-consulentes (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving). Zij ondersteunden de plaatselijke werkgroepen, die de VOS-cursussen organiseerden. Deze functies zijn in 1980 subsidietechnisch opgenomen in de genoemde regeling. Sindsdien hebben zij veranderingen ondergaan waartoe de formulering in de RBR-EW ook de ruimte bood. Dit heeft er soms toe geleid dat niet geheel duidelijk meer was, wat beide, de steunfuncties en de bureaus, onderscheidt. Vooral provinciale besturen hebben dit als probleem gevoeld. In dezelfde sfeer ligt het probleem, dat in sommige provincies onvoldoende onderscheid wordt gezien tussen deze, gespecialiseerde emancipatie-voorzieningen en de specifieke functie van een Vrouwenraad. 3.3. Oplossingen Het voorgaande wijst erop, dat de inhoud van de taakstelling (zie onder 1.1.) te ruim is geformuleerd in het licht van de huidige situatie. Het is te veel en laat te veel ruimte voor uiteenlopende invullingen van de taak. Bovendien is deze taak niet gedefinieerd als deel van een groter geheel. De oplossing van de gesignaleerde knelpunten kan mijns inziens mede gevonden worden in: - een nadere toespitsing van de taak van de vrouwenemancipatiebureaus in duidelijk contrast met de overige onderdelen van de ondersteuningsstructuur, en - verbeteringen in de voorwaarden, die de taakvervulling mogelijk moeten maken. 3.4. Evaluatie enkele afzonderlijke taken Op enkele taken, die deel uitmaken van de huidige taakstelling, wil ik uitvoeriger ingegaan. Dit betreft de functies b en d (zie onder 1.1.). De taak om aan individuele vrouwen advies en informatie te verschaffen zorgt in de praktijk voor nogal wat problemen. Voor de zeer uiteenlopende vragen om ondersteuning in de eigen privé-situatie, die vrouwen aan de bureaus voorleggen, is een grondige kennis van in principe alle maatschappelijke terreinen vereist alsmede van de per terrein relevante emancipatie-aspecten. Dit is niet te realiseren en ook niet wenselijk. In de notitie over Ombudsvrouwen 13 van mijn voorgangster, mw. mr. A. Kappeyne van de Coppello, is dit aspect uitvoerig belicht. Als algemene lijn wordt daarin aangegeven, dat de functie hulp aan individuele vrouwen door middel van informatie, advies, ondersteuning en doorverwijzing bij voorkeur gekoppeld zou moeten worden aan projecten, die zich specialiseren op een bepaald deelterrein van het emancipatievraagstuk. Per deelterrein moet worden beoordeeld, of en zo ja in welke mate, er behoefte bestaat aan een dergelijk (tijdelijk) apart aanbod voor vrouwen. Een vergelijkbaar knelpunt doet zich voor rond de taak om documentatiemateriaal ter beschikking te stellen. De tijd en deskundigheid om deze functie zodanig te vervullen, dat een volwaardig regionaal documentatie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
10
centrum ontstaat zijn niet voorhanden. Het is echter, mede vanwege het kostenaspect ook niet wenselijk om daarnaar te streven. Veeleer zal gestreefd moeten worden naar integratie van de emancipatie-invalshoek in de reguliere voorzieningen op bibliotheek- en documentatiegebied. Deze overwegingen geven mij aanleiding om beide functies uit het takenpakket te schrappen. 4. Conclusies Het voorgaande resumerend kom ik tot de volgende conclusies. Het beleid met betrekking tot de vrouwenemancipatiebureaus biedt goede perspectieven voor de toekomst mits er een aanpassing plaatsvindt in de taakstelling van deze voorzieningen. Met het formuleren van een nieuwe taak moet worden bereikt: • dat de vrouwenemancipatiebureaus een duidelijker plaats krijgen in het geheel van de ondersteuningsstructuur op emancipatiegebied; • dat de effectiviteit van het werk wordt vergroot; • en dat de werkbelasting wordt verminderd. Gegeven de huidige situatie alsmede de ontwikkelingen, die wij in de nabije toekomst mogen verwachten, zal er een toespitsing moeten plaatsvinden op een beperktere funktie, die aansluit bij de tendensen binnen de vrouwenbeweging, en die een zinvolle schakel vormt in het geheel van de ondersteuningsstructuur voor het emancipatieproces in de samenleving. Aan de ene kant zal er een duidelijke richting moeten worden aangegeven, terwijl er aan de andere kant voldoende flexibiliteit moet worden gegarandeerd om een creatieve aanpak van nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, en om het werk van het vrouwenemancipatiebureau te kunnen laten aansluiten bij de regionale situatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
11
DEEL II
VERNIEUWDE TAAKSTELLING
Zoals ik hiervoor heb gesteld, moet het vervolgbeleid met betrekking tot de vrouwenemancipatiebureaus worden voorzien van een stevige basis in de vorm van het aanpassen van de taakstelling. Daarover gaat dit deel van de nota. Doordat de bureaus als geheel een onderdeel vormen van het subsidiebeleid als middel van het emancipatiebeleid, heeft deze aanpassing gevolgen voor de formulering van het subsidiedoel. 1. Doelsubsidieverlening 1.1. Doelstelling De onder I.4 genoemde conclusies vormen de uitgangspunten voor het opnieuw te formuleren doel, op grond waarvan de subsidieverlening aan de vrouwenemancipatiebureaus zal worden voortgezet. Op basis van deze uitgangspunten kom ik tot de volgende beleidsdoelstelling: De vrouwenemancipatiebureaus moeten het instrument zijn, dat op regionaal niveau structurele emancipatie-ontwikkelingen op gang brengt, en wel in samenwerking met de vrouwenbeweging in het werkgebied, en in samenhang met de voorzieningen, die op landelijk niveau ondersteuning bieden aan structurele emancipatieontwikkelingen. 1.2. Toelichting op beleidsdoel Een aantal aspecten in deze doelstelling behoeft nadere toelichting. • Met het begrip «regionaal» wordt verwezen naar zowel het provinciaal niveau als het grootstedelijk niveau van de betrokken gemeenten, Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. • De term «structureel» geeft aan, dat de vrouwenemancipatiebureaus primair de opdracht krijgen om hun activiteiten doelbewust te richten op het bevorderen van veranderingen in structuren ten gunste van vrouwen. Daarmee staat bijvoorbeeld in contrast het ondersteunen en stimuleren van de individuele emancipatie van vrouwen. In het beleid van de vrouwenemancipatiebureaus zal het strategische aspect een vrij groot accent moeten krijgen. • De taak om veranderingen in structuren te bevorderen moet niet statisch maar dynamisch worden ingevuld. Daarop doelt de zinsnede «emancipatie-ontwikkelingen op gang brengen». Daarmee wordt beoogd om twee soorten knelpunten te vermijden. In de eerste plaats wordt ermee beoogd, dat er geen doublures ontstaan in het functioneren van vrouwenemancipatiebureaus en naar deelterreinen gespecialiseerde emancipatiesteunpunten en projecten op zowel landelijk als lokaal en provinciaal niveau. De taakafbakening tussen de diverse geledingen in de ondersteuningsstructuur kan daardoor worden verhelderd. In de tweede plaats kan ermee worden voorkomen, dat de vrouwenemancipatiebureaus worden overbelast, doordat zij de verantwoordelijkheid behouden over een toenemend aantal projecten. In deze visie moeten de vrouwenemancipatiebureaus bij uitstek hun taak zien in het initiëren en tot ontwikkeling brengen van projecten, die na enige tijd zelfstandig verder kunnen dan wel door anderen kunnen worden voortgezet. • Met nadruk wordt de samenwerking met de vrouwenbeweging in het betrokken werkgebied vermeld. Het vrouwenemancipatiebureau moet er immers toe bijdragen, dat de visie, inzichten en methoden, die door de vrouwenbeweging worden ontwikkeld, worden geïntroduceerd in de structuren van onze samenleving. Het kan dus niet zo zijn, dat de vrouwenemancipatiebureaus hun beleid geheel los van het betrokken emancipatieveld zouden ontwikkelen. Anderzijds draagt het vrouwenemancipatiebureau de verantwoordelijkheid voor het eigen beleid en moet het daarover zelfstandig kunnen beslissen. • De samenhang met de landelijke emancipatie ondersteuningsvoorzieningen wordt in de geformuleerde doelstelling benadrukt om daarmee de aandacht te vestigen op de noodzaak tot wederzijdse aanvulling en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 374, nrs. 1-2
12
versterking van beide niveaus. Globaal zal deze samenhang hieruit moeten bestaan, dat de landelijke voorzieningen de inhoudelijke verdieping (analyse, methodieken) en de strategische hoofdlijnen van een bepaald deelterrein van het emancipatievraagstuk ontwikkelen en aanbieden, terwijl de vrouwenemancipatiebureaus bijdragen aan de geografische verspreiding van hetgeen landelijk wordt ontwikkeld door in hun werkgebied initiatieven te nemen, alsmede aan het overbrengen van signalen vanuit de regio naar het landelijk niveau. Uiteraard moet er ook samenhang worden nagestreefd tussen het functioneren van de vrouwenemancipatiebureaus en van lokale/regionale emancipatieprojecten, maar deze samenhang zal primair bestaan uit een goede taakafbakening. 2. Taakstelling 2.1. Functies In deel I onder 1.1. zijn de huidige functies opgesomd. De rol, die de vrouwenemancipatiebureaus volgens de nieuwe beleidsdoelstellingen moeten vervullen, komt tot uiting in de uitoefening van een nieuwe reeks functies te weten: • een ontwikkelingsfunctie • een signaleringsfunctie • een coördinatiefunctie • een informatiefunctie. De drie laatstgenoemde functies kunnen worden beschouwd als voorwaardenscheppend ten opzichte van de eerstgenoemde functie die meer direct moet bijdragen aan de realisering van de beleidsdoelstelling. 2.2. Toelichting op functies Ter toelichting moge het volgende dienen. 2.2.1. Ontwikkelingsfunctie De vrouwenbureaus moeten het relevante veld ondersteunen in de ontwikkeling van externe projecten die gericht zijn op de structurele aanpak van knelpunten. Met een «project» wordt in dit verband bedoeld een geheel van samenhangende activiteiten. De vorm van deze activiteiten kan uiteenlopen al naar gelang de aard van het op te lossen knelpunt. Zoals onder 1.2. is uiteengezet moeten de projecten een tijdelijk karakter hebben. Een project kan leiden tot de integratie van emancipatiedoelstellingen, visies en methoden in bestaande structuren, of tot het creëren van (tijdelijke) categoriale voorzieningen voor vrouwen. Bij ieder project moet aandacht worden geschonken aan de inhoud van de gewenste veranderingen en aan de weg, waarlangs die kunnen worden bereikt (strategie). 2.2.2. Signaleringsfunctie De vrouwenemancipatiebureaus moeten, samen met het relevante veld, knelpunten opsporen en deze ter kennis brengen van daarvoor in aanmerking komende overheden, instanties en organisaties en van de relevante landelijke emancipatievoorzieningen. 2.2.3. Coördinatiefunctie De vrouwenemancipatiebureaus verkeren in een positie die gunstig is voor het bevorderen van verbindingen tussen de verschillende geledingen en niveaus in het hun omringende krachtenveld. Zij moeten deze positie benutten en diverse verbanden aanbrengen, die als basis kunnen dienen van waaruit veranderingen in structuren kunnen worden bevorderd. 2.2.4. Informatiefunctie De vrouwenemancipatiebureaus moeten fungeren als knooppunt van veelsoortige informatie over emancipatieontwikkelingen en activiteiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
13
Zij moeten ervoor zorgen, dat actieve groepen binnen de vrouwenbeweging in het werkgebied worden geattendeerd op relevante ontwikkelingen en op eikaars werk. Overheden, instanties en organisaties in het werkgebied moeten worden geïnformeerd over de ideeën en activiteiten die de vrouwenbeweging ontwikkelt. 2.3. Prioriteiten Gegeven het grote aantal deelterreinen, waaruit het totale emancipatievraagstuk is opgebouwd, ligt de noodzaak tot prioriteitstelling voor de hand. De vrouwenemancipatiebureaus zullen dan ook bij het vervullen van de onder 2.1. genoemde taak prioriteiten moeten stellen. Een dergelijke beperking moet ertoe dienen, dat de medewerksters hun deskundigheid kunnen opbouwen en verdiepen. Daardoor kan de doelmatigheid en effectiviteit van het werk worden vergroot. En tenslotte behoedt prioriteitstelling een vrouwenemancipatiebureau voor overbelasting. De gekozen prioriteiten moeten worden vastgelegd in een beleidsplan. Daarin moet gemotiveerd worden aangegeven, welke aspecten, doelgroepen, en middelen worden gekozen en wat men met de activiteiten hoopt te bereiken. Een beleidsplan kan enkele jaren bestrijken, maar zal minstens per jaar moeten worden geactualiseerd. Het moet de subsidiënt een houvast bieden om de effectiviteit van de activiteiten te toetsen. In de prioriteitskeuze kunnen bij uitstek de verschillen, die bestaan tussen de diverse delen van het land, tussen provincie en grote stad, tot uitdrukking worden gebracht, opdat de bureaus in hun functioneren zoveel mogelijk aansluiten bij de situatie in het eigen werkgebied. 3. Doelgroepen Zoals in deel I onder 2, al is aangeduid, heeft de vrouwenbeweging de afgelopen jaren een wat bredere samenstelling gekregen dan de geheel uit vrijwilligsters bestaande groepen en verenigingen. De professionele medewerk(st)ers die binnen de reguliere instellingen pogen emancipatiedoelstellingen, inzichten en methoden ingang te doen vinden, moeten ook tot het veld worden gerekend, waarop het vrouwenbureau zich richt. Zoals in deel I onder 3.4. is aangegeven vormt de categorie individuele vrouwen daarentegen niet langer een doelgroep, waaraan prioriteit moet worden gegeven. Ik ga ervan uit, dat de vrouwenemancipatiebureaus bij hun taakvervulling in principe openstaan voor alle geledingen van de vrouwenbeweging. Daarbij noem ik uitdrukkelijk ook de emancipatiebeweging van vrouwen uit minderheidsgroepen. Ik acht het zeer gewenst, dat het beleid van de bureaus mede op deze doelgroep wordt afgestemd. Daartoe kan het opnemen van vrouwen uit deze groep binnen de personeelsformatie een goed middel zijn. Ik zal hier dan ook op aandringen. Buiten de vrouwenbeweging zijn overheden, instanties en particuliere organisaties de reguliere structuren waarop veelal de activiteiten betrekking zullen hebben. 4. Middelen 4 . 1 . Veelsoortige middelen In de afgelopen jaren is vanuit het ministerie benadrukt, dat de vrouwen emancipatiebureaus zelf geen uitvoerende werkzaamheden ter hand mochten nemen. De overwegingen daarbij waren, dat ervoor moest worden gewaakt dat zij geen taken zouden gaan overnemen, die tot dan toe door andere organisaties werden verricht. Bovendien zouden dergelijke werkzaamheden een te groot beslag leggen op de beschikbare formatieuren van de bureaus. De praktijk heeft geleerd, dat het in sommige gevallen noodzakelijk is om zelf een activiteit uit te voeren als middel om een bepaalde ontwikkeling op gang te brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19874, nrs. 1-2
14
In het licht van de opnieuw geformuleerde doelstelling zijn een groot aantal middelen denkbaar die alleen of in combinatie met elkaar kunnen bijdragen aan de realisering van het doel. Bij wijze van voorbeelden volgt hieronder een niet uitputtende lijst van mogelijke middelen: • advisering in gesprek of per telefoon • werkbijeenkomsten, werkgroepen, studiedagen, themadagen, scholingsdagen, korte cursussen • opzetten van netwerken • informatiebulletins, themapublikaties • artikelen en interviews in (vak)pers • affiches, AV materiaal • kleine inventariserende onderzoeken • sociale kaarten. Deze middelen moeten zorgvuldig worden gekozen en toegepast, afhankelijk van het doel dat moet worden bereikt. Op twee aspecten ga ik hieronder nader in. 4.2. Documentatiemateriaal In de nieuwe taakstelling vervalt «het ter beschikking stellen van documentatiemateriaal» als zelfstandige functie. De onder 2.2.4. genoemde informatiefunctie kanonder meer uitgeoefend worden door enig documentatiemateriaal ter beschikking te stellen. Dat zal dan in vrij bescheiden mate moeten gebeuren. Wel zal worden onderzocht, of een verbinding tot stand kan worden gebracht tussen de vrouwenemancipatiebureaus en de centrale informatievoorziening op het gebied van de positie van de vrouw met het oog op een efficiënt gebruik van landelijk geconcentreerde informatiebestanden. 4.3. Voorlichtingsbeleid Eveneens in het kader van de informatiefunctie acht ik het gewenst dat de vrouwenemancipatiebureaus meer doelgericht dan tot nu toe een voorlichtingsbeleid ontwikkelen. Ook daartoe zullen stappen worden ondernomen. 5. Organisatorische aspecten Om de gestelde taak naar behoren te kunnen vervullen moeten de voorwaarden aanwezig zijn om dit mogelijk te maken. In de afgelopen periode zijn hier knelpunten aan het licht getreden, die om een oplossing vragen. De gesignaleerde knelpunten alsmede de eisen, die de nieuwe taak stelt, maken een aantal verbeteringen in de organisatorische sfeer noodzakelijk. Hiervoor is een beperkte financiële uitbreiding per bureau mogelijk. Het streven moet echter vooral worden gericht op verhoging van de doelmatigheid. Ik wil met de bureaus gesprekken voeren over de uitwerking van verschillende aspecten van organisatorische aard. 5.1. Organisatie van het werk De nieuwe taakstelling van de vrouwenemancipatiebureaus brengt de vraag met zich mee welke organisatorische vormgeving deze het meest tot zijn recht doet komen. De beantwoording van deze vraag concentreert zich vooral op de vraag, of het de voorkeur verdient per provincie het werk in één centraal kantoor te verrichten of in een aantal regionale kantoren. Op dit moment valt hierover nog geen duidelijke uitspraak te doen. Mijn voorkeur neigt in de richting van één centraal kantoor, maar wellicht zijn er goede gronden om voor een zekere spreiding te pleiten. Deze vraag wil ik in de komende periode met de bureaus zelf bespreken. Voorts denk ik aan de bijdrage, die automatisering kan leveren aan taakverlichting en efficiency.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
15
In 1986 zijn reeds subsidies beschikbaar gesteld voor de aanschaf van automatiseringsapparatuur en programmatuur. Het is mijn bedoeling om in 1987 in overleg met de vrouwenemancipatiebureaus een verdergaande automatisering te implementeren. Mogelijk zal dit er in de nabije toekomst toe leiden, dat er een netwerkstructuur tot stand komt. 5.2. Personeel Om de vernieuwde taakstelling op een acceptabel niveau te kunnen uitvoeren acht ik het wenselijk dat een vrouwenemancipatiebureau in elk geval kan beschikken over 180 formatie-uren: te verdelen over inhoudelijke en administratieve medewerksters. Binnen dit kader wil ik meer differentiëring mogelijk maken, zodat de concrete formatie van de bureaus beter kan worden aangepast aan de actuele behoeften. De taakstelling van de bureaus vereist enerzijds, dat de medewerksters flexibel kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, en anderzijds dat hun specialisering met betrekking tot een bepaald maatschappelijk terrein een zekere diepgang bereikt. Deze situatie vraagt om voortdurende aandacht voor het deskundigheidsaspect. De bureaus zullen stappen moeten nemen om de aanwezige deskundigheden waar nodig te actualiseren en aan te vullen. 5.3. Landelijke ondersteuning Thans functioneert ter ondersteuning van de medewerksters van de bureaus een landelijk overleg, dat beurtelings door één der bureaus wordt voorbereid. Ter versterking van deze mijns inziens nuttige functie acht ik het gewenst deze te doen vervullen met behulp van extra formatie-uren en andere aanvullende middelen. Over de vormgeving van een dergelijk steunpunt zal ik binnenkort een gesprek beleggen met de vrouwenemancipatiebureaus. 6. Financiën De huidige financiële regelgeving ten aanzien van de vrouwenemancipatiebureaus is gebaseerd op de Subsidieregeling Emancipatievoorzieningen op regionaal niveau8. De ervaringen van de afgelopen jaren alsmede het hierboven geformuleerde vervolgbeleid geven mij aanleiding om het beleid op dit punt bij te stellen. Deze bijstelling houdt een kwantitatieve verruiming in en een verruiming in de systematiek van de subsidieverlening. 6.1. Omvang van het budget Jaarlijks is een totaal-bedrag van f 6 534 0 0 0 . - beschikbaar voor de vrouwenemancipatiebureaus en de landelijke ondersteuning ervan. Per bureau kan een subsidie worden verleend dat maximaal de volgende kosten dekt: • personeelskosten ten behoeve van 180 formatie-uren f 3 0 0 0 0 0 , • materiële kosten ten behoeve van organisatie, huisvesting en activiteiten f125 000,Wellicht ten overvloede zij vermeld dat de kosten van externe projecten, die de vrouwenemancipatiebureaus (mede) tot ontwikkeling brengen, in principe gedekt moeten worden door externe financiering. 6.2. Budgetverantwoordelijkheid Ik acht het gewenst om de subsidiesystematiek te vereenvoudigen. Nu het instrument zich heeft uitgekristalliseerd, ligt een vorm van deregulering voor de hand. Deze heeft onder meer tot doel om de bureaus in de gelegenheid te stellen flexibeler dan op dit moment mogelijk is, in te spelen op nieuwe ontwikkelingen of op de eigen specifieke situatie. Tevens wordt ervan verwacht, dat de beschikbare middelen zo op de meest effeciënte wijze zullen worden ingezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 1 9 874, nrs. 1-2
16
Concreet staat mij voor ogen de vrouwenemancipatiebureaus een eigen budgetverantwoordelijkheid te geven binnen de gestelde grenzen. Dit zal onder meer betekenen dat geen aanvullend subsidie zal worden verleend in geval van budgetoverschrijding maar ook dat bij onderbesteding de resterende subsidiegelden binnen de taakstelling kunnen worden aangewend. In de subsidieregeling zal een bepaling worden opgenomen, dat bij onderbesteding in enig jaar tot een bedrag van maximaal f 3 0 0 0 0 , mag worden gereserveerd ter besteding in het daaropvolgend jaar. De niet bestede gelden boven het maximum van f 3 0 0 0 0 , - , alsmede de na een jaar resterende middelen van het bedrag van f 30 0 0 0 . - zullen terugvloeien naar de subsidiegever. Het zwaartepunt in de toetsing door het departement zal komen te liggen op de inhoudelijke beleidsbepaling door de bureaus. 7. Invoering van de taakstelling Tenslotte wil ik spoedig de Subsidieregeling Emancipatievoorzieningen op regionaal niveau van 1983 aanpassen aan de inhoud van deze nota, waarna de nieuwe taakstelling zal worden ingevoerd. Ik ga ervan uit, dat dit stadium vóór de zomer 1987 zal zijn bereikt. 8. Belangrijkste beslissingen De nota bevat onder meer deze beslissingen: Op grond van een evaluatie van het beleid ten aanzien van de vrouwenemancipatiebureaus wordt geconcludeerd, dat dit beleid goede perspectieven biedt voor de toekomst. Het zal derhalve worden voortgezet. Wel geven de ontwikkelingen en ervaringen van de afgelopen periode aanleiding om de beleidsdoelstelling en de taakstelling van de bureaus aan te passen. De huidige, in de subsidieregeling genoemde functies worden vervangen door een nieuwe reeks functies. Om een goede uitoefening van deze taak te bevorderen wordt een aantal maatregelen aangekondigd. Ter dekking van de kosten, die daarmee gemoeid zijn, is met ingang van 1987 een aanvullend bedrag per bureau van f 50 000,- op jaarbasis gereserveerd. Daarnaast is een bedrag gereserveerd van f 2 0 0 0 0 0 , - ten behoeve van een landelijk ondersteuningspunt voor de bureaus. De systematiek van de subsidieverlening wordt zodanig vereenvoudigd, dat de bureaus aanmerkelijk meer ruimte krijgen om een op de individuele behoeften afgestemd financieel beleid te voeren. De Subsidieregeling Emancipatievoorzieningen op regionaal niveau van 1983 wordt aan deze beleidswijzigingen aangepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
17
NOTEN 1 Verslag van een mondeling overleg. Tweede Kamer (1985 1986), 19 200 XV nr 9 2 Voorbericht emancipatiewerk en aktiverend netwerk. Rijswijk, Emancipatie Kommissie, augustus 1978 3 Advies regionale vrouwenbureaus in het kader van een activerend netwerk. Rijswijk, Emancipatie Kommissie, januari 1979. 4 Advies landelijk vrouwenbureau. Rijswijk, Emancipatie Kommissie, april 1979. 5 Provinciale Vrouwenemancipatiebureaus. Rijswijk, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, 29 oktober 1979 6 Zie noot 5, pag 2 ' Zie noot 5, pag. 3 8 Subsidieregeling emancipatievoorzieningen op regionaal niveau, 's Gravenhage. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 12 oktober 1983. Ned. Staatscou rant, 19 oktober 1983 nr 203 Gewijzigd: 8 april 1986, Ned Staatscourant, 14 april 1986, nr. 7 1 . 5 Brief aan de Colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, DCEU 085601 II dd 30 maart 1982 10 Zie onder noot 1,; het overzicht is opgenomen als bijlage bij dit verslag. " Zie subsidieregeling art 3 derde lid. 12 In Rotterdam is het onderzoek geënta meerd door de werkgroep VESSIO (Vrouwen Emancipatie Steunpunt in Onderzoek). Postbus 23357, 3001 KJ Rotterdam Het initiatief tot een onderzoek in de provincie Flevoland is genomen door de Stichting Emancipatie De Waterjuffer, p/a Oosterringweg 6 1 , 8314 PT Bant. 1a Notitie over ombudsvrouwen. Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele genheid, juni 1986, pag. 18-20
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 874, nrs. 1-2
18
Adressenlijst Vrouwenemancipatiebureaus 1. Stichting Vrouwenbureau Groningen Emmasingel 14 9726 AJ Groningen tel.:050-18 53 63 2. Stichting Vrouwenemancipatie Friesland Stationsweg 16a Postbus 917 8901 BS Leeuwarden tel.:058-15 04 20 3. Stichting Vrouwenbureau Drenthe Noordersingel 29 9401 JW Assen tel.:05920-1 68 65 4. Stichting Emancipatiesteunpunt Overijssel Westerdok Wierdensestraat 40 7607 GJ Almelo t e l . : 0 5 9 2 0 - 1 0 1 61 5. Stichting Gelders Steunpunt Vrouwenwerk Willemsplein 21/Postbus 606 6800 AP Arnhem tel.:085-51 7017 6. Stichting Steunpunt Vrouwenemancipatie Utrecht Mariaplaats 4 3511 LH Utrecht tel.:030-33 42 80 7. Stichting Ondersteuning Emancipatiewerk Noord-Holland (SOEN) Anna van Burenlaan 64 2012 SM Haarlem tel.:023-29 00 78 8. Stichting Stedelijk Overleg Orgaan Vrouwenwerk Amsterdam (SOOVA) 2e van der Helsstraat 29/Postbus'51104 1007 EC Amsterdam tel.:020-712819 9. Vereniging Vrouwenemancipatie Steunpunt Zuid-Holland (VES) Westvest 139 2011 AZ Delft 015-136140 10. Stichting Haags Vrouwensteunpunt Pr. Hendrikstraat 35 2518 HG Den Haag tel.:070-45 77 11 11. Stichting Vrouwenemancipatie Zeeland Nieuwstraat 13/Postbus 427 4330 AK Middelburg tel.:01180-33814
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 £74, nrs. 1-2
19
12. Stichting Vrouwensteunpunten Noord-Brabant Hinthamerstraat 181 5211 ML 's-Hertogenbosch t e l . : 0 7 3 - 1 4 6 0 53 13. Stichting Vrouwensteunpunten Limburg Bisschop Lindanussingel 37 6041 LV Roermond t e l . : 0 4 7 5 0 - 1 9 1 26
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19874, nrs. 1-2
20