Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
24 077
Drugbeleid
Nr. 74
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 23 december 1999
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, BijleveldSchouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Arib (PvdA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Blok (VVD). Plv. leden: Van ’t Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Duijkers (PvdA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA) en Cherribi (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD). Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Arib (PvdA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).
KST43254 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en voor Justitie2 hebben op 9 december 1999 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Korthals van Justitie over de voortgangsrapportage drugsbeleid 1999 (24 077, nr. 71). Hierbij waren ook aan de orde: – brief van de minister van VWS van 29 oktober 1999 over herstart behandeling van heroïneverslaafden met heroïne op medisch voorschrift (VWS-99–1641/Just-99-827); – brieven van de minister van VWS van 18 augustus 1999 over het RVZ/RMO-advies «Verslavingszorg herijkt» (VWS-99-1220 en 24 077, nr. 72); – brief van de minister van VWS van 1 juli 1999 ter aanbieding van drie rapporten over de evaluatie van het drugsoverlastbeleid (VWS-991063); – brief van de minister van VWS van 7 mei 1999 ter aanbieding van het verslag van de 42ste CND-zitting (VWS-99-763); – brieven van de minister van VWS van 16 april en 20 augustus 1999 over de verlening van een opiumwetverlof aan Hortapharm (26 200 XVI, nr. 85). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Dittrich (D66) stelde vast dat de verslavingszorg vele actoren kent en meende dat het departement – in overleg met al die actoren – er verstandig aan doet iets meer dan tot nu toe het geval is een regiefunctie te gaan vervullen. De heer Dittrich zei vervolgens ontevreden te zijn over het beleid ten aanzien van softdrugs en coffeeshops. Lokale initiatieven worden in de weg gezeten door het OM, maar D66 vindt dat de teelt van nederwiet onder bepaalde voorwaarden actief gedoogd moet kunnen worden. Ook in de stukken van de minister valt een afhoudende reactie te bespeuren. Hopelijk zal dat niet het geval zijn in de notitie die de minister nog zal schrijven. Als de minister zich terughoudend blijft opstellen, overweegt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
1
D66 de aangehouden motie-Dittrich/Halsema alsnog in stemming te brengen. Uit onderzoek blijkt dat het THC-gehalte van nederwiet almaar stijgt; het verdient wellicht aanbeveling in de AHOJ-G-criteria voor coffeeshops een maximum op te nemen. Het leek de heer Dittrich dat medicinale marihuana niet via coffeeshops maar rechtstreeks beschikbaar moet worden gesteld. Delen de bewindslieden deze mening? De jeugd wordt geconfronteerd met een veelheid aan genotmiddelen en alleen al met het oog daarop zou het project «De gezonde school en genotmiddelen» van het Trimbosinstituut fors moeten worden uitgebreid zodat meer scholen daaraan mee gaan doen. De heer Dittrich vond dat er te weinig aandacht in de drugsnota wordt besteed aan het alcoholmisbruik. Hij stelde het op prijs dat het kabinet in het voorjaar met een aparte nota over dit probleem komt. De minister van VWS is er terecht geen voorstander van om nieuwe drugs onder een paraplubepaling te brengen, want dat zou de rechtszekerheid aantasten. Als zich een nieuwe drug aandient, moet eerst een onderzoek naar de kenmerken ervan worden gedaan. Als een nieuwe drug gevaarlijk blijkt te zijn, moet wel zo snel mogelijk advies worden uitgebracht om slachtoffers te voorkomen. De heer Apostolou (PvdA) maakte zich zorgen over het toenemende gebruik van cannabis onder jongeren. Blijkbaar is de voorlichting op scholen ontoereikend of niet adequaat genoeg om jongeren ervan te weerhouden om te experimenteren. Het bericht dat de jeugd op steeds lagere leeftijd drugs gaat gebruiken, is zonder meer alarmerend. Welke maatregelen overwegen de bewindslieden om deze trend terug te buigen? Een meerderheid van de jongeren is voor een strengere aanpak. Dat zou een aansporing moeten zijn voor de ministers om een consistenter beleid te voeren. In hoeverre berust het bericht dat het THC-gehalte van nederwiet soms zo hoog is dat sprake is van een harddrug op waarheid? Wat staat een experiment met medicinale marihuana nog in de weg? Er is zeer veel belangstelling voor deze behandelmethode en het leek de heer Apostolou dat enig overheidstoezicht gewenst is. Hij vond dat zo snel mogelijk moet worden gestart met het experiment. Er wordt in de drugsnota nauwelijks aandacht besteed aan de verontrustende toename van crack en cocaïne onder Surinaamse en Antilliaanse jongeren. Wil het kabinet hieraan apart aandacht besteden in de vorm van een brief aan de Kamer? Ondanks het feit dat het heroïnegebruik zich stabiliseert, zijn bijna alle voorzieningen van verslavingszorg gericht op heroïne. De heer Apostolou vond dat er meer aandacht moet komen voor behandelmethoden voor cocaïnegebruikers. Hij pleitte voor het voorschrijven van heroïne aan heroïneprostituees; wellicht dat het heroïne-experiment daartoe openingen biedt. Het allerbeste zou natuurlijk zijn om deze vrouwen te laten afkicken, maar die doelstelling lijkt voorshands te hoog gegrepen. Het experiment met betrekking tot afkicken onder narcose lijkt positieve resultaten te hebben. De heer Apostolou steunde de gedachte om deze methode te laten vergelijken met de effecten van de gebruikelijke methadonverstrekking. Moet met dat laatste worden doorgegaan nu blijkt dat 90% van de cliënten blijvend methadon gebruikt en niet van de verslaving afkomt? Een hogere dosering methadon schijnt goede resultaten te hebben. Zou bij dit onderzoek ook een vergelijking kunnen worden gemaakt met afkicken onder narcose en het verstrekken van heroïne op medisch voorschrift? Wat zijn de resultaten van verslavingszorg onder allochtonen? Kan de minister de Kamer informeren voordat er definitieve besluiten worden genomen over het stopzetten van de projecten? De heer Apostolou vond de reactie van de regering op het advies «Verslavingszorg herijkt» te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
2
terughoudend. Hij drong er bij de minister op aan conform het zeer heldere advies aan de slag te gaan en niet te wachten tot juni 2000. De gemeenten hebben in de loop der tijd meer mogelijkheden gekregen om de overlast als gevolg van drugsgebruik te bestrijden. De overlast is echter nog steeds niet verminderd. De minister dient daarom het beleid van de 24-uursopvang van overlastgevenden in samenwerking met de gemeenten te intensiveren. De situatie op openbare plaatsen dient echt te verbeteren. Bovendien moet enige stroomlijning worden aangebracht in de vele platforms, werkgroepen enz. die zich met het probleem van de overlast bezighouden. Het geld dient nu vooral in de uitvoeringsfase te worden besteed. Wat betreft de bestrijding van de drugsgerelateerde criminaliteit is het overheidsoptreden niet altijd even consistent. De strafmaat voor de productie en handel in cannabis is verhoogd, maar dat staat in schril contrast met tv-beelden van wietplantages en van mensen die er openlijk voor uitkomen dat zij wiet produceren en verkopen. Het telen van nederwiet heeft een enorme vlucht genomen. Hieraan moet een einde komen, maar de regering blijft te lang observeren en onderneemt geen actie. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot Hortapharm? Het leek de heer Apostolou dat er slechts twee wegen openstaan: vergunning verlenen of daadwerkelijk optreden. De richtlijnen voor de coffeeshops worden niet overal nageleefd. Er wordt openlijk geadverteerd en er worden cannabisfestivals georganiseerd, hetgeen het beeld bevestigt dat Nederland een drugsparadijs is. De regering dient een duidelijk en consistent standpunt in te nemen ten aanzien van dit soort verschijnselen. Verder vroeg de heer Apostolou naar een reactie van de minister op de explosieve toename van de smart shops. Ook vroeg hij in hoeverre Nederland betrokken is bij de export van chemicaliën naar met name Colombia ten behoeve van de cocaïneproductie. Desgevraagd zegde hij toe de bewindsman hierover de nodige informatie te doen toekomen. Ten slotte benadrukte de heer Apostolou de noodzaak van harmonisatie van het EU-beleid, gericht op de bestrijding van de productie van en de handel in drugs. Die harmonisatie ligt niet voor de hand als het gaat om de verslavingszorg, want de Nederlandse aanpak in dezen mag niet teloor gaan. Welke rol speelt Nederland in de internationale discussie over drugsbeleid? De heer Van de Camp (CDA) vond de voortgangsrapportage een gedegen stuk, waarin het nodige inzicht wordt geboden in het gebruik, de omvang van het gebruik, de preventie, de verslavingszorg, de overlastproblematiek en de justitiële aspecten. Over de sterk toegenomen productie en handel wordt echter nogal omfloerst geschreven. De drugsproblematiek is van alle tijden en blijft hardnekkig. Bovendien is zij te gecompliceerd voor een eenduidige aanpak. Feit is dat in Nederland anno 1999 gemakkelijk drugs zijn te krijgen. Er wordt gemakkelijker geëxperimenteerd en het gebruik neemt toe. Dat moet te denken geven, gezien alle activiteiten op het gebied van preventie, voorlichting, verslavingszorg en de aanscherping van het gedoogbeleid in de afgelopen jaren. Hoe succesvol is het Nederlandse beleid? Nederland wordt geprezen (zijn verslavingszorg is modern en humaan) en verguisd (omdat het beleid soms vervelende gevolgen heeft voor de buurlanden). Bij dat laatste moet vooral worden gedacht aan de aanvoer en doorvoer van drugs. Vinden de bewindslieden hun beleid effectief? De heer Van de Camp vond in ieder geval dat er geen reden is om te juichen. Het is te eenvoudig om de paarse kabinetten de schuld te geven van de huidige situatie. Een nadere bezinning op de rol van de overheid is op haar plaats. Welke signalen geeft die overheid af? Hoe komt het preventieen ontmoedigingsbeleid over op de bevolking als zonder enige restrictie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
3
High Life hennepbeurzen worden gehouden in Amsterdam en Arnhem en als een discussie wordt begonnen over het openen (lees: legaliseren) van de achterdeur van de coffeeshops en over het verhogen van de handelsvoorraad in coffeeshops? Waarom klimmen Paars II en GroenLinks in de gordijnen als de heer Prodi een opmerking maakt over XTC-pillen die onmiskenbaar uit Nederland afkomstig zijn? Als Paars II zijn eigen beleidsafspraken serieus zou nemen, zou dat ten goede komen aan zijn geloofwaardigheid. Terecht wordt in de nota afzonderlijk stil gestaan bij het grote probleem van alcoholgebruik. Vooral het toenemende misbruik onder jongeren is een bron van grote zorg. Een gezamenlijke inspanning om het alcoholgebruik te beperken is gewenst, maar het is een totaal verkeerde benadering als onder verwijzing naar het grote alcoholprobleem de drugsproblematiek wordt gekleineerd. De heer Van de Camp sloot zich aan bij de vragen van zijn voorgangers over de verslavingszorg. De brief van de VNG over deze aangelegenheid vervulde hem met zorg. In de verslavingszorg heeft inmiddels de overtuiging postgevat dat de ketenbenadering, toegepast op gedecentraliseerd niveau, de meeste kans op succes biedt. In het RVZ/ROM-advies wordt echter gerept van regionale aanbodconstructen die te ver van de zorgvrager af staan. Waarom kost het zoveel tijd om het heroïne-experiment in de overige steden te starten? Naast allerlei vergunningen en inspraakprocedures zijn er geluiden dat er onvoldoende «gekwalificeerde» verslaafden zijn om het experiment volledig te maken. In Rotterdam is de eerste experimenteergroep klaar en in afwachting van het definitieve experiment krijgen de verslaafden tijdelijk op individuele basis heroïne voorgeschreven. Hoe lang gaat deze individuele behandeling door en leidt deze gang van zaken niet tot de door de CDA-fractie gevreesde «onderhoudsdoses»? Wat betreft het verstrekken van heroïne op medische gronden vroeg de heer Van de Camp nog of geen oplossing kan worden gevonden voor de uitermate schrijnende situatie waarin vader en zoon Van Grevengoed in Rotterdam zich bevinden. Krijgt de Molukse stichting Tjandu voldoende middelen om haar geslaagde verslavingszorg te verbreden naar andere allochtone groepen? Ook vroeg de heer Van de Camp of er nog drugsvrije afdelingen bestaan in penitentiaire inrichtingen. Over wat er allemaal te koop is in die inrichtingen doen de meest wilde verhalen de ronde. Minister Peper heeft terecht een omvangrijke drooglegging rond het EK 2000 aangekondigd. Hoe staat het overigens met de verkoop van softdrugs tijdens dat evenement? Welke maatregelen overweegt de minister op dat punt? Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) vond in tegenstelling tot de heer Van de Camp dat Nederland op de goede weg is met zijn drugsbeleid. Verslaafden zorgen inderdaad voor de nodige overlast op sommige plekken in Nederland, maar zijn in de eerste plaats mensen die zorg en aandacht nodig hebben. Het beleid moet niet enkel en alleen het dichttimmeren van drugspanden inhouden. Er moeten bijvoorbeeld ook genoeg gebruikersruimten zijn, gecombineerd met laagdrempelige dagopvang. Onderzoek leert dat het gewenst is om daarnaast een adequaat politieoptreden te hebben. Overwogen zou kunnen worden, huisdealers aan te stellen om de overlast buiten de gebruikersruimten tegen te gaan. In ieder geval is zinvolle dagbesteding nodig. Wanneer komt de minister met zijn achterdeurnotitie? Het voornemen van enkele gemeenten om een experiment te beginnen, mag niet worden gefrustreerd. Deze gemeenten willen met het oog op de volksgezondheid voorkomen dat via de achterdeur de criminaliteit binnenkomt. Hopelijk zal de minister niet te lang wachten met zijn notitie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
4
Mevrouw Oedayraj Singh Varma vond het tijd worden om te luisteren naar signalen uit de samenleving als het gaat om de medicinale toepassing van marihuana. De Patiëntenvereniging verstrekking medicinale marihuana heeft hierop aangedrongen en weet zich daarin gesteund door de MS- en de HIV-vereniging. De minister doet er goed aan in overleg te treden met deze vereniging. Dat veel patiënten baat hebben bij de toediening van marihuana, kan in ieder geval niet meer worden ontkend. Is de minister op de hoogte van het feit dat met name in de Somalische gemeenschap veel qat wordt gebruikt, ook door jonge kinderen die onder invloed van dat spul niet naar school gaan? Hopelijk zal de minister niet te lang wachten met zijn reactie op het advies van de RVZ/RMO. Is het echt de bedoeling om eerst met een experiment te beginnen? Ook mevrouw Oedayraj Singh Varma maakte zich grote zorgen over het alcoholmisbruik. Hoe kan het grote verschil worden verklaard tussen aantallen hulpzoekers-harddrugsverslaafden en hulpzoekersalcoholverslaafden? Is ook de minister van VWS betrokken bij het uitwisselingsprogramma tussen Curac¸ao en Nederland? Vanuit de Nederlandse Antillen is gevraagd om een bijdrage aan de deskundigheidsbevordering op het gebied van de drugsbestrijding. Hoe zal op dit verzoek worden gereageerd? Kan iets worden gezegd over de schadelijke gevolgen voor het milieu van dumping van afvalproducten van synthetische drugs? Wordt door de milieu-inspectie aandacht besteed aan dit verschijnsel en welke zijn eigenlijk de sancties? De heer Rouvoet (RPF) merkte mede namens het GPV op dat het hem was opgevallen dat de regering een pragmatische en niet een ideologisch gefundeerde aanpak voorstaat. Hij vond dat een onzinnig onderscheid, want effectiviteit en doelmatigheid zien op de realisering van de gekozen doelstellingen, terwijl de keuze van die doelstellingen alles te maken heeft met politiek-ideologische referentiekaders. De stelling dat het Nederlandse beleid herkenbaar moet zijn in een Europese aanpak heeft meer te maken met ideologische gedrevenheid (inclusief bekeringsijver in de richting van de Europese lidstaten) dan met pragmatisme. Ook staat in de voortgangsrapportage dat de overtuiging aanwezig is dat de drangprojecten, die qua bereik van de langverslaafden en het uitvalpercentage niet voldoen, een goed concept zijn en dat er dus mee wordt doorgegaan. De heer Rouvoet kon zich daarin wel vinden, maar wees erop dat een echte pragmaticus allang met deze projecten zou zijn gestopt. Het gedogen van softdrugs heeft ondertussen geleid tot de roep om legalisering en om nog meer ruimte voor gedogen. Coffeeshops worden aangemerkt als gewone bedrijven met als resultaat dat nu een discussie moet worden gevoerd over de vraag of een coffeeshop in Leeuwarden een medewerker op Melkertbasis in dienst mag nemen. De methadonverstrekking kan niet bepaald een succes worden genoemd. Dat nu gedacht wordt aan de mogelijkheid om hogere doses voor te gaan schrijven, is een tegenstrijdigheid in het beleid. Hetzelfde geldt min of meer voor het heroïne-experiment. De eindrapportage is vertraagd, maar ondertussen is wel sprake van uitbreiding en wordt gepleit voor nabehandeling. Ook rijst ondertussen de vraag of ook andere harddrugs moeten worden verstrekt nu heroïne minder populair lijkt te worden. Al deze effecten waren voor de RPF en het GPV indertijd argumenten om niet in te stemmen met dit soort experimenten. Ingaande op de vraag of nu gesproken kan worden van een succesvol drugsbeleid stelde de heer Rouvoet vast dat het drugsgebruik onder scholieren sterk toeneemt. Verder is de scheiding van markten op zijn minst twijfelachtig. In dit verband wees hij op de XTC-discussie, het THC-gehalte in de nederwiet en de mogelijkheid om harddrugs aan te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
5
schaffen in coffeeshops. Verder levert het overlastbeleid amper resultaat op. Hij concludeerde al met al dat niet gesproken kan worden van een succesvol beleid. Wat is overigens de betekenis van een reductie van het aantal coffeeshops met 15% nu de verkrijgbaarheid van drugs alleen maar is toegenomen? Zijn drugspanden en de horeca nog steeds belangrijkere verkooppunten dan de coffeeshops? Een integraal beleid is inderdaad wenselijk. Daarom zou gestreefd moet worden naar een interbestuurlijke werkgroep drugs- én alcoholbeleid. De heer Rouvoet had er begrip voor dat er relatief weinig aandacht is besteed aan het alcoholbeleid, maar vond wel dat de toegezegde nota over dit onderwerp op korte termijn moet verschijnen zodat er nog voor het zomerreces over kan worden gesproken. Wanneer zal het onderzoek naar de gevolgen van drugsgebruik voor het verkeer worden afgerond? Door medewerkers van de Jellinekkliniek is een uitstekend preventiehandboek ontwikkeld ten behoeve van de Raad van Europa. Wordt dit handboek daadwerkelijk gebruikt en is er een natraject van implementatietraining? De heer Rouvoet vond dat regionalisering van de (financiering van de) verslavingszorg een onduidelijke structuur oplevert voor de landelijk opererende verslavingsinstellingen. Het is te gek voor woorden dat een instelling in Dordrecht deels afhankelijk wordt van prioriteitstellingen in Deventer, waar het gaat om maatschappelijke opvangplaatsen die alles met verslaving te maken hebben. Hij noemde in dit verband de stichting De Hoop. Dat het heroïne-experiment vertraging oplevert, heeft alles te maken met de vele klachten van omwonenden. Intussen vindt wel een uitbreiding plaats. De kosten zijn relatief hoog, terwijl het budget voor de totale verslavingszorg zeer beperkt is. Als bij de methadonverstrekking in 90% van de gevallen geen verbetering optreedt, is het de vraag of dit goed beleid is. Ligt het niet voor de hand om het beleid meer te richten op afkickpogingen en het voorkomen van terugval na een cleane periode dan te pleiten voor het verhogen van de doses? Wat moet precies worden verstaan onder «vooruitgang»? Gezien de geboekte resultaten is er veel voor te zeggen om meer aandacht te besteden aan het afkicken onder narcose, inclusief het nazorgtraject. Is de minister bereid om middelen vrij te maken voor ondersteuning van de verslavingszorg op Aruba en de Nederlandse Antillen waar de nood hoog en de verslavingszorgcapaciteit buitengewoon gering is? Ten slotte vroeg de heer Rouvoet of de minister er zicht op heeft dat alle in beslag genomen drugs daadwerkelijk worden vernietigd en of hiervan processen-verbaal worden opgemaakt. Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) stelde vast dat in het drugsbeleid gestreefd wordt naar een zeker evenwicht tussen de peiler van de volksgezondheid (preventie en verzorging) en de peiler van de openbare orde (bestrijding van de drugscriminaliteit). Ook in de toekomst zal de tijdgeest bepalen naar welke kant de naald van de weegschaal uitslaat. De voortgangsrapportage is een overzichtelijk stuk. Er zijn echter enkele grote lijnen in te ontdekken waarover de VVD-fractie zich zorgen maakt. Zo worden de gebruikers steeds jonger, wisselen de soorten drugs elkaar steeds sneller af en worden de methodes van hulpverlening steeds diverser. Dit alles komt de overzichtelijkheid niet ten goede. Mevrouw Van Blerck zei op grond van het beschikbare (cijfer)materiaal niet te kunnen zeggen of de drugsproblematiek erger of minder erg wordt. Er is in ieder geval geen aanleiding om te zeggen dat overlastbestrijding de gewenste effecten heeft. Hetzelfde geldt voor de verslavingszorg. Een kritische beoordeling van de besteding van het geld in deze sector leek haar gewenst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
6
Een onderscheid tussen hard- en softdrugs blijft van belang. Vastgesteld kan worden dat de kritische reacties op het Nederlandse drugsbeleid gematigder zijn geworden. De EU heeft terecht besloten meer aandacht te gaan besteden aan de preventie, hulp aan verslaafden en bestrijding van de handel. Het onderscheid tussen hard- en softdrugs dient vooral ook te worden gehanteerd bij nederwiet, waarvan het THC-gehalte zo hoog is geworden dat welhaast gesproken moet worden van harddrugs. Mevrouw Van Blerck stelde er prijs op dat het AHOJ-G-beleid wordt aangescherpt, opdat het onderscheid helder blijft. Zij vroeg de minister hieraan aandacht te besteden in de komende notitie. Mevrouw Van Blerck plaatste vervolgens enkele kanttekeningen bij het beleid ten aanzien van handel en productie van drugs. Gepresenteerde cijfers kunnen al te gemakkelijk worden weerlegd en zijn vaak niet eenduidig. In de gemeente Deventer werden in één keer 53 hennepkwekerijen opgerold en verondersteld mag worden dat zich in andere gemeenten vergelijkbare situaties voordoen. Het gaat veelal om redelijk grote kwekerijen met hoge omzetten. Voert het OM wel een slagvaardig beleid? De overheid dient in ieder geval het signaal af te geven dat dergelijke kwekerijen en ook clandestiene laboratoria niet worden getolereerd. Qua drugsgebruik door jongeren staat Nederland volgens cijfers van de EU op de derde plaats, terwijl de nationale drugsmonitor Nederland een plaats toebedeelt aan de onderkant van de middenmoot. Hoe gaat de minister om met dit verschil in haar contacten met Europese collega’s? Wat betreft de alcoholproblematiek was ook mevrouw Van Blerck van mening dat er meer aandacht moet worden besteed aan preventie, zorg en overlastbestrijding, met name als het gaat om incidentele gebruikers. Zij refereerde aan drankgebruik in voetbalstadions e.d. Het is jammer dat bij de gemeentelijke projecten, gericht op de vermindering van overlast, het alcoholprobleem buiten beschouwing is gelaten. Het advies van de RVZ/RMO is dermate helder dat het niet nodig is om nadere adviezen te vragen. Mevrouw Van Blerck was van mening dat de centrumgemeenten en niet de provincies of allerlei platforms een centrale rol moeten spelen in het verslavingsbeleid. De VVD-fractie wacht de notitie van de minister over de achterdeurproblematiek af en ziet vooralsnog geen aanleiding om hierover moties aan de Kamer voor te leggen. Hoe kan de vertraging in het heroïne-experiment worden verklaard? Mevrouw Van Blerck vond dat het afkicken onder narcose een plaats verdient in het totaal van de behandelmethoden. Het verstrekken van hoge doses methadon lijkt succes te hebben. Als dat inderdaad het geval is, zou aan een beperktere groep een hogere dosis kunnen worden verstrekt. De heer Van der Vlies (SGP) zei dat het drugsbeleid voor hem een hoog ethisch gehalte heeft. Los van de situatie in andere landen dient Nederland ernaar te streven dat zijn eigen drugsproblematiek wordt opgelost. De voortgangsrapportage biedt een goed inzicht in de huidige stand van zaken. Sommige tendensen wijzen op een zekere stabilisering en geleidelijke verbetering, maar de heer Van der Vlies wees op het gevaar van zwaardere en dus gevaarlijker alternatieven en op verschuivingen binnen individuele gebruikspatronen. Uit het artikel «Knetter in de klas» in Elsevier blijkt dat steeds jongere kinderen softdrugs gaan gebruiken, dat de softdrugs door productveredeling harder worden en dat het gebruik cumulatieve effecten heeft voor andere problemen en kenmerken. De voortgangsrapportage besteedt te weinig aandacht aan het alcoholprobleem. Het heroïne-experiment dient in de eerste plaats gericht te zijn op afkicken en genezing en niet op het onderhouden van de status quo of het beperken van de overlast, hoe belangrijk op zich ook. Hoe denken de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
7
bewindslieden tegemoet te komen aan de alom geuite bezwaren en te voorkomen dat de gestelde doelen niet worden gerealiseerd? Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het afkicken onder narcose? De heer Van der Vlies vroeg verder nog aandacht voor het goede werk van de stichting De Hoop en vond het jammer dat deze instelling min of meer de dupe wordt van een regionale benadering. Hopelijk kunnen de bewindslieden garanderen dat de opvangcapaciteit van De Hoop wordt veiliggesteld. De reactie van de minister op het advies «Verslavingszorg herijkt» zou eigenlijk eerder dan medio 2000 moeten worden gegeven. De heer Van der Vlies betreurde het dat de voordeurproblematiek uit de hand dreigt te lopen en drong er bij de minister op aan geen toegeeflijke houding in te nemen. Met de wietteelt is iets vergelijkbaars aan de gang. Dit systeem is veel te diffuus. Op tal van plaatsen in Nederland zijn hennepkwekerijen en hij vond het zonder meer een beschamende zaak dat hiertegen niet harder wordt opgetreden. Mevrouw Kant (SP) vond dat het drugsbeleid in de eerste plaats moet voorkomen dat mensen drugs gaan gebruiken. Als mensen toch drugs gaan gebruiken, moet het drugsbeleid ertoe leiden dat zij er weer mee stoppen. Het harddrugsbeleid is echter in de eerste plaats gericht op overlastbestrijding, hoe begrijpelijk dat overigens ook is. Ook wat dit betreft moet via adequate hulpverlening, gericht op afkicken en resocialisatie, het beleid gericht zijn op het terugdringen van het aantal verslaafden. Overlastbestrijding moet inhouden het oplossen van problemen en niet het verplaatsen ervan. Rapporten laten zien dat nog steeds groepen verslaafden niet bereikt worden en dat de overlast geen overtuigende afname vertoont. Ook het aantal verslaafden zelf neemt niet echt af. Sommige projecten zijn te vrijblijvend of voldoen niet aan de doelstellingen. De lat wordt kennelijk lager gelegd. In plaats dat een verslaafde tot afkicken wordt gebracht, regelt hij zijn schulden, sterkt wat aan en gaat vervolgens de straat weer op. De lat laag leggen om verslaafden in een project te krijgen, is natuurlijk een goede zaak, maar vervolgens moet die lat wel beetje bij beetje hoger worden gelegd. Alle projecten moeten uiteindelijk gericht zijn op behandeling en resocialisatie. Wat dat betreft is het te betreuren dat een bemoeizorgproject in Doetinchem, in het kader waarvan de verslaafden worden opgezocht, om financiële redenen moet worden gestopt. Mevrouw Kant vond het volstrekt onbegrijpelijk dat er niet altijd plaats is voor mensen die willen afkicken. Tijdens de begrotingsbehandeling van vorig jaar meldde de minister dat er nog steeds een wachttijd is van zes tot acht weken in de verslavingszorg. Hoe is de stand van zaken op dit ogenblik? Voor meer aanvaardbare wachtlijsten is volgens de GGZ een bedrag van 0,6 mln. tot 1,3 mln. nodig. Als dit klopt, is het des te onbegrijpelijker dat verslaafden, die willen afkicken daartoe niet de kans wordt geboden. Hoe groot zijn de verschillen tussen de wachtlijsten voor de diverse zorgsoorten? Komt het voor dat mensen in een bepaalde voorziening blijven «hangen» omdat zij niet kunnen doorstromen? Zijn er gevallen bekend waarin mensen terugvallen op hun verslaving in afwachting van een vervolgbehandeling? Wanneer kunnen de eerste resultaten van het afkicken onder narcose worden verwacht? De eerste signalen zijn in ieder geval positief. De SP is geen voorstander van gratis heroïneverstrekking, want dat betekent dat je mensen opgeeft. Tijdelijke verstrekking om de verslaafde tot rust te brengen moet worden gevolgd door een daadwerkelijk afkicktraject. Wel was mevrouw Kant benieuwd naar de resultaten van het heroïneexperiment, dat overigens naar haar mening ook gevolgd zou moeten worden door een afkickproject. De afgelopen jaar is het crackgebruik sterk toegenomen. Wordt wel voldoende ingespeeld op nieuwe vormen van verslaving? De grenzen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
8
tussen hard- en softdrugs worden steeds vager. De minister merkte enige tijd geleden in antwoord op schriftelijke vragen op dat het percentage THC in softdrugs niet is toegenomen. Mevrouw Kant zei hierover verbaasd te zijn, maar het antwoord bleek echter gebaseerd te zijn op gedateerd onderzoek. Wanneer kunnen de resultaten van het nieuwe onderzoek worden verwacht? De kans is overigens groot dat ook dan weer de politiek achter de feiten moet aanlopen. Het gedoogbeleid voor softdrugs mag in ieder geval niet verworden tot een gedoogbeleid voor harddrugs. De SP is voor legalisering van softdrugs en is als zodanig zeer benieuwd naar de notitie van de minister over het achterdeurbeleid. Legalisering zal veel problemen kunnen oplossen en sluit beter aan bij de maatschappelijke werkelijkheid. Het gedoogbeleid moet echter wel gepaard gaan met preventiebeleid en terugdringing. Mevrouw Kant zei verontrust te zijn over de relatie tussen het gebruik van softdrugs en frequent spijbelgedrag van scholieren. Als kinderen stoned in de klas zitten, schiet het preventiebeleid duidelijk tekort. Ook wat betreft het alcoholprobleem dient meer aandacht te worden besteed aan de noodzaak van preventie. Hopelijk zal in de komende alcoholnota voluit worden ingezet op het bereiken van de alcoholverslaafden en preventie. De SP is voorstander van een reclameverbod. Hoe staat het met de door de minister aangekondigde aanscherping van de reclamecode? Ten slotte merkte mevrouw Kant op het een erg ongelukkige situatie te vinden dat een ernstig zieke zijn medicinale marihuana in een coffeeshop moet halen. Hoeveel tijd heeft de minister nu nog nodig en is het aangekondigde bureau nu eindelijk van de grond? Zijn er inmiddels concrete plannen voor toediening per inhalatie? Ook vroeg zij of er niet meer steun moet komen voor experimenten met betrekking tot een legale verstrekking van dit medicijn. Het antwoord van de ministers De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meende te kunnen zeggen dat er op onderdelen waarover het kabinet zich ten tijde van het schrijven van de eerste drugsnota zorgen maakte – te weinig aandacht voor de overlast, Nederland als draaipunt voor internationale drugshandel en productie, de kwaliteit van de verslavingszorg en de preventie – goede vorderingen zijn gemaakt. In een zo dynamisch dossier als het drugsbeleid is het overigens moeilijk, die vorderingen hard te maken. De buitenlandse invloeden zijn groot en de jeugdcultuur heeft internationale dimensies. De vertraging van enkele maanden in het heroïne-experiment heeft in de eerste plaats te maken met locatieproblemen en niet met een tekort aan deelnemers. Inmiddels zijn overal locaties gevonden en kunnen de gemeenten aan de slag gaan. Conform de huidige wetgeving kan heroïne niet als geneesmiddel worden toegediend buiten de setting van wetenschappelijk onderzoek. Een tussenrapportage over het project verhoogde dosis methadon over een periode van 22 maanden laat zien dat verhoogde doses methadon positieve effecten hebben voor de verslaafde. Het bijgebruik van andere middelen neemt af, waardoor de algehele gezondheid van de verslaafde verbetert en de psychische klachten afnemen. Ook is gebleken dat mensen uit de experimentele groep minder vaak worden opgepakt dan mensen uit de controlegroep. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het bijgebruik moet worden «gefinancierd» door criminele activiteiten. Op andere aspecten van het sociaal functioneren zijn de verschillen tussen de behandel- en de controlegroep nog niet aantoonbaar. Het onderzoek wordt voortgezet. Ook de mensen in het veld zijn van mening dat de verslavingszorg kan worden verbeterd. Ondertussen wordt steeds meer gewerkt volgens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
9
richtlijnen en protocollen en wordt er nauwlettend op toegezien of de beoogde effecten zich ook voordoen. Ook aan het preventiebeleid zijn nieuwe impulsen gegeven. Er komen steeds weer nieuwe drugs op de markt. De minister zei zich zorgen te maken over het feit dat steeds meer jongeren drugs gaan gebruiken. De hoofdboodschap is en blijft «begin er niet aan», ondanks het feit dat de gezondheidseffecten van matig cannabisgebruik door volwassen mensen veel geringer zijn dan van tabaksgebruik of te veel alcoholgebruik. Er zijn geen aanwijzingen dat het drugsgebruik toeneemt in de leeftijdscategorie tien tot elf jaar. Nederland heeft er altijd voor gepleit een Europese drugsmonitor tot stand te brengen die een objectieve vergelijking mogelijk maakt tussen de EU-lidstaten. De minister zegde toe na te zullen gaan hoe het verschil kan worden verklaard tussen de nationale drugsmonitor en de cijfers van de EU. In geheel Europa valt een toename van het gebruik van cannabis en XTC te constateren. Soms lijkt het beleid minder invloed te hebben dan het autonome verschijnsel van de jongerencultuur. Er wordt niet alleen in Nederland bijna permanent nagedacht over de vraag hoe de jongeren op een effectieve manier tegemoet kunnen worden getreden met de preventieve boodschap. Het Trimbosinstituut werkt er in samenwerking met andere instanties hard aan om nog meer scholen te betrekken bij het project «De gezonde school en genotmiddelen». 60% deelname is overigens niet gering en er is veel buitenlandse belangstelling voor dit project. De minister zegde toe de Kamer een overzicht te verstrekken van bestaande en voorziene preventieprogramma’s. Omdat het alcoholprobleem een groot probleem is, zal het beleid op dit punt worden aangescherpt. De door de commissieleden gemaakte opmerkingen en gestelde vragen zullen worden betrokken bij de verdere voorbereiding van de alcoholnota. De branche heeft in november laten weten dat zij er niet in slaagt de reclamecode op tijd aan te scherpen. Begin december lag er een onbevredigend resultaat voor en er is nu van departementswege een brief in de maak waarin als absolute deadline 1 januari 2000 wordt gesteld. De minister zei het plezierig te vinden dat de relaties met het buitenland met betrekking tot het drugsdossier aanmerkelijk zijn verbeterd. Steeds meer landen komen tot de overtuiging dat de drugsproblematiek een genuanceerde benadering verdient, onder andere tot uiting komend in het onderscheid tussen soft- en harddrugs, harmreduction en verslavingszorg. Steeds vaker zie je in Europa spuitomruilprojecten, methadonverstrekking, decriminaliseringsprogramma’s enz. In november zijn in Italië enkele ongelukken gebeurd waarbij XTC en XTC-achtige stoffen in het geding waren. Menige Italiaanse krant ging ervan uit dat die stoffen wel weer uit Nederland zouden komen. Ook werd ten onrechte vermeld dat Nederland een gedoogbeleid voert ten aanzien van XTC. Desgevraagd verklaarde de heer Prodi dat hij er niet op uit was een speciaal land te noemen, maar wel van mening te zijn dat bestrijding van de illegale drugshandel onder een Europees regime moet vallen. De enkele jaren geleden geconstateerde verstoring van het evenwicht is min of meer hersteld, maar er zijn natuurlijk nog de nodige problemen. Drugsverslaving komt vaak boven op andere problemen en als zodanig is sprake van een zeer gecompliceerde materie. Wat dat betreft is het jammer dat pas onlangs een aanzet is gegeven tot vernieuwing van de verslavingszorg. Nu er sprake is van toenemend gebruik van drugs is het van groot belang dat de nadruk blijft liggen op preventie, zorg en bestrijding van de criminaliteit. Bij de verslavingszorg staan kwaliteit en innovatie voorop. Een andere hoofdlijn van het beleid is dat de relatie met het antialcoholbeleid in het oog wordt gehouden. Er dient al met al sprake te zijn van een integraal beleid, waarbij ook de veiligheid en leefbaarheid in de grote
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
10
steden in het geding zijn. Uiteraard dient het beleid ook flexibel te zijn want het kan niet in starre beleidsconcepten worden gevangen. Het rapport «Verslavingszorg herijkt» haalt bestuurlijk gesproken nogal wat overhoop. De minister zei er de voorkeur aan te geven de drie geldstromen in het kader van het zorgkantoor, de centrumgemeente en justitie in een rekenkundig kader bij elkaar te voegen en de werkvloer in de gelegenheid te stellen aan de slag te gaan. Als regio’s of centrumgemeenten op deze basis aan het werk willen, wordt men daartoe in de gelegenheid gesteld. Men kan als het ware morgen beginnen. Het leek de minister dat niet per se gewacht hoeft te worden op een regiovisie. Het advies, dat geen extra regelgeving en ook niet extra budgetten vergt, is eigenlijk een aanmoediging om samen aan het werk te gaan. De plaatsen waar men op deze basis aan het werk wil, kunnen worden beschouwd als proeftrajecten en het spreekt voor zich dat de resultaten van die opzet nauwkeurig moeten worden geëvalueerd. De Kamer zal in juni 2000 hierover worden geïnformeerd. De Kamer krijgt nog voor het kerstreces een notitie over identiteitsgebonden instellingen voor verslavingszorg waarin ook het probleem van de bovenregionale instellingen aan de orde komt. Het overlastbeleid van de afgelopen jaren heeft de verslavingszorg gestimuleerd om een gedifferentieerd aanbod van zorgvoorzieningen te ontwikkelen. Laagdrempelige voorzieningen zijn wat dat betreft heel belangrijk. De samenwerking tussen politie en hulpverlening is een succesformule gebleken. Er dienen wel realistische doelen te worden gesteld. Gebleken is overigens dat de overlast niet alleen wordt veroorzaakt door harddrugsgebruikers. De opgedane ervaringen kunnen worden benut voor een sluitende structuur van opvang van overlastgevenden in het kader van het integraal veiligheidsbeleid. Het CAM kent een red-alertprocedure voor nieuwe drugs, die zo nodig binnen 24 uur kan worden afgerond. Het leek de minister niet dat nederwiet dankzij een hoger THC-gehalte zomaar een harddrug kan worden. Niet alleen de sterkte, maar ook de giftigheid, verslavingsrisico, overlast, criminele betrokkenheid en internationale aspecten zijn in het geding. Het Trimbosinstituut doet momenteel onderzoek naar het THC-gehalte van nederwiet in coffeeshops. De resultaten zijn begin april 2000 beschikbaar en naar aanleiding daarvan zullen eventueel maatregelen worden genomen. Er lopen twee onderzoeken naar de toepassing van medicinale cannabis: in Utrecht (aids en kanker) en in Amsterdam (multiple sclerose). De minister wees er nog op dat in Nederland geen geneesmiddelen worden geïntroduceerd die niet onderzocht zijn op hun effectiviteit. De minister zei desgevraagd vernomen te hebben dat patiënten in het algemeen wel mensen kennen die zo nodig voor hen naar de coffeeshop gaan om de cannabis te halen. Zij zegde toe schriftelijk op de stand van zaken van de onderzoeken terug te zullen komen. Een ambtelijke werkgroep zal nog voor het zomerreces komen met een notitie over drugs en verkeer. Een Europese werkgroep zal in mei 2000 met onderzoeksresultaten komen. De stichting Tjandu is subsidie verleend voor een driejarig project allochtone jongeren en creatieve werkvormen in de verslavingspreventie. De stichting is nu in de gelegenheid haar activiteiten uit te breiden tot leden van de Marokkaanse, Turkse en Antilliaanse doelgroepen. Met de Nederlandse Antillen en Aruba wordt onder de huidige omstandigheden zo goed mogelijk samengewerkt op het gebied van de verslavingszorg, onder andere door deskundigen uit te wisselen. De commissie zal schriftelijk worden geïnformeerd over de mogelijkheid van financiële steun aan particuliere instellingen. In maart verschijnt een tussenrapportage over experimenten met afkicken onder narcose. Uiteraard zal de commissie dat rapport toegestuurd krijgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
11
De minister sprak de hoop uit dat implementatie van het advies van RVZ/RMO ertoe zal bijdragen dat de wachtlijsten voor afkickcentra korter worden. Zij zegde ten slotte toe de nog niet beantwoorde vragen schriftelijk te zullen beantwoorden. De minister van Justitie benadrukte dat, zolang de achterdeurnotitie niet is verschenen, het huidige beleid wordt gehandhaafd. De notitie, waarin de regering haar beleidskeuze zal neerleggen, zal begin voorjaar 2000 verschijnen. Bezien wordt of de AHOJ-G-criteria ook betrekking moeten hebben op het THC-gehalte van nederwiet. Hieraan zal aandacht worden besteed in de achterdeurnotitie. De minister vond dat terughoudendheid moet worden betracht bij het verstrekken van heroïne aan heroïneprostituees, omdat bepaald gedrag niet mag worden beloond. Hierop wordt nog schriftelijk teruggekomen. De doelstelling van het Nederlandse beleid is allereerst het beheersbaar maken van de problematiek. Om te bepalen hoe succesvol dat beleid is, dient onder andere een vergelijking met andere landen mogelijk te worden gemaakt. Daartoe worden de nodige gegevens verzameld en zoveel mogelijk geharmoniseerd. In de nota staan enkele maatregelen die gericht zijn op bestrijding van productie van en handel in drugs. Helaas gaan er nog steeds veel drugs vanuit Nederland naar het buitenland. Naarmate de opsporing verbetert, worden er meer resultaten geboekt en wordt ook duidelijk hoe groot het probleem is. De penitentiaire inrichtingen kennen nog steeds drugsvrije afdelingen; er wordt hard gewerkt aan integratie van deze afdelingen in de opvang van verslaafden in gevangenissen. Het is met name de combinatie van XTC en alcohol die rampzalige gevolgen kan hebben en die vaak ook aanleiding is voor rellerig gedrag. Bestrijding van de productie van en handel in XTC blijft een van de hoofddoelstellingen van het beleid. Het aantal coffeeshops is de laatste jaren behoorlijk gedaald. Verder blijkt het aantal gemeenten zonder coffeeshop nog vrij hoog te zijn. In het verleden werd niet nauwkeurig bijgehouden welke soorten drugs in welke hoeveelheden in beslag werden genomen. Naar aanleiding van enkele departementale brieven is hierin verandering gekomen. De officier van justitie is aanwezig bij het vernietigen van de in beslag genomen drugs. Nog nauwkeuriger zal worden nagegaan of de vernietigde hoeveelheid gelijk is aan de in beslag genomen hoeveelheid. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Essers De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, Van Heemst De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 077, nr. 74
12