Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1996
Nr. 1
VOORSTEL VAN WET 19 september 1995 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 105 van de Grondwet de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Rijk bij de wet moet worden vastgesteld en dat in artikel 1 van de Comptabiliteitswet wordt bepaald welke begrotingen tot die van het Rijk behoren; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1 De begroting van de uitgaven van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1996 wordt vastgesteld, zoals blijkt uit de bij deze wet behorende begrotingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen. Artikel 2 De begroting van de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1996 wordt vastgesteld, zoals blijkt uit de bij deze wet behorende begrotingsstaat, onderdeel ontvangsten. Artikel 3 De begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap Senter voor het jaar 1996 wordt vastgesteld, zoals blijkt uit de bij deze wet behorende begrotingsstaat inzake dat agentschap. Artikel 4 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari van het onderhavige begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van 1 januari, treedt zij in
51U4130 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
1
werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad en werkt zij terug tot en met 1 januari.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven
De Minister van Economische Zaken,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
2
Begrotingsstaat behorende bij de Wet van .. ..... 19.., Stb. ... . Begroting 1996, Ministerie van Economische Zaken (XIII) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1 000) (1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting verplichtingen
TOTAAL 01 03 04 05 06 13 14 55 61 62 02 01 02 03 04 05 06 07 08 09 12 13 14 03 01 03 04 05 06 08 09 12 04 01 04 05 08 09
Algemeen Loonbijstelling Prijsbijstelling Onvoorzien Uitgaven post-actief personeel Bijdragen aan internationale organisaties Adviezen verstrekt door het Europees Octrooibureau Bijdrage aan het agentschap Senter Personeel en materieel EZ, exclusief CBS Personeel en materieel CBS Industrieel en Algemeen Technologiebeleid Onderzoek en voorlichting ten behoeve van technologiebeleid Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering Internationale en algemene technologiestimulering Overheidsaanschaffingen en bevordering van bedrijfsgerichte samenwerking InnovatieCentra Subsidies in het belang van de industrie¨le ontwikkeling Internationale ruimtevaartprogramma’s Bevordering van de vliegtuigindustrie en ruimtevaart Speur- en ontwikkelingswerk Technologische infrastructuur Projecten gefinancierd uit het Fonds economische structuurversterking Gelden uit prioriteitencluster III Industrie- en Dienstenbeleid Crisisbeheersing Versterking economische structuur Industrie¨le promotie Steun scheepsbouw Herstelfinanciering en steun aan individuele bedrijven Bijdrage auto-ontwikkeling Nedcar B.V. Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981 Bijdrage aan de Industriefaciliteit Regionaal Beleid Bijdragen ten behoeve van regionale ontwikkelingsmaatschappijen en overige Voorwaardenscheppend beleid Structuurversterkende projecten in het kader van de BRT-compensatie Bevordering regionale bedrijfsinvesteringen Regio-programma’s
uitgaven 3 714 810
3 818
633 389 3 818
774 29 881 2 821
774 29 881 2 821
8 900 32 626 306 963 244 515
8 900 32 767 309 913 244 515
783 980 1 883 229 728
202 770
130 510
130 000
20 000 43 126
27 100 43 943
74 069 14 288
91 971 139 995
5 000 132 049 38 511
5 000 84 000 25 522
75 000
16 796 15 000
659 17 621 14 508
263
309 107 1 224 25 361 13 241 17 603 263 241 715 4 700 5 000 355 175
14 383
33 075 7 800
14 035
15 000
101 318 96 258
97 977 144 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
3
(1) Art.
Omschrijving
10
05
Stimulering Ruimte voor Economische Activiteit
Oorspronkelijk vastgestelde begroting verplichtingen
uitgaven
79 300
57 323
Diensten, Midden- en Kleinbedrijf en Ordening
01 02 03 04 05 08
Midden- en Kleinbedrijf Voorlichting en advisering MKB Onderzoek en onderwijs MKB Borgstellingsregelingen Tegemoetkomingen aan zelfstandigen Bedrijfsbee¨indigingshulp Bijdrage aan technostartersfondsen
11 12 13
Diensten Brancheverbetering Toeristisch beleid Garanties in verband met toerisme
21 22
Ordening Marktwerking Bijdrage Nederlands Meetinstituut
07 01 02 03 04 05 08 01
09
01 02 03 04 11 12
21 22
31 32
Buitenlandse Economische Betrekkingen en Exportbevordering Internationale organisaties Bevordering van de buitenlandse economische betrekkingen Stimulering exportactiviteiten Economische voorlichting en exportpromotie Economische hulp Oost-Europa
245 530
30 811 11 692 850 850 19 026 15 000
35 769 16 800 68 267 1 142 19 026 15 000
35 44 960
2 517 51 458 1 000
6 630 26 533
8 014 26 537
10 637
285 085 10 652
6 244 85 422
8 014 50 300
23 176 242 487
22 266 193 853
Wet Investeringsrekening Investeringsbijdragen en investeringstoeslagen
365 000
Energiebeleid
737 544
Energiebeleid vanaf 1996 Energiebesparingstechnologie Duurzame energie Energievoorzieningsonderzoek Beleidsondersteuning en overige uitgaven Bijdragen ten behoeve van de mijnindustrie Garanties energiebeleid Doorsluisposten Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten Uitkering aan houder certificaten Energie Beheer Nederland B.V.
365 000
167 239 50 689 115 140 11 622
40 415 15 273 49 885 8 444
6 250
6 250 7 849
163 350
163 350
138 000
138 000
Afwikkeling energiebeleid tot 1996 Adviesraden, normalisatiewerkzaamheden en overige uitgaven Toepassing energiebesparingstechnologie en duurzame energie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
568 233 842
4
(1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting verplichtingen
33 34 35
Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied Energieonderzoek-Centrum Nederland Investeringssubsidies energiebesparing
uitgaven
68 310 2 460 2 898
Mij bekend, De Minister van Economische Zaken,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
5
Begrotingsstaat behorende bij de Wet van .. ...... 19.., Stb. ... Begroting 1996, Ministerie van Economische Zaken (XIII) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1 000) (1) Art.
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting ontvangsten
TOTAAL 01 01 11 21 31 51 02 01 02 04 05
03
Algemeen Diverse ontvangsten Ontvangsten Bureau voor de Industrie¨le Eigendom Ontvangsten Centraal Planbureau Ontvangsten Centraal Bureau voor de Statistiek Ontvangsten Rijks Geologische Dienst Industrieel en Algemeen Technologiebeleid Ontvangsten in verband met internationale ruimtevaartprogramma’s Ontvangsten technische ontwikkelingskredieten Diverse ontvangsten technologiebeleid Ontvangsten uit het Fonds economische structuurversterking
06
Industriebeleid Ontvangsten staalindustrie Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie Ontvangsten Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981 Opbrengst aandelen DSM
03
Regionaal Beleid Diverse ontvangsten regionaal beleid
01 03 04
04
05 01 11 12 13 15 21 07 01 02
08 01 09 01 02 03
Diensten, Midden- en Kleinbedrijf en Ordening Ontvangsten uit borgstellingsregelingen Ontvangsten voor toezicht op examens Opbrengst van casino’s Opbrengst afgifte exploitatievergunningen speelautomaten Ontvangsten Nederlands Meetinstituut Diverse ontvangsten DMO Buitenlandse Economische Betrekkingen en Exportbevordering Ontvangsten BEB Ontvangsten Exportbevorderings- en Voorlichtingsdienst Wet Investeringsrekening Ontvangsten WIR Energiebeleid Inkomsten uit aardgas Uitkering van Energie Beheer Nederland B.V. Ontvangsten voorraadheffing in verband met financiering Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
5 383 571 67 156 8 989 45 888 1 639 8 900 1 740
91 996 4 200 70 000 1 000 16 796 177 591 64 330 22 221 600 90 440 2 800 2 800
149 651 20 475 35 120 000 4 500 2 641 2000
2 777 1 000 1 777 50 000 50 000 4 841 600 4 500 000 138 000
163 350
6
(1) Art.
Omschrijving
04 05 06
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Dividend Ultra-Centrifuge Nederland N.V. Ontvangsten zoutwinning Diverse ontvangsten Energie
11 000 3 000 26 250
Mij bekend, De Minister van Economische Zaken,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
7
Begrotingsstaat behorende bij de Wet van .. ..... 19.., Stb. ... . Begroting 1996, Ministerie van Economische Zaken (XIII) Agentschap Senter (bedragen x f 1 000) (1)
Art.
Omschrijving
1
Agentschap Senter
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Totale baten Totale lasten Saldo van baten en lasten
45 300 45 250 50
Totale kapitaalontvangsten Totale kapitaaluitgaven
1 500 1 500
Mij bekend, De Minister van Economische Zaken,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 1
8
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1996
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE ALGEMEEN DEEL 1. 1.1. 1.2. 1.3.
5.2. 5.3. 5.4.
Handelspolitiek en investeringsbeleid Exportbeleid Regionale toespitsing
blz. 42 44 46
6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Beheer en bestuur Personeel en organisatie Openingstijden publieke diensten Voorlichting Financieel beleid en beheer
51 51 52 52 52
blz.
2 2 2
1.4. 1.5.
Voortdurende verandering en vernieuwing Ambities voor een sterke en moderne economie Constante veranderingen Het concurrentievermogen van de Nederlandse economie Voortdurende beleidsinspanningen Economie en milieu
2. 2.1. 2.2.
Economische structuur Technologische structuur Ruimtelijk-economisch beleid
17 17 23
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Economisch speelveld Ruimte voor ondernemen Ondernemerschap en MKB Marktwerking en deregulering Europese Unie
28 28 28 30 35
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Energie Blijvend betaalbaar, betrouwbaar en schoon Energie en economie Energiebesparing en duurzame energie Overig energiebeleid
37 37 38 39 39
5. 5.1.
Internationale economische betrekkingen Inleiding
41 41
3 8 13
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Inleiding
54
Uitgavenbegroting (wetsartikel 1) 01 Algemeen 02 Industrieel en algemeen technologiebeleid 03 Industrie- en dienstenbeleid 04 Regionaal beleid 05 Diensten, midden- en kleinbedrijf en ordening 06 Energiebeleid (oud) 07 Buitenlandse economische betrekkingen en exportbevordering 08 Wet Investeringsrekening 09 Energiebeleid (nieuw)
159 174 177
Ontvangstenbegroting (wetsartikel 2)
206
Agentschapsbegroting (wetsartikel 3)
232
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
61 81 110 121 133 155
1
1. VOORTDURENDE VERANDERING EN VERNIEUWING 1.1. Ambities voor een sterke en moderne economie Bij alle nieuwe ontwikkelingen in wereldeconomie en samenleving, blijft Nederland streven naar de verdere verbetering van het nu al zeker niet geringe prestatievermogen op het terrein van werk, welvaart en duurzaamheid. Dit is nodig, omdat in een sterk veranderende omgeving het behoud van nationale verworvenheden steeds minder vanzelfsprekend wordt. De globalisering van de economie maakt dat werk en welvaart met steeds grotere inspanning moet worden gerealiseerd, terwijl ook de gewenste duurzaamheid van economische groei hoge eisen aan onze economische activiteiten blijft stellen. Een hoofddoelstelling van het kabinet is om deze kabinetsperiode minimaal 350 000 personen extra aan het werk te krijgen. Dit is een ambitieuze doelstelling, maar wel e´e´n met goede perspectieven op verwezenlijking. Nederland heeft ook hoge ambities op milieuterrein. Daarbij moeten en kunnen de doelstellingen van het milieu- en economische beleid zoveel mogelijk in elkaars verlengde worden gebracht. Doeltreffendheid en doelmatigheid dienen daarbij hand in hand te gaan. Concurrentievoordelen zijn geen lang leven beschoren indien zij niet permanent worden vernieuwd en versterkt1. Onze economie moet zich dan ook in haar kostenontwikkeling, de kwaliteit van haar publieke aanbodstructuur en haar dynamiek blijvend kunnen meten met onze sterkste concurrenten. Voor het verwezenlijken van onze ambities inzake werk e´n inkomen – de twee zijden van de welvaartsmedaille – blijft een beheerste ontwikkeling van kosten, waaronder de loonkosten, ook in de komende jaren geboden. Kostenefficiency zal echter gepaard moeten gaan met afdoende aanpassings- en vernieuwingsvermogen van alle spelers in onze economie. Dit geldt voor de publieke sector evenzeer als voor de marktsector. Het kabinet houdt nadrukkelijk rekening met de basiseisen die vandaag de dag aan een sterke en moderne economie gesteld worden. Dit komt tot uiting in: – het substantie¨le pakket aan lastenverlichting voor verlaging van de loonkosten – met een accent op de onderkant van de arbeidsmarkt – en meer financie¨le ruimte voor het ondernemen, – de versterking van de fysieke, technologische, educatieve en informatie-infrastructuur, – het beleid gericht op een betere werking van de diverse markten in onze economie. Dit laatste is ook essentieel voor een soepel verloop van de aanpassingen van onze economische activiteiten in een meer duurzame richting, – de vergroting van de slagkracht van het buitenland beleid en versterking van de economische component daarvan. 1.2. Constante veranderingen
1
Zie ook Jobs Study, OESO.
Technologische vernieuwing, ingrijpende veranderingen in de internationale economische orde en de liberalisatie van markten maken dat de omgeving van zowel ondernemingen, burgers als overheid voortdurend verandert. De successen van gisteren verzekeren de onderneming daarom nog niet het resultaat van heden of het overleven van morgen. Sterk lijkende posities staan voortdurend onder grote druk. Op de wereldmarkt had nog maar 25% van de bedrijven die in 1980 marktleider waren, eenzelfde positie in 1990. In eerdere decennia was er een «overlevingspercentage» van rond de 90%. De keuze van een groot aantal ontwikkelings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
2
landen in Oost-Azie¨ en Latijns-Amerika en voormalig communistische landen in Oost-Europa voor het marktmodel hebben de wereldeconomie in een hogere versnelling gebracht. Aan de aanbodzijde nopen de scherpere concurrentieverhoudingen het bedrijfsleven – naast kostenbeheersing – tot het verbeteren van efficiency en kwaliteit en het leveren van technologische hoogwaardige produkten. Aan de vraagzijde wordt het bedrijfsleven geconfronteerd met veeleisende afnemers en een steeds gevarieerder, moeilijker voorspelbare vraag naar produkten. Emancipatie, individualisering en secularisatie hebben namelijk gezorgd voor een dynamische en heterogene samenleving, waarin consumenten steeds nieuwe, hoogwaardiger produkten vragen. Voor een alert bedrijfsleven biedt deze ontwikkeling ook grote kansen. Willen bedrijven hun marktpositie en winstgevendheid behouden en verbeteren, dan zullen zij moeten concurreren met kennis en meer toegevoegde waarde moeten «produceren» dan hun concurrenten. Daarnaast hebben de veranderingen in de samenleving geleid tot een vermindering van de klassieke beı¨nvloedingsmogelijkheden van de overheid op maatschappelijke processen en daarmee van haar directe sturingsmogelijkheden. Tegelijkertijd dwingt een globaliserende economie ook de overheid ertoe te concurreren met andere landen. Het gaat dan om een goede economische structuur en een klimaat waarin het aantrekkelijk vestigen en investeren is. Daarom moet de overheid de publieke aanbodzijde versterken ter vergroting van de concurrentiekracht van het bedrijfsleven. Dit betekent niet alleen het zorgen voor gezonde financieel-economische verhoudingen, een goede technologische en fysieke infrastructuur, maar ook het waarborgen van goede onderwijsvoorzieningen, een kwalitatief goede gezondheidszorg en een prettig leefklimaat. Wil de Nederlandse economie een competitieve vestigings- en investeringsplaats blijven, dan zullen deze voorzieningen een voortdurende verbetering in de prijskwaliteitsverhouding behoeven en aan moeten sluiten bij de private vraag. Over dit laatste bestaan thans zorgen. Dit betreft onder meer de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en de aansluiting van het qua omvang relatief omvangrijke onderzoek door publieke kennisinstellingen op de kennisvraag van bedrijven. Om verbeteringen tot stand te kunnen brengen zal derhalve o´o´k de publieke sector het vermogen moeten hebben zich aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. Meer marktwerking moet het de publieke e´n de marktsector – waar veranderingen in aanbod- en vraagzijde grote kansen bieden – mogelijk maken een goede economische structuur optimaal te benutten. Wanneer bedrijven en overheid gericht zijn op voortdurende vernieuwing en zich zodoende tijdig aanpassen aan de voortdurende veranderingen in de wereldeconomie en de samenleving, kan de Nederlandse economie een groeiniveau bereiken, waarmee zij zich kan meten met haar sterkste concurrenten en haar ambities op het gebied van welvaart, werkgelegenheid en duurzaamheid ten volle kan waarmaken. 1.3. Het concurrentievermogen van de Nederlandse economie De conclusies van het «Platform Globalisering» en van de «Toets op het Concurrentievermogen» geven aan dat Nederland de potentie heeft om een sterke, concurrerende economie te zijn, die de ambities ten aanzien van welvaart en werkgelegenheid kan waarmaken. Die potenties kunnen echter beter worden benut. Het kabinet zal mede in dit verband binnenkort de SER advies vragen over het te voeren sociaal-economische beleid op middellange termijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
3
De sinds 1970 wat teleurstellende ontwikkelingen van de investeringen, inactiviteit en relatieve welvaart onderstrepen het beeld van verloren kansen op werk en welvaart. Gezien onze ambities op het terrein van werk, welvaart en duurzaamheid moet ons investeringspeil omhoog. Hoewel de bruto-investeringen van bedrijven in 1995 en 1996 naar verwachting met 9% resp. 2,5 a` 3% toenemen, liggen in sommige sectoren, zoals de industrie, de investeringen slechts rond het vervangingsniveau. Zo zullen, volgens het CPB, de thans geprojecteerde investeringen onvoldoende capaciteitsgroei genereren om de groei in het arbeidsaanbod op te vangen en de bestaande inactiviteit substantieel te verlagen1. Alhoewel ons land niet slecht scoort ten opzichte van het EU-gemiddelde, blijkt de investeringsquote van bedrijven (excl. woningen) ten opzichte van Duitsland en het totaal van de OESO-landen relatief laag te zijn. Wel moet worden bedacht dat de investeringsquote in Duitsland opwaarts wordt beïnvloed door de effecten als gevolg van de hereniging. Na een forse inhaalslag in de jaren tachtig zijn de investeringen in de jaren negentig weer achterop geraakt bij onze concurrenten (OESO-gemiddelde). De scherpe stijging van de arbeidsinkomensquote van 80,6% in 1990 naar 86,4% in 1993 speelt daarbij een rol. In 1994 en 1995 daalt de arbeidsinkomensquote weer. Zij zal in 1996 licht stijgen naar 84,1%. Een verdere daling is gelet op het bovenstaande echter noodzakelijk. Zelfs in de huidige gunstige conjunctuur blijkt de banengroei onvoldoende om het grote aantal mensen dat zich op de arbeidsmarkt meldt van werk te voorzien, laat staan om de hoge inactiviteit substantieel te verlagen. Met alle gevolgen van dien voor de hoogte van de collectieve lastendruk en daarmee voor ons concurrentievermogen. Grafiek 1: Bedrijfsinvesteringen in % BBP
Bron: CPB
Grafiek 2: Economische groei en inactiviteit
Bron: CPB
In termen van BBP per hoofd, dreigt de Nederlandse economie af te glijden naar de lagere regionen van de OESO. Waar in 1970 het BBP per hoofd in ons land nog boven het OESO-gemiddelde uitstak, bevond het zich een kleine kwart eeuw later al beduidend daaronder en zakte Nederland van een achtste plaats in 1970 naar een veertiende in 1993.
1
Centraal Economische Plan (CEP) 1995, CPB, blz. 112. OESO-landen examen Nieuw-Zeeland 1993, Annex II, blz. 134–135. OESO-berekeningen zijn gebaseerd op R.J. Barro, May 1991, «Economic Growth in a Cross Section Of Countries», The Quarterly Journal of Economicx.
2
Naast de ontwikkeling van bedrijfsinvesteringen, inschakeling van arbeid en relatieve welvaartspositie, maakt een OESO-onderzoek duidelijk dat de feitelijke groei van de Nederlandse economie significant achterblijft bij de, op basis van een aantal structurele factoren berekende, verwachte groei. Dit onderzoek suggereert zelfs dat Nederland van de OESO-landen het slechtst presteert2. Uit onderstaande grafiek kan worden opgemaakt dat in de periode 1960–1985 de economische groei in ons land jaarlijks
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
4
circa 0,5 % lager was dan mogelijk zou zijn geweest. Grafiek 3: BBP per hoofd
Bron: OESO
Grafiek 4: verschil verwachte en feitelijke groei
Bron: op. cit.
De ontwikkeling van bovengenoemde indicatoren suggereert dat er veel te winnen is. Voor een economie die voldoende concurrentiekracht ontwikkelt, lijken nieuwe consumentenvoorkeuren, nieuwe markten en nieuwe technologiee¨n wel degelijk een keur aan mogelijkheden te bieden. Illustratief voor het potentieel aanwezige vermogen van onze economie om voor meer werk en welvaart te zorgen zijn de ontwikkeling van het aantal gewerkte uren en de ontwikkeling van de buitenlandse investeringen in Nederland. Daalde gedurende een lange periode het totaal aantal gewerkte uren en kon een stijging van de werkgelegenheid in banen en arbeidsjaren alleen worden gerealiseerd door verkorting van de arbeidstijd in combinatie met loonmatiging, van midden jaren tachtig tot begin jaren negentig steeg het aantal gewerkte uren zelfs weer. Grafiek 5: werkgelegenheid (uren, banen, jaren)
Bron: CPB
Het blijkt derhalve dat onze economie wel degelijk in staat is werkgelegenheid te scheppen, mede als gevolg van het kabinetsbeleid ter versterking van de marktsector. Op dit vlak moeten onze ambities echter hoger worden gesteld. Want zelfs bij de gunstige economische conjunctuur van de tweede helft van de jaren tachtig, nam het het aantal inactieven substantieel toe. Nu de economische groei opnieuw een conjunctureel hoogtepunt beleeft, daalt de werkloosheid en de totale inactiviteit ook nauwelijks.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
5
Onze beleidsinspanningen op het vlak van kosten, aanbodstructuur en dynamiek moeten dus worden versterkt. Van groot belang voor economie en werkgelegenheid zijn de directe buitenlandse investeringen. Op wereldschaal zijn deze – mede door de globalisering – fors toegenomen: in de periode vanaf 1960 vier maal zo snel als het mondiale BNP en drie maal zo hard als de wereldhandel. Het aantal multinationale ondernemingen steeg in twintig jaar van ca. 7 000 tot 37 000 begin jaren negentig. OESO-ramingen laten zien dat tenminste 40% van de wereldhandel tussen de vestigingen van e´e´n concern loopt1. Het bestendigen van de sterke Nederlandse investeringspositie in het buitenland is van cruciaal belang voor de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven en biedt tevens in belangrijke mate ondersteuning aan ontwikkelingslanden, «emerging economies» en landen in Midden- en Oost-Europa. Ook voor de werkgelegenheid in Nederland blijken deze effecten van de globalisering van het grootste belang. Van de 50 000 nieuwe banen, die verbonden waren aan de directe buitenlandse investeringen in NW-Europa in de periode 1991–1994, nam Nederland er 6 000 (d.i. 12%) voor haar rekening (zie tabel 1). Voor veel vormen van buitenlandse investeringen is ons land relatief aantrekkelijk2. Tabel 1: acquisitie investeringsprojecten NW-Europa 1991–1994 Aantal projecten totaal NW-Europa Nederland
Aantal banen
aandeel totaal NL in % NW-Europa Nederland
aandeel NL in %
Produktie Distributie Hoofdkantoren R&D Call Center**
357 88 173 46 22
41 42 52 5 9
11,5 47,7 30,1 10,9 40,9
41 265 2 750 3 215 1 375 755
3 225 1 380 875 65 375
7,8 50,2 27,2 4,7 49,7
Totaal
686
149
21,7
49 360
5 920
12,0
Bron: Buck Consultants International, 1995. * NW-Europa: Belgie¨, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. ** Call Center: kantoorvestiging met als hoofdactiviteit het verlenen van diensten aan klanten of onderdelen van het moederbedrijf via de telefoon.
1
Buck Consultants International, Buitenlandse Investeringen in West Europa (marktanalyse), maart 1995. 2 Dit blijkt wanneer we de bovenstaande scores afzetten tegen onze relatieve economische omvang, gemeten aan de hand van ons aandeel in het gezamenlijke BNP of ons aandeel in de gezamenlijke werkgelegenheid van de onderzochte landen van 6 a´ 7%. Uit achterliggende cijfers blijkt verder dat naar herkomstland bekeken de VS zowel in absolute als in relatieve zin voor de meeste binnengehaalde banen zorgt. Van de ruim 5 900 banen nemen de VS er ruim 3 800 (64%) voor hun rekening. Ook het aandeel van Nederland in het totaal aantal door Amerikaanse investeerders gerealiseerde banen in NW-Europa is bevredigend, namelijk krap 13% (bijna het dubbele van onze relatieve economische omvang).
De tabel laat verder zien dat de aantrekkingskracht van onze economie voor produktievestigingen en vooral voor R&D-vestigingen duidelijk minder is dan die voor andere type vestigingen. Blijkbaar is dus onze economie onvoldoende in staat om voor a´lle vormen van buitenlandse investeringen relatief aantrekkelijk te zijn e´n – gelet op de totale investeringsquote van bedrijven – voldoende binnenlandse investeringen te genereren. Ondernemingen moeten dus meer worden geprikkeld tot het doen van investeringen hie`r. Het inzicht op basis van de genoemde macro-indicatoren dat Nederland niet goed genoeg presteert wanneer het gaat om de creatie van werk en welvaart, komt ook naar voren in de «Toets op het concurrentievermogen», die een internationale vergelijking maakt van de prestaties van de Nederlandse economie. Daarbij gaat de Toets in op belangrijke determinanten van het concurrentievermogen, als monetaire en budgettaire stabiliteit, de technologische kennisinfrastructuur, het onderwijs, de fysieke infrastructuur, het milieu, de werking van de diverse markten in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
6
onze economie en de fiscale infrastructuur. In dit verband worden steeds drie onderscheiden aspecten genoemd: kosten, aanbodstructuur en dynamiek. Uit de toets blijkt dat ons land een aantal relatief sterke uitgangspunten heeft, zoals: – op het monetaire en budgettaire terrein presteert Nederland goed, een punt van zorg blijft wel de schuldpositie van de overheid; – er wordt relatief veel kennis bij de publieke kennisinstituten ontwikkeld; – de kwaliteit van onze mainports is goed; – in het licht van de hoge milieudruk, zijn de prestaties op het gebied van het milieu redelijk; – ons land kent een relatief grote arbeidsrust en een hoge arbeidsproduktiviteit op macro-niveau. Een tweede hoofdconclusie uit de toets is dat vele mogelijkheden onbenut blijven en er dus veel ruimte voor verbetering is. Gelukkig maar, aangezien onze prestaties op het gebied van inactiviteit en welvaart pas e´cht zorgwekkend kunnen worden genoemd indien deze ruimte er niet zou zijn. Het samengaan van kostenefficiency en het vergroten van het aanpassings- en vernieuwingsvermogen in de marktsector en de publieke sector biedt – aldus de «Toets op het concurrentievermogen» – de beste garanties voor welvaart en werkgelegenheid. Enkele punten voor verbetering: – er blijft nog te veel «kennis op de plank liggen», de wisselwerking tussen publieke kennisinstellingen en bedrijven is niet optimaal; – R&D-inspanningen van bedrijven blijven achter; – op de arbeidsmarkt gaan een hoge wig, een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid, loonvorming op bedrijfstakniveau en relatief veel regels samen met een lage benutting van het arbeidspotentieel en een hoge langdurige werkloosheid, de keerzijde van de hoge arbeidsprodukiviteit; – de werking van onze goederen- en dienstenmarkten is niet optimaal: de dynamiek in het bedrijfsleven is niet hoog en gaat niet met veel nieuwe werkgelegenheid gepaard. De Nederlandse export richt zich nog te weinig op de snelgroeiende high-tech sectoren; – de huidige «fiscale infrastructuur» weerspiegelt de hiervoor gememoreerde prestaties van de Nederlandse economie. Dit komt tot uitdrukking in hoge collectieve lasten op inkomsten uit arbeid e´n kapitaal. Die tasten vervolgens ons concurrentievermogen verder aan. Bovendien blijkt het fiscale stelsel in Nederland risicomijdend gedrag te bevoordelen; – de congestieproblematiek in de Randstad zorgt voor steeds grotere mobiliteitsproblemen, ook met het oog op de ontwikkeling van de mainports. Ook lijken niet alle achterlandverbindingen voldoende berekend op de sterk groeiende vervoersstromen. De resultaten van de «Toets op het concurrentievermogen» bevestigen dat in het regeerakkoord de goede beleidsaccenten zijn gelegd. Het kabinet heeft zich voorgenomen in vervolg op deze toets beleidsvergelijkend onderzoek door verschillende departementen op hun eigen beleidsterrein te laten verrichten. Bij dit internationaal beleidsvergelijkend onderzoek komen onder andere aan de orde: – de invloed van elementen van de verzorgingsstaat en de kwaliteit van het openbaar bestuur op het concurrentievermogen; – het beter in kaart brengen van financieringsstromen tussen bedrijven en publieke kennisinfrastructuur en tussen de R&D-sector en het buitenland; – de kapitaalkosten van bedrijven bij interne en externe financiering en de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal voor startende en doorgroeiende ondernemingen; – marktwerking in de energievoorziening;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
7
– de dynamiek van bedrijven. Volgend voorjaar wordt hierover gerapporteerd. Tabel 2 Overzicht Toets op het concurrentievermogen STERK
GEMIDDELD
Monetaire/budgettaire stabiliteit
Wisselkoersstabiliteit Inflatie Kredietwaardigheid
Lange rente Tekort overheid Schuld overheid
Technologische kennisinfrastructuur
R&D publieke sector
Aantrekkelijkheid kennisinfra voor High-tech R&D (internationale) bedrijven Patenten R&D bedrijven
Publikatie activiteiten Primair/secundair onderwijs
ZWAK
Toegevoegde waarde leerplichtig Afgestudeerden hoger secundair Aansluiting arbeidsmarktonderwijs Scores internationale onderwijs secundair onderwijs science tests
Tertiair onderwijs
Rendement universitair Afgestudeerde masters
Afgestudeerde bachelors Aansluiting arbeidsmarkt academici
Rendement HBO Verkeer en vervoer
Kwaliteit zeehavens Kwaliteit luchthavens
Dichtheid wegen/spoornet
Telecom
Tarieven zakelijk gebruik
Kwaliteit Aantal aansluitingen
Milieu
Afvalwaterzuivering
NOx-emissie
Recycling
Afvalproduktie
Transparantie wet- en regelgeving SOx-emissie
Kwaliteit wegen/spoor Congestiekans
Milieukosten/Oordeel internationaal bedrijfsleven Verspreiding milieubelastende stoffen Milieubeslag autoverkeer Vermesting
Kapitaalmarkt
Bedrijfsbesparingen
Investeringsquote Risicodragend kapitaalaanbod Kapitaalkosten
Arbeidsmarkt
Arbeidsproduktiviteit Stakingsdagen
Loonkosten Dynamiek
Loondifferentiatie Langdurige werkloosheid Benutting arbeidspotentieel
Goederen-, en dienstenmarkten
Toename high-tech-export
Dynamiek bedrijven Prijsrigiditeit
Niveau high-tech export Toename kennisintensieve werkgelegenheid Groei exportmarkten
Fiscale infrastructuur
Belasting koerswinst Tarief pensioenbesparingen Internationale orie¨ntatie winstbelastingstructuur
Belastingdruk winstinkomen Successierechten
Kapitaalbelasting Marginaal tarief kapitaalinkomen
Indirecte belastingen
Vermogensbelasting Toptarieven
1.4. Voortdurende beleidsinspanningen Ervan uitgaand dat globalisering vele mogelijkheden biedt om extra werk te cree¨ren, is het kabinet er alles aan gelegen om door verbeteringen op het vlak van kosten, aanbodstructuur en dynamiek de concurrentiekracht van Nederland te vergroten en de investeringen aan te moedigen: – kosten: een gezond macro-economisch klimaat door verdere gematigde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
8
en gedifferentieerde loonkostenontwikkeling, verlaging van met name de op arbeid drukkende collectieve lasten, budgettaire consolidatie en een monetair beleid gericht op inflatiebeheersing; – aanbodstructuur: versterking van de publieke aanbodzijde door investeren in fysieke, technologische en fiscale structuur van de economie en een toegankelijke informatie-infrastructuur; – dynamiek: meer ruimte cree¨ren voor ondernemen door meer marktwerking op de goederen-, diensten- en arbeidsmarkt en verbetering van het ondernemingsklimaat en een op de nieuwe internationale verhoudingen toegesneden instrumentarium voor internationale investeringen, exportbevordering en -financiering.
Kosten Een gezond macro-economisch klimaat door verdere gematigde en gedifferentieerde loonkostenontwikkeling, verlaging van met name de op arbeid drukkende collectieve lasten, budgettaire consolidatie en een monetair beleid gericht op inflatiebeheersing blijft van wezenlijk belang voor de vitaliteit van onze economie. Handhaving van het stringente uitgavenkader biedt de ruimte voor de noodzakelijke verlaging van het financieringstekort en de schuldquote, de voor de werkgelegenheid zo relevante lastenverlichting en voor middelen voor de economische structuurversterking. Het kabinet richt zich daarom op een voortgaande gezondmaking van de overheidsfinancie¨n, mede om een lagere druk van belastingen en premies mogelijk te maken («wig-verkleining»). Zo heeft het kabinet – uitgaande van een behoedzaam economisch groeiscenario – voor deze periode ruim f 9 mld vrijgemaakt voor lastenverlichting. Het accent hierbij ligt op vermindering van de belastingen en premies voor werkgevers. Voor verlaging van werkgeverslasten is gekozen omdat dit een directer effect heeft op de arbeidskosten dan verlaging van werknemerslasten. Verlaging van de werkgeverslasten is daarenboven robuuster, omdat de effectiviteit daarvan niet afhankelijk is van extra nominale loonmatiging. Zeker wanneer het totale beleidspakket andere maatregelen bevat ter versterking van de aanbodzijde van de arbeidsmarkt verdient verlaging van de werkgeverslasten de voorkeur1. Berekeningen van het Centraal Planbureau geven een indruk van de omvang van het werkgelegenheidseffect dat vermindering van werkgeverslasten kan hebben. Elke miljard vermindering van werkgeverslasten betekent op langere termijn een toename van de werkgelegenheid met circa 25 000 personen2. Daarbij geldt voor wat betreft de vermindering van de werkgeverslasten dat de effectiviteit hiervan hoger is indien een accent wordt gelegd op verlaging van de loonkosten aan de onderkant. Een stevige budgettaire lijn blijft dus ook voor de komende jaren noodzakelijk. Ook wanneer de economische groei meevalt, blijft het zaak de budgettaire discipline te handhaven en ten aanzien van de vrijkomende middelen, conform de uitgangspunten van het regeerakkoord, een afweging te maken tussen verdere reductie van het financieringstekort, verdergaande lastenverlichting en maatregelen ten behoeve van de economische structuur. Budgettaire consolidatie is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor duurzaam economisch herstel. Een economie waarvan de boekhouding klopt, maar waarvan «apparatuur» en «programmatuur» niet voldoen, zal onvoldoende presteren in het cree¨ren van werkgelegenheid.
1
Macro Economische Verkenning 1995, CPB, blz. 20/21 werkgevers lasten. 2 Centraal Economisch Plan 1995, CPB, blz. 20.
Aanbodstructuur Voor een stevige economische aanbodstructuur is ten eerste nodig een technologie- en industriebeleid dat zich richt op het verhogen van de kennisproduktie en het verbeteren van het rendement ervan. Dit houdt in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
9
de vergroting van de basis voor innovatie, het substantieel verbeteren van de aansluiting tussen aanbod van en vraag naar kennis en het schenken van meer aandacht aan de zogeheten signalerende en initie¨rende rol van de overheid. Zowel in binnen- en buitenland bestaat de laatste jaren een grote belangstelling voor de relatie tussen technologie en economische groei en werkgelegenheid. De resultaten in dit opkomende onderzoekveld wijzen uit dat technologische vernieuwing positieve werkgelegenheidseffecten heeft. Globale berekeningen van de macro-economische effecten van een technologische impuls geven aan dat verhoging van de industrie¨le bedrijfs-R&D (als indicator voor technologische ontwikkeling) op termijn leidt tot een verhoging van de industrie¨le werkgelegenheid1. Hoewel deze uitkomsten slechts indicatief zijn, geven zij aan dat een structurele verhoging van de R&D-intensiteit van de Nederlandse industrie van de huidige circa 0,9% BBP naar 1,0% BBP, dus met ruim tien procent, kan leiden tot een structureel hoger niveau van industrie¨le werkgelegenheid van circa 30 000 extra banen. Daar bovenop komen de, hier niet berekende, effecten van verbetering van de marktgerichtheid van de kennisinfrastructuur, die zeer gunstig zijn voor het rendement van de geproduceerde kennis. Bovendien concludeert het genoemde onderzoek dat flexibilisering van de economie het werkgelegenheidseffect van een technologische impuls zal versterken2. Het kabinet heeft in de nota «Kennis in beweging» maatregelen gepresenteerd voor een hoogwaardige en marktgerichte kennisinfrastructuur en me´e´r kennisintensieve produktieprocessen en produkten. De komende vier jaar wordt f 1,5 mld uitgetrokken ter vergroting van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie. Er worden structureel extra uitgaven voor technologiebeleid gedaan, in principe oplopend tot f 185 mln per jaar in 1999, en er wordt f 280 mln per jaar extra uitgetrokken in de vorm van fiscale faciliteiten. Ook zal het kabinet de bestaande middelen voor technologiebeleid anders inzetten om een hoger rendement van die uitgaven te realiseren. Daarnaast draagt het EZ-beleid bij aan een goede fysieke infrastructuur. Zo richt het ruimtelijke economische beleid zich op goede ruimtelijke voorwaarden voor economische activiteiten, zoals voldoende en kwalitatief goede bedrijfslokaties en een goede bereikbaarheid. Zonder bedrijfslokaties immers geen investeringen en geen werk. Bij een groei van de werkgelegenheid met «slechts» 65 000 personen per jaar uit het Europese Renaissance-scenario van het CPB, dreigen in de meeste economische concentratiegebieden tekorten aan geschikte bedrijfslokaties. De nota «Ruimte voor Regio’s» schetst een ruimtelijk-economisch beleid, gericht op verbetering van de bedrijfslokatieplanning en vergroting van de aandacht voor de ruimteproblematiek voor bedrijvigheid en maakt zo de ambities van dit kabinet voor voortgezette werkgelegenheidsgroei mede mogelijk. Onder andere treedt hiertoe vanaf 1 januari 1996 de Stimuleringsregeling REA (StiREA) in werking.
1
Technologie en werkgelegenheid, Butter, F.A.G. den, en R.W. van Zijp, Beleidsstudies Technologie Economie, nr. 28, maart 1995, Den Haag, blz. 59. 2 idem, blz. 71. 3 McKinsey Global Institute, Employment Performance, 1994.
Dynamiek Door de regeldichtheid te verminderen en door meer, ook financie¨le, ruimte te scheppen voor het persoonlijk initiatief wil het kabinet een sterke groei van het aantal ondernemingen en werkgelegenheid mogelijk maken. In een dergelijk vrij en open economisch speelveld krijgen bedrijven immers de noodzakelijke ruimte om te starten en door te groeien. Een opener bestel geeft ook de nodige prikkels om te investeren en zich voortdurend aan te passen aan de economische en maatschappelijke veranderingen. De McKinsey-studie «Employment Performance»3 concludeert dat de regulering die de marktwerking op de goederen- en dienstenmarkten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
10
verstoort, in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de Europese achterstand op het gebied van werkgelegenheidsprestaties t.o.v. de Verenigde Staten. Deze vorm van regulering zou een belangrijker belemmering zijn voor banengroei in Europa dan de arbeidsmarktregulering. Andere verkennende berekeningen laten zien dat opheffen van verstarringen op de Nederlandse goederen-, diensten- en arbeidsmarkt op jaarbasis kan leiden tot 1/2 % a` 1% extra groei van de werkgelegenheid, d.i. in de Nederlandse verhoudingen 35 a` 70 000 personen extra per jaar. Tabel 3: Effecten flexibilisering van produktmarkten
Duitsland *) jaarlijks Nederland jaarlijks Nederland *) jaarlijks Australie¨ gecumuleerd
produktie
werkgelegenheid
+ 0,3 + 0,5 + 1,1 + 4,7
+ 0,6 + 0,1 + 1,1 + 0,5
*) incl. flexibilisering van de arbeidsmarkt (proc. afwijking van het basispad) Bron: ESB, 4-1-95, L.A. Geelhoed, 1995: conjunctuurherstel of economisch herstel?; zie voor gebruikte achtergrondstudies de noot onder tabel 2, blz. 7 van dit artikel.
Uit dit onderzoek blijkt ook dat verbetering van de werking van de genoemde markten bijdraagt aan vergroting van de effectiviteit van structuurversterkende maatregelen als verlaging van de collectieve lastendruk of verhoging van de overheidsinvesteringen. De resultaten van dit onderzoek suggereren dat de werkgelegenheidswinst met name is te boeken indien de arbeidsmarkt mede wordt gedereguleerd1. Gelet op de aard van het onderzoek, moeten de precieze resultaten van de verschillende studies met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd. Zij geven echter wel duidelijk aan dat vergroting van de dynamiek op de goederen-, diensten en arbeidsmarkt positieve werkgelegenheidseffecten heeft.
1
De kosten van economische verstarring op macro-niveau, Sinderen, J. van, P.A.G. van Bergeijk, R.C.G. Haffner en P.M. Waasdorp, ESB, 23-3-1994.
De bevordering van een open economisch speelveld om het reactievermogen van de Nederlandse economie te vergroten en te prikkelen tot innovatie loopt langs de volgende lijnen. De nota «Werk door Ondernemen» bevat de uitgewerkte voorstellen voor: – verbetering van het fiscale klimaat; – versterking van de kwaliteit van het ondernemerschap; – verlaging van de kosten en vergroting van de flexibiliteit en kwaliteit van arbeid; – vergroting van financieringsmogelijkheden voor starters en doorgroeiers; – terugdringing van de regeldruk. Het kabinet trekt hiervoor extra middelen uit, vooral in de vorm van extra lastenverlichting voor kleinere bedrijven. Daarbij gaat het zowel om de invulling van de f 500 mln aan specifieke lastenverlichting zoals aangekondigd in het regeerakkoord als om enkele aanvullende maatregelen in het kader van de terugsluis van het reparatievoorstel BTW. Daarnaast is er de intensivering van het beleid op het gebied van de marktwerking en deregulering. Allereerst heeft het kabinet met het project «Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit» de versterking van de economische dynamiek ter hand genomen: regelgeving en administratieve lastendruk worden tot het minimaal noodzakelijke teruggebracht, onnodige concurrentiebeperkende regels weggenomen en de kwaliteit van de wetgeving verbeterd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
11
Inmiddels zijn de resultaten van de eerste tranche projecten bekend en wordt gewerkt aan de projecten in het kader van de tweede tranche. Tevens komt het kabinet met een nieuwe mededingingswet, die qua systematiek aansluit op het EG-mededingingsbeleid. Deze wet houdt een verbod in van verticale en horizontale mededingingsafspraken en van misbruik van economische machtsposities. Voorzien wordt in vrijstellingen waar de bijzondere positie van het midden- en kleinbedrijf dat vergt. Op het gebied van het buitenlands economisch beleid, beijvert het kabinet zich voor een open multilateraal wereldhandelsysteem en een Europese economische orde die ten principale marktgericht is. Daarnaast blijft ondersteuning van de transformatie van de Midden- en Oosteuropese economiee¨n alsmede van een geleidelijke integratie van deze economiee¨n in zowel de Europese als de wereldeconomie noodzakelijk. In de Nota over de herijking van het buitenlands beleid wordt opgemerkt dat Nederland zich onder andere door de beleidsconcurrentie in een globaliserende economie geen afwijkende positie kan veroorloven ten opzichte van onze naaste concurrenten. Met name op het gebied van de verzekering van de kapitaalgoederenexport, de rentesubsidies op commercie¨le kredieten, de exportgerelateerde hulpkredieten en de investeringsgaranties valt een achterstand ten opzichte van de overige OESO-landen te signaleren. Tevens wordt in de Nota over de herijking van het buitenlands beleid een model ontwikkeld voor de gefaseerde, aan het economische ontwikkelingsniveau van de partner gekoppelde, inzet van instrumenten. Grafiek 6 illustreert het in werkelijkheid waargenomen patroon. De voorgestane relatie tussen instrumentkeuze en ontwikkelingsniveau treedt thans niet op. Nederland zet onvoldoende middelen in om de overgang van landen van een gemiddeld naar een hoog ontwikkelingsniveau geleidelijk te laten verlopen: het estafettestokje van Ontwikkelingssamenwerking wordt niet overgenomen. Voorbeelden zijn Thailand, Maleisie¨, Brazilie¨ en Roemenie¨. Grafiek 6: Feitelijke relatie tussen instrumentkeuze en ontwikkelingsniveau
Bronnen: Jaarverslag ontwikkelingssamenwerking 1993 – het Nederlandse beleid: feiten en achtergronden, Den Haag 1994; Human Development Report 1994, Verenigde Naties, New York 1994; ministerie van Economische Zaken
Door de nieuwe aanpak zal het bee¨indigen van traditionele hulprelaties met «emerging markets» niet langer leiden tot een abrupte breuk in de samenwerking met die landen (zoals destijds in Chili, Colombia, Thailand en deels ook de Filipijnen). Juist in het overgangsgebied tussen hulpbehoevende en opkomende economiee¨n kan de Nederlandse overheid door middel van intensivering van het desbetreffende instrumentarium een belangrijke rol spelen. Ee´n van de kernpunten van de herijking is dat het buitenlands beleid zich sterker zal moeten richten op de behartiging van de Nederlandse
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
12
economische belangen. Hiertoe worden in de Nota over de herijking van het buitenlands beleid organisatorische voorstellen gedaan die tot een nauwere samenwerking tussen het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Buitenlandse Zaken zullen leiden. Hierdoor zal met name in snel groeiende markten aan het Nederlandse bedrijfsleven een adequate ondersteuning kunnen worden geboden. Thans komt het erop aan dat met voldoende tempo en intensiteit wordt doorgegaan op de ingeslagen weg en de huidige conjuncturele opleving met kracht wordt uitgebuit. Indien door een dergelijke aanpak een stevige fundering en voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de economische bedrijvigheid ontstaan, wordt tegelijkertijd een solide basis gelegd voor onze ambities op het gebied van werk, welvaart en duurzaamheid. Zo maakt EZ de marktsector sterk, ook voor een effectief milieubeleid. 1.5. Economie en milieu Nederland heeft hoge ambities op milieuterrein. Daarbij moeten en kunnen de doelstellingen van het milieu- en economische beleid zoveel mogelijk in elkaars verlengde liggen. Naast het beleid gericht op het bevorderen van milieutechnologie en energiebesparing, draagt EZ bij aan een duurzame economische ontwikkeling door te zorgen voor een goede technologische structuur, flexibiliteit van de economie en maatvoering in de oplossingen. Doeltreffendheid en doelmatigheid dienen daarbij hand in hand te gaan. Doeltreffend in de zin dat daadwerkelijk substantie¨le milieuwinst bereikt wordt. Doelmatig in de zin dat die milieuwinst bereikt wordt tegen zo laag mogelijke economische offers. Immers, economische ontwikkeling vormt een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame ontwikkeling.
Technologie Technologische vernieuwing is een sleutelfactor bij het bereiken van synergie tussen milieu en economie. Nieuwe technologie leidt niet slechts tot aanpassing van bestaande produktieprocessen, produkten en diensten, maar leidt bovendien vaak tot geheel nieuwe milieu-ontlastende produkten en diensten. Een belangrijk voorbeeld is de electronische snelweg. Bovendien bieden energiebesparing, gebruik van alternatieve materialen, recycling, duurzaam bouwen etc. veelal tegelijkertijd milieu- en economisch rendement. Dankzij reeds geleverde inspanningen wordt, zoals ook blijkt uit de gegevens van het RIVM1, voortgang geboekt en nemen de emissies van de meeste milieu-relevante stoffen minder snel toe dan de groei van het nationaal inkomen. Met andere woorden, de relatieve milieu-intensiteit van het BNP neemt af. Bij veruit de meeste stoffen nemen de emissies ook in absolute zin af. De stimulering van gebruik van moderne energie- en milieutechnologie en proces- en keten-integratie heeft dus succes. In gebieden met ruimtelijke, maatschappelijke en milieubeperkingen is ondergrondse aanleg van infrastructuur een aantrekkelijk optie. Het kabinet heeft in het kader van de investeringsimpuls, onderdeel kennisinfrastructuur, besloten om in 1994 f 40 mln bij te dragen aan de kennisopbouw voor ondergronds bouwen in slappe grond. Het ontwikkelen en toepassen van dergelijke hoogwaardige kennis is van groot belang voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven.
Uit evaluaties blijkt dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen. Hergebruik, ecodesign, milieuzorgsystemen, milieuketenbeheer, reductie van emissies, energiebesparing – het zijn voor veel bedrijven 1
RIVM, Nationale Milieuverkenning 3, 1993– 2015, en RIVM, Milieubalans 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
13
vanzelfsprekendheden geworden. Bovendien biedt de vooruitstrevende positie van Nederland op dit terrein kansen voor vergroting van de export van milieutechnologie. In het intensiveringsprogramma «Economie, ecologie & technologie» (EET) (zie ook paragraaf 2.1.4), dat in 1996 start, wordt voortgegaan op die weg. Centraal daarin staat de ontwikkeling en toepassing van technologie met een hoog milieurendement en marktpotentieel. Gewerkt wordt aan technologiee¨n die op afzienbare termijn leiden tot ecologische en economische resultaten. Centraal staan de thema’s: reductie industrieel waterverbruik en industrieel afval; milieugerichte produktontwikkeling en reductie van emissies in verkeer & vervoer. Daarnaast zal het onderzoek zich richten op technologiee¨n die op langere termijn kunnen worden ingezet: het gebruik van duurzame grondstoffen en duurzame energie. Voor het EET-programma komt structureel f 45 mln per jaar beschikbaar. «Milieugerichte produktontwikkeling» maakt enerzijds efficie¨nter gebruik van grond- en hulpstoffen mogelijk en pakt anderzijds milieuproblemen bij de bron aan. Voor zowel grootbedrijf als MKB is het MPO relevant: van milieuvriendelijke copier tot strooizoutstrooiers. Samen met VROM, stimuleert EZ de toepassing en verspreiding van milieugerichte produktontwikkeling in het MKB. Zo gaan producenten samen met de Innovatiecentra aan de slag met milieuvriendelijke produktontwikkeling.
Zo wordt de kennispositie van Nederland op het gebied van milieutechnologie verder uitgebouwd. Aandacht voor ecologische thema’s is in het technologiebeleid overigens steeds meer een vanzelfsprekendheid, zo wordt ook duidelijk uit de nota «Kennis in Beweging».
Marktwerking en wetgeving Gezien de ambitieuze milieudoelen, waarvoor het NMP1 de aftrap gaf, is er alles aan gelegen een bestuurlijk en economisch klimaat te scheppen dat tegelijkertijd de houvast, maar ook flexibiliteit biedt voor initiatieven van bedrijven en burgers tot het schoner produceren en consumeren. Zeker nu, sinds het NMP2, het milieubeleid in de uitvoeringsfase zit. Een goede marktwerking is daarbij van groot belang, bijvoorbeeld voor snelle implementatie van milieutechnologie. Daarom dient er op gelet te worden dat milieuregelgeving de beoogde goede marktwerking niet frustreert: dus overbodige detaillering en rigide middelvoorschriften achterwege laten en waar mogelijk realistische doel- en inspanningsverplichtingen vastleggen zodat het draagvlak voor milieumaatregelen wordt vergroot. Waar milieuregels tot verstarring leiden of niet handhaafbaar, onuitvoerbaar, ineffectief of inefficie¨nt blijken, is aanpassing van die regels noodzakelijk. In de MDW-operatie heeft het kabinet het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit uit de Wet Milieubeheer onder de loep genomen. Hier blijkt ondermeer dat zowel milieu en economie erbij gebaat zijn, wanneer een aantal bedrijfs-categoriee¨n dat nu een specifieke milieuvergunning nodig heeft, onder een meer generieke algemene maatregel van bestuur kan vallen. Momenteel vallen 400 000 inrichtingen onder de reikwijdte van de Wet Milieubeheer. Van deze inrichtingen valt de ene helft onder algemene regels, de andere helft is vergunningplichtig. Door op afzienbare termijn een groter aantal inrichtingen onder het regime van de algemene regels te laten vallen, wil het kabinet het aantal vergunningsplichtige inrichtingen verkleinen tot circa 100 000.
Ook wordt kritisch gekeken naar nieuwe wet- en regelgeving. In onderling verband gaan EZ, VROM en Justitie in samenwerking met het relevante departement voortaan vooraf geselecteerde ontwerpen van wet-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
14
en regelgeving integraal beoordelen op bedrijfseffecten, milieu-effecten, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid.
Maatvoering Voor een effectief en efficie¨nt milieubeleid is tenslotte een juiste maatvoering vereist. Daarbij gaat het om de aard van instrumenten, om de schaal waarop de problemen worden aangepakt, over de uitvoerbaarheid en daarmee over het draagvlak. Oplossingen moeten bij voorkeur plaats vinden op de schaal van het probleem, met inachtneming van de economische schaal. Door mondialisering van de economie is nationale beleidsruimte beperkt, denk aan de energieheffingsdiscussie. Voor een groot aantal milieuvraagstukken zijn daarom internationale afspraken nodig. Nederland streeft in velerlei verband naar totstandkoming van dergelijke afspraken. Zo bezien biedt mondialisering kansen en liggen er vele mogelijkheden binnen de EU, de OESO, de WTO en de UNCTAD. In deze verbanden wordt ook intensief gesproken over de relatie tussen handels- en milieumaatregelen. Zo is de CFK-problematiek succesvol aangepakt door mondiale afspraken. Ook voor de problematiek rondom tropisch hout en duurzaam bosbeheer zoekt Nederland in internationaal kader, met name de WTO en de International Tropical Timber Organisation (ITTO), actief naar oplossingen. Daarnaast ondersteunt Nederland financieel projecten in Midden- en Oosteuropa op het gebied van milieu en energie. Criteria daarbij zijn ondermeer het milieurendement en de bijdrage aan het economisch hervormingsproces. Overigens dienen bij de uitvoering van het beleid op decentraal niveau voldoende marges te bestaan voor integrale bestuurlijke afweging van milieu-elementen onderling en met sociaal-economische en ruimtelijke ordenings-aspecten. Voor de grote steden worden de kansen van die benadering onderzocht in het project Stad & Milieu. Door de beschikbaarheid en promotie van betaalbare milieutechnologie, zorgvuldige wet- en regelgeving met lage administratieve lastendruk en bestuurlijke bandbreedtes waarbinnen vergunningverleners in samenspraak met betrokkenen prioriteiten kunnen stellen, neemt het draagvlak voor milieubewust ondernemen toe. Ook zelfregulering door convenanten leidt tot een groter draagvlak. Hierdoor wordt per saldo het milieurendement van de ingezette middelen gemaximaliseerd. Uit de OESO-review1 blijkt dat Nederland hiermee vooruitstrevend en innovatief is. Inmiddels zijn circa 70 convenanten en meerjarenafspraken energiebesparing afgesloten, waarmee in termen van milieu-effecten en energiegebruik 90% van het bedrijfsleven is gedekt. Voor de industrie zijn er convenanten en meerjarenafspraken afgesloten met onder meer de chemie, de basismetaal en de metalectro over doelstellingen over emissies naar lucht, bodem en water, en over energiebesparing. Individuele bedrijven werken hun bijdragen aan de convenanten vervolgens zelf uit in een bedrijfsmilieuplan. «Optellen» van deze bedrijfsmilieuplannen geeft na enkele jaren een goed beeld van de realisatie van de afspraken uit de convenanten. In de sectoren chemie en basismetaal, die tot de eerste convenanten behoorden, wordt het overgrote deel van de doelstellingen gerealiseerd. Zo blijkt uit de jaarrapportage 1994 van de basismetaal dat 90% van de bedrijven een bedrijfsmilieuplan heeft ingediend en dat 80% van de doelstellingen wordt gehaald. Voor 12 van de 22 sectoren, waarmee meerjarenafspraken zijn gesloten, is thans bekend dat zij in de periode 1989–1993 hun energie-efficiency verbeterd hebben met een gemiddelde van 8%. Dit is in overeenstemming met de energie-efficiency doelstelling voor de industrie als geheel. 1
OECD Environmental Performance Reviews, Netherlands, Paris 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
15
Grafiek 7: Emissies basismetaal, enkele voorbeelden
Bron: FO-Industrie jaarrapportage 1994
Convenanten blijken dus te werken. Met een niet meer dan noodzakelijke regelgeving vanuit Den Haag neemt het bedrijfsleven zijn eigen verantwoordelijkheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
16
2. ECONOMISCHE STRUCTUUR 2.1. Technologische structuur
2.1.1. Inleiding Zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet, zullen ondernemers steeds meer moeten concurreren met kennis. Ook de nota «Kennis in beweging» (Kamerstukken II, 1994/95, 24 229, nr. 1) geeft aan dat een hoge kennisintensiteit voor de Nederlandse economie onontbeerlijk is. Omdat technologische ontwikkeling steeds complexer wordt, duur is en grote risico’s kent, besteden bedrijven onderzoek uit of gaan meer samenwerken met andere bedrijven en de publieke kennisinfrastructuur. Het samenwerken tussen bedrijven gebeurt zowel horizontaal, tussen concurrenten, als verticaal, tussen toeleveranciers en hun afnemers. Grote, kleine, dienstverlenende en industrie¨le bedrijven raken daardoor steeds meer met elkaar vervlochten en gaan als het ware in netwerken opereren. Ook voor universiteiten en technologische instituten wint samenwerking aan belang. Door samenwerking met bedrijven kunnen de instituten hun technologie-output verhogen en de aansluiting met de markt verbeteren. Technologische vernieuwing cree¨ert nieuwe markten, nieuwe behoeften en nieuwe bedrijvigheid en versterkt de concurrentiekracht. Op sectorniveau blijkt de wereldhandel in bedrijfstakken die bij uitstek veel investeren in R&D (computers, electronica, vliegtuigbouw en farmacie) met meer dan 10% per jaar gegroeid te zijn. Ook de komende jaren zullen de R&D-intensieve sectoren, samen met de commercie¨le dienstverlening naar verwachting het snelst groeien. De kennisintensieve sectoren groeien overigens niet alleen qua omzet, maar ook wat betreft werkgelegenheid. Tegen deze achtergronden is het zorgwekkend dat de relatieve technologische positie van Nederland achteruit loopt. De totale R&Duitgaven dalen al jaren. Bedrijven doen zelf steeds minder aan R&D en vooral grote bedrijven verplaatsen een deel van hun R&D naar het buitenland. Gevoegd bij ons tekort op de technologische betalingsbalans duidt dat op een toenemende afhankelijkheid van het buitenland. Omgekeerd zijn we onvoldoende in staat om hoogwaardige onderzoeksactiviteiten naar Nederland toe te halen. Hoewel de R&D-uitgaven van de overheid de laatste jaren constant zijn gebleven, zijn deze uitgaven relatief achtergebleven bij die van «concurrerende» overheden, waar sprake is van een voortdurende groei van overheidsfinanciering van R&D in de publieke kennisinfrastructuur. Bedrijven werken meer dan in het verleden met elkaar samen op het gebied van R&D. Deze samenwerking is echter, gezien het belang ervan, nog niet voldoende. Ook de interactie tussen private en publieke R&D kan versterkt worden. De samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur neemt de laatste jaren toe, maar de groei vlakt af. Een betere basis voor samenwerking komt tot stand wanneer de terreinen en thema’s waarop universiteiten en kennisinstellingen R&D verrichten een hogere relevantie hebben voor de bedrijven. Ook worden er nieuwe eisen gesteld aan onze kennisinfrastructuur voor wat betreft de top-research, op onderzoekterreinen die relevant zijn voor in Nederland sterke, R&D-intensieve sectoren. Om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven te verbeteren, zal in het onderwijs blijvend e´n versterkt aandacht moeten worden gegeven aan de kwalitatieve en kwantitatieve aansluiting op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
17
behoeften van het bedrijfsleven. Een zorgpunt blijft het aantal technici dat wordt opgeleid, dat onvoldoende lijkt om aan de toekomstige vraag van het bedrijfsleven te voldoen. Tevens is aandacht nodig voor de doorstroming van kennis van onderzoekprogramma’s naar het onderwijs. Ook onderling moeten onderwijsinstellingen meer samenwerken, bijvoorbeeld om geavanceerde apparatuur doelmatiger te gebruiken. Een laatste punt van zorg is dat lang niet alle kansen worden benut om technologie in te zetten voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Kortom, in een tijd dat de omslag van de Nederlandse economie naar een grotere kennisintensiteit dringend gewenst is, zien we op R&D-gebied een tegengestelde beweging: een dalende R&D-inzet. Daarom wil het kabinet hier een forse inspanning leveren en de technologische structuur langs drie wegen gaan versterken: – verbeteren van de basiscondities voor innovatie, – versterken van de aansluiting tussen vragers en aanbieders van kennis, – signaleren en initie¨ren van kansen voor opkomende technologiee¨n. De hieronder gepresenteerde tabel geeft een overzicht van de extra middelen die het Kabinet heeft uitgetrokken voor het verhogen van de Nederlandse kennisintensiteit. Tabel 4 Overzicht beleidsintensiveringen technologie (fiscaal en regeerakkoordintensiveringen Cluster III) in mln guldens
Versterken basiscondities R&D-investeringen Kennisdragers Innovatiefonds Beroepsonderwijs Technologische Topinstituten Signaleren en initie¨ren Elektronische snelweg EET-programma
96
97
98
99 struct.
280
280
280
280
280
5 10
5 20
10 35
15 55
15 55
5 5
15 10
45 25
70 45
70 45
2.1.2. Verbeteren van de basiscondities voor innovatie Om de R&D uitgaven van bedrijven zo te vergroten dat Nederland bij het OESO-gemiddelde komt, is jaarlijks bijna f 2,5 mld extra aan investeringen nodig. Om de OESO-kopgroep, met landen als Japan en Duitsland, te evenaren is ca. f 5 mld per jaar aan extra investeringen noodzakelijk. Het kabinet kan deze afstand niet alleen en zeker niet binnen e´e´n regeerperiode overbruggen. Het bedrijfsleven zal zelf ook meer moeten investeren in R&D. Met de onderstaande maatregelen worden voorwaarden gecree¨erd voor meer investeringen in technologie. Het budget voor de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk zal met f 100 mln worden verhoogd. Ook zal via fiscale weg (f 50 mln voor vrijere afschrijving op immaterie¨le activa) getracht worden meer kennisintensieve bedrijvigheid naar Nederland te halen. Verder zullen startende hoogtechnologische ondernemingen (techno-starters), vanwege hun relatief moeilijke toegang tot de kapitaalmarkt, extra financieel worden ondersteund. Tenslotte zorgt een vereenvoudiging van de procedures voor een betere toegankelijkheid van het Technologisch Ontwikkelingskrediet voor het MKB. Maatregelen om de synergie tussen de instellingen te vergroten, moeten leiden tot een hoogwaardige en efficie¨nte onderzoeks-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
18
infrastructuur. In eerste instantie zal dit gebeuren op de onderzoeksterreinen telematica, energie, geo-wetenschappen en arbeidsomstandigheden. Zo kan de effectiviteit van de publieke onderzoeksgulden worden vergroot. Door structureel een bedrag van f 55 mln beschikbaar te stellen voor de ontwikkeling van zogenaamde Technologische Topinstituten op een beperkt aantal specifieke thema’s, wil het kabinet bevorderen dat er meer fundamenteel-strategische research op naar internationale maatstaven excellent niveau aangeboden kan worden aan sterke, R&D-intensieve sectoren. Waar het gaat om de toepassing van kennis, gaat het vooral om voldoende dragers van kennis. Een eersteklas beroepsbevolking is daarom de kritische succesfactor. Om de terugloop in het leerlingwezen om te zetten in een groei en zodoende vanuit het onderwijs meer aansluiting te krijgen op de vraag, wordt een regeling voorbereid, die, via een vermindering van de loonheffing, de loonkosten van leerlingen met een erkende leerovereenkomst verlaagt. De regeling gaat ook gelden voor aio’s en oio’s die samen met bedrijven promotie-onderzoek verrichten. Nieuwe technologische kennis uit onderzoekprogramma’s moet daarnaast sneller naar het beroepsonderwijs stromen. EZ en OC&W zetten daartoe gezamenlijk een doorstroomprogramma op dat geplande investeringen in de onderzoeksinfrastructuur gepaard laat gaan met investeringen in het beroepsonderwijs. Hiervoor wordt een «Innovatiefonds Technologie en het Beroepsonderwijs» ingesteld van f 15 mln per jaar. Bij de invulling van dat programma zal voor doorstroming van kennis onder meer een koppeling worden gelegd van het beroepsonderwijs met de Technologische Topinstituten, het programma «Economie, ecologie en technologie», de IOP’s en de Technologieverkenningen. Daarnaast wordt het gebruik van de elektronische snelwegen voor de samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs gestimuleerd. Tenslotte wordt onderzocht of introductie en verder versterken van elementen van marktwerking in het onderwijs op langere termijn de prestaties van het beroepsonderwijs op het gebied van de aansluiting op de vraag en van de kwaliteit van het onderwijs kan vergroten.
2.1.3. Aansluiting vraag en aanbod van kennis Gezamenlijk de prioriteit vaststellen van de onderzoekthema’s in het publieke onderzoek zal voor een betere aansluiting van het aanbod van kennisinstellingen op de vraag van bedrijven zorgen. Zo zal de inzet van de basisfinanciering TNO worden gekoppeld aan een meerjarig onderzoekprogramma voor kennisontwikkeling. Dit programma geeft de richting en inhoud van het vernieuwend onderzoek aan, de doelen die TNO beoogt in haar kennisopbouw voor de (middel-) lange termijn en de toekomstige markten en doelgroepen (niet alleen het bedrijfsleven, maar ook de overheid en andere maatschappelijke groeperingen waarvoor TNO onderzoek doet). Bovendien dient het programma in te spelen op trends in de strategische programma’s die TNO met doelfinanciering uitvoert. ECN zal een belangrijk deel van de basisfinanciering op hoofdlijnen toetsen aan de inzichten van partijen die een belangrijke rol spelen in het lange-termijn energie-onderzoek. Omdat bij onderzoek dat wordt verricht in nauwe samenwerking tussen de onderzoeker en de uiteindelijke gebruiker van de resultaten, de toepassingsmogelijkheden centraal staan, geeft dit soort onderzoek de meeste kans op economisch succes. Daarom probeert de overheid op verschillende manieren dit type samenwerking te bevorderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
19
Op dit moment wordt gewerkt aan een convenant tussen grote ondernemingen en Technische Universiteiten dat een raamwerk biedt voor gezamenlijke investeringen in onderzoek en zo de onderlinge samenwerking kan verbeteren. Verder wordt geprobeerd programmatische samenwerking te stimuleren waarbij het gaat om langdurige onderzoekprogramma’s rond een bepaald thema, waarin projecten van private en publieke onderzoekers worden ondergebracht. Om die reden zal het EZ-aandeel in de doelfinanciering van TNO en ECN worden ingezet voor programmafinanciering waarbij betrokkenheid van marktpartijen een voorwaarde wordt. Ook stimuleert EZ projectmatige samenwerking, die veelal een basis voor langdurige programmatische samenwerking vormt. Een samenwerkingsfaciliteit waarin enkele van de huidige instrumenten zullen opgaan (PBTS, T&U- en IT-regeling en de BTOC), betekent een verbreding en institutionalisering van het huidige clusterbeleid van EZ. Het bestaande instrument Innovatiegerichte Onderzoekprogramma’s (IOP’s) wordt voortgezet. De IOP’s moeten zich vooral richten op de veelbelovende «emerging technologies» die, mede op basis van technologieverkenningen, aangegeven worden door het bedrijfsleven. Uit evaluatie blijkt dat deze technologieverkenningen een breed draagvlak bij het bedrijfsleven hebben, maar dat de vertaling naar marktaspecten verbeterd moet worden. Daarom worden de brancheorganisaties en Innovatiecentra sterker bij de uitvoering van de technologieverkenningen betrokken. De ICES-projecten in de kennisinfrastructuur zijn goede voorbeelden van reeds lopende grootschalige publiek-private technologieprojecten. De eerste monitoringsrapportage over deze projecten geeft aan dat deze projecten in 1994 goed van de grond zijn gekomen en dat dit jaar fors geı¨nvesteerd zal worden in de kennisinfrastructuur. Netwerken van bedrijven moeten niet bij landsgrenzen afbreken, zeker niet in Nederland, dat zo nauw verbonden is met internationale afzetmarkten. De overheid stimuleert internationale samenwerking door middel van Eureka en het EU-Kaderprogramma. EZ probeert meer Nederlandse bedrijven te laten participeren in de internationale programma’s (groei van 300 naar 500 in 3 jaar). Samenwerking gaat vanzelfsprekend over de Europese grenzen heen. Daarom zullen de mogelijkheden worden uitgebreid om onderzoekprojecten te steunen die Nederlandse bedrijven in gang willen zetten met een partner buiten Europa, ondermeer in de Verenigde Staten en Azie¨. Stimuleren van internationale contacten en contracten voor bedrijven en kennisinstellingen staat ook centraal in het voornemen van EZ, OC&W, LNV en V&W om voorlichtingsmateriaal te ontwikkelen over de Nederlandse kennisinfrastructuur. Waar het competitief vermogen van de nationale economie afhankelijk is van de kwaliteit van de aanwezige ketens en verbanden, waarin de kennis uitgewisseld wordt, is diffusie van kennis van het grootste belang. De betekenis van kleinere toeleveranciers is bijvoorbeeld moeilijk te overschatten. In intensieve netwerkrelaties zal immers de concurrentiekracht van de uitbestedende onderneming ook afhangen van de prestaties van de, vaak relatief kleine, toeleveranciers. Enkele nieuwe instrumenten worden ingezet om de prestaties van de toeleveranciers op een hoger plan te brengen. EZ ondersteunt een proefproject waarbij TNO samen met de IC’s kleine bedrijven, die de stap willen maken van «jobber» naar «co-maker», helpt met de daarvoor benodigde upgrading van hun bedrijf. Ook wordt een haalbaarheidsfaciliteit ingesteld om het implementeren van bestaande technologie in ondernemingen te versterken. Hierdoor krijgen zij meer zicht op de voor hen relevante technologiee¨n, en de kosten en baten die bij de implementatie daarvan horen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
20
Kennisoverdracht loopt vooral via mensen. EZ en OC&W verhogen met een aantal activiteiten de mobiliteit van kennisdragers. Zo wordt bijvoorbeeld onderzocht of de succesvolle regeling «Kennisdragers in het midden- en kleinbedrijf» kan worden uitgebreid op specifieke thema’s. Daarnaast worden aio’s via het programma PROMOTIE ingezet op problemen die door middelgrote of kleine bedrijven worden aangedragen. Voor het MKB hebben kennisoverdracht en netwerkvorming vaak een sterke regionale dimensie. Met het project «technologiebeleid en regio», dat begin 1994 is gestart, wordt beoogd om door middel van workshops, onderzoek en andere vormen van informatie-uitwisseling de verdere ontwikkeling en uitbouw van technologiebeleid in de regio te stimuleren en te verankeren. Nog in 1995 wordt van de AWT een advies verwacht over de betekenis van regio’s voor het technologiebeleid.
2.1.4. Signaleren en initie¨ren van kansen voor opkomende technologiee¨n De overheid stimuleert op een aantal terreinen de toepassing van opkomende, veelbelovende technologiee¨n. De belangrijkste beleidselementen zijn hier het scheppen van ruimte voor de toepassing van nieuwe technologiee¨n en het zonodig zelf investeren, vaak samen met andere partijen.
Electronische snelweg Nederland heeft een aantal grote internationale informatietechnologieen telecom-bedrijven en een relatief sterke audiovisuele- en uitgeverijsector binnen de grenzen. Verder zijn er innovatieve software- en telematica bedrijven en heeft ons land een hoge kabeldichtheid. Zo heeft Nederland op het belangrijke terrein van de informatietechnologie een goede positie om een aanzienlijk deel van de groei en werkgelegenheid naar zich toe te trekken. Maar er zijn ook zwakke plekken. Nieuwe aanbieders hebben nog onvoldoende toegang tot de telecommunicatie- en mediamarkten. Mede daardoor is er voor sommige deelmarkten sprake van relatief hoge tarieven en laat de kwaliteit van enkele geavanceerde telecom-diensten te wensen over. Met name in de informatiesector wil Nederland qua economische groei en werkgelegenheid tot de koplopers in Europa behoren. Daartoe is een excellente infrastructuur noodzakelijk die optimaal toegankelijk is voor nieuwe diensten. Om Nederland in de top drie van Europa te krijgen, wordt nu hard gewerkt aan de uitvoering van het eind 1994 verschenen Nationaal Actieprogramma Electronische Snelwegen. In de eerste plaats moet de marktwerking in de media- en telecom-sector vergroot worden. Daarnaast zal de overheid door middel van het stimuleren van initiatieven in de markt en projecten in de openbare sector (overheid als «launching customer», dienstverlener en aanbieder van informatie) de ontwikkeling en het gebruik van elektronische snelwegen stimuleren. Met een groep grote bedrijven is een projectteam opgericht dat in november 1995 een plan van aanpak voor het versnellen van deze ontwikkelingen in de marktsector gereed zal hebben. De overheid heeft voor het uitvoeren van het actieprogramma structureel f 70 mln beschikbaar gesteld. Economie, Ecologie en Technologie Aangezien welvaart en welzijn samen de kwaliteit van ons bestaan bepalen, zijn economische groei en ecologische duurzaamheid twee zijden van dezelfde medaille. Het kabinet ziet in technologie een belangrijke sleutel tot het in harmonie brengen van economische groei en ecologische duurzaamheid. Ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologiee¨n is niet alleen noodzakelijk voor het oplossen van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
21
indringende milieuproblemen waar we voor staan, maar biedt het bedrijfsleven ook kansen op nieuwe markten. Tegen deze achtergrond wordt het onderzoek- en ontwikkelingsprogramma Economie Ecologie Technologie (EET) gestart, gericht op het ontwikkelen en toepassen van kansrijke technologiee¨n met een hoog milieurendement en groot marktpotentieel. Hierbij wordt uitgegaan van de sterktes in onze economische structuur. Zwaartepunt in het EETprogramma komt te liggen op technologiee¨n die op afzienbare termijn (5 a` 10 jaar) leiden tot ecologische en economische resultaten. Daarnaast zal onderzoek zich richten op technologiee¨n die op langere termijn (10 a` 20 jaar) kunnen worden ingezet (zie ook paragraaf 1.5).
Maatschappelijke vraag Kennis kan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Bij de grote huidige maatschappelijke uitdagingen, zoals de criminaliteitsbestrijding, de gezondheidszorg, de fysieke infrastructuur en bouw, wil het kabinet dan ook meer gebruik gaan maken van de steeds grotere mogelijkheden die techniek ons biedt. Zo wil de overheid optimaal gebruik gaan maken van de elektronische snelweg. Met name de «kabel nieuwe stijl» kan hierbij goede diensten bewijzen, bijvoorbeeld voor brand- en inbraakbeveiliging, sociale alarmering en afstandsleren. De ontwikkeling en inzet van nieuwe technologiee¨n voor oplossing van maatschappelijke problemen zal in de toekomst nog meer op de vraag georie¨nteerd moeten worden. In de komende drie jaar zullen daartoe zo’n tien «technologie-scans» in het publieke domein worden uitgevoerd. Orie¨ntatie op technologische ontwikkelingen in de frontlinie van de marktsector in binnen- en buitenland is een vast onderdeel van deze «scans». Op grond van deze «technologie-scans» wordt het bestaande programma Technologie & Samenleving uitgebreid met nog eens vijf a` tien extra projecten, waarbij de inmiddels beproefde systematiek aangehouden wordt van marktverkenningen, strategische conferenties, actieplannen en uitvoeringsprogramma’s. In de praktijk blijkt dat deze benadering een belangrijk synergetisch effect heeft. Naast het bereiken van het primaire doel (het oplossen van maatschappelijke problemen) krijgt immers ook het bedrijfsleven hiermee goede kansen: het bevordert het innovatieve vermogen van het bedrijfsleven en schept bovendien veelbelovende nieuwe mogelijkheden op vaak nog onontgonnen exportmarkten. 2.1.5. Industrie¨le eigendom Een adequate bescherming van industrie¨le eigendom stelt de industrie in staat de vruchten van haar innovatie te plukken, stimuleert derhalve de vernieuwing en draagt bij aan de economische groei. Met de inwerkingtreding per 1 april jl. van de Rijksoctrooiwet 1995 heeft Nederland naast het Europees octrooi nu een instrument ter bescherming van de vruchten van innovatieve arbeid, dat met name voor het middenen kleinbedrijf belangrijk is. Over de ervaringen met dit instrument zal in de jaarverslagen van het Bureau voor de industrie¨le eigendom worden bericht. Het EZ-beleid is er op gericht om octrooi-informatie beter te laten benutten door bedrijfsleven, kennisinfrastructuur en de overheid zelf in het kader van technologie- en industriebeleid. In de brief Emplooi met octrooi (Kamerstukken II, 1993/94 22 723, nr. 1) is een aantal actiepunten geformuleerd waarover in 1996 aan de Tweede Kamer zal worden gerapporteerd. Naar aanleiding van e´e´n van deze actiepunten heeft een extern adviesbureau in opdracht van EZ een studie verricht naar het octrooi-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
22
beleid bij enkele buitenlandse technologie-instituten. De resultaten van de studie zullen met de betrokken Nederlandse instituten worden besproken. Nu het Europees Parlement in maart 1995 de ontwerp-richtlijn betreffende de wettelijke bescherming van bio-technologische uitvindingen heeft verworpen, is de beoogde uniformering van de regelgeving op dit omstreden terrein helaas nog niet naderbij gekomen. Voor de Nederlandse regelgeving terzake is ook van belang het te verwachten advies van de Raad van State dat met name in zal gaan op de vraag of aan de huidige criteria voor toetsing van octrooiaanvragen, nieuwe criteria van ethische, ecologische en maatschappelijke aard moeten worden toegevoegd. Inzake een EG-Verordening, die een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen introduceert, dat voor die produkten in een verlenging van de octrooiduur voorziet, is de besluitvorming nagenoeg afgerond. Omdat in de tekst van de op 1 april 1995 in werking getreden Rijksoctrooiwet is geanticipeerd op uitbreiding van het stelsel van aanvullende beschermingscertificaten – thans nog uitsluitend op geneesmiddelen van toepassing – naar andere sectoren, is geen wetswijziging nodig, en zal nadere regelgeving bij algemene maatregel van bestuur kunnen plaatsvinden. Op het gebied van het tekeningen- en modellenrecht en het merkenrecht is de bestrijding van piraterij een onderwerp, dat in toenemende mate in de internationale belangstelling staat. De overeenkomst inzake de Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIP’s), en de EG-Verordening 3 295[9]4 inzake de bestrijding van piraterij leiden ertoe, dat de nationale wetgeving op dit punt moet worden aangescherpt. Voorstellen hiertoe zullen worden voorbereid. 2.2. Ruimtelijk-economisch beleid
2.2.1. Inleiding Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, ontstaat er meer en meer een wereldomvattend economisch speelveld waarin landen en regio’s met elkaar concurreren op de kwaliteit van het vestigingsklimaat. In een dergelijke omgeving neemt het belang van ruimtelijke voorwaarden, zoals voldoende en kwalitatief goede bedrijfslokaties en een goede bereikbaarheid, steeds meer toe. De kwaliteit van deze ruimtelijke voorwaarden bepaalt in toenemende mate de concurrentiepositie van Nederland en de Nederlandse regio’s in Europa. Het ruimtelijk-economisch beleid, zoals uitgewerkt in de nota «Ruimte voor regio’s, het ruimtelijk-economisch beleid tot 2000» (TK 1994/1995, 24 060, nr. 1), speelt daarmee een belangrijke rol in het kabinetsbeleid voor een moderne en duurzame economie. Het ruimtelijk-economisch beleid kent drie invalshoeken: – de verdeling van de economie over het land, – de ruimtelijke inpassing van de economie naast andere activiteiten, – verbetering van de infrastructuur.
2.2.2. De ruimtelijke verdeling De verdeling van economische activiteiten en werkgelegenheid over ons land is nog altijd onevenwichtig. De Randstad kan samen met de oostelijke en zuidelijke provincies worden gezien als het economisch kerngebied van Nederland. Daarbinnen behoeven de grote steden, vanwege de cumulatie van problemen, specifieke maatregelen (zie paragraaf 2.2.5). Het Noorden heeft de aansluiting met het economische kerngebied nog niet ten volle kunnen maken, waardoor hier extra
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
23
aandacht nodig blijft voor de economie. Daarnaast worden in een aantal andere regio’s ontwikkelingsprogramma’s uitgevoerd met bijdragen uit de Europese Structuurfondsen. Voor het Noorden van het land is in mei jl. het plan van aanpak ISP 5 goedgekeurd, dat aangeeft op welke wijze de door EZ beschikbaar gestelde middelen in de jaren tot en met 1999 zullen worden ingezet in het kader van het Integraal Structuurplan Noorden des Lands (ISP) mede in samenhang met de beschikbaar gestelde EU-middelen. De Subsidieregeling Regionale Investeringsprojecten (IPR) wordt in het Noorden met goedkeuring van de Europese Commissie tot en met 1999 voortgezet. In december 1994 heeft de Europese Commissie het langverwachte startsein gegeven voor de programma’s van doelstelling 2. Met deze programma’s wordt in de periode 1994–1996 in een vijftal regio’s een impuls gegeven aan de versterking van de economische structuur van ca. f 2 mld waarvan ca. f 600 mln vanuit de Europese fondsen. Het doelstelling-1 programma van Flevoland is thans een jaar in uitvoering.
2.2.3. De ruimtelijke inpassing Reeds bij een gematigd scenario voor de economische groei, waarbij de werkgelegenheid toeneemt met 65 000 werkzame personen per jaar, dreigen in de meeste economische concentraties voor het jaar 2005 tekorten aan geschikte bedrijfslokaties. Het kabinet streeft naar een toename van 350 000 werkzame personen al in deze kabinetsperiode, en dus naar een hogere groei dan in het gematigde scenario. Zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht is het bestaande en reeds concreet geplande aanbod van bedrijfslokaties niet toereikend voor het opvangen van de verwachte vraag naar bedrijfslokaties en de gewenste ontwikkeling van de werkgelegenheid. Het beleid richt zich daarom op de ruimtelijke voorwaarden en biedt de lagere overheden meer ruimte om tot een integrale afweging te komen van de verschillende ruimteclaims. Daarbij moet er voldoende aandacht zijn voor de economische ruimteclaims. In «Ruimte voor regio’s» is in het verlengde van deze uitgangspunten een aantal actielijnen geformuleerd: – samenwerking tussen EZ en de provincies gericht op verbetering van de bedrijfslokatieplanning. Thans is een convenant met het Interprovinciaal Overleg in de maak, waarin de wederzijdse verplichtingen voor een tijdige accommodatie van de vraag naar uiteenlopende typen bedrijfslokaties worden aangegeven; – bij de beleidsontwikkeling inzake de planologische en milieuhygie¨nische condities zal meer aandacht komen voor de ruimteproblematiek voor bedrijvigheid. De actualisering van de PKB VINEX biedt daarvoor een goed kader. Daarnaast wordt gestreefd naar een meer flexibele ruimtelijke ordening en naar voldoende bandbreedte voor bestuurlijke afwegingen; – een frequente monitoring naar segment en regio van de moeilijk te prognotiseren vraagdynamiek en de trage aanpassing van het aanbod. In samenwerking met RPD, V&W, IPO en CPB, ontwikkelt EZ momenteel een bedrijfslokatiemonitor. Voor oplossingen van de ruimtelijke problematiek van de toeristisch-recreatieve sector wordt het maatschappelijke beeld van de sector nader onderbouwd en een beperkt aantal pilot-projecten ondersteund, waarbij kennisoverdracht een belangrijk onderdeel vormt; – Stimuleringsregeling REA (StiREA): deze regeling draagt bij aan het oplossen van dreigende knelpunten bij de tijdige beschikbaarheid van voldoende bedrijfslokaties van de juiste kwaliteit. Het streven is erop gericht de regeling vanaf 1 januari 1996 van kracht te laten zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
24
2.2.4. De verbindingen: verbetering van de infrastructuur Het AT Kearney-rapport (Globalisering «Nieuwe ronde, nieuwe kansen», maart 1995) bevestigt dat Nederland binnen Europa een hoge potentie heeft als vestigingsplaats voor industrie¨le en logistieke bedrijven door de relatieve ligging ten opzichte van economisch waardevolle gebieden en de aanwezigheid van natuurlijke en aangelegde infrastructuur. Voor de mainports is essentieel dat Nederland is aangesloten op Europese transportnetwerken en op de grote Europese economische concentraties. Het besluit van het Kabinet tot aanleg van de Betuweroute is dus van strategisch belang. De concurrentiepositie van de mainport Rotterdam wordt versterkt doordat volwaardige modaliteiten aan verladers kunnen worden aangeboden. Ook aansluiting van Nederland op de hogesnelheids-netwerken voor personenvervoer (HSL-Zuid) is van belang voor internationaal goed bereikbare mainports en dus voor een concurrerend vestigingsmilieu. Daarnaast dragen de hogesnelheidsnetwerken bij aan een duurzame ontwikkeling via de beoogde substitutie van lucht naar rail. Naar verwachting zal in de toekomst in Europa het aantal luchthavens waar rechtstreekse vluchten naar een groot aantal (inter)continentale bestemmingen worden aangeboden, verminderen. De aanwezigheid van zo’n mainport heeft positieve effecten voor het vestigingsklimaat en leidt tot extra werkgelegenheid. Het Kabinet wil Schiphol daarom laten uitgroeien tot mainport. Naar verwachting zullen in de periode tot 2015 als gevolg van die ontwikkeling 54 000 extra arbeidsplaatsen ontstaan, waaronder ook banen voor het grote aanbod van laaggeschoolden in de regio. Bij de financiering van de infrastructuur speelt het Fonds voor economische structuurversterking (Fes) een belangrijke rol. Via het Fonds zijn extra gelden vrijgemaakt voor investeringen van nationaal belang, zoals de Betuweroute en de HSL-Zuid.
2.2.5. Economie in de grote steden In de grote steden in ons land is een cumulatie van problemen ontstaan, vaak nog geconcentreerd in bepaalde wijken: hoge uitkeringsafhankelijkheid, lage scholingsgraad, onveiligheid en achteruitgang van de leefomgeving. Daarom heeft het kabinet het Grote Stedenbeleid tot van haar prioriteiten aangewezen. Met de vier grote stedenbeleid is inmiddels een convenant gesloten waarin rijk en steden zich verplichten tot een gezamenlijke inspanning op vele beleidsterreinen. Het bevorderen van werkgelegenheid in de marktsector is daar een belangrijk onderdeel van. Naast de maatregelen die exclusief voor de grote steden worden genomen, heeft het kabinet recent vele maatregelen gepresenteerd die, hoewel niet specifiek voor de grote steden, in belangrijke mate ook ten gunste komen van (startende) ondernemers in de grote steden. Daarbij gaat het met name om de beleidsvoornemens die in de nota «Werk door Ondernemen» zijn beschreven, zoals bijvoorbeeld de fiscale faciliteiten en ruimere financieringsmogelijkheden voor startende ondernemingen, de startersopvang en de verlaging van de administratieve lastendruk. Bij de regeldruk wordt, naast onder meer modernisering van de Winkelsluitingswet en de Vestigingswetgeving, aandacht geschonken aan de regeldruk in het kader van het Grote Stedenbeleid. Het kabinet zal samen met de grote steden de grenzen en mogelijkheden verkennen van een specifieke dereguleringsinspanning voor de grote steden. Het in de nota «Ruimte voor regio’s» beschreven probleem van tekorten aan ruimte voor economische activiteiten doet zich bij uitstek in de grote
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
25
steden voor. Om financie¨le knelpunten op dit terrein weg te nemen heeft EZ, als onderdeel van de financiering van het convenant, e´e´nderde van het budget van de nieuwe Stimuleringsregeling REA (4 x f 25 mln in de periode 1996–1999) gereserveerd voor projecten in de vier grote steden. Over de besteding van deze middelen vindt momenteel overleg plaats met de steden. Daarnaast is de reservering door het ministerie van VROM van f 40 mln voor bodemsaneringsprojecten in de vier grote steden in het kader van het actieplan «werk en economie» van belang. Het oplossen van de bovengenoemde problematiek in de steden heeft echter vaak minder te maken met een tekort aan geld dan met de, soms moeilijke, keuzes op lokaal niveau voor de bestemming van ruimte voor economische activiteiten: in de toekomst zal vaker gekozen moeten worden voor de creatie van bedrijfsruimten voor starters en MKB in de stad, herstructurering van en hergebruik als binnenstedelijke bedrijfslokaties, en het aanleggen van nieuwe bedrijfsterreinen rond de steden. Ruimtelijke oplossingen voor behoud en herstel van werkgelegenheid van de grote steden zullen overigens vaak niet uitsluitend op het schaalniveau van de oude wijken of de centrale stad gevonden kunnen worden, maar eerder op stadsgewestelijke schaal.
2.2.6. Toeristisch beleid Komende jaren zal het accent in het toeristische beleid van een thematische gerichtheid naar een meer regionale invalshoek verlegd worden. De inmiddels in brede kring in gang gezette thema’s worden thans ook regionaal in een geschikte structuur ondergebracht. Met een kwalitatieve en kwantitatieve verzwaring van de rol van – in het bijzonder – de provinciale VVV’s worden de provinciale structuren versterkt. Dit sluit aan bij de ontwikkeling binnen deze organisaties in de richting van provinciale of regionale bureaus voor toerisme. In enkele provincies zijn deze al gerealiseerd. Taken als marktgerichte produktontwikkeling, marketing en belangenbehartiging, vooral waar het gaat om de positie van toerisme en recreatie in de ruimtelijke ordening, zijn daarbij van belang. Vanuit het budget van het Toeristisch Beleid wordt enkele jaren financie¨le ondersteuning aan dit proces gegeven. Zo financiert EZ op project-basis de Stichting «Toerisme en Recreatie AVN» om inhoudelijke invulling van de nieuwe rol van de provinciale VVV’s te ondersteunen. Voor de, toeristisch belangrijke, Nederlandse kust kunnen opkomende nieuwe markten, zoals de Oostzeekustbadplaatsen, zich ontwikkelen tot geduchte concurrenten. Om deze dreiging het hoofd te bieden moet een marktgerichte aanpak worden gekozen, waarbij de verschillende delen van de kust zich op hun afzonderlijke sterke punten profileren. Bundeling van krachten van alle betrokkenen aan de kust, met daarin een scharnierfunctie voor de provinciale VVV’s, is hierbij essentieel. De kennishuishouding op het gebied van gegevensverzameling en onderbouwend onderzoek wordt van steeds groter belang voor de toeristische sector. Een voorbeeld hiervan is het Toermodel, het economisch prognose- en simulatiemodel voor de toeristische sector. Het model wordt met ingang van 1995 mede door enkele organisaties van en voor de toeristische sector beheerd en gee¨xploiteerd, t.w. de ANWB, het Bedrijfschap Horeca en het NBT. Het streven is om samen met de sector te komen tot een statistisch basisraamwerk, dat door EZ, CBS en de toeristisch-recreatieve sector wordt beheerd. Voor systematische bewerking van buitenlandse markten om het inkomend toerisme naar ons land te versterken, is het NBT de eerste aangewezene. Ter aanvulling en ondersteuning hiervan kan in een aantal gevallen het toerisme, nadrukkelijker dan tot nu toe, betrokken worden bij bredere handelsmissies en bij algemene Holland-Promotieakties. Dit kan leiden tot vergroting van aandacht voor Nederland als vakantiebestem-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
26
ming, kontakten met inkomende touroperators en bredere orie¨ntatie op mogelijke toekomstige groeimarkten voor NBT en toeristisch bedrijfsleven. VNO-NCW, MKB Nederland en de toeristische branche-organisaties hebben op 30 juni jl. het Platform Toerisme en Recreatie gepresenteerd. Dit is een signaal van de verdiende aandacht van de grote ondernemersorganisaties voor de toeristische sector. Het is verheugend dat toerisme en recreatie ook via dit kanaal de kansen en bedreigingen richting Den Haag en Brussel onder woorden kunnen brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
27
3. ECONOMISCH SPEELVELD 3.1. Ruimte voor ondernemen Zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet, is meer marktwerking en deregulering tezamen met een gezond ondernemersklimaat, nodig om het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie te vergroten en een optimaal gebruik van de economische structuur mogelijk te maken. Kortom de overheid zal moeten zorgen voor ruimte om te ondernemen. Kleinere bedrijven, met name de innovatieve starters en doorgroeiers, zijn voor een economie broodnodig. Zij zijn per geı¨nvesteerde gulden zeer vernieuwend omdat zij als geen ander in staat zijn om met nieuwe samenvoegingen van kapitaal, arbeid en technologie nieuwe produktmarkt-combinaties te maken. Zo zorgen zij voor veel werkgelegenheid. Bovendien prikkelen zij bestaande ondernemingen om ook innovatief en kostenbewust bezig te zijn. Bij voldoende ruimte voor ondernemen, zijn er tal van mogelijkheden te benutten: – de sterk wisselende, veeleisende consumentenvoorkeuren en de verschuiving van de vraag van industrie¨le- naar dienstenprodukten – de onderlinge verwevenheid van grote en kleinere bedrijven neemt toe: de rol voor (nieuwe) toeleverende bedrijven wordt steeds groter – het slechten van handelsbarrie`res maakt het (ook kleine) ondernemingen makkelijker om produkten in de hele wereld te verkopen – de informatie-technologie maakt produktie, administratie en logistiek op steeds kleinere en voordeliger schaal mogelijk. Vooral voor startende en kleine ondernemingen liggen hier vele nieuwe kansen en mogelijkheden om door te groeien. Echter, momenteel blijven door te sterk gereguleerde goederen-, diensten en arbeidsmarkten veel kansen liggen en blijven door onvoldoende ruimte om te ondernemen potenties onbenut. Daarom richt het beleid zich vooral op: – versterking van het ondernemersklimaat en betere benutting van de kwaliteit van het ondernemerschap – verbetering marktwerking en vermindering regeldruk. 3.2. Ondernemerschap en MKB
3.2.1. Werk door ondernemen Het MKB heeft de afgelopen tien jaar een meer dan evenredige bijdrage geleverd aan de groei van de werkgelegenheid. Per jaar is de (netto) werkgelegenheid in het MKB met gemiddeld 32 400 arbeidsjaren (2%) toegenomen en in het grootbedrijf met 19 800 (1,5%). Nieuwe bedrijven spelen een belangrijke rol bij de dynamiek en groei van werkgelegenheid in het MKB. Uit cijfers van het Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf (EIM) blijkt dat van de 850 000 (bruto) nieuwe banen die in het particulier bedrijfsleven in de periode 1990–1993 zijn gecree¨erd, ongeveer e´e´nderde voor rekening komt van nieuwe bedrijven. De overige tweederde komt van bestaande bedrijven, waarvan een kleine groep van 5 a` 10% jaarlijks snel groeiende bedrijven («gazellen») de helft voor zijn rekening neemt. Gelet op de arbeidsmarktsituatie is het voor de komende jaren van belang dat de aanwas van nieuwe innovatieve ondernemers doorgaat en nog onbenutte potenties bij bestaande bedrijven worden omgezet in groei en werkgelegenheid. Om te zorgen dat die kansen kunnen worden verzilverd, moet een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
28
aantal belemmeringen worden weggenomen. In de notitie «Werk door Ondernemen» is aangegeven dat de overheid hieraan langs de volgende vijf lijnen een bijdrage zal leveren: – verbetering van het fiscale klimaat, zodat ondernemerschap meer wordt beloond en ondernemers meer mogelijkheden hebben voor interne financiering van investeringen en vernieuwingen; – versterking van de kwaliteit van het ondernemerschap, zodat de mogelijkheden voor groei beter benut worden; – verlaging van de kosten en vergroting van de flexibiliteit en kwaliteit van arbeid; – vergroting van de externe financieringsmogelijkheden voor bedrijven met groeipotenties; – terugdringing van regels die de toetreding van nieuwe ondernemers belemmeren en de ontplooiingsmogelijkheden van bestaande ondernemers beperken. Zoals in de notitie «Werk door Ondernemen» reeds is aangegeven heeft het kabinet een pakket aan maatregelen vastgesteld met name voor de vermindering van de fiscale lasten voor kleinere bedrijven. Het gaat daarbij om gerichte maatregelen ter stimulering van startende bedrijven, investeringen, innovatie, export en scholing. Om de kwaliteit van het ondernemerschap nog meer te ondersteunen, is de regionale voorlichtings- en adviesstructuur de laatste jaren flink in beweging. Het ondernemingshuizenproject, dat eind 1995 wordt afgerond, heeft in veel regio’s, ook buiten de proefprojecten, geleid tot betere afstemming en samenwerking. Kwaliteit van de dienstverlening is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Nu de reaktieve opvang verbeterd is, verschuift het accent van de aktiviteiten naar een aktieve projektmatige benadering van ondernemers. Langs die weg kunnen, zoals in de notitie «Werk door Ondernemen» is beschreven, me´e´r bedrijven hun groeipotenties realiseren. De InnovatieCentra hebben dat in een aantal projecten laten zien. Ook brancheorganisaties kunnen in dat opzicht een rol spelen. De subsidieregeling BrancheCentra voor Technologie wordt daarom in de jaren 1996 t/m 1998 gecontinueerd. Arbeid is een produktiefactor van gewicht, zeker voor kleinere bedrijven. In de notitie «Werk door ondernemen» zijn maatregelen vermeld ter verlaging van de kosten van arbeid (o.a. wigverkleining, dispensatie WML) en ter versterking van de scholing en opleiding van werknemers (faciliteit leerlingwezen, scholingsprogramma’s). Tevens zijn de mogelijkheden verkend van verdere flexibilisering van arbeid, zoals door aanpassing van de proeftijdregeling en verlenging van tijdelijke contracten. Hierover zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overleg met de minister van Economische Zaken en de minister van Justitie binnenkort nadere voorstellen doen. In de notitie «Werk door Ondernemen» zijn voorts gerichte maatregelen aangekondigd om de verkrijgbaarheid van vermogen voor nieuwe en innovatieve ondernemingen te verbeteren. Zo zal het verstrekken van vermogen door particulieren fiscaal worden gestimuleerd: de zgn. Tante Agaath-regeling. Daarnaast worden extra financie¨le faciliteiten gecree¨erd voor Tante-Agaath-fondsen die zich richten op technostarters. Daarvoor is in 1996 een bedrag van f 15 mln beschikbaar. Voorts wordt de omvang van het maximale borgstellingskrediet (BBMKB) verhoogd tot f 2 mln en worden de voorwaarden van het borgstellingskrediet voor innovatieve doorgroeiende ondernemingen verruimd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
29
Omdat concurrentiebeperkende regulering en administratieve lasten in relatief sterke mate op het MKB drukken, profiteert het MKB in hoge mate van vermindering van deze regeldruk. Bij brief van 27 juni 1995 is de Kamer bericht over de maatregelen die de betrokken departementen zullen treffen om de administratieve lasten te verminderen. Ook worden nieuwe regels scherper getoetst op hun effecten voor bedrijven en milieu en op hun uitvoerbaarheid. Daartoe is een interdepartementale werkgroep «Voorgenomen regelgeving» ingesteld en hebben de ministers van EZ en VROM een gezamenlijk steunpunt opgezet om departementen bij het uitvoeren van de bedrijfseffectentoets en milieutoets te assisteren (zie ook paragraaf 3.3.1). Eind 1995 zal in de departementale emancipatienota 1995–1998 «De economische kracht van vrouwen» aandacht worden besteed aan het externe emancipatiebeleid van EZ.
3.2.2. Vestigingsbeleid Per 1 januari 1996 zal het nieuwe vestigingsregime ingaan. Daarmee is een grote moderniseringsslag met succes afgerond en is een nieuw regime gecree¨erd dat recht doet aan het belang van een flexibele en dynamische markt. De strekking van de modernisering was drieledig: het ingewikkelde stelsel diende gedereguleerd te worden; toetredingsdrempels tot de markt dienden weggenomen of verlaagd te worden en «schotten» tussen sectoren dienden te worden weggenomen zodat de mogelijkheden tot parallellisatie zouden worden vergroot. Het nieuwe stelsel kent e´e´n wet in plaats van 3. De 32 bestaande amvb’s – met ruim 90 vestigingsregelingen – zijn vereenvoudigd en samengevoegd tot e´e´n amvb: het «Vestigingsbesluit bedrijven». Daarin komen nog iets minder dan 60 regelingen voor; de rest is afgeschaft. Verder zijn nog 3 uitvoerings-amvb’s vereenvoudigd en samengevoegd in e´e´n. De bestaande eisen van handelskennis zijn deels afgeschaft en deels verlaagd. Eisen van vakbekwaamheid zijn op drie sectoren na, geheel afgeschaft. In plaats van 90 zijn er nu nog slechts 8 verschillende vergunningen; dit stelsel biedt ondernemers ruime mogelijkheden voor verschillende bedrijfsuitoefeningen.Tenslotte is ook van belang dat het aantal uitvoeringsinstanties is teruggebracht van 15 naar slechts 2. De modernisering van de Vestigingswetgeving heeft mede geleid tot grote veranderingen in het ondernemersonderwijs. Aanpassing van de opleidingen aan de nieuwe eisen en meer in het algemeen tot een grotere marktorie¨ntatie. De dit jaar verstrekte subsidie van f 7 mln voor «marktgericht cursorisch ondernemersonderwijs» helpt die aanpassingen te realiseren. Het toezicht door EZ op de vestigingsexamens wordt per 1 januari 1996 overgedragen aan het bedrijfsleven. Het vrijwillig toezicht zal ook volgend jaar worden bee¨indigd. 3.3. Marktwerking en deregulering
3.3.1. MDW-project Niet alleen de economische omgeving wijzigt zich snel maar ook in cultureel opzicht verandert de samenleving rap. De wetten van 20 jaar terug zijn daarom niet de wetten die we vandaag zouden schrijven. Door de veranderde appreciatie van de taken van de overheid en doordat de economie vraagt om een andere inrichting van de markt, is de wet- en regelgeving op sommige terreinen achterhaald. Terwijl de omgeving vraagt om flexibiliteit, kan de wetgeving die niet of lang niet altijd bieden. Dit heeft belangrijke gevolgen voor economie:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
30
– de toetreding tot markten en de arbeidsparticipatie worden belemmerd en vernieuwing wordt ontmoedigd; – er moeten veel kosten worden gemaakt om regels te handhaven en na te leven (door burger, bedrijfsleven en overheid); – bij gebrekkige wetgeving kan de kwaliteit van het openbaar bestuur onder druk komen te staan. Ter bevordering van de dynamiek van de Nederlandse economie en de kwaliteit van de wetgeving heeft het kabinet in januari 1995 de ministerie¨le commissie voor marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW) ingesteld. De MDW-operatie draagt bij aan de uitwerking van de hoofddoelstelling van het kabinet: het cree¨ren van werk. Met het plan van aanpak, dat eind 1994 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 1994/95, 24 036, nr.1), is gekozen voor een organisatiemodel waarin een evenwichtige en zorgvuldige behandeling van de onderwerpen voorop staat. De operatie staat onder politieke leiding van de Ministerie¨le Commissie MDW. Nu wordt er op vele terreinen gewerkt aan deregulerings- en heroverwegingsprogramma’s. Hier gaat het om het heroverwegen van regels waarvan de noodzaak, effectiviteit en handhaafbaarheid ter discussie staan. De operatie MDW bouwt voort op deze lopende programma’s en legt een aantal extra accenten. Nagegaan wordt of door de wijze waarop de huidige wet- en regelgeving is ingericht, kansen verloren gaan. Er wordt bezien of de ruimte voor maatschappelijke activiteiten niet te veel wordt ingeperkt of te zeer wordt belast door rigide, niet marktconforme regels die niet meer goed aansluiten bij de maatschappelijke en economische realiteit. De operatie MDW bestaat uit drie onderdelen: – het kritisch bezien van een aantal terreinen van bestaande regelgeving op onnodig belastende en concurrentiebeperkende regels en op aspecten van de wetgevingskwaliteit; – de vermindering van administratieve lasten; – een verscherpte toetsing van voorgenomen regelgeving. Het eerste onderdeel is erop gericht bestaande regels weg te nemen die de concurrentie onnodig beperken, die onnodig belastend uitwerken of die in termen van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid tekort schieten. Ieder jaar van deze kabinetsperiode wordt daartoe een hanteerbaar aantal projecten geformuleerd. Als eerste tranche heeft het kabinet zes onderwerpen gekozen, waarover in juli aan de Kamer is gerapporteerd (Kamerstukken II 1994/95, 24 036, nr. 7). Ook zijn enkele thema’s gericht op het verbeteren van de wetgevingskwaliteit geselecteerd. Hiertoe is een aantal horizontale, thematische projecten gestart, die voor meer wetten relevant zijn o.a. over certificering als alternatief voor overheidsregulering en over particuliere betalingen voor collectieve voorzieningen. In juli heeft het kabinet besloten dat de volgende onderwerpen deel zullen uitmaken van de tweede tranche van de MDW-operatie: levensmiddelenwetgeving; belemmeringen in het bedrijfsmatig functioneren van het onderwijs; plan- en informatieverplichtigen: specifieke uitkeringen; ziekenhuizen; preventief toezicht vennootschappen; doorberekening handhavingskosten; assurantiebemiddelingsbedrijf; elektriciteitswet 1989; wet geluidhinder; en de beroepspensioenfondsen. De tweede pijler is gericht op het terugdringen van de administratieve lasten. Dit is een onderdeel waar grote winstmogelijkheden voor het bedrijfsleven te behalen zijn. In de kern is de administratieve lastendruk een «decentraal» probleem. Per beleidsterrein leggen de departementen grotere en kleinere regels aan de ondernemer op die, alles bij elkaar, een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
31
aanzienlijke belasting vormen. Vermindering van de administratieve lasten moet derhalve door de betrokken departementen zelf worden aangedragen en leent zich minder voor een centrale aanpak. In dit verband hebben de departementen systematisch hun wetgeving doorgenomen op mogelijkheden om overbodige administratieve lasten weg te snijden. Over de resultaten hiervan is de Kamer in juni 1995 geı¨nformeerd. Daarbij is allereerst aangegeven hoe vermindering van de administratieve lasten kan worden gerealiseerd o.a. op het terrein van stroomlijning van procedures, verlichting van enqueˆtedruk, vereenvoudiging van vergunningsvereisten, afschaffen van vergunningsverplichtingen, vereenvoudigen en stroomlijnen van rapportageverplichtingen etc. Daarnaast is aandacht besteed aan bestuurlijke en beheersmatige waarborgen die ervoor moeten zorgen dat de voornemens worden gerealiseerd en dat ook in de toekomst het terugdringen van de administratieve lasten de aandacht zal blijven opeisen. Zoals reeds werd opgemerkt is daarbij van belang dat in deze beleidsopzet de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken departementen voorop is gesteld. Een derde pijler van de MDW-operatie is het kritisch tegen het licht houden van voorgenomen regels. Het kabinet heeft een voorziening getroffen om te bereiken dat bij het opstellen van nieuwe regelgeving beter dan tot nu toe in kaart wordt gebracht welke neveneffecten voorgenomen regels hebben. Het gaat hierbij met name om effecten voor het bedrijfsleven en het milieu, maar ook om de aspecten uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Door deze effecten duidelijker zichtbaar te maken is het kabinet beter in staat zich tijdig een oordeel te vormen over doelmatigheid, proportionaliteit en effectiviteit van de voorgenomen regelgeving. Hierdoor kan het beter beoordelen of niet de voorkeur zou moeten worden gegeven aan andere vormen van sturing dan door middel van regelgeving. Afspraken gericht op dit doel bestonden reeds, maar sorteerden tot op heden onvoldoende effect.
MDW-project: nieuwe ronde, nieuwe kansen? Met de MDW-operatie is meer vaart gebracht in eerdere dereguleringsoperaties en projecten gericht op de verbetering van de wetgevingskwaliteit. Ook nieuw is dat economische en juridische elementen meer nadrukkelijk met elkaar in verband worden gebracht, waarbij steeds een integrale afweging van belangen, doelstellingen en instrumenten plaatsvindt. De evenredigheid van doelstellingen en instrumenten wordt onderzocht en de noodzaak en handhaafbaarheid worden getoetst en gemotiveerd. Het zoeken is naar oplossingen die een appe`l doen op de individualiteit van burger en bedrijf en op de maatschappelijke organisaties, maar de publieke kaders worden daarbij niet uit het oog verloren. Of het nu gaat om de kwaliteit van de arbeid, van het milieu of die van de rechtspleging: doordat de voorgestelde aanpassingen van de regelgeving een grotere doelmatigheid en effectiviteit van regels mogelijk maken, kunnen de doelstellingen van beleid beter worden waargemaakt. Ook de specifieke operationele aanpak is kenmerkend voor het MDW-instrument: – een consequente politieke regie op elk moment van het proces moet resultaten in termen van concreet implementeerbare voorstellen dichterbij brengen; – een voortdurend nagaan van de behoefte vanuit de samenleving aan deze regels, en het bezien van de mogelijkheid van andere (sturings-) instrumenten en de verhouding tussen middel en doel. Op deze wijze moet het mogelijk zijn met een positief kritische houding het complex van wet- en regelgeving in Nederland te toetsen aan de eisen van deze tijd. Zo vormt zich een MDW-operatie die is gericht op het verbeteren van het functioneren van de samenleving en meer in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
32
bijzonder op het vergroten van de economische dynamiek. Dit alles ook tegen de achtergrond van het verbeteren van het perspectief op meer werk.
3.3.2. Mededinging Zoals reeds is opgemerkt, dient de overheid in een globaliserende wereld dynamiek en concurrentiekracht van de marktsector te vergroten door een goede werking van markten voor goederen en diensten. Een goede marktwerking is overigens niet alleen vereist in de sectoren die blootstaan aan de internationale concurrentie. Ondanks het open karakter van de Nederlandse economie kennen nog vele sectoren een relatieve beschutting tegen internationale concurrentie (denk bijvoorbeeld aan bouw en diensten). Zeker ook binnen deze beschutte sectoren is intensivering van de marktwerking gewenst. Scherpere concurrentie leidt immers tot een sterker kostenbewustzijn en tot nieuwe en betere producten of diensten. Bovendien heeft een minder goede marktwerking in beschutte sectoren een kostenverhogend effect op andere sectoren. Zowel voor de beschutte als voor de onbeschutte sectoren van de nationale economie is daarom een moderne mededingingswet van essentieel belang. Het wetsvoorstel voor een geheel nieuwe medediningswet is inmiddels ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Dat wetsvoorstel volgt het systeem van de EG-mededingingsregels zoveel mogelijk. Het houdt, net als de EG-mededingingsregels, een verbod in van zowel horizontale en verticale mededingingsafspraken als van misbruik van een economische machtspositie. Het voorziet in doorwerking van EG-vrijstellingen en -ontheffingen, alsmede in een eigen vrijstellings- en ontheffingsmogelijkheid met criteria ontleend aan het EG-Verdrag. Daarnaast houdt het een vrijstelling in voor mededingingsafspraken die uit een oogpunt van mededinging van duidelijk ondergeschikte betekenis zijn (bagatelvrijstelling), waar de bijzondere positie van het midden- en kleinbedrijf dat vergt. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid fusies te toetsen aan hun effecten op de markt. Het is niet consistent mededingingsafspraken en misbruik van een economische machtspositie te verbieden maar de vorming van economische machtsposities door fusies geheel vrij te laten. Met name in beschutte sectoren wordt ongewenste machtsvorming niet gecorrigeerd door concurrerende import. Een belangrijke overweging is ook dat een keuze voor het systeem van de EG-mededingingsregels mede een keuze voor fusiecontrole inhoudt. Een verbod van mededingingsafspraken zonder fusietoetsing zou er namelijk toe kunnen leiden dat ondernemingen, in plaats van kartels te vormen, fusies tot stand brengen. Overigens zal ook bij de nationale fusiecontrole een drempel worden opgenomen, zodat alleen echt grote fusies aan zo’n toets worden onderworpen. De uitvoering van de mededingingswet zal worden opgedragen aan een ambtelijke dienst met bij wet geattribueerde taken en bevoegdheden maar hie¨rarchisch ondergeschikt aan de Minister van EZ. Mededingingstoezicht zal in beginsel alleen plaatsvinden op basis van de mededingingswet. Dit laat onverlet dat andere wetten kunnen voorzien in specifieke regelgeving die aanleiding kunnen geven tot een ander toezichtsregime. Als in de toekomst dergelijke wetgeving overwogen wordt zal afbakening nodig zijn met betrekking tot de mededingingswet. Die afbakening kan inhouden een onverkort van toepassing zijn van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
33
mededingingswet, maar een mogelijkheid is ook het meewegen van het mededingingsaspect door de Minister van EZ in het toezichtsinstrumentarium in de andere wet. Bij bestaande wetten moet nog worden afgewogen welke afbakening ten opzichte van de mededingingswet wenselijk is. Daarom komt in de mededingingswet voor de periode van vijf jaren een vrijstelling van mededingingsafspraken waarop toezicht wordt uitgeoefend op basis van een andere wet. In die periode zullen bedoelde afweging en afbakening hun beslag moeten krijgen.
3.3.3. Overige marktwerkingsaangelegenheden De wens van het kabinet om de economische dynamiek te versterken, de werkgelegenheid te vergroten en in te spelen op de ontwikkelingen naar andere leef- en werkpatronen, ligt ook aan de basis van het wetsvoorstel Winkeltijdenwet (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 226, nr. 1–3). Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat een ondernemer zelf mag bepalen wanneer de winkel geopend is. De beperking van de bedrijfstijd in de vorm van een maximum aantal openstellingsuren per week komt te vervallen. Uit een oogpunt van algemeen belang, zoals openbare orde en veiligheid, moeten winkels op zon- en feestdagen en in de nachtelijke uren (van 22.00 u. tot 6.00 u.) in principe gesloten blijven. Wel krijgen gemeenten de bevoegdheid van deze bepalingen af te wijken. Met andere ministeries overlegt EZ om ook op andere deelterreinen een zo vrij en open mogelijk economisch speelveld tot stand te brengen, bijvoorbeeld op het terrein van de vrije beroepen of van de geneesmiddelendistributie. Ook in de publieke sector dient meer marktwerking ingevoerd te worden, om ook hier het vermogen om zich aan te passen aan gewijzigde omstandigheden te vergroten. Dit kan o.a. door de relatie nut-offer te herstellen en de burger zoveel mogelijk de kostprijs te laten betalen. Zo wordt tevens een betere allocatie van middelen verkregen. Het kabinet heeft hiertoe aanzetten gegeven die het komende jaar verder worden uitgewerkt. Te denken valt aan het vergroten van het zogenaamde derde compartiment in de gezondheidszorg, waardoor burgers een grote verantwoordelijkheid krijgen voor de consumptie van de zogenaamde niet-noodzakelijke zorg. Maar ook aan het stads- en streekvervoer, waarvoor het kabinet heeft voorgesteld de kostendekkingsgraad geleidelijk te verhogen van 36% nu tot ca. 50% in 2004. Bij dit soort maatregelen wordt gekeken naar de regelgeving waarmee het voortbrengen van deze producten en diensten is omgeven en niet zozeer naar de financieringsverschuivingen. Meer vrijheid voor de producenten kan leiden tot een betere klantgerichtheid, die op zich al de subsidie-intensiteit kan verminderen. De overheid beı¨nvloedt de marktwerking ook door zelf goederen of diensten aan te bieden op de commercie¨le markt. Tendensen binnen de overheid, zoals concentratie op kerntaken, scheiding van uitvoering en beleid, het op afstand plaatsen van onderdelen van de overheid en een meer efficie¨nte en bedrijfseconomische benadering, hebben deze ontwikkeling versterkt. Wanneer de overheid als marktpartij in concurrentie met de private aanbieders treedt kan dat de marktwerking verstoren. Momenteel bezien de verschillende departementen samen de voorwaarden waaronder de rijksoverheid goederen en diensten mag aanbieden op de markt. EZ inventariseert, mede naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer, waar de overheid de concurrentie verstoort en waar oplossingen liggen. In het najaar wordt de Tweede Kamer nader over dit onderwerp geı¨nformeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
34
3.4. Europese Unie Verdere ontwikkeling van de interne markt is van groot belang voor de Nederlandse concurrentiepositie, zowel van het bedrijfsleven als van de publieke aanbodzijde. Het belangrijkste deel van de Nederlandse afzet blijft namelijk gericht op de Europese markt. Bovendien speelt de beleidsconcurrentie zich het meest direct met onze buurlanden af. Daarom is het Nederlandse streven gericht op vervolmaking van de interne markt, waarbij overbodige en knellende regelgeving wordt afgeschaft of vermeden, alsmede op het bevorderen van een snelle tot standkoming van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Het oorspronkelijke werkprogramma voor de totstandkoming van de interne markt, het Witboek Interne Markt, voorzag in de afronding van de werkzaamheden per 1 januari 1993. Vrijwel alle, oorspronkelijk voorziene, wetgeving is inmiddels op Europees niveau tot stand gebracht. Van deze maatregelen is in Nederland nu 94,5% in nationale wetgeving omgezet; het Europese gemiddelde bedraagt 92,4%. Met de vrijwel volledige uitvoering van dit programma is de Interne Markt echter niet volledig tot stand gekomen. Bij marktordening is er immers altijd sprake van een dynamisch proces. Zo vraagt de noodzaak van evenwichtige concurrentieverhoudingen in deze markt voortdurend om een actief mededingingsbeleid van de Europese Commissie. Tevens kunnen ook de lacunes in de maatregelen ter voltooiing van de markt, zoals belangrijke sectoren als telecom, energie en vervoer, worden genoemd. Ook wordt er op een aantal terreinen gewerkt aan verder gaande invulling van Europees beleid, zoals op het gebied van milieu en sociaal beleid. Op andere terreinen is de Europese Unie reeds toe aan een evaluatie van de «eerste generatie Witboekmaatregelen» en kunnen daarom aanpassing en verbetering van verschillende richtlijnen in het verschiet liggen. De Economische en Monetaire Unie, leidend tot een verdere verstrengeling van de economiee¨n van de lidstaten, is de volgende, noodzakelijke stap in het streven naar deze ongedeelde Europese markt. Er moet bij deze nieuwe voorstellen wel gewaakt worden tegen overregulering, namelijk regelingen die de moeizaam verkregen Europese markt onnodig inkaderen. Een door de Commissie ingestelde groep vertegenwoordigers van het Europese bedrijfsleven o.l.v. de heer Molitor heeft een rapport uitgebracht over de mogelijkheden voor vereenvoudiging, opschoning en beperking van bestaande Europese wetgeving. Het project Kwaliteit EG-regelgeving heeft voorstellen opgeleverd die zijn gericht op: – het bereiken van een grotere discipline op EG-niveau bij de keuze tussen het richtlijn- en het verordeningsinstrument; – de verdere ontwikkeling en uitbouw van richtsnoeren voor de kwaliteit van EG-regelgeving; – de oprichting van een communautair orgaan dat regelgeving op kwaliteit toetst. Het kabinet zal bevorderen dat de ideee¨n van de werkgroep worden ingebracht bij de voorbereiding van de Intergouvernementele Conferentie en dat deze tevens onder de aandacht zullen worden gebracht van de regeringen van de Lid-Staten. Gezien het verregaand voltooid zijn van de wettelijke raamwerk, dient de aandacht vooral gericht te zijn op het beter functioneren van de Interne Markt. De rapporten van het Europese bedrijfsleven (in Nederland o.m. van VNO-NCW) geven aan dat lang niet alle distorsies tussen de markten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
35
van de lidstaten zijn verdwenen. Oorzaken hiervoor zijn: een niet optimale inhoud van een aantal Europese regelingen, het niet juist toepassen ervan door nationale overheden, niet volledige omzetting in nationale wetgeving en onbekendheid bij het bedrijfsleven met het functioneren van de regelingen. EZ ziet de volgende aandachtsgebieden om tot verdere verbetering te komen: – waar geen optimale regels in Brussel tot stand zijn gekomen, dient deze Europese wetgeving alsnog te worden verbeterd; – waar sprake is van resterende belemmeringen, als gevolg van het ontbreken van Europese wetgeving, moet wederzijdse erkenning van nationale voorschriften eerste uitgangspunt zijn; – de signaalwerking van klachten uit het bedrijfsleven moet maximaal worden benut (is ook noodzakelijk voor de geloofwaardigheid van de Europese integratie). Een goede administratieve samenwerking tussen overheden moet een deel van de klachten kunnen oplossen, zodat de, veel tijd, geld en energie-vergende gang naar rechter kan worden voorkomen. EZ is in nauw overleg met het georganiseerde bedrijfsleven over een adequate behandeling van deze klachten op nationaal en Europees niveau. Voorzover de problemen worden veroorzaakt door het ontbreken bij het bedrijfsleven van voldoende informatie over de Interne Markt, tracht EZ de nationale informatie- en adviesstructuren voor het bedrijfsleven over de Interne Markt door de Lid-Staten in kaart te laten brengen en verder te verbeteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
36
4. ENERGIE 4.1. Blijvend betaalbaar, betrouwbaar en schoon In een wereldeconomie waar de concurrentiestrijd tussen bedrijven en overheden op elke kosten- respectievelijk vestigingsplaatsfactor steeds scherpere vormen gaat aannemen, wordt een betaalbare en betrouwbare energievoorziening als concurrentiefactor steeds belangrijker. Ook schone energievoorziening – gezien de aanpassing van economische activiteiten in een meer duurzame richting- is en blijft een belangrijke bouwsteen van een moderne en duurzame economie. EZ beschouwt het als zijn taak een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening te waarborgen. De vraag naar energie blijft groeien. Tussen 1971 en 1994 is de wereldvraag naar primaire energie met gemiddeld 2.2% per jaar gegroeid. Ook voor de periode tussen nu en 2010 voorspelt het Internationale Energie Agentschap (IEA) in de World Energy Outlook 1995 een toename van de wereldvraag naar primaire energie: jaarlijks 1,7%–2,1%. Daarbij blijkt de energievraag in niet-OESO-landen (m.n. Azie¨) sneller te groeien dan in OESO-landen. De samenstelling van de wereldenergievraag zal op middellange termijn niet sterk veranderen. Fossiele brandstoffen blijven in de voorzienbare toekomst de belangrijkste basis voor de wereldenergievoorziening. Wel neemt het aandeel van duurzame energie in de totale vraag iets toe: van 2,8% in 1992 naar 3,5%–4,1% in 2010. Bij dit alles wordt voor de middellange termijn een gematigde energieprijsontwikkeling verwacht. Deze prijsontwikkeling kan leiden tot een kwetsbaarder energievoorziening op lange termijn. Als de olieprijs nominaal constant blijft dan zullen immers naar alle waarschijnlijkheid dure produktievelden niet meer concurrerend zijn ten opzichte van de goedkopere olievelden in het OPEC-gebied en neemt het OPEC-aandeel in de olie aanzienlijk toe. De kans dat korte-termijn prijsfluctuaties fors doorwerken in de wereldhandelsontwikkeling neemt in dat geval sterk toe. De laatste jaren zijn in de energiesector twee belangrijke trends te constateren die elkaar onderling versterken: liberalisering en internationalisering. Dit leidt tot allerlei nieuwe ontwikkelingen zoals: (internationale) fusies, schaalvergroting en een grotere orie¨ntatie op ondernemerschap. De sector wordt niet alleen van binnenuit, maar ook van buitenaf met liberalisering en internationalisering geconfronteerd. Van buitenaf spelen met name de ontwikkelingen in Brussel een belangrijke rol. Hier worden al vanaf 1992 voorstellen besproken, die moeten leiden tot het voltooien van de interne markt voor elektriciteit en gas. Sinds begin 1994 concentreren de onderhandelingen zich op elektriciteit. In juni 1995 is op een aantal hoofdpunten voortgang geboekt en resteert met name nog de discussie over de zogenaamde «exclusieve koper» en de voorwaarden waaronder een dergelijk systeem vergelijkbaar is met onderhandelbare toegang tot het net door derden. Daarnaast heeft de Commissie begin 1995 een Groenboek energiebeleid uitgebracht. In dit Groenboek analyseert de Commissie de energietoekomst van de EU, zowel qua vooruitzichten als qua beleid. In dit Groenboek komen de rol van de overheid, de rol van de markt en verdeling van bevoegdheden tussen de verschillende (nationale en Europese) overheden aan de orde. De Commissie zal na discussie met de lidstaten en het bedrijfsleven, voor het eind van dit jaar een Witboek uitbrengen waarin de analyses van het Groenboek worden vertaald in concrete voorstellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
37
Om in deze veranderende omgeving betaalbare, betrouwbare en schone energie te kunnen blijven waarborgen, zal de naar verwachting eind 1995 te verschijnen Nota Energiebeleid ingaan op het in de toekomst te voeren energiebeleid. 4.2. Energie en economie Energie is een belangrijke bouwsteen van onze economie. Voor de energie-intensieve industrie is een concurrerende prijs van energie van levensbelang. Daar waar energiekosten, voor bijvoorbeeld de (petro)chemie en de (basis)metaal, maar ook in de glastuinbouw en het transport, soms 30% a` 40% van de totale produktiekosten kunnen uitmaken, is een doelmatig gebruik van energie van het grootste belang. De Nederlandse energieintensieve industrie is dan ook, in internationaal verband gezien, energie-efficie¨nt. Met een omzet van circa f 100 mld, maakt de energieintensieve industrie een belangrijk deel uit van de Nederlandse economie. Een relatief lage energieprijs wordt onder andere mogelijk gemaakt door een efficie¨nt werkende elektriciteitsproduktie- en distributiesector. Deze efficie¨ntie neemt steeds toe. Door nieuwe technologische ontwikkelingen kunnen tegenwoordig centrales worden gebouwd met een opwekkingsrendement van meer dan 55%, tegen tien jaar geleden een maximaal rendement van ± 45%. De energieprijs is echter ook een factor die mede het verbruik, en daarmee de schadelijke emissies, bepaalt. Wil de energieprijs niet alleen maken dat bedrijven op een eerlijke manier kunnen blijven concurreren, maar ook voldoende energiebesparingseffecten opleveren, dan verdient een regulerende energiebelasting, die o´o´k op de industrie drukt, in internationaal, maar op zijn minst Europees verband, de voorkeur. Nederland is voorstander van een dergelijke heffing. De Europese Commissie heeft nieuwe voorstellen voor een dergelijke heffing gedaan. De standpunten van de lidstaten over deze ontwerp kaderrichtlijn zijn nog niet uitgekristalliseerd. Onlangs heeft het kabinet daarom voorstellen gedaan voor een regulerende energieheffing in ons land voor kleinverbruikers. Naast de betaalbaarheid, is ook de betrouwbaarheid van de energievoorziening een belangrijke concurrentiefactor, waarop Nederland, in vergelijking met andere Europese landen, goed scoort. Belangrijke indicatoren voor betrouwbaarheid zijn diversificatie en de jaarlijkse gemiddelde stroomuitvalduur bij een verbruiker. Uit de studie «Stroomloos» van het Rathenau Instituut (1994), blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere Europese landen een relatief korte uitvalduur kent. Voor de betrouwbaarheid van energievoorziening op lange termijn, is een zekere spreiding van de brandstoffen en de aanwezigheid van de nationale olie- en gasvoorraden in Nederland van groot belang. Door de aanwezigheid van deze voorraden heeft in Nederland bovendien een omvangrijke olie- en gaswinningsindustrie kunnen ontstaan. Voor een energiesector, die een betaalbare en betrouwbare energievoorziening moet waarborgen, is een omvangrijke en kwalitatief goede toeleverende industrie onmisbaar. Het rapport van Krekel Van der Woerd Wouterse BV laat een goed ontwikkelde sector van toeleveranciers van produkten en diensten aan een deel van de energiesector zien, die goed is voor een binnenlandse omzet van f 5 mld en een export genereert van f 2 mld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
38
4.3. Energiebesparing en duurzame energie Energiebesparing is en blijft, mede uit het oogpunt van het algemeen economisch beleid en het milieubeleid, een belangrijke pijler van het energiebeleid. Het energiebesparingsbeleid draagt bij aan de aanpak van een breed scala van milieuthema’s, zoals klimaatverandering en verzuring. Als uitvloeisel van het regeerakkoord zijn bezuinigingen aangebracht op het budget voor energiebesparing. In een recente brief aan de Kamer over het energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II, 1994/95, 24 242, nr.1) is de stand van zaken van de compenserende maatregelen gepresenteerd en is vermeld welk effect de bezuinigingen enerzijds en de compenserende maatregelen anderzijds per saldo opleveren. Via een teruggaveregeling in de kleinverbruikersheffing voor elektriciteit die is opgewekt door middel van duurzame bronnen blijft o.a. de stimulering van duurzame energiebronnen grosso modo gehandhaafd. Hiermee kan in 2000 het aandeel van duurzame energie in ons totale binnenlandse energieverbruik op 3% uitkomen, terwijl dit aandeel in 1993 circa 1% bedroeg. Fiscale instrumenten, zoals de Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL) en Groen Beleggen, worden steeds vaker ingezet bij het energiebesparingsbeleid en bij duurzame energiebronnen. Belangrijke elementen van het energiebesparingsbeleid zijn de Milieu Actie Plan (MAP)-activiteiten van de energiedistributiesector, de meerjarenafspraak (MJA) benadering in de industrie en in het midden- en kleinbedrijf/utiliteitsbouw, de energieprestatienormering in de nieuwbouw, en de verdere ontwikkeling van warmtekrachtkoppeling (WKK). Daarnaast is de technologie-ontwikkeling gericht op implementatie van efficie¨ntere apparatuur en conversietechnieken van belang. Tenslotte worden in het Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen, vanuit het gezichtspunt van de gebouwde omgeving, beleid en concrete activiteiten geformuleerd die ook bijdragen aan verdere energiebesparing. 4.4. Overig energiebeleid De recente ontwikkelingen op de energiemarkt vragen om aanpassingen in het energiebeleid. Een voorbeeld hiervan zijn de maatregelen die in de elektriciteitssector zijn genomen om een overschot van vermogen, met alle daaraan verbonden kosten, te voorkomen. Het overschot dreigde te ontstaan omdat in de steeds vrijere elektriciteitsmarkt een onverwacht grote uitbreiding van decentraal vermogen werd gepland. In het vervolg wordt nu gewerkt met door de distributiesector te contracteren vermogen bij de produktiebedrijven. Het korte termijn overschotprobleem is opgelost door de afspraak dat een deel van het geplande centrale en decentrale vermogen wordt uitgesteld of beperkt. De doelstelling van 8 000 MW vermogen uit warmtekrachtkoppeling in 2000 wordt bij deze afspraken nog steeds gehaald. Aanpassing van bestaand beleid was verder nodig ter verbetering van het mijnbouwklimaat. De ontwikkeling van de eigen bodemschatten is een hoofddoelstelling van het energiebeleid. Door het kleine velden beleid wordt thans 50% van het Nederlandse gas uit deze velden geproduceerd en het Groningenveld gespaard. Hierdoor worden de Nederlandse reserves optimaal benut. Door de lage gasprijzen was echter de rentabiliteit van de kleine velden onder druk komen te staan. Vorig jaar werd daarom aangekondigd dat een verbetering van het mijnbouwklimaat noodzakelijk was. Het pakket maatregelen is nu goeddeels van kracht. Met dit pakket is het mijnbouwklimaat de komende jaren weer voldoende concurrerend en blijven de kleine velden interessant.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
39
Afzonderlijke maatregelen, zoals hierboven genoemd, voldoen echter niet meer. De veranderingen op de energiemarkt zijn dermate fundamenteel, dat het energiebeleid integraal onder de loep moet worden genomen. Gegeven een veranderende omgeving, moet worden gezocht naar het optimale instrumentarium om een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening te waarborgen. Hiertoe zal naar verwachting eind 1995 de Nota Energiebeleid verschijnen. Omdat eind 1995 ook de evaluatie van de Electriciteitswet is voorzien, zal in deze Nota tevens meer specifiek worden ingegaan op het kader waarbinnen de electriciteitssector functioneert.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
40
5. INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN 5.1. Inleiding Nieuwe «emerging markets» realiseren spectaculaire groeicijfers. Mede gezien de toenemende internationale concurrentie op deze markten, is een zo groot mogelijke participatie van het Nederlandse bedrijven in de handels- en de investeringsstromen wereldwijd een vanzelfsprekende prioriteit van het buitenlands economische beleid. Het steeds opener worden van markten en het toenemen van de internationale concurrentie eisen een slagvaardige overheid en een effectief instrumentarium om het bedrijfsleven in de markt te laten concurreren. Dit betekent dat we ons beleidsinstrumentarium voortdurend moeten toetsen en waar nodig aanpassen en verbeteren. Daarnaast valt door een meer ontschotte inzet van het huidige instrumentarium van de betrokken ministeries, en door een goed samenspel tussen bedrijven en overheid veel te winnen. De overheid moet en kan behulpzaam zijn door: – het scheppen van goede internationale en nationale voorwaarden voor grensoverschrijdende economische activiteiten, – het realiseren van een adequate institutionele infrastructuur voor de economische belangenbehartiging in het buitenland, die zich richt op de strategische wensen van Nederlandse bedrijven die willen toetreden tot nieuwe markten, – het scheppen van gelijke internationale omstandigheden voor exportfinanciering (met name voor kapitaalgoederen) en investeringsgaranties en er voor te zorgen dat deze mogelijkheden binnen internationale kaders optimaal worden benut. In concreto betekent dit dat het internationale netwerk (posten en haar bemensing) sterker zal worden gericht op de dienstverlening aan Nederlandse bedrijven die hun positie op nieuwe markten willen opbouwen of versterken. Bestaande instrumenten zullen worden ingezet of nieuwe zullen worden ontwikkeld ten behoeve van voor het Nederlandse bedrijfsleven interessante groeimarkten. Tot nu toe zette Nederland relatief weinig middelen in voor de economische samenwerking met de «emerging markets». Hierdoor vindt een vrij abrupte bee¨indiging van de publieke financieel-economische relaties plaats met landen in de overgang van een laag naar een hoger ontwikkelingsniveau. De politieke, juridische en sociaal-economische infrastructuur van veel van deze «emerging economies» is echter nog onvoldoende ontwikkeld om de publieke relatie volledig te bee¨indigen en te vervangen door louter commercie¨le marktrelaties. Het versterken en verder tot ontwikkeling brengen van het handels- en investeringsbevorderende instrumentarium, met name voor die landen die zich in het overgangsgebied tussen «hulpbehoevend» en «op eigen benen staand» bevinden, is een belangrijke uitkomst van de herijkingsexercitie van het kabinet. Meer en meer fungeert het economisch ondersteuningsbeleid op Oost-Europa als een opstap naar handel en investeringen. Het ligt daarom voor de hand ruimte te cree¨ren voor een aantal strategische projecten, waarvan verondersteld mag worden dat deze belangrijke spin-off voor het bedrijfsleven genereren. Een dergelijke aanpak waarbij het economisch ondersteuningsbeleid een opstap biedt voor handel en investeringen kan ook worden gevolgd in andere regio’s die een vergelijkbare transformatie doormaken. Naarmate onze economische belangen prominenter worden in het buitenlands beleid zal de overheid zich sterker richten op de behartiging ervan. In de brief van 22 mei 1995 aan de Tweede Kamer over de inzet van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
41
het instrumentarium voor handels- en investeringsbevordering (Kamerstukken II, 1994/95, 24 214, nr. 1) worden de accenten gelegd op: – vergroting van de effectiviteit van het beleid door betere afstemming met andere beleidsterreinen, met name met het beleid van ontwikkelingssamenwerking; – het beter benutten van het exportpotentieel o.a. van het MKB. Als het gaat om betere afstemming van beleid, wordt in de eerste plaats gedacht aan Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken. Het meer regionaal afwegen en toepassen van het instrumentarium, zoals ten aanzien van Oost-Europa en Azie¨, past daarin. Aangezien in zich ontwikkelende economiee¨n een gebrek aan scholing en met name een gebrek aan beroepskwalificaties en ondernemersbekwaamheden de verbreding van de economische ontwikkeling belemmeren, bestaan er ook met het terrein van onderwijs en scholing duidelijke raakvlakken. Nederlandse bedrijven ervaren dit als een belangrijk knelpunt bij het opzetten van joint-ventures en dergelijke. Het inzetten van Nederlandse deskundigheid op het gebied van scholing en beroepsopleidingen is positief voor de ontwikkeling van de plaatselijke bevolking en economie, voor de Nederlandse export van kennis en diensten en draagt bij aan het oplossen van problemen, die bedrijven daar ontmoeten. Dit geldt bijvoorbeeld voor Zuid-Afrika waar Nederlandse bedrijven bij het opzetten van projecten en joint-ventures worden geconfronteerd met een groot gebrek aan gekwalificeerd personeel. Goede samenwerking tussen departementen is niet het enige, ook beter samenspel met het bedrijfsleven werpt zijn vruchten af. Zo heeft het Nederlandse bedrijfsleven een speciale task-force ingesteld, die moest nagaan hoe het best kan worden ingespeeld op de vraag die uit de landen in het Midden Oosten op ons afkomt en welke activiteiten vanuit de overheid daarbij het meest effectief zijn (zie ook par. 5.4.4). Bij de export- en investeringsbevordering komt het midden- en kleinbedrijf nadrukkelijker in beeld. In de eerste plaats is met de fiscale exportreserve soelaas geboden voor een belangrijke belemmering voor exportactiviteiten van het midden- en kleinbedrijf: de hoge premies voor kredietverzekering. Daarnaast zijn er de nieuwe activiteiten van de EVD in het Programma voor Starters op Buitenlandse markten (zie par. 5.3.1). Ten slotte komt er in het beleid ten aanzien van Midden- en Oost-Europa meer ondersteuning voor kleinere investeringsprojecten. 5.2. Handelspolitiek en investeringsbeleid Open regimes voor handel en directe investeringen scheppen de beste randvoorwaarden voor de bevordering van economische groei, sociale vooruitgang en duurzame ontwikkeling. Gelet op de grote openheid van de Nederlandse economie, is ons land gediend met een verdergaande liberalisatie van de handel in goederen en diensten en van (directe) investeringen. Nederland zal zich hiervoor internationaal krachtig inzetten en streeft dan ook naar participatie van zoveel mogelijk landen in het open multilaterale wereldhandelssysteem. Multilaterale disciplines en multilaterale handelsliberalisatie vormen de methoden om in een globaliserende economie een grotere markttoegang te bereiken en de beleidsconcurrentie van overheden te reguleren. De multilaterale overeenkomst in WTO-kader inzake de liberalisering van de handel in financie¨le diensten vormt een belangrijke bijdrage aan dit proces van globalisering en van vrijmaking van handels- en investeringsstromen. De resultaten van de Uruguay-ronde betekenen enerzijds meer exportkansen en anderzijds meer concurrentie op de eigen markt. Thans dient de Wereldhandelsorganisatie (WTO) nauwlettend toe te zien op een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
42
correcte uitvoering door alle landen van de aangegane verplichtingen. De eerste Ministerie¨le Conferentie van de WTO, die eind 1996 te Singapore plaats zal vinden, is een geschikt forum om een nieuwe impuls aan het multilaterale liberalisatieproces te geven, vooral op het gebied van concrete liberalisatie van tarieven en non-tariffaire belemmeringen voor goederen en liberalisatie in de dienstensector. Prioriteit in het nieuwe werkprogramma van de WTO verdient het onderwerp handel en milieu. Doel is een aanvullende Milieucode in WTO-kader. Nederland zal ook opname van het thema handel en investeringen op de WTO-agenda bepleiten. Hoewel open regionale integratie het multilaterale liberalisatieproces kan ondersteunen, bestaat er een steeds groter risico dat regionale integratie kan leiden tot discriminerende oplossingen en gesloten handelsblokken, die zelfs het multilaterale handelsysteem kunnen bedreigen. Toetsing van regionale samenwerkingsvormen aan de aangescherpte WTO-regels voor vrijhandelszones en douane-unies is daarom geboden. Ook de EU zelf zal zich in haar externe handelsbeleid nauwlettend aan deze regels moeten houden en haar bestaande preferentie¨le handelsovereenkomsten, met name met de Midden- en Oosteuropese landen en de Middellandse Zeelanden, WTO-conform dienen te maken. Aangezien de open Nederlandse economie gebaat is bij open markten en goede regels en de Aziatische markten nog altijd relatief gesloten zijn zal Nederland extra aandacht vestigen op Azie¨ in het kader van de WTO en OESO. Nadruk zal daarbij worden gelegd op verdere handelsliberalisatie, bescherming van intellectuele eigendom en de vrijmaking van markten voor financie¨le dienstverlening in Azie¨. De laatste twee aspecten zijn met name van belang bij het stimuleren van de Nederlandse investeringen in Azie¨. De transatlantische relatie vereist de komende jaren versterking en verdieping. Nederland zal zich in het kader van de EU inzetten voor en krachtig steun geven aan het opnieuw vormgeven en verstevigen van de economische banden met de Verenigde Staten. De EU en de VS dienen samen het hoofd te bieden aan de internationale economische en politieke vraagstukken van dit moment. Dat betekent o.a. gezamenlijk leiderschap in de multilaterale fora, waaronder de WTO. Naast versterking van de contacten op overheidsniveau kan de dialoog tussen het bedrijfsleven in de VS en de EU («transatlantic business dialogue») een belangrijke rol spelen. De regering ondersteunt het idee van een transatlantische economische ruimte tussen de EU en de VS voor de versteviging van de transatlantische banden, zonder dat daarbij sprake is van een vrijhandelszone. In het proces van globalisering spelen directe investeringen een sleutelrol. In toenemende mate zijn investeringen verweven met handel en vullen beide elkaar aan. De sterke groei ervan in de afgelopen jaren heeft gezorgd voor nieuwe handelsstromen tussen diverse vestigingen en dochterondernemingen van eenzelfde moederbedrijf. Grensoverschrijdende investeringen nemen fors toe en produktieprocessen worden over meer landen verspreid. De multilaterale regelgeving op het terrein van investeringen loopt echter achter bij de ontwikkelingen in de praktijk. Nederland, maar ook andere OESO-landen, hebben ieder hun eigen netwerk van bilaterale investeringsverdragen met niet-OESO-landen. In de zogenaamde Investerings Beschermings Overeenkomsten (IBO’s) liggen de basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeringen vast. Bovendien is het bestaan van een IBO voorwaarde voor het dekken van politieke risico’s van investeringen. Deze verdragen bieden bescherming aan gevestigde investeerders, maar zij regelen niet het recht van vestiging («markttoegang»).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
43
Nederland en de EG streven ernaar om in WTO-kader te komen tot een algeheel investeringsverdrag. In de WTO bestaat echter op korte termijn geen uitzicht op een akkoord dat aan de nodige kwaliteitsnormen kan voldoen. Vandaar dat de regering een twee-sporen benadering voorstaat. Op korte termijn zal in OESO-kader worden onderhandeld over een Multilateraal Akkoord inzake Investeringen (MAI), dat dient open te staan voor ondertekening door niet-OESO-landen. Aangenomen wordt dat het MAI in 1997 uitonderhandeld kan zijn. Daarnaast pleit Nederland ervoor om het onderwerp investeringen in brede zin tijdens de Ministerie¨le Conferentie te Singapore aan de orde te stellen. Het MAI wordt gezien als een onmisbare tussenstap op weg naar dat einddoel, zonder de ontwikkelingslanden met een dictaat van de OESO-landen te willen confronteren. Om deze opzet te doen slagen is het van belang dat niet-OESO-landen betrokken worden bij de voorbereidende werkzaamheden in OESO-kader. Mede in het licht van de door het kabinet voorgestelde nieuwe accenten in het buitenlands beleid, zal voor het op de nieuwe internationale verhoudingen toegesneden instrumentarium voor grensoverschrijdende investeringen meer ruimte komen. Met de Tijdelijke Regeling Herverzekering Oost-Europa (TRHIO) biedt EZ een verzekering van politieke risico’s in Oost-Europa (voor ontwikkelingslanden bestaat de Wet Herverzekering Investeringen). De TRHIO is in 1995 aangepast zodat de maximale aanvangswaarde van de investering waarvoor herverzekering kan worden verleend nu f 20 mln bedraagt. Het programma Investerings Bevordering en Technische Assistentie Middenen Oost-Europa (IBTA-OE) is in 1994 gee¨valueerd. De aanbevelingen tot verbetering ter zake (zie bijlage 4) zullen worden meegenomen bij het opstellen van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst per 1-1-1997. Al met al steunen de resultaten van het onderzoek de wens tot continuering van het IBTA-programma. Nederlandse investeringen in het buitenland worden ook gestimuleerd door de Investeringsfaciliteit, die nu alleen open is voor Oost-Europa. Onderzocht wordt of een dergelijke constructie ook de investeringsbetrekkingen met «emerging markets» in Azie¨ verder zou kunnen stimuleren. Met een instrument als de Investeringsfaciliteit kunnen commercie¨le financiers over de streep worden getrokken. Het uiteindelijke doel, normale handels- en investeringsbetrekkingen, kan zo worden bereikt. Hierin zal meer aandacht worden gegeven aan het midden- en klein bedrijf. Immers vooral kleinere bedrijven kunnen de risico’s, die betreding van een nieuwe markt met zich mee brengt, vaak niet zelf dragen. Daar kan het investeringsinstrumentarium aan bijdragen. Met name voor de kleinere investeringen (beneden f 1 mln) zal een uitbreiding komen. Deze instrumenten zijn niet alleen in het belang van Nederlandse investeerders, maar bieden ook ondersteuning aan landen in het transitieproces naar een volwaardige markteconomie. 5.3. Exportbeleid
5.3.1. Voorlichting over buitenlandse markten en handelsbevordering De EVD is een nationale handelsbevorderende organisatie. Activiteiten met een nationaal karakter, zoals handelspromotie en publiciteit in het buitenland, lenen zich vooral voor samenwerking met thematische, dan wel sectorale organisaties. Op andere gebieden zoals informatieverstrekking en de distributie daarvan ligt samenwerking met regionale instellingen meer voor de hand. Ook is er sprake van een groeiende en constructieve samenwerking met de handelsbevorderende organisaties binnen de Europese Unie, verenigd in de GEPCI (Groupement Europe´en pour la Promotion du Commerce International).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
44
In de komende maanden wordt het Programma voor Starters op Buitenlandse markten (PSB) ontwikkeld. De kern van dit programma bestaat uit een (deels individueel) pakket van actieve voorlichting voor bedrijven die nog niet structureel exporteren. Op informatiegebied wordt stelselmatig gewerkt aan een verdere verbetering van de kwaliteit van de informatie en een verdere afstemming van het aanbod van de informatie op de veranderende vraag. Er blijkt duidelijk meer behoefte aan specifieke, op afzonderlijke klanten gerichte informatie (maatwerk), terwijl de vraag naar algemene informatie (confectie) blijft dalen. Opvallend is dat commercie¨le dienstverleners steeds meer in de rol van de traditionele non-profit-organisaties treden. Deze tendens doet zich ook voor bij de voorlichting over buitenlandse markten en de handelsbevordering. Verder worden de onderlinge taakverdeling en de samenwerkingsvormen tussen overheid en bedrijfsleven in toenemende mate op basis van effectiviteit en efficie¨ntie bepaald. De opzet, voorbereiding en onderbouwing van de programmatische activiteiten zijn dit jaar ingrijpend gewijzigd, evenals het hierop betrekking hebbende besluitvormingsmodel. De bijdrage aan samenwerkingsprojecten met het bedrijfsleven zal steeds worden getoetst aan twee wezenlijke randvoorwaarden: – de overheidsbijdrage dient aanvullend te zijn op hetgeen de particuliere sector zelf kan, dan wel behoort te doen en – de overheidsbijdrage dient ook inhoudelijk een duidelijke toegevoegde waarde te hebben. Met de keuze van deze randvoorwaarden komen eerdere geografische beperkingen te vervallen.
5.3.2. Exportbevordering en exportfinanciering Zoals gezegd, dient het instrumentarium steeds actueel en concurrerend te worden gehouden. Er moet voldoende armslag zijn voor bedrijven om effectief op de «emerging markets» te kunnen opereren. In dit kader wordt het budget voor het Programma Economische Samenwerkings Projecten (PESP) verruimd, met name voor activiteiten in Midden- en Oost-Europa en Zuid-Oost Azie¨. Tevens wordt na de eenmalige toevoeging van netto f 30 mln aan het matchingfonds in 1995, gestreefd naar een structurele verhoging van dit fonds, te beginnen met f 9 mln in 1996. OS en EZ streven ernaar de doorlooptijd van aanvragen voor de programma’s ORET (OntwikkelingsRelevante ExportTransacties) en MILIEV (Milieu en economische verzelfstandiging) te verkorten. Juist in het overgangsgebied tussen hulpbehoevende en opkomende economiee¨n kan de Nederlandse overheid d.m.v. intensivering van instrumenten als ORET en MILIEV een belangrijke rol spelen. Thans wordt onderzocht hoe de exportkredietverzekering meer concurrerend gemaakt kan worden. Daarbij zijn de volgende onderwerpen aan de orde: – voortgaan met echte harmonisatie binnen EU; – verzekering van «asset-based»-financieringsconstructies, waarbij schade-risico’s en premies worden beperkt door met lease-achtige constructies te werken; – voor- en nadelen van een systeem van landenplafonds ten opzichte van de thans gehanteerde transactielimieten. Een voorbeeld van de verhoging van de effectiviteit van het instrumentarium door een goed samenspel van krachten, is de recente China-reis van de minister-president, voorbereid door een bezoek van de staatssecretaris van EZ in het vroege voorjaar. In China is een gebundelde inzet van het financie¨le instrumentarium gepresenteerd, waarmee in totaal een bedrag van f 1,75 mld aan orders kan worden bestreken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
45
Door interdepartementale samenwerking is een financie¨le enveloppe opgesteld, bestaande uit budgetreserveringen voor: – haalbaarheidsstudies PESP; – ORET-schenkingenafspraken over kredietverzekering; – enkele flankerende (trainings-)activiteiten gekoppeld aan de levering van grote kapitaalgoederen en infrastructurele projecten. Daarnaast werd het bedrijfsleven via het matchingfonds bij puur commercie¨le contracten de mogelijkheid geboden rechtstreeks aan te bieden tegen OESO-consensusrente. 5.4. Regionale toespitsing EZ hanteert vanuit de eigen thematische optiek op verschillende regio’s een toegespitst beleid. Zoals in de nota over de herijking van het buitenlands beleid wordt uiteengezet, zal de mix van beleidsinstrumenten toegesneden zijn op landen en regio’s in zeer verschillende situaties en stadia van ontwikkeling. Vanuit economisch perspectief zal EZ hieraan inkleuring geven. EZ zal vooral daar waar traditionele hulprelaties worden bee¨indigd met een aantal instrumenten moeten bijdragen aan verdere ontwikkeling van opkomende economiee¨n. In andere regio’s (bijvoorbeeld in Oost-Europa) vraagt de specifieke economische problematiek om maatwerk. Onderstaand wordt uiteengezet hoe het handels- en investeringsbevorderende beleid met bijbehorende instrumenten zoals in dit hoofdstuk beschreven, wordt toegespitst op regio’s.
5.4.1. Midden- en Oost-Europa De overgang naar een markteconomie duurt in vele landen in OostEuropa langer dan werd verwacht. Hoewel veel vooruitgang is geboekt, zijn het welvaartsniveau en de stand van de economie nog lang niet op peil. Steeds duidelijker tekenen zich verschillen af tussen de landen in dit eens monolitische blok. De economische relaties met landen als Polen, Tsjechie¨, Slowakije, en Hongarije beginnen voor ons bedrijfsleven een «gewoner» karakter te krijgen. In deze landen is ook een krachtige private sector aan het ontstaan. In een aantal andere landen komen normale economische betrekkingen moeilijker van de grond. Voortzetting van buitenlandse hulpprogramma’s – zowel multilateraal als bilateraal – is dan ook geboden. Sinds 1990 voert Nederland een actief beleid om landen in Midden- en Oost-Europa te ondersteunen in de ontwikkeling naar democratie en markteconomie. Sinds 1994 heeft Economische Zaken de verantwoordelijkheid voor de economische component hiervan. In het verlengde van de visie van het kabinet op het nieuwe buitenlands beleid behelst het beleid van Economische Zaken ten aanzien van deze regio met name het streven naar marktopening en economische hulp. Het beleid is primair gericht op het actief stimuleren van handel en investeringen. De markt fungeert steeds duidelijker als motor voor economische ontwikkeling. Het succes van het transformatieproces is immers in belangrijke mate afhankelijk van de economische ontwikkelingen. Bovendien is het belangrijk dat het Nederlandse bedrijfsleven zich positioneert op de groeimarkt in Oost-Europa. Het EZ-instrumentarium is dan ook opgezet als tweesnijdend zwaard: bijdragen aan het transitieproces in Oost-Europa en drempelverlaging voor Nederlandse bedrijven op de belangrijke maar risicovolle Oosteuropese markt. Bovendien zullen de potentieel sterke kanten van het Nederlandse bedrijfsleven verder worden benadrukt, zoals op het gebied van milieu- en energie. Deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
46
technologische speerpunten zullen dan ook terug zijn te vinden in het economisch hulpbeleid. Het Oost-Europa-instrumentarium is opgebouwd als een schakelketting. Het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) is de eerste schakel, waarbij het accent ligt op technische assistentie. Andere instrumenten in dit vlak zijn het Programma Uitzending Managers Oost-Europa en managementtrainingen door Nuffic. Het PSO (in de vorm van overheidsopdrachten) is vanuit de optiek van het Nederlandse bedrijfsleven vooral interessant voor marktverkenning en positionering, juist in de fase waarin commercie¨le relaties nog moeilijk zijn. Het is anderzijds voor Oosteuropese bedrijven een mogelijkheid om in rechtstreeks contact met Nederlandse bedrijven hun kennisachterstand op het gebied van management, logistiek, distributie, produktie en marketing weg te werken. Nederland etaleert via het PSO kennis en expertise, met name door pilot projecten, die worden uitgevoerd door (conglomeraten van) bedrijven. Bij de 69 in 1994 gestarte projecten zijn dan ook zo’n 100 a` 120 bedrijven betrokken. In 1994 is een groot aantal nieuwe bedrijven bij het PSO betrokken en zo in aanraking gekomen met de Oosteuropese markt. Het PSO-beleid komt in samenspraak met het bedrijfsleven tot stand; zo zijn recentelijk ter voorbereiding van het PSO ’96 bedrijvendagen gehouden. Daarbij werd per land geı¨nventariseerd op welke gebieden Nederlandse expertise zou kunnen worden ingezet. Het voortgaan van het omschakelingsproces en de economische ontwikkeling in een aantal landen hebben uiteraard gevolgen voor de inzet van het PSO; pure technische assistentie verschuift «naar het oosten» en in de zich goed ontwikkelende landen komt het accent te liggen op bevordering van handel en investeringen. Te snelle bee¨indiging van het PSO in deze laatste groep landen is niet gewenst; ook volgens het bedrijfsleven vergt het opbouwen van een handelsrelatie continuı¨teit in de bilaterale programma’s. Daarom is voor 1996 gekozen voor eenzelfde budgetverdeling over de desbetreffende landen als in 1995. Bij de herijking buitenlands beleid is als invalshoek gekozen voor een geı¨ntegreerd regiobeleid. Daarbij wordt de inzet van verschillende instrumenten steeds afgestemd op het ontwikkelingsstadium waarin een land zich bevindt. Voor de regio Midden- en Oost-Europa is op korte termijn de vraag aan de orde of voor landen als Roemenie¨ en Bulgarije weer een economisch hulpprogramma dient te worden ingesteld. De staatssecretaris van EZ brengt in dit verband in het najaar een bezoek aan Roemenie¨. De volgende schakels in de beleidsketen zijn handels- en investeringsbevordering. De handel tussen Nederland en de landen in deze regio ontwikkelt zich weliswaar voorspoedig – de Nederlandse export is in 1994 met een omvang van f 7,5 mld tweee¨neenhalf keer zo groot als in 1 990 – maar deze export is slechts 2 a` 3 procent van de totale Nederlandse export. Andere landen springen soms ruimhartig om met het gebruik van exportkredietverzekering voor het veroveren van nieuwe markten. In internationaal verband (EU en OESO) tracht Nederland dergelijke ontwikkelingen tegen te gaan door het beginsel van kostendekkendheid op termijn prominenter op de agenda te zetten. Zoals eerder gemeld wordt daarnaast thans onderzocht hoe de exportkredietverzekering meer concurrerend kan worden gemaakt. Tegen deze achtergrond functioneert de Leasefaciliteit al enkele jaren als alternatief voor gewone exportkredietverzekering. Zo kunnen kapitaalgoederenleveranties worden herverzekerd, ook wanneer de NCM «dicht» is. Het instrument is nu heel belangrijk voor handel met Rusland en Oekraı¨ne. Met name transport en telecommunicatie zijn belangrijke sectoren, maar ook de kapitaalgoederensector maakt gebruik van de faciliteit. Tot op heden is slechts voor f 200 000 schadedreiging voorgekomen. De constructie van de lease-faciliteit biedt zo een opening naar verruimd exportbeleid op «emerging markets»: een vorm van kredietverzekering als strategisch instrument voor exportbeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
47
Hoewel Nederland een goede positie heeft als investeerder in deze landen blijken tal van potentie¨le investeerders zich toch door ontoereikende wetgeving en andere onzekerheden te laten afschrikken. Investeringen zijn evenwel vaak het fundament voor stevige handelsbetrekkingen – overigens niet alleen in Oost-Europa. Het zwaartepunt in het Oost-Europa beleid van EZ komt dan ook steeds meer op investeringsbevordering te liggen. De Midden- en Oosteuropese landen geven ook zelf te kennen hieraan het grootste belang te hechten. Buitenlandse investeringen brengen niet alleen kapitaal in, maar genereren ook werkgelegenheid en brengen kennis mee. Investeringsstimulering in economiee¨n in transitie waar de markt nog gebrekkig funktioneert, vraagt om de inzet van de overheid. De huidige investeringsbevorderende instrumenten voorzien aldus in een duidelijke behoefte: steeds meer ondernemers nemen de stap naar Oost-Europa. De instrumenten moeten echter kunnen groeien, ze moeten de ruimte bieden aan een groeiend aantal potentie¨le investeerders. De verruiming van de middelen voor Oost-Europa die bij de herijking buitenlands beleid is overeengekomen, zal ook op dit vlak worden ingezet.
5.4.2. Azie¨ De Nederlandse overheid en het bedrijfsleven zien zich voor een enorme uitdaging gesteld bij de naar het lijkt onstuitbare economische opmars van Azie¨. Een uitdaging die moet worden aangegaan wil Nederland haar plaats op het wereldtoneel niet verliezen. Hoewel een positieve tendens zichtbaar is, zijn de handels- en investeringscijfers van Nederland met Azie¨ nog niet bepaald indrukwekkend. Slechts vijf procent van onze totale export gaat naar Azie¨ en het Nederlandse deel van de totale instroom van buitenlandse investeringen in Azie¨ bedraagt circa vier procent. Het grootste deel van die investeringen komt in Japan en Singapore terecht. Het beleid in steeds meer Aziatische landen is gericht op handelsliberalisering, deregulering en privatisering. Dit biedt buitenlandse en dus Nederlandse ondernemingen kansen om te profiteren van de economische expansie die Azie¨ momenteel kenmerkt. Bij het benutten van die kansen dient het accent niet alleen te liggen op export, maar vooral ook op het doen van investeringen en het aangaan van samenwerkingsverbanden in Azie¨. Ook de produkt- en procesinnovatie vraagt om buitenlandse technologie. Kennishandel en technologische samenwerking dienen dan ook te worden gestimuleerd. Azie¨ richt zich in toenemende mate op kennisintensieve activiteiten. Er wordt veel geı¨nvesteerd in R&D en technisch wetenschappelijke scholing, waarvan het Aziatische bedrijfsleven direct van profiteert. Aangezien het voor de grotere ondernemingen doorgaans gemakkelijker is gebleken hun weg in en naar Azie¨ te vinden richt de beleidsintensivering van EZ zich in eerste instantie op het Nederlandse MKB. Dus meer informatievoorziening en intensievere exportbevorderende activiteiten, zoals handels- en investeringsmissies, seminars en beursdeelnames, speciaal gericht op het MKB. Onderzocht zal worden op welke wijze het aanbod van bepaalde sectoren, die een sterke concurrentiepositie bezitten, aansluit bij de behoeften in de Aziatische regio. Dat lijkt in ieder geval te gelden voor de milieuproductie- en -dienstensector. Ook wordt bezien of een toegespitst export- en investeringsinstrument voor «emerging markets» moet worden ontwikkeld. De samenwerking op het gebied van R&D zal worden geı¨ntensiveerd, onder andere door betere benutting en uitbreiding van het Technisch Wetenschappelijk Attache´ systeem (TWA). Ook de wetenschappelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
48
samenwerking zal worden bevorderd, onder andere door het bedrijfsleven meer te laten profiteren van programma’s van het ministerie van OC&W. Met de kennisinstituten zal worden bezien hoe zij zich beter kunnen positioneren op de Aziatische markt. Ten slotte zal op dit gebied aandacht worden gevraagd voor de uitwisseling van studenten en het cree¨ren van meer stageplaatsen. In augustus 1995, ten tijde van het Staatsbezoek van Hare Majesteit de Koningin, bracht een omvangrijke Parallelle Economische Missie onder leiding van de minister van Economische Zaken een bezoek aan Indonesie¨. Het programma van de minister voorzag o.m. in bilaterale gesprekken met een aantal Indonesische collega’s uit de financieel-economische sector, en strategische gesprekken tussen de desbetreffende Indonesische ministers en de Nederlandse ondernemingen. Het streven is om de economische betrekkingen tussen beide landen te intensiveren.
5.4.3. Latijns-Amerika Afgezien van de belangrijke politieke veranderingen heeft ook het economische landschap in Zuid- en Midden-Amerika een ingrijpende wijziging ondergaan. Waren de Latijnsamerikaanse landen in de periode 1950–1980 bijzonder in zichzelf gekeerd, thans is er sprake van vergaande liberalisaties en een zeer sterke orie¨ntatie op de wereldmarkt. De intensieve regionale economische samenwerking – zoals bijvoorbeeld bij Mercosur – kan een nog grotere stimulans betekenen voor de economische groei in deze regio. Hoewel verscheidene landen in de regio opmerkelijke economische resultaten boeken, zijn de Nederlandse investeringen in de regio en is de totale handel met de Latijnsamerikaanse landen bescheiden. Ongeveer 2% van de Nederlandse rechtstreekse investeringen in het buitenland betreft Latijns-Amerika, terwijl ca. 2,5% van onze totale invoer uit die regio komt en ongeveer 1,6% van onze totale uitvoer naar Latijns-Amerika gaat. Het overgrote deel van het Nederlandse bedrijfsleven blijkt onvoldoende bekend met de mogelijkheden in de regio en heeft nog steeds een zekere schroom om daar aan de slag te gaan. Een terughoudendheid die voor een groot deel te wijten is aan het imago van de Latijnsamerikaanse landen als het gaat om bijvoorbeeld stabiliteit, corruptie en betalingsgedrag. Gelet op het feit dat het karakter van de verschillende economiee¨n in de regio divers is en zij een verschillend niveau van ontwikkeling hebben, is een prioriteitenstelling in het te voeren Nederlandse bilaterale beleid ten aanzien van deze landen noodzakelijk. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de omvang van een economie, doch er dient vooral beoordeeld te worden in welke sectoren beleidsintensivering het meest effectief zou kunnen zijn. In vrijwel al de zich ontwikkelende landen is grote behoefte aan samenwerking en kennisoverdracht op gebieden als infrastructuur, milieutechnologie, energie en telecommunicatie. Uiteraard is intensivering van de informatievoorziening over de Latijnsamerikaanse regio ten behoeve van het Nederlandse bedrijfsleven een belangrijke begeleidende activiteit. Een ander belangrijk facet van de bilaterale betrekkingen is de mate waarin het bestaande exportinstrumentarium met betrekking tot Latijns Amerika kan worden ingezet. Sinds enige tijd is een kentering te zien. Het continent klimt langzaam maar zeker uit het diepe dal van de schuldencrisis. In het exportinstrumentarium, in het bijzonder in het exportkredietverzekeringsbeleid, hebben deze ontwikkelingen ook hun weerslag gekregen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
49
De afweging van de accenten binnen het bilaterale economische beleid ten aanzien van Latijns-Amerika zal in overleg met vertegenwoordigers van andere departementen, het Nederlandse bedrijfsleven, overkoepelende organisaties en branche organisaties worden gemaakt. Daartoe zal in de loop van het komende jaar het initiatief worden genomen voor een economisch overlegforum, dat tot doel heeft een gezamenlijke aanpak ten aanzien van Latijns-Amerika verder te ontwikkelen. Als voorbeeld diene het China-platform en het Economisch Overleg Azie¨.
5.4.4. Midden-Oosten Het vredesproces in het Midden-Oosten schept nieuwe kansen voor handel, investeringen en economische samenwerking. Omgekeerd zal goede benutting van deze kansen het vredesproces kunnen bevorderen. De economische topconferentie van leiders en vertegenwoordigers van regeringen en van het internationaal opererend bedrijfsleven in Casablanca in oktober 1994 was bedoeld om in het licht van het op gang gekomen vredesproces in het Midden-Oosten de nieuwe mogelijkheden te onderzoeken en te benutten. De staatssecretaris van EZ heeft ter plaatse het voorstel gedaan aan het Nederlands bedrijfsleven om een speciale task-force op te richten. Inmiddels hebben VNO-NCW en het MiddenOosten Instituut van het NCH zich opgeworpen als centraal aanspreekpunt. De task-force heeft inmiddels geı¨nventariseerd op welke sectoren en terreinen het Nederlandse bedrijfsleven het beste kan inspelen op de vraag die vanuit de landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten op ons afkomt. De herijking van het buitenlands beleid zal nieuwe mogelijkheden scheppen om de in het rapport voorgestelde bundeling van de bij Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken beschikbare kennis van en contacten met buitenlandse overheden efficie¨nt en effectief tot stand te brengen. Via regelmatig overleg met het Nederlands bedrijfsleven daarover, kan door dit bedrijfsleven eerder en efficie¨nter gereageerd worden op interessante export- en investeringsmogelijkheden. Ten aanzien van een aantal door de bovengenoemde task-force gesignaleerde knelpunten (investeringsbeschermingsakkoorden met betrokken landen, uitbreiding PESP en matchingfonds) heeft EZ reeds de nodige maatregelen voorgesteld. Andere eventuele knelpunten in het huidige instrumentarium kunnen in het verdere overleg met het bedrijfsleven aan de orde komen. Daardoor kan, binnen de door Nederland onderschreven internationale spelregels, zonodig tijdige bijstelling van het exportinstrumentarium plaatsvinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
50
6. BEHEER EN BESTUUR 6.1. Personeel en Organisatie Ondanks het gevoerde beleid om dit te voorkomen, zal de instroom in het wachtgeldcircuit, met als direct gevolg een verhoging van de uitgaven, verder toenemen. Oorzaak is niet alleen de afronding van de Grote Efficiency Operatie (GEO), maar ook in de uitvoering van de nieuwe efficiency-maatregelen van het Regeerakkoord. Hoewel hierbij aangesloten wordt bij autonome ontwikkelingen bij enkele dienstonderdelen, zijn (gedwongen) ontslagen niet uit te sluiten. Mede in samenhang met de bee¨indiging van het Sociaal Beleidskader Rijksoverheid 1991 wordt een herziening van de binnen EZ geldende voorzieningen verkend. Om de wachtgelduitgaven te kunnen opvangen, worden de personeelsbudgetten van de dienstonderdelen extra gekort en wordt de financie¨le ruimte voor een aantal voorzieningen als opleidingsaktiviteiten en aktiviteiten voor het opdoen van werkervaring en uitgaven voor overwerk en ruimte beperkt. In de werkplannen van dienstonderdelen, die ter verbetering van sturing worden geı¨ntensiveerd, zal een strakkere relatie worden gelegd tussen de personele en financie¨le component in de verantwoordelijkheid van het lijnmanagement. Gestreefd wordt naar het vergroten van de manoeuvreerruimte van het decentrale management door middel van flexibilisering van het formatiebeheer binnen de financie¨le kaders. De wijziging van de Rijksoctrooiwet en de afname van het aantal in- en uitvoervergunningen zullen leiden tot aanpassingen van de Octrooiraad en de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer. Het Centraal Bureau voor de Statistiek verkent momenteel de invoering van Electronic Data Interchange, hetgeen op termijn kan leiden tot organisatorische aanpassingen. De Stuurgroep-Van Engelshoven is tot de conclusie gekomen dat het aardwetenschappelijk onderzoek doelmatiger uitgevoerd kan worden door de Rijks Geologische Dienst en het Instituut voor Grondwater en Geoenergie samen te voegen tot een Nederlands Geo-Instituut. Dit advies wordt verder uitgewerkt. Omdat de beperkte ruimte tot instroom en functiewisseling binnen EZ grote gevolgen heeft voor de personeelsopbouw van EZ, vereist de werving en selectie een professionele en gecoo¨rdineerde benadering van de externe arbeidsmarkt, met name waar het gaat om beleidsmedewerkers vanaf schaal 9. Mede gezien de dreigende «verstopping» en «verkokering» van de EZ-organisatie, wordt komende jaren tevens een extra impuls gegeven aan de werking van de interne arbeidsmarkt (doorstroom). Bijzondere aandacht gaat uit naar de coo¨rdinatie van opleiding, detachering, interim-functievervulling en naar de dienstonderdeel overstijgende verticale en horizontale mobiliteit van personeel. Ter verbetering van de gewenste koppeling tussen geleverde prestaties en beoordeling/beloning alsook het potentieel, wordt het beoordelingssysteem binnen EZ herzien. EZ zal de komende tijd de implementatie van de Wet op de Ondernemingsraden voorbereiden. Het aandeel van vrouwen in het personeelsbestand van EZ (excl. CBS) blijft zich bewegen rond het niveau van voorgaande jaren: ca 29 %. Van de functies op HBO- en academisch niveau in de schalen 9/10/11, wordt 24% door vrouwen vervuld. Deze groep krijgt, samen met de vrouwen in de schalen 12/13 (13 % vrouw) accent in het mobiliteitsbeleid. Het knelpunt blijft met name liggen bij de hogere, leidinggevende functies, waarvan in schaal 14 en hoger 1,6 % door vrouwen vervuld wordt. Het positieve actiebeleid zal daarom voortgezet worden. Uitgangspunt voor het jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
51
1995 is het benoemen van minimaal 3 vrouwen in een hogere en leidinggevende functie. Twee daarvan zijn inmiddels via externe werving aangesteld. 6.2. Openingstijden publieke diensten In het regeerakkoord is aangekondigd dat het kabinet naast verruiming van de winkelopeningstijden ook meer flexibiliteit wenst in de openstelling van publieke diensten. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft een plan van aanpak opgesteld, dat moet resulteren in optimale openingstijden van publieke diensten, die regelmatig directe klantencontacten hebben. Met de uitvoering van dit plan van aanpak is reeds een aanvang gemaakt, waarbij alle uitvoerende diensten (Senter, CDIU, EVD, etc.) betrokken zijn. 6.3. Voorlichting Sinds 1994 zijn de voorlichtingsactiviteiten gebaseerd op een heldere beleidscyclus: de planning in een voorlichtingsplan (voor 1995 getiteld: «Communicatie in bedrijf») en de verantwoording in een jaarverslag. Het voorlichtingsplan wordt opgesteld in overleg met beleidsdirecties, waardoor samenhang in de activiteiten is gewaarborgd. In de openbaarheidsvoorlichting speelt het externe bedrijfsblad «Economische Zaken» (service-magazine voor bedrijfsleven en intermediaire organisaties) een belangrijke rol. De formule van dit blad is in 1995 aangepast. In het kader van het actieprogramma «Elektronische Snelwegen van metafoor naar actie» werd in februari 1995 gestart met het EZ-winkel op Internet. De belangstelling voor dit loket is aanzienlijk. In de periode van februari tot april 1995 werd circa 60 000-maal een document ingezien. De belangstelling voor de EZ-videotexdienst is in die periode overigens nauwelijks teruggelopen. De uitbouw van het EZ-winkel op Internet wordt voortvarend aangepakt. Naast verdere detaillering van de beschikbare informatie, wordt gestreefd naar het meer nadrukkelijk volgen van de actualiteit. De publieksvoorlichting zal zich ook in het komende begrotingsjaar vooral richten op industrie-, technologie- en marktwerkingsbeleid. In 1996 wordt de samenhang tussen economie en milieu een duidelijk accent gegeven. Een aantal lopende voorlichtingsprojecten (bijvoorbeeld milieutechnologie) is daar al duidelijk op gericht. De voorlichtingsactiviteiten die gekoppeld zijn aan (subsidie)programma’s richten zich – zoals gebruikelijk – op het bedrijfsleven en de intermediaire organisaties. 6.4. Financieel beleid en beheer
Financieel beheer Paragraaf III van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Slotwet/rekening 1994 gaat uitgebreid in op de diverse aspecten van het financieel beheer binnen EZ, zoals toezicht en controle, alsmede de werking en het onderhoud van de administratieve organisatie. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. In de gememoreerde paragraaf is tevens ingegaan op vervanging van het huidige departementale financie¨le informatiesysteem. De geplande invoerdatum van het (ver)nieuw(d)e systeem is 1 april 1996. Volume- en prestatiegegevens Bij voorbereiding van de ontwerp-begroting 1996 zijn opnieuw de mogelijkheden bezien om de toelichting op de begrotingscijfers te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
52
verbeteren door gebruik te maken van volume- en prestatiegegevens. Voor de resultaten van deze aktie wordt verwezen naar de inleiding van de artikelsgewijze toelichting.
Beleidsevaluaties In 1995 rond EZ de eerste evaluatiecyclus van haar beleidsinstrumentarium af. Sinds het begin van deze cyclus in 1992 zijn 139 evaluaties van (hoofd)instrumenten geprogrammeerd, waarvan er inmiddels circa 120 zijn afgerond en waarvan de resultaten zijn gerapporteerd aan de Tweede Kamer. In 1996 start de tweede evaluatiecyclus. Gepland wordt deze cyclus in het jaar 2000 af te sluiten. Jaarlijks rapporteert EZ in haar begroting over de voortgang. Daarbij wordt onder andere een overzicht gegeven van de voor het komende jaar geprogrammeerde evaluaties en de resultaten van de in het afgelopen jaar uitgevoerde evaluaties. Voor een nadere uiteenzetting over de uitvoering van de evaluatiecyclus wordt verwezen naar bijlage 4. Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) De stand van zaken rond het beleid gericht op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik is beschreven in paragraaf IV van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Slotwet/rekening 1994. Zoals geconcludeerd in de rapportage eerste spoor subsidiebeleid uit 1992 (Kamerstukken II 1991/92, 22 150, nr. 5) biedt het complex van de door EZ getroffen maatregelen voldoende waarborgen voor een doeltreffende voorkoming van M&O. Begin 1995 heeft EZ het initiatief genomen voor een actualisatie van de M&O-inventarisatie die eerder is uitgevoerd. Deze aktie zal leiden tot een bijgesteld overzicht aan de hand waarvan vastgesteld kan worden bij welke regelingen M&O kan optreden en welke maatregelen getroffen zijn ter voorkoming van M&O. Na vaststelling in 1995 zal dit overzicht periodiek worden geactualiseerd. Budgetteringsafspraak Met ingang van de begroting 1994 geldt voor een groot deel van de uitgaven- en de ontvangstenbegroting van EZ een budgetteringsafspraak, zoals bedoeld in paragraaf 5.2.3 van het rapport «Verder bouwen aan beheer». Jaarlijks geeft EZ in de inleiding van de artikelsgewijze toelichting weer voor welk deel van de begroting de budgetteringsafspraak van toepassing is. Kortheidshalve wordt verwezen naar dit deel van de begroting. Ten opzichte van vorig jaar blijft de reikwijdte van de afspraak nagenoeg ongewijzigd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
53
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Inleiding In de navolgende toelichtingen bij de wetsartikelen 1 en 2 (de uitgaven/ verplichtingen- en ontvangsten van EZ) wordt per artikel ingegaan op de begrotingsposten van EZ. De toelichting bij wetsartikel 3 betreft de begroting van baten, lasten, kapitaaluitgaven- en ontvangsten van het agentschap Senter. De inleiding gaat op hoofdlijn in op de EZ-begroting 1996 en de voornaamste wijzigingen ten opzichte van de vorige begroting. Aan het slot van de inleiding zijn aansluitingstabellen tussen de ontwerpbegroting 1995 en ontwerp-begroting 1996 opgenomen.
Begrotingstotalen en onderverdeling naar beleidsvelden Met de volgende grafieken wordt inzicht gegeven in de meerjarige omvang van de EZ-begroting en in de verdeling van het voor 1996 beschikbare budget over de diverse beleidsvelden. Grafiek 1: Uitgaven in periode 1995–2000 (in mln gldns).
Grafiek 2: Onderverdeling begrotingsbedrag 1996 (uitgaven; 3714,8 mln) naar beleidsvelden.
Prioriteitenclusters Bij haar aantreden heeft het kabinet besloten om voor een aantal prioriteitenclusters meerjarig geld te reserveren ter financiering van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
54
beleidsprioriteiten. Van de zes prioriteitenclusters zijn twee clusters direct relevant voor de EZ-begroting. Het gaat om cluster III Sociale woningbouw, economische infrastructuur en natuur en milieu en om cluster VI Internationale samenwerking. Voor deze clusters waren in het regeerakkoord de volgende bedragen gereserveerd: (x f 1 mln)
Cluster III Cluster VI
1995
1996
1997
vanaf 1998
50 103
275 189
450 300
600 400
Uit de voor cluster III gereserveerde gelden is een deel geoormerkt voor initiatieven op het gebied voor economische infrastructuur die vallen onder de beleidsmatige verantwoordelijkheid van EZ en OC&W. Het gaat om: f 25 mln (1996), f 50 mln (1997), f 115 mln (1998) en f 185 mln (vanaf 1999). Deze bedragen zijn geoormerkt voor de volgende initiatieven: (x f 1 mln)
Elektronische snelwegen Topinstituten Economie, Ecologie en Technologie (EET) Beroepsonderwijs
1996
1997
1998
vanaf 1999
5 10
15 20
45 35
70 55
5 5
10 5
25 10
45 15
De nota «Kennis in beweging» (Kamerstukken II 1994/95, 24 229) gaat in op deze initiatieven. Conform de in het kabinet overeengekomen procedure worden de geoormerkte gelden per jaartranche toegevoegd aan de diverse begrotingen. Bij Miljoenennota 1996 is de tranche 1996 (meerjarig) verwerkt. Voor wat betreft de initiatieven Elektronische snelwegen en Topinstituten is een meerjarig bedrag van f 15 mln toegevoegd aan de EZ-begroting (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 02.14). De f 5 mln voor Beroepsonderwijs is toegevoegd aan de begroting van OC&W. Bij Voorjaarsnota 1996 zal besloten worden over de verwerking van de f 5 mln voor EET. Dit bedrag is vooralsnog geparkeerd op de aanvullende post «Nader te bepalen/nader te verdelen» van de rijksbegroting. Uit de voor cluster VI gereserveerde gelden is f 19 mln (eenmalig) toegevoegd aan de EZ-begroting ter intensivering van het exportbevorderings- en financieringsbeleid en de economische hulp aan Oost-Europa. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 07.02, 07.03 en 07.06.
Herindeling begroting energiebeleid Om de aansluiting van de beleids- en begrotingspresentatie van het energiebeleid in de EZ-begroting te verbeteren, wordt voorgesteld de indeling van het betreffende deel van de EZ-begroting te wijzigen. De ramingen ten behoeve van het energiebeleid waren tot dusverre opgenomen op hoofdbeleidsterrein 06. Ter bevordering van de inzichtelijkheid van de EZ-begroting zijn de ramingen voor het beleid vanaf 1996 verwerkt op het daartoe opgevoerde hoofdbeleidsterrein 09. Dit hoofd-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
55
beleidsterrein valt uiteen in drie delen, namelijk het energiebeleid vanaf 1996, de doorsluisposten COVA en EBN en de afwikkeling van het energiebeleid tot 1996
Budgetteringsafspraak Vanaf de begroting 1994 bestaat tussen het Ministerie van EZ en het Ministerie van Financie¨n een budgetteringsafspraak die betrekking heeft op het grootste deel van de EZ-begroting. Het doel van deze zogenaamde budgetteringsafspraak, zoals beschreven in paragraaf 5.2.3 van het rapport «Verder bouwen aan beheer» van de Heroverwegingsgroep Beheersregels, is het stimuleren van doelmatig beheer en het vereenvoudigen en versnellen van het overleg tussen de vakdepartementen en het Ministerie van Financie¨n. Alle uitgaven- en ontvangstenartikelen van EZ vallen onder onder deze afspraak, met uitzondering van de hierna genoemde artikelen. Uitgavenbegroting: artikel 02.13 Projecten gefinancierd uit het Fes artikel 03.08 Bijdrage auto-ontwikkeling Nedcar B.V. artikel 07.05 Economische hulp OE (voor wat betreft THRIO) artikel 07.06 OE-faciliteit artikel 08.01 Investeringsbijdragen en toeslagen artikel 09.21 COVA (voorheen artikel 06.07) artikel 09.22 Uitkering aan houder certificaten EBN B.V. (voorheen 06.08) Ontvangstenbegroting: artikel 02.05 Ontvangsten uit het Fes artikel 03.01 Ontvangsten staalindustrie (voorzover het dividendontvangsten betreft) artikel 03.03 Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie (voorzover het dividendontvangsten betreft) artikel 04.03 Diverse ontvangstenregionaal beleid (voorzover het dividendontvangsten betreft) artikel 05.12 Opbrengst casino’s artikel 08.01 Ontvangsten WIR artikel 09.01 Aardgasbaten (voorheen artikel 06.01) artikel 09.02 Uitkeringen EBN B.V. (voorheen artikel 06.02) artikel 09.03 COVA (voorheen artikel 06.05) artikel 09.04 Dividend UCN N.V. (voorheen artikel 06.06)
Invulling efficiencymaatregelen EZ heeft haar ombuigingstaakstellingen uit het regeerakkoord reeds kort na het aantreden van het kabinet meerjarig verwerkt. Zie hiervoor de Nota van wijziging op de ontwerp-begroting 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 9). Uitzondering daarop was de taakstelling uit hoofde van de efficiencymaatregelen. Deze taakstelling was tot nu geparkeerd op artikel 01.08 Nog in te vullen ombuigingen. Bij het opstellen van de begroting 1996 is ook deze laatste taakstelling meerjarig verwerkt. De volgende tabel geeft weer ten laste van welke budgetten de taakstelling is gebracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
56
(x f 1 000 uitgaven)
Personele uitgaven EZ, excl. CBS Materie¨le uitgaven EZ, excl. CBS – Kernministerie – BIE, CPB, ECD, SodM, RGD, CDIU – Diverse Personele en materie¨le uitgaven CBS Budgetten voor opdrachten en studies Ontvangsten uit dienstverlening EVD totaal
1996
1997
1998
1999
2 792
2 992
3 192
3 192
4 380 838 1 345 2 815 7 536 594
4 475 917 2 272 3 606 7 044 594
4 474 915 2 272 5 304 6 749 594
4 474 913 2 272 5 304 6 751 594
20 300
21 900
23 500
23 500
Volume- en prestatiegegevens Ter voorbereiding van de ontwerp-begroting 1996 zijn opnieuw de mogelijkheden onderzocht om de uitgaven en ontvangsten op zinvolle wijze toe te lichten met volume- en prestatiegegevens. In overleg met het Ministerie van Financie¨n is daarbij met name aandacht geschonken aan volume- en prestatiegegevens die het inzicht in de ramingen vergroten. Als resultaat van deze aktie is het aantal toelichtingen met volume- en prestatiegegevens sterk toegenomen ten opzichte van de ontwerpbegroting 1995. In de ontwerp-begroting 1996 zijn volume- en prestatiegegevens opgenomen bij de uitgavenartikelen 01.06, 01.14, 01.61, 01.62, 02.03, 02.04, 02.05, 02.09, 03.04, 04.08, 05.01, 05.03, 05.05, 05.22, 07.03, 07.04, 09.01, 09.21, bij de ontvangstenartikelen 02.02, 05.12, 05.13, 09.01 en 09.03 en bij de begroting van het agentschap Senter. Uit de uitgevoerde analyse kwam naar voren dat er in de EZ-begroting slechts beperkte mogelijkheden zijn om met volume- en prestatiegegevens een zinvolle toelichting te geven op de ramingen. Toepassingsmogelijkheden worden gezien bij de ramingen van apparaatsuitgaven van de eigen organisatie en bij ramingen van die beleidsinstrumenten waar sprake is van een substantie¨le en relatief homogene massa van individuele aanvragen/toezeggingen. Een voorbeeld van een beleidsinstrument waarbij «P en Q»-gegevens (gemiddelde prijs en gemiddelde hoeveelheid) het inzicht in de raming kunnen bevorderen is het Technische ontwikkelingskrediet (artikel 02.09). Overigens geldt ook voor een dergelijk instrument dat de voor 1995 en 1996 opgenomen gegevens slechts indicatief zijn. Deze kanttekening is nadrukkelijk ook van toepassing op de andere beleidsinstrumenten, zoals de IPR (artikel 04.08) en de BSE (artikel 07.03). In het algemeen kent de EZ-begroting namelijk geen subsidies waarvan de ramingen worden vastgesteld aan de hand van een raming van de gemiddeld uit te keren subsidie x het aantal toe te kennen subsidies. Een dergelijke ramingsmethodiek wordt niet toegepast omdat de omvang van de uit te keren subsidie per individueel geval sterk uiteen kan lopen en het aantal subsidieverstrekkingen veelal geen sturingselement is. Bij andere instrumenten is sprake van een onvoldoende massa van aanvragen/toezeggingen of lopen de individuele aanvragen/toezeggingen qua omvang en inhoud zo sterk uiteen, dat «P en Q»-gegevens in het geheel geen toegevoegde waarde hebben voor de ontwerp-begroting. Hoofdlijnen van de financie¨le mutaties In de hierna opgenomen tabellen zijn de hoofdlijnen van de mutaties weergegeven ten opzichte van de stand ontwerp-begroting 1995. Gehanteerd zijn de (bruto) verplichtingenbedragen zoals opgenomen in de ontwerp-begroting 1996 en de meerjarencijfers (bedragen in mln gldns).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
57
EZ–totaal (verplichtingen)
’
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begroting 1995 – afboeken geparkeerde taakstellingen (01.08) – invullen ombuigingen – invulling efficiency taakstelling – prioriteitencluster III (02.14) – prioriteitencluster VI (07.02, 07.03, 07.06) – desalderingen – loonbijstelling (01.03) – verhoging BMKB plafond (05.03) – overig
3 683,8
3 221,7
3 231,0
3 286,9
3 286,9
150,3 – 319,9
321,9 – 335,5
323,5 – 336,0
323,5 – 335,8
323,5 – 335,8
– 19,5 75,0
– 20,9
– 23,5
– 24,2
– 24,6
37,1 13,8 18,0
12,3 20,3
12,3 22,6
12,2 24,6
12,2 27,3
100,0 18,2
100,0 18,6
100,0 9,1
100,0 – 60,9
100,0 19,7
Ontwerp-begroting 1996
3 756,7
3 338,3
3 339,0
3 326,4
3 409,1
1996
1997
1998
1999
2000
463,5
281,2
276,3
275,9
275,9
150,3 – 23,9 18,0
321,9 – 26,9 20,3
323,5 – 28,5 22,6
323,5 – 28,5 24,6
323,5 – 28,5 27,3
7,6 2,5 2,2 10,1
6,2 1,4 2,2 3,0
6,3 2,2 2,2 2,1
5,0 1,8 2,2 1,9
2,9 1,8 2,2 0,4
630,3
609,3
606,7
606,4
605,5
1996
1997
1998
1999
2000
751,6 – 59,3 2,7
738,9 – 59,3 2,7
751,5 – 59,3 2,7
811,7 – 59,3 2,7
811,7 – 59,3
– 1,0 75,0
– 1,0
– 1,0
– 1,0
– 1,0
5,2
5,1
5,5
5,6
– 10,3
– 1,0
– 1,0
– 0,5 4,2
7,2 5,4
10,9 0,4
– 64,9 0,2
– 64,9 1,2
762
698,1
709,4
694,9
693,3
Hoofdbeleidsterrein 1 Algemeen
Ontwerp-begroting 1995 – afboeken geparkeerde taakstellingen (01.08) – invulling ombuiging – loonbijstelling (01.03) – hogere personeels uitgaven (w.o. wachtgelden) – buitendiensten – materieel EZ – overig Ontwerp-begroting 1996
Hoofdbeleidsterrein 2 Technologie
Ontwerp-begroting 1995 – invulling ombuiging – overboekingen – invulling effciencytaakstelling – prioriteitencluster III (02.14) – herschikking voortvloeiend uit KIB* – herschikking voortvloeiend uit WDO* – Internationale ruimtevaartprogramma’s – overig Ontwerp-begroting 1996 * KIB: nota Kennis in beweging * WDO: nota Werk door ondernemen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
58
Hoofdbeleidsterrein 3 Industrie en Diensten 1996
1997
1998
1999
2000
33,1
35,2
35,7
35,7
35,7
– 0,7
– 0,7
– 0,7
– 0,7
– 0,7
0,7
– 6,7 0,7
– 6,7 0,7
– 6,7 0,6
– 6,7 0,6
33,1
28,5
29,0
29,0
28,9
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begroting 1995 – invulling ombuiging – invulling effciencytaakstelling – herschikking voortvloeiend uit WDO* – EFRO-cofinanciering – overig
326,0 – 22,8
310,3 – 22,8
310,0 – 22,8
310,0 – 22,8
310,0 – 22,8
– 0,5
– 0,5
– 0,5
– 0,5
– 0,5
– 1,5 4,2 – 0,1
– 0,8 – 8,5 0,0
– 0,6 – 11,8 0,0
– 12,8 0,6
2,2
Ontwerp-begroting 1996
305,3
277,7
274,4
274,6
289,0
1996
1997
1998
1999
2000
919,1 – 28,3 – 0,7
917,6 – 34,6 – 0,7
917,6 – 34,6 – 0,7
917,3 – 34,6 – 0,7
917,3 – 34,6 – 0,7
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
15,6 – 0,2
0,8 0,7
0,9 0,4
0,0 – 0,2
0,0 – 0,7
1 005,5
983,8
983,6
981,8
981,2
Ontwerp-begroting 1995 – invulling effciencytaakstelling – herschikking voortvloeiend uit KIB* – overig Ontwerp-begroting 1996 * KIB: nota Kennis in beweging
Hoofdbeleidsterrein 4 Regionaal beleid
* WDO: nota Werk door ondernemen
Hoofdbeleidsterrein 5 DMO
Ontwerp-begroting 1995 – invulling ombuiging – invulling effciencytaakst. – verhoging BMKB-plafond (05.03) – herschikking voortvloeiend uit WDO* – overig Ontwerp-begroting 1996 * WDO: nota Werk door ondernemen
Hoofdbeleidsterrein 7 BEB en exportbevordering
Ontwerp-begroting 1995 – invulling ombuiging – invulling effciencytaakstelling (07.02, 07.04) – overboekingen – prioriteitencluster VI (07.02, 07.03, 07.06) – desalderingen – overig Ontwerp-begroting 1996
1996
1997
1998
1999
2000
371,0 – 30,0
198,6 – 30,0
198,6 – 30,0
198,6 – 30,0
198,6 – 30,0
– 1,3 – 49,3
– 1,3
– 1,3
– 1,3
– 1,3
37,1 0,6 39,9
0,6 0,2
0,6 0,2
0,6 0,2
0,6 0,2
368,0
168,1
168,1
168,1
168,1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
59
Hoofdbeleidsterrein 9 Energiebeleid 1996
1997
1998
1999
2000
819,6 – 175,9
739,8 – 183,8
741,3 – 184,3
737,7 – 184,1
812,7 – 184,1
– 0,5 11,5
– 0,4 11,5
– 0,6 11,5
– 0,6 11,5
– 0,6 11,5
– 2,7 0,3
5,3 0,4
– 0,3 0,3
3,2 3,9
0,4 3,2
652,3
572,8
567,9
571,9
643,1
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begroting 1995 – invulling ombuiging – invulling effciencytaakstelling (07.02). – desalderingen – gasbaten (09.01) – verhoging TOK ontvangsten (02.02) – lagere dividenduitkering UCN (09.04) – lagere ontvangsten octrooien (01.11) – winstuitkering DAF (03.03) – dividend Hoogovens (03.01) – dividend DSM (03.06) – bijstelling WIR-raming (08.01) – overig
5 883,0 34,0
5 722,7 24,6
5 707,3 10,0
5 687,3 10,0
5 659,3 10,0
0,6 – 0,6 – 600,0
0,6 9,1 – 600,0
0,6 8,1 – 600,0
0,6 13,5 – 600,0
0,6 12,2 – 700,0
3,8
10,0
2,5
– 5,0
– 5,0
– 5,0
– 5,0
– 5,0
– 5,0 15,1 28,0 25,4
– 5,0 15,1
– 5,0 15,0
– 5,0 14,6
– 5,0 14,2
4,2
5,0 – 0,1
10,0 – 0,7
5,0 0,3
5,0 – 1,7
Ontwerp-begroting 1996
5 383,6
5 177,1
5 142,9
5 121,3
4 989,6
Ontwerp-begroting 1995 – invulling ombuiging – invulling effciencytaakstelling – desaldering COVA (09.21) – temporisatie m.n. kolenbeleid – overig Ontwerp-begroting 1996
EZ–totaal ontvangsten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
60
TOELICHTING BIJ WETSARTIKEL 1 (UITGAVEN/VERPLICHTINGEN) 01.00 ALGEMEEN Op dit hoofdbeleidsterrein zijn de apparaatsuitgaven van EZ (kernministerie en buitendiensten) geraamd, alsmede de bijdrage aan het agentschap Senter. 01.03 Loonbijstelling
a) De grondslag van het artikel Dit artikel wordt gebruikt als parkeerpost voor de loonbijstelling. b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
5 967
6 936
7 376
7 889
7 889
7 889
1e suppl. wet 1995
10 144
15 667
17 979
20 318
22 317
24 959
– 14 517
– 18 785
– 21 477
– 23 376
– 25 353
– 27 994
1 594
3 818
3 878
4 831
4 853
4 854
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
Economische code 01.1 Functionele code 11.9
c) De toelichting bij de cijfers De mutatie is als volgt samengesteld: (x f 1 000)
a) compensatie t.b.v. art. 01.61 b) compensatie t.b.v. art. 01.61 en 01.62: – EZ (01.61) – CBS (01.62) c) ILO 1996 d) compensatie t.b.v. art. 01.06 e) verdeling LB’95 instituten f) verdeling LB’95 EZ en CBS: – EZ (01.61) – CBS (01.62) g) ontvangen LB ’95 pseudopremies h) restant ABP–complex i) VUT Marin ’95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
– 2 208
– 2 208
– 2 208
– 2 208
– 2 208
– 2 208
– 4 361 – 4 332
– 5 652 – 5 602 – 2 248 – 136 – 1 407
– 7 001 – 6 929 – 2 248 – 120 – 1 349
– 7 916 – 7 830 – 2 248 – 105 – 1 352
– 8 877 – 8 775 – 2 248 – 95 – 1 352
– 10 208 – 10 086 – 2 248 – 95 – 1 352
– 1 642 – 1 616 1 557 169
– 1 688 – 1 662 1 557 171
– 1 736 – 1 710 1 557 172
– 1 778 – 1 750 1 557 173
– 1 778 – 1 750 1 557 174
– 18 785
– 21 477
– 23 376
– 25 353
– 27 994
– 149 – 1 456 – 1 499 – 1 475 1 557 – 594
totaal
– 14 517
a)
De voorgestelde verlaging betreft de overheling van de raming voor het e´e´nmalig bewust belonen naar artikel 01.61 Personeel en materieel EZ, exclusief CBS. Het gaat om een bedrag van f 2,208 mln structureel vanaf 1995. b) Het betreft de uitdeling van de meerjarige doorwerking van de aanvullende loonbijstelling ’94 alsmede een deel van de nog op dit artikel geparkeerde gelden. De voorgestelde verlaging bestaat uit:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
61
1995
1996
1997
1998
1999
2000
aanvullende LB’94 geparkeerde gelden art. 01.03
– 6 934 – 1 759
– 8 526 – 2 728
– 10 762 – 3 168
– 13 020 – 2 726
– 14 947 – 2 705
– 17 589 – 2 705
totaal
– 8 693
– 11 254
– 13 930
– 15 746
– 17 652
– 20 294
c)
De verlaging die wordt voorgesteld, betreft de uitdeling van gelden ter financiering van de incidentele loonontwikkeling 1996 naar artikel 01.61 (EZ) en artikel 01.62 (CBS). Voor EZ gaat het om f 1,133 mln structureel vanaf 1996 en voor het CBS om f 1,115 mln. d) Betreft de overheveling van het deel van de loonbijstelling 1995 dat is berekend op basis van de raming voor wachtgelduitkeringen, naar artikel 01.06 Post-actief personeel. e) De uitdeling van de loonbijstelling 1995 instituten is weergegeven in onderstaande tabel: artikel organisatie 02.05 02.06 02.06 05.01 05.01 05.02 05.22 06.04
ICA NNI TNO IMK advies diensten EIM NMi ECN/09.34
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
204 12 404 162 35 70 156 413
204 10 394 158 22 65 156 398
204 10 383 148
204 10 383 151
204 10 383 151
204 10 383 151
64 156 384
65 156 383
65 156 383
65 156 383
1 456
1 407
1 349
1 352
1 352
1 352
f)
Met de voorgestelde verlaging wordt de ontvangen loonbijstelling ’95 verdeeld over EZ (artikel 01.61) en het CBS (artikel 01.62). g) De mutatie betreft ontvangen loonbijstelling 1995 uit hoofde van pseudopremies. h) Als gevolg van de privatisering van het ABP per 1 januari 1996 vervalt de bijdrageconstructie van het werkgeversaandeel in de verplichte ziekenfondspremie voor invaliditeitsgepensioneerden aan het ABP. In dat kader wordt de op de begroting van het Ministerie van BiZa geraamde reeks over de departementen verdeeld. i) Betreft een compensatie naar artikel 02.06 Subsidies in het belang van de industrie¨le ontwikkeling, ten behoeve van VUT Marin. 01.05 Onvoorzien
a) De grondslag van het artikel Op deze post zijn middelen geraamd voor onvoorziene uitgaven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
62
b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
1 310
1 310
1 310
1 310
1 310
1 310
1e suppl. wet 1995
4 983
374
374
374
374
374
– 5 400
– 910
– 910
– 910
– 910
– 910
893
774
774
774
774
774
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
Economische code: 01 Functionele code: 11.9
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde verlaging voor 1996 en verder betreft met name de invulling van de efficiencymaatregelen uit het regeerakkoord. De verlaging voor 1995 is aangebracht in het kader van EZ-brede problematiek. 01.06 Post-actief personeel
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor personeel dat niet langer voor EZ actief is, waarbij het voornamelijk om uitgaven inzake wachtgelden gaat. b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
24 775
1995
1996
1997
1998
1999
2000
23 518
21 247
18 535
16 244
14 524
14 524
4 751
8 634
7 079
7 181
5 813
3 644
28 269
29 881
25 614
23 425
20 337
18 168
Economische code: 11.3/11.31 Functionele code: 11.0
c) De toelichting bij de cijfers De mutatie is als volgt samengesteld: (x f 1 000)
1995
1996
1997
1998
1999
2000
250
250
250
250
250
a) flankerend beleid b) loonbijstelling wachtgeld c) wachtgeld
149 4 602
136 8 248
120 6 709
105 6 826
95 5 468
95 3 299
totaal
4 751
8 634
7 079
7 181
5 813
3 644
a)
Voor 1996 en verder wordt voorgesteld een jaarlijks budget van f 0,25 mln vrij te maken ten behoeve van flankerend beleid. Dit budget bedroeg in 1995 eveneens f 0,25 mln. De compensatie komt ten laste
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
63
b) c)
van artikel 01.61, onderdeel Diverse uitgaven actief personeel. Betreft de overheveling van de loonbijstelling 1995 voor wachtgelduitgaven die geparkeerd was op artikel 01.03 Loonbijstelling. Tijdens de begrotingsvoorbereiding 1996 is een nieuwe raming gemaakt van het aantal personen met een wachtgelduitkering. Deze gegevens zijn, rekening houdend met de efficiencymaatregelen uit het regeerakkoord, verwerkt in de voorgestelde mutatie. Aan de voorgestelde verhoging ten behoeve van het wachtgeld liggen diverse oorzaken ten grondslag. Van de totale instroom in 1994 van personen in een wachtgelduitkering van 224 was een deel, 92 personen, niet voorzien bij het opstellen van de ramingen tijdens de begrotingsvoorbereiding 1995. Daarnaast wordt er in 1995 een hogere instroom verwacht van circa 90 personen in een wachtgelduitkering dan was voorzien bij de begrotingsvoorbereiding 1995. Deze verhoging is binnen het geheel van de EZ-begroting opgevangen.
d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Onderstaande tabel geeft een indicatie van de ontwikkeling van het aantal wachtgelders en het budget dat er mee is gemoeid. Inzicht in de raming
Wachtgeld (verplichtingen x f 1 mln) Aantal wachtgelders ultimo van het jaar
realisatie 1994
raming 1995
raming 1996
24,624 564
28,019 594
29,631 508
01.08 Nog in te vullen ombuigingen
a) De grondslag van het artikel Betreft een parkeerpost voor eventueel nog door EZ in te vullen ombuigingen. b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993 Ontwerp-begr. 1995 1e Nota v. Wijz. 1995 Mutatie
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
– 50 000
– 150 300
– 321 900
– 323 500
50 000
130 000
300 000
300 000
300 000
300 000
20 300
21 900
23 500
23 500
23 500
– 323 500 – 323 500
Ontwerp-begr. 1996
c) De toelichting bij de cijfers Het regeerakkoord bevatte voor EZ een specifieke taakstelling voor uitgavenbeperkingen bij subsidies (vanaf 1995), alsmede taakstellingen uit hoofde van rijksbreed uit te voeren efficiencymaatregelen (vanaf 1996). Bij Nota van Wijziging op de ontwerp-begroting 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 23 900, nr. 9) is invulling gegeven aan de taakstelling ten aanzien van subsidies. Voor wat betreft de concrete verwerking van de efficiencymaatregelen is gemeld dat dit zou plaatsvinden bij het opstellen van de ontwerp-begroting 1996. Met de voorgestelde mutatie wordt de taakstel-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
64
ling die nog was geparkeerd op dit artikel tegengeboekt. In de inleiding van de artikelsgewijze toelichting is de invulling van deze laatste taakstelling weergegeven. 01.13 Bijdragen aan internationale organisaties
a) De grondslag van het artikel In het kader van de Wereld Organisatie voor de Intellectuele Eigendom participeert Nederland in een aantal verdragen. De hiertoe verschuldigde contributies (Parijs, Nice, Locarno, Wenen, I.P.C.) en bijdragen in werkkapitaal-fondsen (Parijs, P.C.T., I.P.C.) worden op dit artikel geraamd. Daarnaast wordt op dit artikel de (gedeeltelijke) terugbetaling van door gepensioneerde medewerkers van het Europees Octrooibureau in Nederland afgedragen belastingen geraamd. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
2 322
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2 330
2 330
2 330
2 330
2 330
2 330
381
491
631
763
1 014
1 014
2 711
2 821
2 961
3 093
3 344
3 344
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Org. Mondialede PRP. Int. 020 Europees octrooibureau
836 1 486
835 1 876
835 1 986
836 1 486
835 1 876
835 1 986
35.4 35.4
11.1 11.1
Totaal art 0113
2 322
2 711
2 821
2 322
2 711
2 821
c) De toelichting bij de cijfers Hogere uitgaven zijn geraamd naar aanleiding van het gestegen aantal pensioengerechtigden dat een bijstelling voor belastingen van het pensioen ontvangt. Ruimte hiervoor is gevonden binnen de EZ-begroting. 01.14 Adviezen verstrekt door het Europees Octrooibureau
a) De grondslag van het artikel Voor het uitvoeren van het nieuwheidsonderzoek van bij de Octrooiraad ingediende octrooi-aanvragen worden adviezen verstrekt door het Europees Octrooi Bureau (EOB). De raming van de totale jaarkosten van deze begrotingspost wordt sterk beı¨nvloed door exogene factoren (tariefstelling en produktiecapaciteit EOB).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
65
b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
9 000
8 700
4 200
4 300
4 400
4 400
200
100
100
100
200
8 900
4 300
4 400
4 500
4 600
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
4 779
9 000
Economische code: 12.1 Functionele code: 11.1
c) De toelichting bij de cijfers Het laten uitvoeren van nieuwheidsonderzoeken vergt meer middelen dan aanvankelijk geraamd. Hiertoe is binnen de EZ-begroting f 0,2 mln in 1996 en f 0,1 mln in de jaren daarna vrijgemaakt. Het grote verschil tussen de ramingen tot en met 1996 en die van 1997 en later is gelegen in het feit dat tot en met 1996 de octrooi-aanvragen die zijn gebaseerd op de oude wet versneld moeten worden afgewikkeld. Dit vergt extra nieuwheidsonderzoeken door het EOB. d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Onderstaande tabel geeft een indicatie van de ontwikkeling van het aantal adviezen inzake nieuwheidsonderzoeken en het budget dat er mee is gemoeid. Inzicht in de raming
Budget (verplichtingen x f 1 mln) Aantal adviezen Gemiddelde budget per advies
realisatie 1994
raming 1995
raming 1996
4,779 1 423 0,0034
9,000 2 730 0,0033
8,900 2 620 0,0034
01.55 Bijdrage aan het agentschap Senter
a) Grondslag van het artikel Op dit artikel wordt de bijdrage van EZ aan het agentschap Senter geraamd. De activiteiten van Senter ten behoeve van EZ bestaan onder andere uit het uitvoeren van subsidie- en kredietregelingen, het organiseren van koppelconferenties om internationele samenwerkingsprojecten te stimuleren en het realiseren van demonstratieprojecten om projectresultaten onder de aandacht van grote groepen bedrijven te brengen. Meer in het algemeen kan gesteld worden dat Senter regelingen en programma’s uitvoert in opdracht van instellingen uit de publieke sector, waarvan EZ de belangrijkste opdrachtgever is. Zie de toelichting op wetsartikel 3 voor een nadere toelichting op het agentschap Senter. De bijdrage van EZ is voor 1995 vooralsnog geraamd op f 40,3 mln, terwijl de baten-lastenbegroting uitgaat van een bijdrage van f 43,3 mln. Er bestaat een verschil tussen de raming op artikel 01.55 en de geraamde bijdrage van EZ aan Senter op de baten-lastenbegroting omdat bij het opstellen van de ontwerp-begroting bij artikel 01.55 geen rekening wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
66
gehouden met de incidentele kortlopende opdrachten. Naar aanleiding van dergelijke opdrachten wordt de raming gedurende het uitvoeringsjaar bijgesteld.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993 Ontwerp-begr. 1995
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
43 149
35 320
32 320
32 329
32 320
32 320
32 320
– 1 300
– 2 600
– 4 000
– 4 000
– 4 000
– 4 000
1e Nota v Wijz. 1995 1e suppl. wet 1995
3 310
Mutatie
2 950
2 906
– 1 133
– 1 699
– 2 266
– 2 832
Ontwerp-begr. 1996
46 986
40 280
32 626
27 196
26 621
26 054
25 488
Waarvan te betalen
46 960
40 280
32 626
27 196
26 621
26 054
25 488 uitgaven
1994
43 877
1995
3 083
43 877 39 895
1996
141
1997
140
1998
53
1999
51
42 978 32 626
32 767 27 196
27 336 26 621
26 674 26 054
2000
26 105 25 488
25 488
na 2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
37 345
32 320
32 329
32 320
32 320
32 320
1e Nota v Wijz. 1995
– 1 300
– 2 600
– 4 000
– 4 000
– 4 000
– 4 000
1e suppl. wet 1995
2 925
141
140
53
51
Mutatie
4 008
2 906
– 1 133
– 1 699
– 2 266
– 2 832
42 978
32 767
27 336
26 674
26 105
25 488
Ontwerp-begr. 1996
43 877
Economische code: 03 Functionele code: 11.3
c) Toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende componenten:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
67
–
–
–
–
–
Een verhoging in 1995 met f 2,75 mln ten behoeve van de uitvoeringskosten van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Dit budget is vrijgemaakt binnen het totaal van de EZ-begroting. Een verhoging met f 0,748 mln in 1995 van de raming van uitgaven die samenhangen met de uitvoering van instrumenten van het Directoraat-Generaal Industrie en Diensten. De verhoging wordt gedekt met hogere ontvangsten op artikel 01.01 Diverse ontvangsten die voortvloeien uit de eindafrekening van de bijdrage aan Senter over 1994. De bijdrage van Directoraat-Generaal Energie aan Senter kan in 1995 met f 0,548 mln verlaagd worden in verband met de bee¨indiging van subsidieregelingen. De raming van artikel 06.02 Toepassing energiebesparingstechnologie en duurzame energie wordt verhoogd naar aanleiding van deze besparing van uitvoeringskosten. De meerjarige verlaging van de raming met ingang van 1996 betreft de invulling van de efficiencytaakstelling in het kader van het regeerakkoord. Voor 1996 wordt een compensatie voorgesteld vanuit artikel 07.06 Oost-Europafaciliteit voor een bedrag van f 3,5 mln ten behoeve van uitvoeringskosten PSO.
01.61 Personeel en Materieel EZ, exclusief Centraal Bureau voor de Statistiek
a) De grondslag van het artikel Op artikel 01.61 worden de apparaatsuitgaven van het kernministerie en de buitendiensten, exclusief het CBS, geraamd. Hierna is een tabel opgenomen die, voor wat betreft het kernministerie en de buitendiensten (exclusief CBS), de personele en materie¨le component van het budget voor apparaatsuitgaven weergeeft. (verplichtingenbedrag x f 1 000) onderdeel – – – – – – – –
Kernministerie Bie/Octrooiraad Centraal Planbureau Economische Controledienst Staatstoezicht op de Mijnen Rijks Geologische Dienst Centrale Dienst voor In- en Uitvoer overige, niet naar organisatie-eenheid verbijzonderde apparaatsuitgaven
totaal
personeel
sub
materieel
sub
totaal
125,495 15,124 13,807 15,971 4,697 15,423 6,231 22,358
010 010 010 010 010 010 010 010–070
56,207 6,464 3,752 5,693 1,424 12,739 1,578 –
110–160 210 220 230 240 250 260
181,702 21,588 17,559 21,664 6,121 28,162 7,809 22,358
219,106
87,857
306,963
De hier opgenomen ramingen voor personeelsuitgaven zijn berekend met de binnen de Rijksoverheid gehanteerde methode van de Integrale Personeelsbegroting. Het aantal begrotingsplaatsen per organisatieeenheid is vermeld in bijlage 1 van de begroting. De aansluitende toelichting gaat in op de afzonderlijke onderdelen van artikel 01.61. KERNMINISTERIE Het kernministerie van EZ bestaat uit vier Directoraten-Generaal en een aantal stafdirecties. De begrotingssterkte van het kernministerie in 1996 is 1 385,9 fte. De apparaatskosten van het kernministerie zijn in de aansluitende tabel weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
68
Bijlage 2 van de begroting gaat in op de automatiseringsuitgaven van EZ. Paragraaf 6.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting gaat nader in op de voorlichtingsuitgaven van EZ. De volgende tabel bevat een uitsplitsing van de apparaatsuitgaven 1996 van het kernministerie. Apparaatsuitgaven 1996 kernministerie (verplichtingen x f 1 000) a) personeelsuitgaven b) Interne zaken – huisvestingsskosten – bewaking – schoonmaak gebouwen – telefoon – drukwerk/portikosten – reis– en verblijfkosten – kantine – aanschaffingen – algemene uitgaven c) Automatisering d) Centraal voorlichtingsbudget e) Budget voor externe opdrachten/studies f) Budget materieel departementale AD
125,495 29,766 3,915 3,350 1,295 1,925 4,900 8,265 1,900 1,996 2,220
Totaal materieel
16,788 6,521 2,746 0,386 181,702
BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM Het Bureau voor de industrie¨le Eigendom (BIE) omvat de Octrooiraad, het Bureau voor de Warenmerken, het Bureau voor tekeningen en modellen en het Bureau voor topografiee¨n voor halfgeleiderprodukten. Voor de nog niet afgedane aanvragen om octrooi conform de Rijksoctrooiwet (ROW) 1964 verricht de Octrooiraad onderzoek naar nieuwheid en inventiviteit. Nadat is geconstateerd dat aan de wettelijke eisen terzake is voldaan, wordt octrooi verleend. Vanaf 1 april 1995 is een nieuwe ROW in werking (Stb. 1995, 52) en vindt slechts toetsing plaats op formele vereisten. Dit wordt verzorgd door het BIE. Het Bureau verricht eveneens de publikatie van octrooigeschriften, houdt een openbaar register bij en int verschuldigde taksen. Ter aanvulling op octrooirechten worden aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen afgegeven. Tevens worden grote collecties octrooigeschriften beheerd en ter beschikking gesteld aan het publiek. De Bureaus voor de Warenmerken en de tekeningen en modellen fungeren als nationale dienst in de zin van de Beneluxwetten en dienen ontvangen Beneluxdepots op vormvoorschriften te controleren. Het Bureau voor de Industrie¨le Eigendom participeert in de Bestuursraad van het Benelux Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen en Modellen. Het Bureau voor topografiee¨n van halfgeleiderprodukten controleert depots op vormvoorschriften, verricht inschrijvingen in het register en publiceert de ingeschreven depots. De begrotingssterkte van het BIE in 1996 is 191 fte.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
69
CENTRAAL PLANBUREAU De taak van het Centraal Planbureau (CPB) is het maken van onafhankelijke economische analyses en prognoses die wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn en die relevant zijn voor het beleid van de regering, parlement en andere maatschappelijke organisaties, zoals politieke partijen en bedrijfsleven. De begrotingssterkte van het CPB in 1996 is 135 fte. ECONOMISCHE CONTROLEDIENST (ECD) De ECD is belast met de uitvoering van taken op het gebied van het voorkomen en bestrijden van economische (bedrijfs)criminaliteit. Daarnaast voert de ECD specifieke onderzoeksopdrachten op verzoek van de Minister van EZ of andere ministers uit. De begrotingssterkte van de ECD in 1996 is 202 fte. STAATSTOEZICHT OP DE MIJNEN (SodM) Krachtens het Mijnreglement 1964, het Groevenreglement 1947 en het Mijnreglement Continentaal Plat zijn de ambtenaren van SodM met hun specifieke deskundigheid belast met het toezicht op de naleving en het meewerken aan de uitvoering van de mijnwetten en andere relevante regelgeving. Hierbij dient zeker gesteld te worden dat de delfstofwinning op een maatschappelijk verantwoorde wijze en binnen de wettelijke kaders wordt uitgevoerd. De begrotingssterkte van het SodM in 1996 bedraagt 45,5 fte. De kernactiviteiten van de dienst zijn: – toezicht houden in termen van veiligheid, gezondheid en milieu, het voorkomen van schade en hinder en ten aanzien van de bescherming van delfstoffen; – beleidsadvisering; – opsporing; – meewerken aan de uitvoering van de mijnwetten en andere regelgeving. RIJKS GEOLOGISCHE DIENST (RGD) De doelstelling van de RGD is om het onderzoeks- en informatiecentrum voor de geologie van Nederland te zijn. De RGD levert een bijdrage aan een verantwoord beheer en gebruik van de ondergrond van Nederland en het Nederlandse deel van het continentaal plat. De RGD tracht deze doelstelling te bereiken door: – de Nederlandse samenleving door middel van inventarisaties te voorzien van inzicht in de opbouw van de ondergrond van Nederland en het Nederlandse deel van het continentaal plat door het uitbrengen van diverse series kaarten en andersoortige publikaties; – in opdracht advies en informatie te verschaffen over specifieke vragen van de Nederlandse overheid in het bijzonder de Ministeries van EZ, V&W en VROM, lagere en regionale overheden, het bedrijfsleven en particulieren; – een geologische database over de ondergrond van Nederland te beheren en uit te bouwen; – kennis en kunde naar de hoogste maatstaven in menselijk potentieel bijeen brengen om de database optimaal te benutten;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
70
–
optimale faciliteiten aan apparatuur ter beschikking te hebben; het uitvoeren van thematisch onderzoek om vakinhoudelijk op niveau te blijven en in te spelen op te verwachten maatschappelijke vraagstukken. Het primaire proces van de RGD bestaat uit de hoofdactiviteiten advies & informtie, bestandsbeheer, inventarisaties en thematisch onderzoek. Hiervoor investeert de RGD ook in netwerken en projecten in Europees verband, zowel binnen als buiten de Europese Unie en op wereldwijde schaal. De begrotingssterkte van de RGD in 1996 bedraagt 193,5 fte. CENTRALE DIENST VOOR IN- EN UITVOER (CDIU) De CDIU fungeert primair als centraal orgaan voor in-, uit- en doorvoerregelingen op grond van de In- en Uitvoerwet (Stb. 1962, 295). Daarnaast verstrekt de Dienst informatie aan nationale en internationale instanties over voorgenomen mogelijke handelsbelemmerende technische voorschriften in de nationale wetgeving van EU/WTO-landen. De formatieve sterkte van de CDIU in 1996 bedraagt 89 fte. In onderstaande tabel is voor alle buitendiensten voor 1996 een uitsplitsing opgenomen van de raming voor de apparaatsuitgaven. Materieelbudgetten 1996 buitendiensten (verplichtingen x f 1 000) BIE1
CBS2
CDIU
CPB
ECD
SodM
RGD
Huisvestingskosten Bureaukosten Reis- en verblijfkosten Vorming en opleiding3) Automatisering Overige algemene uitgaven Kantinekosten Aanschaffingen
1,630 0,652 0,195 0,000 1,538 2,223 0,078 0,148
7,000 12,000 7,600 3,500 4,300 8,330 2,100 4,500
0,300 0,628 0,145 0,000 0,375 0,020 0,105 0,005
0,460 0,780 0,300 0,000 1,802 0,150 0,180 0,080
0,285 0,825 3,400 0,000 1,023 0,090 0,020 0,050
0,122 0,218 0,840 0,00 0 0,130 0,069 0,005 0,040
1,716 1,534 1,011 0,000 1,319 4,082 0,200 2,877
Totaal materieel
6,464
49,330
1,578
3,752
5,693
1,424
12,739
1
De overige algemene uitgaven bevatten eveneens drukkosten (f 1,030 mln), uitgaven voor bibliotheek en documentatie (f 0,48 mln) en promotie (f 0,244 mln). 2 Het CBS is geraamd op artikel 01.62. 3 Bij de meeste buitendiensten is geen budget ingevuld bij vorming en opleiding omdat deze betaald wordt uit het centrale personeelsbudget (artikel 01.61 sub 040).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
71
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
307 746
301 016
297 352
295 824
297 027
295 779
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
6 107
300
300
300
300
300
15 149
6 647
3 010
4 316
5 114
6 770
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
2 390
317 273
328 002
306 963
299 662
299 440
301 441
301 849
Waarvan te betalen
766
319 762
328 002
306 963
299 661
299 440
301 441
301 849 uitgaven
1994
766
301 521
302 287
1995
17 864
316 712
1996
377
11 011
298 525
1997
139
7 937
292 446
1998
140
458
7 130
292 181
43
42
7 174
293 392
43
42
7 548
293 763
301 396
43
501
8 086
8 630
1999
334 576
2000
309 913
na 2000
300 522 299 909 300 651
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
307 459
300 184
297 789
296 241
296 195
296 611
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
3 944
300
300
300
300
300
24 173
10 429
3 433
4 368
5 156
5 485
334 576
309 913
300 522
299 909
300 651
301 396
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
302 287
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
72
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 011 020 030 040 050 060 070 110 120 130 140 150 160 210 220 230 240 250 260
Personeel EZ excl. CBS Inhuur ad Servicekr. EZ excl. CBS Belast.-vrije gratific. Vorming & opleiding Werving en selectie Kosten pers in buitenland Div. uitg. actief personeel Materieel Ministerie Materieel Minis. automat. mat. minist. voorlichting Mat. acc.dienst alg uitg. mat. externe opdr. divers mat. budg AEP en secr gen materieel octrooiraad Materieel CPB Materieel ECD Materieel SodM Materieel RGD Materieel CDIU
Totaal art 0161
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
192 717
203 120 3 520
203 647 3 079
192 718
203 647 3 079
5 567 1 093 4 418 854 5 938 726 31 562 20 685 6 224 383 712 1 439 15 302 3 573 5 971 1 949 15 535 2 625
423 4 914 1 052 5 498 1 045 31 175 27 927 6 813 393 1 394 1 244 11 570 3 489 5 801 1 659 14 654 2 311
483 4 413 1 011 5 498 975 29 766 16 788 6 521 386 420 2 326 6 464 3 752 5 693 1 424 12 739 1 578
6 426 1 093 4 391 854 5 938 725 31 562 13 292 3 878 383 557 423 13 284 3 573 5 971 2 109 12 485 2 625
203 120 3 520 1 490 423 4 914 1 052 5 498 1 045 31 175 29 711 6 830 393 991 2 020 13 588 3 489 5 801 2 265 14 855 2 396
11.1 12.1 12.1 11.1 12.2 12.2 12.1 11.2 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1 12.1
11.0 11.0 11.0 11.0 11.0 11.1 11.3 11.0 11.0 11.0 11.0 11.0 11.0 11.0 11.1 01.3 11.7 09.1 11.2 11.1
317 273
328 002
306 963
302 287
334 576
309 913
483 4 413 1 011 5 498 975 29 766 19 573 6 894 386 529 1 626 6 464 3 752 5 693 1 424 13 122 1 578
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutatie heeft deels betrekking op het kernministerie en deels op de buitendiensten van EZ. Het gaat hierbij om de volgende posten: (x f 1 000)
a) b) c) d) e) f) g)
Bureau voor de Industrie¨le Eigendom Centraal Planbureau Economische Controledienst Staatstoezicht op de Mijnen Rijks Geologische Dienst Centrale dienst In– en Uitvoer apparaatsuitgaven kernministerie en personeelsuitgaven EZ (excl. CBS)
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2 700 345 35 198 915 353
– 186 108 493 – 34 529 – 379
– 484 – 114 493 – 33 – 587 – 61
– 173 – 114 493 – 33 – 358 – 61
– 171 – 114 493 – 33 – 516 – 61
– 171 – 114 493 – 33 – 387 – 61
10 603
6 116
3 796
4 562
5 516
7 043
15 149
6 647
3 010
4 316
5 114
6 770
ad a)
Ten gevolge van het van kracht worden van de nieuwe Rijksoctrooiwet per 1 april 1995 is het noodzakelijk de automatisering bij het BIE aan te passen. Hiertoe is de raming voor 1995 met f 2,7 mln verhoogd. De raming voor 1996 en 1997 kent een verlaging met respectievelijk f 0,011 mln en f 0,311 mln als compensatie voor verhogingen in voorgaande jaren. De raming voor 1996 en later is daarnaast verlaagd in verband met de invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord (circa f 0,17 mln per jaar). ad b) De bijstelling van de raming is een saldo van een verhoging als gevolg van uitgaven die voortvloeien uit werkzaamheden voor derden (f 0,345 mln in 1995, f 0,245 mln in 1996 en f 0,035 mln in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
73
ad c)
ad d)
ad e)
ad f)
ad g)
de jaren daarna, zie ook ontvangstenartikel 01.21 Ontvangsten CPB) en een verlaging als gevolg van de invulling van de efficiencytaakstellingen uit het regeerakkoord (f 0,137 mln in 1996 en f 0,149 mln daarna). De raming voor 1995 is verhoogd in verband met verhuiskosten. De raming voor 1996 en later is een saldo van een verhoging met f 0,565 mln om de raming op een structureel hoger en passender niveau te brengen (ruimte is gevonden binnen het geheel van de EZ-begroting) en een verlaging met f 0,072 mln als bijdrage aan de invulling van de efficiencytaakstellingen uit het regeerakkoord. De voorgestelde mutatie bestaat uit de volgende elementen: – een verhoging van de raming in 1995 met f 0,025 mln ter vervanging van de telefooncentrale; – een verhoging van f 0,025 mln structureel vanaf 1995 ten behoeve van de meting van de mijnwaterstanden en de kadastrale registratie van mijnen en schachten; – een overheveling van f 0,184 mln in 1995 ten laste van artikel 06.03, onderdeel Beleidsstudies, ten behoeve van de verlenging van het project veiligheidsrapporten; – een structurele verlaging vanaf 1995 met f 0,036 mln als gevolg van interne besparingen; – een verlaging van de raming in 1996 met f 0,023 mln en vanaf 1997 met f 0,022 mln ter invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord. Voorgesteld wordt de ramingen 1995 en 1996 te verhogen met respectievelijk f 0,9 mln en f 0,5 mln. Deze mutaties zijn het saldo van verhogingen in verband met verhuis- en automatiseringskosten en enkele besparingen in de materie¨le uitgaven. Voor latere jaren is een verlaging van het budget verwerkt, met name uit hoofde van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord (f 0,447 mln in 1996 en f 0,438 mln vanaf 1997). Vanwege de geplande vervanging van het centraal geautomatiseerd systeem wordt voorgesteld de raming voor 1995 met een bedrag van f 0,49 mln te verhogen. Daarnaast heeft, vanwege de aanpassing van het meubilair aan ARBO-eisen, een vervroeging van aanschaf van materieel plaatsgevonden naar 1994 (–f 0,137 mln in 1995 en –f 0,306 mln in 1996). Tenslotte is in verband met de invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord een verlaging aangebracht van f 73 000 in 1996 en f 61 000 voor de jaren vanaf 1997. De mutatie die wordt voorgesteld met betrekking tot de materie¨le uitgaven van het kernministerie en de personeelsraming van EZ (excl. CBS) bestaat uit de volgende elementen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
74
posten a) 1. 2. b) 1. 2. 3. 4. 5. c) d) e) 1. 2. 3. 4.
overboekingen t.l.v. BiZa i.v.m. IVOP t.g.v. BiZa informatiebeveiliging compensaties compensatie van art. 01.03 compensatie naar art. 01.06 compensatie van art. 04.10 compensatie binnen art. 01.61 compensatie van art. 07.06 desalderingen efficiencytaakstelling diverse mutaties tegenvaller ILO’95 Acc. Dienst Interne Zaken herijking van de opbrengsten derden
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
383 – 81
– 81
– 81
– 81
– 81
12 030 – 2 159
12 993 – 2 176
13 996 – 2 118
15 327 – 2 049
1 800 1 294 –9 487
– 9 644
– 9 841
– 9 968
– 9 841
464 15 2 522 110
1 347 23 2 200
1 417 33 2 200
1 417 50 2 200
1 417 70 2 200
1 417 70 2 200
10 603
6 116
3 796
4 562
5 516
7 043
8 068 – 1 902
10 635 – 2 198 200
– 100 1 426
Toelichting op de mutaties: ad a) overboekingen a1) Betreft de verdeling van het budget van de dienst IVOP voor onderhoud en beheer van de IPA-systemen van EZ. a2) De voorgestelde overheveling naar het Ministerie van BiZa betreft de bijdrage van EZ in het kader van de samenwerking op het gebied van informatiebeveiliging. ad b) compensaties b1) Betreft een toevoeging aan de personeelsraming van op artikel 01.03 geparkeerde ruimte voor loonbijstelling. Het gaat om loonbijstelling 1995, gelden voor incidentele loonontwikkeling 1996, de op artikel 01.03 opgenomen raming voor het structureel belonen, de meerjarige doorwerking van de aanvullende loonbijstelling 1994 en tenslotte nog overige op artikel 01.03 geparkeerde gelden (zie uitgavenartikel 01.03). b2) Het betreft hier diverse compensaties vanuit dit artikel naar artikel 01.06 Post-actief personeel. b3) De verhoging is aangebracht in het kader van de (jaarlijkse) bijdrage ten behoeve van de CPB-kennisunit. b4) Betreft een compensatie naar onderdeel 250 Materieel RGD in verband met een herstructurering van de automatisering van deze dienst. b5) De personeelsraming wordt met f 1,8 mln verhoogd ter financiering van de uitvoering van het Oost-Europa beleid. De compensatie komt ten laste van artikel 07.06. ad c) desalderingen Betreft een desaldering die aangebracht is in verband met extra ontvangsten uit werk voor derden bij het CPB (zie ook de toelichting bij het onderdeel Materieel CPB van dit artikel e´n het ontvangstenartikel 01.21 Ontvangsten Centraal Planbureau). ad d) efficiencytaakstelling De voorgestelde verlaging is aangebracht in het kader van de invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakoord. ad e) diverse mutaties e1) Omdat de ruimte voor incidentele loonontwikkeling (ILO) die toegevoegd is aan de EZ-begroting tekort schiet ten opzichte van het daadwerkelijk benodigde bedrag, is binnen de EZ-begroting additionele ruimte vrijgemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
75
e2) Ten behoeve van diverse materie¨le uitgaven van de accountantsdienst van EZ is een verhoging voorgesteld. e3) Met deze mutatie wordt het budget van Interne Zaken (materie¨le uitgaven kernministerie) structureel verhoogd tot het budget dat past bij het huidige voorzieningenniveau. e4) Betreft hogere materie¨le uitgaven van de RGD. Voor de posten e1 tot en met e4 is de extra ruimte vrijgemaakt binnen het geheel van de EZ-begroting.
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Onderstaande volume- en prestatiegegevens hebben betrekking op de apparaatsuitgaven van respectievelijk het kernministerie en de buitendiensten. De volume- en prestatiegegevens beogen inzicht te geven in de raming. Als indicatie voor het kernministerie wordt per dienstonderdeel een specificatie gegeven van de apparaatsuitgaven en de personele inzet. Wat betreft de buitendiensten wordt per activiteit een specificatie opgenomen van de apparaatsuitgaven en de personele inzet. Kernministerie (bedragen x f 1 mln) Budget personeel1
Algemene leiding Beleidsontwikkeling en uitvoering: – Industrie en diensten – Economische structuur – Energie – Buitenlandse economische betrekkingen – EVD Ondersteuning: – algemene economische politiek – voorlichting5 – interne zaken – financie¨n3 – accountantsdienst4 – personeel, organisatie en informatie – juridische zaken5 Overig: – Overige personeelsuitgaven – Overige materie¨le uitgaven – Opleidingsplaatsen Totaal 1 2 3 4 5
Budget materieel2
Personeel in fte
Gemiddelde budget per fte 1995 1996
1994
1995
1996
1994
1995
1996
1994
1995
1996
1994
1,5
1,5
1,5
0,8
0,9
0,7
17,3
17,1
17,1
0,14
0,14
0,13
23,6 23,3 11,8
24,5 24,3 12,5
24,8 24,7 12,6
11,7 10,8 5,6
13,7 12,7 6,0
11,7 10,7 5,0
250,5 248,7 127,1
248,5 245,7 125,1
248,5 242,7 125,1
0,14 0,14 0,14
0,15 0,15 0,15
0,15 0,15 0,14
13,4 9,6
14,0 10,0
15,7 10,1
6,2 3,9
6,3 3,8
5,1 3,7
141,0 129,0
139,0 128,0
139,0 128,0
0,14 0,10
0,15 0,11
0,15 0,11
3,2 3,1 9,2 5,8 3,0
3,4 3,3 8,9 6,2 3,0
3,5 3,3 8,9 6,3 3,0
1,3 3,7 6,1 2,3 0,9
1,5 3,4 7,7 2,4 1,0
1,2 2,8 6,5 1,8 0,8
36,5 39,2 147,0 69,5 33,0
37,0 37,2 146,0 69,5 32,0
37,0 37,2 146,0 69,5 32,0
0,12 0,17 0,10 0,12 0,12
0,13 0,18 0,11 0,12 0,13
0,13 0,16 0,11 0,12 0,12
6,1 3,6
6,9 3,8
7,3 3,8
3,4 2,0
4,2 2,1
3,5 1,8
89,2 35,5
88,2 34,5
88,2 34,5
0,11 0,16
0,13 0,17
0,12 0,16
94,1
97,3
93,6 2,4
3,1
0,9 27,2
31,1
41,1
211,3
219,6
219,1
61,0
68,9
56,2 1 390,7 1 378,9 1 385,9
Betreft de onderdelen 010 tot en met 070. Betreft het totaal van de onderdelen 110, 120, 130, 140, 150 en 160. Directie Financie¨n en Financiering & Deelnemingen. Exclusief externe accountants. Van de ondersteunende diensten valt het gemiddelde apparaatsbudget per fte van deze twee ondersteunende diensten hoger uit. Bij voorlichting bevat het materie¨le budget eveneens het centrale voorlichtingsbudget en bij juridische zaken bevat het materie¨le budget eveneens de proceskosten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
76
Buitendiensten (bedragen x f 1 mln) Centrale dienst voor in– en uitvoer (CDIU)
Activiteiten: – Vergunningenafgifte1 – Overige activiteiten Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte
Aantal fte’s
Budget (x f 1 mln)
1995
1996
1995
1996
59,0 30,0
59,0 30,0
1,55 0,76
1,04 0,54
89,0
89,0
2,31 6,17 0,09
1,58 6,23 0,09
1
Betreft onder andere vergunningen voor textiel, ijzer en staal, schoeisel en strategische goederen.
Bureau voor de Industrie¨le Eigendom (BIE)
Produkt en/of activiteiten: – Publicaties – Adviezen – Informatie verstrekken – Instandhouden rechten – Verlenen rechten – Overig Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte 1
Budget (x f 1 mln)1
1995
1996
1995
1996
8,0 6,0 34,0 20,0 25,0 98,0
8,0 6,0 34,0 20,0 25,0 98,0
0,94 0,50 0,57 0,00 0,00 4,71
1,24 0,44 0,59 0,00 0,00 4,19
191,0
191,0
6,71 14,60 0,11
6,46 15,12 0,11
Materieelbudget 1995 exclusief reorganisatiekosten automatisering ad f 4,863 mln.
Economische Controledienst (ECD)
Activiteiten: – Assurantiebemiddeling en –fraude – Bestrijding BV–fraude – Deponeren jaarstukken – Economische mededinging – Handelsregister – Overige marktwerking – Tarieven gezondheidszorg – Ontbinding rechtspersonen – Consumentenkrediet – Faillisementsfraude – Effecten en kredietwezen en Anti witwas wetgeving – EG–fraude – Strategische goederen – Chemisch wapenverdrag – Drugsprecursoren – Merkenfraude – Sanctiewetgeving – Internationale wetgeving – Ondersteunende diensten Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte 1
Aantal fte’s
Aantal fte’s1
Budget (x f 1 mln)
1995
1996
1995
1996
10,0 10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 3,0 2,0 18,0
10,0 10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 3,0 2,0 18,0
0,28 0,28 0,26 0,23 0,20 0,17 0,14 0,09 0,06 0,51
0,28 0,28 0,25 0,22 0,19 0,17 0,14 0,08 0,06 0,50
16,0 15,0 14,0 10,0 8,0 7,0 4,0 4,0 49,0
16,0 15,0 14,0 10,0 8,0 7,0 4,0 4,0 49,0
0,45 0,42 0,40 0,28 0,23 0,20 0,11 0,11 1,39
0,44 0,42 0,39 0,28 0,22 0,19 0,11 0,11 1,36
205,0
205,0
5,80 15,80 0,11
5,69 15,90 0,11
Inclusief personeel (3 fte) tijdelijk toegekend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
77
Rijks Geologische Dienst (RGD)
Activiteiten: – Advies en informatie – Informatisering en bestandsbeheer – Inventarisaties – Thematisch onderzoek – Europese samenwerking – Buitenland – Ondersteunende diensten Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte (exclusief de fte’s uit inkomsten derden) 1
Budget (x f 1 mln)
1995
1996
1995
1996
39,0 23,0 50,0 27,0 1,0 3,0 57,0
39,0 23,0 50,0 27,0 1,0 3,0 57,0
1,26 4,72 1,72 0,61 0,00 0,10 6,25
0,66 2,86 1,65 1,20 0,00 0,10 6,28
200,0
200,0
14,65 15,40
12,74 15,40
0,15
0,14
Inclusief personeel (6,5 fte) gefinancierd uit inkomsten van derden.
Centraal Planbureau (CPB)
Activiteiten: – Centraal Economisch Plan – Macro–economische Verkenning – Tussenrapportages – Beleidsondersteuning – Databeheer, onderhoud instrumentarium – Conjunctuursignalering – Commissies, vergaderingen – Externe contacten – Diversen – Onderzoeksprojecten – Onderzoeksprojecten voor derden – Ondersteunende diensten (inclusief leiding) Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte (exclusief de fte’s uit inkomsten derden) 1
Aantal fte’s1
Aantal fte’s1
Budget (x f 1 mln)
1995
1996
1995
1996
7,5 5,5 1,5 4,5
7,5 5,5 1,5 4,5
0,18 0,13 0,04 0,11
0,20 0,14 0,04 0,12
15,5 2,0 3,5 4,0 4,0 48,0 14,0
15,5 2,0 3,5 4,0 4,0 48,0 14,0
0,38 0,05 0,09 0,10 0,10 1,17 0,21
0,41 0,05 0,09 0,11 0,11 1,26 0,21
39,0
39,0
0,95
1,02
149,0
149,0
3,49 13,70
3,75 13,80
0,12
0,12
Inclusief personeel (14 fte) gefinancierd uit inkomsten van derden.
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)
Activiteiten: – Toezicht – Beleidsadvisering – Opsporing – Beschikkingen – Overhead Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte
Aantal fte’s
Budget (x f 1 mln)
1995
1996
1995
1996
18,9 5,3 0,5 1,7 19,1
18,9 5,3 0,5 1,7 19,1
1,07 0,21 0,05 0,07 0,26
0,97 0,19 0,05 0,06 0,16
45,5
45,5
1,66 4,70 0,14
1,42 4,70 0,13
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
78
01.62 Personeel en materieel Centraal Bureau voor de Statistiek
a) De grondslag van het artikel Het CBS is op grond van het Koninklijk Besluit van 9 januari 1899 (Stb. 43), laatstelijk gewijzigd bij het Koninklijk Besluit van 21 januari 1967 (Stb. 89), belast met de verzameling, bewerking en publicatie van alle statistische opgaven, die voor de praktijk of de wetenschap nuttig worden geacht. Randvoorwaarden bij het functioneren van het CBS zijn zowel de onafhankelijkheid als de centrale positie van het CBS. De centrale positie van het CBS is van belang om versnippering van informatie te voorkomen. Als gevolg van de onafhankelijkheid van het CBS zijn de CBSstatistieken voor iedereen toegankelijk. Binnen deze randvoorwaarden geldt dat de klant de drijvende faktor is bij de statistiekproduktie. Om de juiste balans tussen stabiele informatieverschaffing (continuı¨teit) en dienstverlening (marktsignalen) te bereiken, is bij het CBS de reorganisatie-operatie «Tempo» gaande. De Tempo-operatie richt zich met name op de relatie met de gebruikers van statistieken en de relatie met de berichtgevers. De begrotingssterkte van het CBS voor 1996 bedraagt 2 452,5 fte. Zie tevens de tabel bij de toelichting op artikel 01.61 Personeel en materieel EZ, exclusief CBS, waarin een uitsplitsing is opgenomen van de raming 1996 van de apparaatsuitgaven van alle buitendiensten.
c) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
251 949
239 897
239 682
239 632
239 632
239 632
4 907
4 618
5 200
4 451
5 436
6 747
252 065
256 856
244 515
244 882
244 083
245 068
246 379
252 065
256 856
244 515
244 882
244 083
245 068
246 379
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996 Waarvan te betalen
2 463
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
254 528
1995
1996
1997
1998
1999
2000
251 949
239 897
239 682
239 632
239 632
239 632
4 907
4 618
5 200
4 451
5 436
6 747
256 856
244 515
244 882
244 083
245 068
246 379
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
79
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Personeel CBS 020 Servicekrachten CBS 110 Materieel CBS
186 340 4 970 60 755
193 711
195 185
193 711
195 185
63 145
49 330
186 340 4 970 63 218
63 145
49 330
11.1 12.1 12.1
11.0 11.0 01.32
Totaal art 0162
252 065
256 856
244 515
254 528
256 856
244 515
c) De toelichting bij de cijfers Voorgesteld wordt een meerjarige compensatie van artikel 01.03 uit hoofde van toedeling van de reguliere loonbijstelling. Het gaat hierbij om f 5,8 mln in 1995, f 8,3 mln in 1996, f 9,7 mln in 1997, f 10,7 mln in 1998, f 11,6 mln in 1999, f 13 mln in 2000. Naar aanleiding van de effciencytaakstellingen die zijn aangekondigd in het regeerakkoord wordt voorgesteld de raming te verlagen met f 2,8 mln in 1996, met f 3,6 mln in 1997 en met f 5,3 mln per jaar in de jaren daarna. De noodzakelijke bezuiniging kan aangebracht worden binnen het geheel van de apparaatsuitgaven van het CBS. Het CBS maakt gebruik van de Gemeentelijke Basisadministratie hetgeen leidt tot een besparing die geraamd wordt op f 0,9 mln op jaarbasis. Met dit bedrag is de raming vanaf 1995 verlaagd. Deze besparing is gebruikt voor het oplossen van EZ-brede knelpunten. d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Centraal bureau voor de statistiek
Deelgebieden: – Landbouw, nijverheid en milieu – Handel transport en dienstverlening – Kwartaire sector en leefmilieu – Sociaal–economische demografie – Presentatie en integratie – Gegevensverzameling en waarnemingscoo¨rdinatie – Research en ontwikkeling – Algemene ondersteuning – Dienstleiding en staf Totaal materieel Totaal personeel Gemiddelde budget per fte
Aantal fte’s
Budget (x f 1 mln)
1995
1996
1995
1996
302,3 440,0 242,6 389,1 188,9
303,2 440,0 242,1 389,1 195,8
7,79 11,33 6,25 10,02 4,87
6,10 8,85 4,87 7,83 3,94
313,0 235,1 200,2 141,3
319,3 233,1 196,2 133,7
8,06 6,06 5,16 3,63
6,42 4,69 3,95 2,69
2 452,5
2 452,5
63,15 193,71 0,10
49,33 195,19 0,10
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
80
02.00 INDUSTRIEEL EN ALGEMEEN TECHNOLOGIEBELEID De instrumenten waarvoor op dit hoofdbeleidsterrein gelden zijn geraamd, zijn gericht op de verschillende fasen van het technologieproces (ontwikkeling, produktie, toepassing en verspreiding van technologische kennis). Met de op 21 juni 1995 aan de Tweede Kamer gezonden nota «Kennis in beweging» is een nieuw instrumentarium gepresenteerd waarbij de nadruk ligt op stimulering van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Binnen de meerjarenraming van dit hoofdbeleidsterrein zijn voor dit instrumentarium middelen gereserveerd vanaf 1997. Zie voorts de memorie van toelichting (paragraaf 1.4 Voortgaande beleidsinspanningen en paragraaf 2.1 Technologische structuur). De initiatieven uit de nota «Kennis in beweging» worden overigens niet uitsluitend gefinancierd met gelden uit dit hoofdbeleidsterrein. Zoals blijkt uit het financieel overzicht van genoemde nota zijn ook gelden geraamd op de begrotingen van de Ministeries van OC&W en LNV en zijn fiscale maatregelen getroffen. 02.01 Onderzoek en voorlichting ten behoeve van technologiebeleid
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De op dit artikel geraamde uitgaven zijn bestemd voor het afwikkelen van verplichtingen die tot en met 1994 zijn aangegaan. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
4 869
2 262
1996
1997
1998
1999
2000
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 Ontwerp-begr. 1996 Waarvan te betalen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
Ontwerp-begr. 1995
2 581
2 112
832
Mutatie
– 569
– 229
– 832
2 012
1 883
Ontwerp-begr. 1996
3 236
Economische code: 12.1 Functionele code: 11.0
c) De toelichting bij de cijfers Omdat in 1994 een substantieel geringer bedrag aan verplichtingen is aangegaan, kan de uitgavenraming 1995–1997 verlaagd worden. 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn gelden geraamd voor diverse instrumenten die stimulering van technologie-ontwikkeling tot doel hebben. Tot deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
81
instrumenten behoren de nationale technologieprogramma’s, zoals het Besluit subsidies programmatische bedrijfsgerichte technologiestimulering (PBTS) (Stb. 1994, 436), het daaraan gekoppelde flankerend beleid en het Besluit subsidies informatietechnologie (Stb. 1994, 432). Met ingang van 1996 worden op dit artikel eveneens middelen geraamd voor maritieme researchprojecten (Stcrt. 1995, 124). Deze AMvB’s zijn gebaseerd op de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ. Tot de categorie overig financieel instrumentarium behoren de Innovatiegerichte onderzoeksprogramma’s (IOP’s), Infralijn en beleidsonderbouwend onderzoek, Stimulering strategische samenwerking (Clusterbeleid), Voorbereiding technologische produktie, Technisch Wetenschappelijke Attache´’s en het Kleine en middelgrote ondernemingen-programma TNO. De nota «Kennis in beweging» leidt met name binnen dit artikel tot een herschikking van middelen vanaf 1997. Het jaar 1996 is het laatste van het PBTS. Vanaf 1997 zal een nieuw samenwerkingsinstrument van kracht worden. Tevens zal vanaf 1997 in het kader van de nota «Kennis in beweging» een nieuw instrumentarium ten behoeve van kennisdiffusie naar het MKB worden geı¨ntroduceerd. Zie ook het algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 1.4 Voortgaande beleidsinspanningen en paragraaf 2.1 Technologische structuur.
Nationale technologieprogramma’s Met de Nationale technologieprogramma’s wordt de samenhang bevorderd tussen de verschillende fasen van het kennistraject. Concreet wil dat zeggen: onderzoek wordt gesubsidieerd, kennis wordt uitgewisseld tussen onderzoeksinstellingen en bedrijven, resultaten van onderzoek worden verspreid en toegepast. Ee´n en ander geschiedt in nauwe afstemming met het Europese technologiebeleid. Voor aanvang van het jaar wordt bepaald voor welke specifieke technologiegebieden geld wordt uitgetrokken, alsmede hoe het beschikbare geld verdeeld wordt over de diverse instrumenten. Deze verdeling vindt plaats aan de hand van de ervaringen van het afgelopen jaar. De verdeling voor 1996 vindt eind 1995 plaats. Na vaststelling worden de budgetten gepubliceerd. Budgetten 1995 van de Nationale technologieprogramma’s: programma’s (bedragen x f 1 mln)
PBTS & IT
Flankerend beleid
IOP
Totaal
materiaaltechnologie biotechnologie milieutechnologie informatietechnologie nog toe te wijzen
21,0 14,0 26,0 21,5 5,5
3,6 0,4 10,5 4,0 7,5
4,7 9,6 0,8 6,1 0,0
29,3 24,0 37,3 31,6 13,0
totaal
88,0***
26,0*
21,2**
135,2
*) Van het totale budget voor Flankerend beleid (f 32 mln) is f 26 mln relevant voor de Nationale technologieprogramma’s. **) Het totale budget voor IOP’s in 1995 bedraagt: f 21,4 mln, waarvan f 21,2 mln binnen de Nationale technologieprogramma’s. ***) Op de betrokken onderdelen is f 149,5 mln geraamd, daarvan heeft f 61,5 mln betrekking op het budget 1994 (Zie Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 2, blz. 76, punt d).
Binnen het programma informatietechnologie (IT) bestaan onder meer de volgende regelingen of faciliteiten: – In de tweede helft van 1995 gaat een nieuw Demonstratieprogramma op het gebied van informatietechnologie van start. (budget 1995: f 1 mln).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
82
–
–
Met de toename van electronische uitwisseling van berichten wordt het belang van informatiebeveiliging groter. Rond dit onderwerp is in 1995 een aantal acties van start gegaan, ondermeer gericht op bewustwording (budget 1995: f 0,4 mln). Het Centrum voor Bestuurlijke Telematica is ingesteld en gaat zich bezighouden met de bevordering van elektronische gegevensuitwisseling tussen overheid en bedrijfsleven. Doel hiervan is het verhogen van de efficiency en verlaging van administratieve lasten (budget 1995: f 0,4 mln).
Stimulering Strategische Samenwerking Dit financie¨le instrument is gericht op de bevordering van strategische samenwerking (clusterprojecten) tussen bedrijven en de Nederlandse kennisinfrastructuur. Met dergelijke projecten worden hoogwaardige technologische activiteiten ingebed in samenwerkingsverbanden. Zie ook de brief inzake dit beleid aan de Kamer (Kamerstukken II 1992/93, 23 900-XIII, nr. 31). Voor 1995 is een verplichtingenbudget van f 28,2 mln geraamd (Stcrt. 1995, 53). In de nota «Kennis in beweging» is vanaf 1999 structureel f 90 mln gereserveerd voor samenwerking. Voor 1996 is een interne evaluatie van dit beleid gepland (zie bijlage 4, plannummer 1996–3). Bevordering maritiem gericht onderzoek De subsidieregeling Maritiem Onderzoek (Stcrt. 1995, 124) beoogt een vergroting van de onderzoeksinspanning in de maritieme sector. Tevens is het streven erop gericht een nauwe samenwerking te bevorderen tussen het maritieme bedrijfsleven en de maritieme kennisinfrastructuur. Daarom dienen de te subsidie¨ren projecten voor tenminste de helft en op termijn volledig te bestaan uit onderzoeksprojecten van voornoemde samenwerkingsverbanden gericht op versterking van het sectorale kennisniveau (budget 1996, f 4,8 mln). Met ingang van 1995 wordt de subsidieverlening aan maritiem gericht onderzoek uitgevoerd door Senter. Infralijn en beleidsonderbouwend onderzoek De infralijn-gelden (1996: f 5,2 mln) worden ingezet voor projecten op het grensvlak van bedrijfsmatige technologietoepassing en technischwetenschappelijke infrastructuur. Daarbij gaat het om de instandhouding en bevordering van de wisselwerking en kennisoverdracht tussen onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven. Voor beleidsonderbouwend onderzoek is voor 1996 een budget van f 4,5 mln geraamd. Technisch Wetenschappelijke Attache´’s De TWA’s vormen een schakel in het ontsluiten van buitenlandse technologische kennis voor het Nederlandse bedrijfsleven. Momenteel zijn er posten in Tokyo, Washington, Bonn, Parijs en Rome. De personele inzet voor deze 5 posten bestaat uit 9 fte’s. De raming van het TWAbudget is f 1 mln per jaar. Hiermee worden de materie¨le uitgaven van de TWA-posten gefinancierd, zoals bureaukosten en inhuur (locaal) van uitzendkrachten. Kleine en Middelgrote Ondernemingen Hoofddoelstelling van het programma is het geven van een extra stimulans aan de verspreiding van kennis en ervaring van TNO naar kleine en middelgrote ondernemingen. Het KMO-programma wordt per 1 januari 1996 bee¨indigd. Vanaf 1997 zijn in het kader van nota «Kennis in beweging» middelen gereserveerd ten behoeve van de kennisdiffusie naar het MKB. Het programma is recent gee¨valueerd (zie bijlage 4, plannummer 94–7).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
83
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
348 186
267 210
272 160
273 474
273 474
273 474
1e Nota van Wijz. 1995
– 32 318
– 32 318
– 32 318
– 32 318
– 32 318
– 32 318
2e Nota van Wijz. 1995
– 5 405
1e suppl. wet 1995
5 353
– 5 898
– 7 898
– 7 898
Mutatie
2 325
734
10 205
9 132
9 542
7 914
Ontwerp-begr. 1996
656 484
177 010
318 141
229 728
242 149
242 390
250 698
249 070
Waarvan te betalen
615 603
168 704
289 039
208 399
221 880
222 113
229 813
228 246 uitgaven
1994
210 993
18 841
229 834
1995
160 879
29 170
26 382
1996
88 436
44 369
58 008
11 957
1997
34 500
32 344
65 159
38 965
17 505
1998
23 874
24 876
54 914
51 138
43 094
16 172
1999
22 466
17 048
44 273
43 451
52 645
42 694
15 971
2000
23 505
2000
38 515
32 724
49 575
51 869
44 156
15 641
257 985
na 2000
50 950
56
5 788
30 164
59 061
111 378
169 686
212 605
639 688
216 431 202 770 188 473 214 068 238 548
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
229 185
235 735
237 459
265 792
280 850
304 726
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 100
– 12000
– 22 300
– 30 800
– 30 000
– 17 000
2e Nota v. Wijz. 1995
– 150
– 850
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 1 000
– 20 500
– 7 217
– 9 463
– 7 378
– 4 083
– 3 149
8 996
– 12 898
– 16 223
– 12 546
– 7 219
– 25 592
216 431
202 770
188 473
214 068
238 548
257 985
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
229 834
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
84
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
570 600 620 710 720 730 740 750 760 770 780 900
Overige aktiviteiten Stim. Strat. Samenwerking Voorber. Techno. Prod. PBTS IOP Techn. Prog. via Senter Flankerend beleid Infralijn & bel.onderz. TWA KMO Informatietechnologie Oude verplichtingen
Totaal art 0202
Verplichtingen 1994
1995
8 119 49 183 53 099 27 847
28 219 68 088 98 452 21 366
19 243 11 080 939 6 000 1 500
32 011 11 989 1 016 6 000 51 000
177 010
318 141
1996
68 250 89 525 19 811 4 870 36 638 9 668 966
229 728
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
8 314 3 497 24 414 103 855 28 786 5 554 26 332 7 031 1 164 6 355 14 532
4 935 13 789 44 790 85 192 23 405 4 673 17 498 6 571 819 5 045 2 640 7 074
3 500 13 409 50 220 59 901 26 965 4 122 23 625 7 530 951 1 200 9 908 1 439
31.3 31.3 51.1 31.3 31.3 31.3 31.3 31.3 12.1 31.3 31.3 31.3
11.31 11.31 11.3 11.31 11.31 11.31 11.31 11.31 11.31 11.7 11.3 11.3
229 834
216 431
202 770
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000) a) b) c) d) e) f) g) h)
compensatie van artikel 02.06 compensaties naar andere artikelen overboeking van ander departement temporisatie tussen de jaren verplichtingenoverloop 1994–1995 invulling efficiency-taakstelling Werk door ondernemen Kennis in beweging
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
– 7 351 4 000
4 870 – 488 2 673 2000
4 812 – 488 2 673
4 755 – 488 2 673 – 1 000
4 755 – 488 2 673 – 1 000
4 755 – 488
– 450 – 7 871
– 450
– 450
– 450
– 450
3 658
3 642
4 052
4 097
10 205
9 132
9 542
7 914
5 676
2 325
734
a) Voorgesteld wordt een compensatie ten laste van artikel 02.06 van circa f 4,8 mln structureel met ingang van 1996 ter financiering van een – nieuw te starten – subsidieregeling op maritiem gebied (zie ook hiervoor). Voorheen werden deze middelen besteed door de Stichting Coo¨rdinatie Maritiem Onderzoek (CMO) die was belast met de coo¨rdinatie en financiering van onderzoeksprojecten. b) Ter aanvulling van het budget voor het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologiestimulering in internationale programma’s, is een compensatie van f 7,4 mln in 1995 verwerkt ten gunste van artikel 02.03. De verlaging bij artikel 02.02 komt ten laste van onderdeel Flankerend beleid. Tevens wordt een compensatie voorgesteld van f 0,5 mln meerjarig met ingang van 1996 naar artikel 03.04. Het genoemde bedrag zal worden ingezet voor een nieuwe post (Singapore) van het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland. c) Verwerkt is een overboeking in 1995 (f 4 mln) van het Ministerie van LNV als bijdrage aan de IOP Industrie¨le eiwitten. Ten laste van de begroting van het Ministerie van VROM wordt in de jaren 1996 tot en met 1999 f 2,7 mln verplichtingenruimte overgeheveld als bijdrage in de tweede fase van het IOP-milieutechnologie. d) Verwerkt is een temporisatie van f 2 mln voor het jaar 1996 ten laste van de 1998 en 1999, elk f 1 mln. In 1996 starten de IOP’s Computional material science, Beeldverwerking en Milieu waardoor extra verplichtingenruimte nodig is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
85
e) Voorgesteld wordt f 5,7 mln van het in 1994 onbesteed gebleven verplichtingenbudget over te hevelen naar 1995. Ter aanvulling van het budget van onderdeel Stimulering Strategische Samenwerking. f) Als bijdrage aan de invulling van de efficiency-taakstellingen uit het regeerakkoord wordt met ingang van 1996 meerjarig f 0,45 mln gekort op het budget voor Infralijn & beleidonderbouwend onderzoek. g) Als dekking van de uitgaven die voortvloeien uit beleid dat is verwoord in de nota «Werk door ondernemen» wordt een verlaging van f 7,9 mln voorgesteld. Zie ook de toelichting op hoofdbeleidsterrein 05. h) Uit het beleid dat is beschreven in de nota «Kennis in beweging» vloeit een herschikking voort van de middelen voor het technologieinstrumentarium vanaf 1997. Voor een toelichting op dit beleid wordt verwezen naar de genoemde nota en naar paragraaf 2.1 Technologische structuur van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Op artikelniveau leidt de verwerking van deze herschikking tot de volgende mutaties: artikel (x f 1 000) 02.02 02.03 02.04
03.03
Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering Internationale en algemene technologiestimulering Overheidsaanschaffingen en bevordering van bedrijfsgerichte samenwerking Versterking economische structuur
1997
1998
1999
2000
3 658
3 642
4 052
4 097
6 494
6 494
6 494
6 494
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
–6 667
–6 667
–6 667
–6 667
Per saldo sluiten deze verhogingen en verlagingen niet op nul als gevolg van de verschillende intrekkingsprecentages die gehanteerd worden. Bezien op netto-verplichtingenbasis zijn de verhogingen en verlagingen aan elkaar gelijk. 02.03 Internationale en algemene technologiestimulering
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Doelstelling is het continueren en verder stimuleren van de Nederlandse inbreng in programmatische en projectmatige internationale samenwerkingsverbanden tussen bedrijven. Hiertoe worden ook nationale projecten ondersteund, voor zover deze een internationale uitstraling hebben. BTIP/Eureka Het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologiestimulering internationale programma’s (BTIP) (Stb. 1994, 434) heeft tot doel Nederlandse bedrijven te stimuleren deel te nemen aan internationale samenwerking bij technologieprojecten. Daarmee wordt de vorming van internationale netwerken op dit gebied bevorderd. Binnen de BTIP wordt meegedaan aan Eureka-projecten. Daarnaast kan uit hoofde van de BTIP financie¨le ondersteuning worden geboden aan haalbaarheids- en onderzoeksprojecten in het kader van het Memorandum of Understanding voor technologische samenwerking tussen Nederland en Israe¨l. De raming voor de BTIP is in 1996 f 23,5 mln. In het kader van de nota «Kennis in beweging» is vanaf 1997 ruimte binnen de EZ-begroting vrijgemaakt voor een verhoging van het BTIP-budget tot f 30 mln per jaar. Voor 1996 is een evaluatie van de BTIP gepland (zie bijlage 4, plannummer 1996–1).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
86
Micro-electronica stimulering De micro-electronica stimulering ondersteunt onderzoek en ontwikkeling op het terrein van deze basistechnologie. Het voor 1996 geraamde budget is f 107 mln. Hierbinnen vallen Eureka-projecten als Advanced Digital Television Technologies (ADTT) en JESSI en het flankerend beleid JESSI. Bij dit flankerend beleid zijn bedrijven betrokken als Realtime Performance Europe, ASM International B.V. en ASM Lithography B.V. Naast deze projecten in Eureka-kader, worden projecten op het gebied van liquid chrystal displays (LCD), chips voor toepassingen in multimediasystemen en consumenten-electronica, medische technologie en milieutechnologie ondersteund. De ondersteuning van deze projecten is gewenst om aansluiting te houden met internationale programma’s. Hiervoor wordt aan de Nederlandse Philips Bedrijven B.V. een bijdrage in de onderzoekskosten verleend. Tevens wordt met ingang van 1994 een aantal strategische samenwerkkingsprojecten tussen Philips en de Nederlandse kennisinfrastructuur ondersteund. De Kamer wordt jaarlijks geı¨nformeerd over de technologiebijdrage aan Philips (Kamerstukken II 1993/94, 21 620, div. nrs.). Het beleid gericht op micro-electronicastimulering is recent gee¨valueerd (zie bijlage 4, plannummer 95–2). b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
129 637
129 810
127 806
127 806
127 806
127 806
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
1e suppl. wet 1995
7 700
5 700
7 700
7 700
Mutatie
8 000
6 494
6 494
6 494
6 494
Ontwerp-begr. 1995 1e Nota van Wijziging 1995
Ontwerp-begr. 1996
88 748
128 439
140 337
130 510
137 000
137 000
129 300
129 300
Waarvan te betalen
82 867
126 153
136 161
127 359
132 500
132 500
124 800
124 800 uitgaven
1994
46 154
76 145
1995
20 669
14 819
72 535
1996
11 305
15 613
32 789
70 293
1997
3 251
13 463
12 112
30 879
70 554
1998
313
5 390
12 112
10 512
31 906
70 554
1999
797
723
5 289
10 512
11 797
31 906
65 549
2000
282
1 324
4 129
11 797
11 797
29 981
65 549
124 859
1 034
6 446
18 243
29 270
59 251
114 340
na 2000
96
122 299 108 023 130 000 130 259 130 787 126 573
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
87
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
120 523
124 529
121 655
125 012
126 601
124 608
1e Nota v. Wijz. 1995
– 2 500
– 4 250
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 10 000
13 400
14 435
7 215
2 595
770
– 3 679
– 831
3 560
2 377
4 481
130 000
130 259
130 787
126 573
124 859
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
122 299
108 023
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 BTIP/Eureka 020 Micro-electronica stim.
16 453 111 986
30 337 110 000
23 510 107 000
12 660 109 639
19 873 88 150
16 067 113 933
51.1 51.1
11.31 11.31
Totaal art 0203
128 439
140 337
130 510
122 299
108 023
130 000
c) De toelichting bij de cijfers Als aanvulling op het budget voor het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologiestimulering in internationale programma’s, is een compensatie van f 8 mln in 1995 verwerkt ten laste van artikel 02.02. Deze verhoging wijkt f 0,6 mln af van de verlaging bij artikel 02.02 als gevolg van verschillende intrekkingspercentages die bij de betrokken onderdelen worden gehanteerd. Tevens is een verhoging van f 6,5 mln meerjarig vanaf 1997 verwerkt die voortvloeit uit de herschikking van het technologie-instrumentarium zoals is toegelicht in de nota «Kennis in beweging». Zie voor een totaaloverzicht van de begrotingswijzigingen die hiermee samenhangen de toelichting op artikel 02.02. d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens BTIP/Eureka Ten behoeve van inzicht in de raming is op het gebied van Eurekaprojecten en projecten in het kader van het Memorandum of Understanding voor technologische samenwerking tussen Nederland en Israe¨l (MoU Ned.-Israe¨l), het budget (B), het aantal projecten (P) en het gemiddelde per project aangegeven. (bedragen x f 1 mln) 1993 1994 1995 1996
B 15,9 15,3 29,0 22,5
Eureka P 33 35 65 50
B/P
B
0,48 0,44 0,45 0,45
0,3 0,7 1,3 1,0
MoU Ned.-Israe¨l P 1 4 8 6
B/P
Totaal budget
0,30 0,18 0,16 0,17
16,2 16,0 30,3 23,5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
88
02.04 Overheidsaanschaffingen en bevordering bedrijfsgerichte samenwerking
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het betreft initiatieven op het gebied van het flankerend technologiebeleid, waarmee op indirecte wijze de toepassing van bedrijfsmatige technologie wordt gestimuleerd. Ter realisering van dit doel bestaan de instrumenten: Subsidieregeling bedrijfsgericht technologisch onderzoek door collectiviteiten 1991 (Stcrt. 1995, 23) en Overheidsaanschaffingenbeleid. Vanaf 1997 zijn – in het kader van de nota «Kennis in beweging» – ten behoeve van kennisdiffusie naar het MKB middelen gereserveerd binnen het artikel 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering. Collectiviteiten De Subsidieregeling bedrijfsgericht technologisch onderzoek door collectiviteiten (BTOC) stimuleert collectief onderzoek door samenwerkingsverbanden van met name middelgrote en kleine ondernemingen. Vanaf 1996 zijn geen middelen meer gereserveerd voor de BTOC. Het budget voor 1995 bedraagt f 5 mln. Overheidsaanschaffingen Onder dit artikelonderdeel vallen de posten: – Innovatief Overheidsaanschaffingenbeleid Bevorderd wordt dat (rijks-)overheidsinstanties als eerste opdrachtgever optreden bij het aanschaffen van innovatieve produkten of diensten. Dit leidt voor zowel de aanschaffende overheid als voor het bedrijfsleven tot een verkleining van het financie¨le risico dat samenhangt met technologisch geavanceerde demonstratieprojecten. Geraamd budget voor 1996 is f 4,9 mln. – Codema Doel van de Codema-regeling is het bevorderen van de deelname door het Nederlandse bedrijfsleven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensiematerieel. De regeling voorziet in de ondersteuning van R&D-inspanningen op militair gebied. Hierbij zijn onder andere betrokken: DAF Special Products B.V., Delft Instruments N.V., Eurometaal N.V., Hollandse Signaalapparaten B.V., Fokker, Rotterdamsche Droogdok Maatschappij B.V., Van Rietschoten & Houwens B.V en Holec Systemen en Componenten B.V. en Holec Machines en Apparaten B.V. Met het oog op de internationale politiek-militaire ontwikkelingen heeft er een verschuiving plaatsgevonden van concrete produktontwikkeling naar technologische onderzoeksprogramma’s, waaronder het internationale (EG) samenwerkingsprogramma EUCLID. Het bevorderen van deelname van het Nederlandse bedrijfsleven in (inter-)nationale materieelprojecten is eveneens een onderdeel van het beleid. De programma’s worden gezamenlijk uitgevoerd door het Ministerie van Defensie en EZ. Het voor 1996 geraamde Codema-budget bedraagt f 15 mln. – Adviesraad Militaire Produktie/ Nederlandse Industrie¨le Inschakeling Defensie-opdrachten De Adviesraad Militaire Produktie is per 1 april 1995 opgeheven. Met ingang van 1995 dragen de Ministeries van Defensie en EZ bij in de kosten van de stichting Nederlandse Industrie¨le Inschakeling Defensieopdrachten (NIID) ten behoeve van het uitvoeren van het secretariaat van NIAG/EDIG (NATO Industrial Advisory Group, European Defense Industry Group). Deze groepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
89
NATO samenwerkende landen. Het NIID behartigt in dit kader de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Voor dit onderdeel is voor 1996 ca. f 0,1 mln geraamd.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
30 465
30 000
30 000
30 000
30 000
30 000
1e Nota van Wijz. 1995
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
2e Nota van Wijz. 1995
5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
Ontwerp-begr. 1995
1e suppl. wet 1995
– 2 769
Mutatie
– 350
Ontwerp-begr. 1996
103 040
29 513
22 346
20 000
15 000
15 000
15 000
15 000
Waarvan te betalen
97 512
25 380
20 611
18 000
13 500
13 500
13 500
13 500 uitgaven
1994
52 031
3 836
1995
22 584
7 098
1 252
1996
13 516
7 098
4 691
1 795
1997
5 873
3 640
4 691
3 601
1 345
1998
2 317
2 695
4 191
3 601
2 701
1 345
1999
98
1 013
4 191
3 601
2 701
2 701
1 345
2000
1 006
1 595
3 601
2 701
2 701
2 701
1 345
15 650
1 801
4 052
6 753
9 454
12 155
34 302
na 2000
87
55 867 30 934 27 100 19 150 16 850 15 650
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
90
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
31 125
32 164
23 294
26 615
28 084
28 041
– 3 000
– 6 000
– 8 000
– 10 000
– 10 000
1e Nota v. Wijz. 1995 2e Nota v. Wijz. 1995
150
850
1 000
1 000
1 000
1 000
1e suppl. wet 1995
– 26
– 864
– 589
– 576
– 575
– 275
– 315
– 2 050
1 445
– 2 189
– 2 859
– 3 116
30 934
27 100
19 150
16 850
15 650
15 650
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
55 867
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 O en O collectiviteiten 020 Overheidsaanschaffingen
11 520 17 993
5 000 17 346
20 000
10 604 45 263
15 578 15 356
10 195 1.6.905
41.4 74.2
11.01 11.0
Totaal art 0204
29 513
22 346
20 000
55 867
30 934
27 100
c) De toelichting bij de cijfers De verlaging van de verplichtingenraming 1995 met f 0,35 mln is een overheveling naar de begroting van het Ministerie van Defensie. Het betreft de bijdrage van EZ in een presentatie op de IDEX 1995-beurs van het Nederlandse bedrijfsleven waarbij gebruik is gemaakt van schepen van de Koninklijke Marine. Tevens is een verlaging van f 5 mln meerjarig vanaf 1997 verwerkt die voortvloeit uit de herschikking van het technologie-instrumentarium. Deze herschikking hangt samen met de beleidsvoornemens die zijn verwoord in de nota «Kennis in beweging». Zie voor een totaaloverzicht van de hiermee samenhangende mutaties de toelichting op artikel 02.02. d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens OVERHEIDSAANSCHAFFINGEN Ten behoeve van inzicht in de raming is op het gebied van Codema, Innovatieve Overheids Aanschaffingen en Adviesraad Militaire Produktie (AMP) het budget (B), het aantal projecten (P) en het gemiddelde per project aangegeven. (bedragen x f 1 mln) 1993 1994 1995 1996
Codema B
P
B/P
30,2 10,0 12,2 15,0
2 9 6 9
15,1 1,1 2,0 1,7
Innovatieve Overheids Aansch. B P 2,2 7,7 4,9 4,9
5 6 6 6
B/P
AMP B
Totaal budget
0,4 1,3 0,8 0,8
0,6 0,3 0,2 0,1
33,0 18,0 17,3 20,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
91
02.05 InnovatieCentra
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn de kosten van het landelijk netwerk de Stichting van InnovatieCentra Netwerk Nederland (ICNN) geraamd. Doelstelling van het ICNN is de bevordering van de overdracht (toegankelijk en toepasbaar maken) van technologische kennis aan het MKB. De activiteiten van de 18 InnovatieCentra (ICa) betreffen het: – geven van collectieve voorlichting; – geven van eerstelijnsadviezen met als kern de doorverwijzing naar specialistische kennisdragers; – verrichten van kortdurende analyses bij de doelgroepbedrijven; – (doen) uitvoeren van al dan niet collectieve technologieprojekten voor de doelgroep. De relatie tussen EZ en de ICa is geregeld in een kaderbrief die voor vier jaar is opgesteld. Per jaar wordt middels een subsidiebrief de bijdrage van EZ aan de ICa vastgesteld. In 1997 zal een evaluatie plaatsvinden van het functioneren en de positie van het verzelfstandigde netwerk.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Mutatie
1995
1996
1997
1998
1999
2000
40 750
40 750
40 750
40 750
40 750
40 750
588
588
588
588
588
588
4 110
1 788
688
688
688
688
Ontwerp-begr. 1996
31 295
63 208
45 448
43 126
42 026
42 026
42 026
42 026
Waarvan te betalen
29 684
63 207
45 448
43 126
42 026
42 026
42 026
42 026 uitgaven
1994
28 984
21 869
1995
400
41 338
1996
300
1997 1998 1999 2000 na 2000
50 853 1 584
43 322
43 643
43 943
221
43 126
43 347 42 026
42 026 42 026
42 026 42 026
42 026 42 026
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
42 026
92
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
50 853
1995
1996
1997
1998
1999
2000
41 150
41 050
40 750
40 750
40 750
40 750
588
588
588
588
588
588
1 584
2 305
2 009
688
688
688
43 322
43 943
43 347
42 026
42 026
42 026
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
030 bijdr. netw. innovatiecentra 902 Materieel innovatiecentr.
63 208
44 710 738
43 126
48 479 2 374
42 922 400
43 126 817
12.1 12.1
11.3 11.3
Totaal art 0205
63 208
45 448
43 126
50 853
43 322
43 943
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000)
1995
a) b) c) d)
738 3 168 204 4 110
compensatie naar 05.01 IMK-netwerk temporisatie bijdrage aan salaris- en pensioenlasten loonbijstelling
totaal
1996
1997
1998
1999
2000
– 1 100
– 1 100
– 1 100
– 1 100
1 584 204
1 584 204
1 584 204
1 584 204
1 584 204
1 788
688
688
688
688
a) Betreft een herschikking van de invulling van de taakstelling uit het regeerakkoord. Hiermee wordt de ombuiging op het IMK-netwerk (artikel 05.01) gedeeltelijk teruggedraaid. b) In 1993 niet benutte verplichtingenruimte wordt in 1995 ingezet ten behoeve van de aankoop van een computersysteem. c) De verhoging is een compensatie voor de hoger dan geraamde salariskosten en pensioenlasten van de werknemers van het verzelfstandigde Netwerk. d) Betreft de toevoeging van loonbijstelling 1995 ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling.
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens INNOVATIECENTRA Ten behoeve van inzicht in de raming is vermeld het budget, de totale formatie in fte (zoals overgegaan bij de verzelfstandiging van het Netwerk), het gemiddelde per fte en het percentage adviseurs op de totale formatie. Ten behoeve van het doelbereik wordt aangegeven hoeveel bedrijvencontacten er plaatsvinden en hoeveel er tot adviescontacten leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
93
(bedragen x f 1 mln) 1993 1994 1995 1996
Budget
formatie in fte
Gemiddelde budget per fte
% adviseurs op formatie
Bedrijfscontacten (BC)
BC waarvan adviescontacten
46,3 41,5 45,4 43,1
186 186 186 186
0,25 0,22 0,24 0,23
75 75 75 75
19 000 20 600 20 000 20 000
12 500 10 000 10 000 10 000
02.06 Subsidies in het belang van de industrie¨le ontwikkeling
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Diverse instituten verrichten strategisch onderzoek op het gebied van technologie. Zie voor nadere informatie hieromtrent paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Het geraamde bedrag wordt aangewend voor bijdragen aan deze instituten ter versterking van de technologische infrastructuur (onder meer Nehem, MARIN en TNO) en voor de Koning Willem I-prijs. De bijdrage aan deze organisaties verstrekt EZ in de vorm van doel- en basissubsidies. Onder het laatste wordt een bijdrage in de exploitatie verstaan. Deze vorm is in de afgelopen jaren in toenemende mate afgebouwd en omgezet in bijdragen die gerelateerd zijn aan concrete activiteiten op het gebied van industrie/technologie. De bijdrage van het Rijk aan TNO is gebaseerd op de TNO-wet (Stb. 1985, 762) van 19 december 1985 (regeling van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO). In het geval van de overige organisaties is veelal sprake van het goedkeuren van de jaarlijkse (projecten)-begroting van het instituut. Met de Nehem is afzonderlijk een convenant gesloten. Aan het artikel worden drie nieuwe onderdelen toegevoegd, ten behoeve van: Nederlands Instituut voor Maritiem onderzoek (NIM), de Stichting Bos en Hout (SBH) en het Instituut voor Nederlandse Kwaliteit (INK).
Nederlandse Herstructureringsmaatschappij (Nehem) De Nehem heeft een signaalfunctie ten aanzien van relevante ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Bij de verzelfstandiging van de Nehem is overeengekomen dat EZ tot en met 1995 een zogenaamde basissubsidie van f 5 mln verstrekt. Deze basissubsidie zal vanaf 1996 (f 4 mln) worden afgebouwd tot nihil in 1999. Nederlands Instituut voor Maritiem onderzoek (NIM) Op advies van de Adviescommissie Maritieme Onderzoeksinfrastructuur heeft een herstructurering plaatsgevonden van het subsidiebeleid ten aanzien van het maritiem gericht onderzoek. Zie ook bijlage 4, plannummer 94–9. De ontwikkeling van een sectorale onderzoeksstrategie en op basis daarvan de advisering over de richtinggeving van het subsidiebeleid, is neergelegd bij een nieuw gevormde instelling: het Nederlands Instituut voor Maritiem onderzoek (NIM). Het NIM zal zich, in tegenstelling tot de stichting CMO, niet bezighouden met subsidieverlening aan onderzoeksprojecten. Het NIM zal een sectorale onderzoeksstrategie ontwikkelen en op basis daarvan adviseren over de richtinggeving van het stimuleringsbeleid. Het NIM ontvangt een vergoeding van de basiskosten (f 0,7 mln per jaar).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
94
Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) Het NNI ontwikkelt met belanghebbenden nationale normen en zorgt voor afstemming van de Nederlandse inbreng in het kader van internationale normalisatie. Naast vrijwillige normalisatie (onder andere op initiatief van het bedrijfsleven) kan in publieke regels (voorschriften) naar normen worden verwezen. Vanaf 1995 is de basissubsidie vervangen door een doelsubsidie. De gesubsidieerde taken hebben betrekking op internationale verplichtingen (bijvoorbeeld in het kader van GATT/WTO), op het informatienetwerk van het NNI en op de deelname van het NNI aan internationale normalisatieorganisaties (in 1996 maximaal f 1,1 mln). Tevens beoogt de doelsubsidie de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij internationale normalisatie te bevorderen (in 1996 maximaal f 0,8 mln). Marin Het Maritiem Research Instituut Nederland (Marin) is een toonaangevend instituut in de wereld op het gebied van hydrodynamica. Het Marin ontvangt van de overheid een basissubsidie van f 5,1 mln in 1996. Deze bijdrage wordt gelijkelijk gedragen door de Ministeries van EZ (f 1,8 mln in 1996), V&W en OC&W. Nederlands centrum voor onderzoek, advisering en onderwijs op het gebied van verkeer en vervoer (NEA) De doelsubsidiering aan het NEA moet de te geringe onderzoekscapaciteit van de ondernemingen in de transportsector (met name wegen watervervoer) compenseren. De EZ-bijdrage loopt af van f 0,9 mln in 1995 tot f 0,45 mln in 1998 en nihil vanaf 1999. TNO De EZ-bijdrage aan TNO heeft betrekking op de TNO-doelfinanciering. Deze bestaat uit de volgende aktiviteiten: – Doelfinanciering met betrekking tot projecten op het gebied van technologie en industrie, waaronder de zogenaamde clusterprojecten waarbij TNO is betrokken. – Doelfinanciering met betrekking tot projecten op het gebied van energie. – Het stimuleringsprogramma dat gericht is op technisch wetenschappelijk onderzoek dat in opdracht van een collectief (tenminste drie bedrijven) door TNO wordt uitgevoerd. TNO stelt in dit verband jaarlijks aan EZ een collectief onderzoeksprogramma voor. Het budget bedraagt voor 1995 f 15,9 mln. Door middel van bijdragen van het bedrijfsleven wordt het budget voor het stimuleringsprogramma verdubbeld naar f 31,8 mln. Het voorgestelde budget voor 1996 van de EZ-doelfinanciering bedraagt f 52 mln. Vanaf 1997 zal de doelfinanciering conform de nota «Kennis in beweging» en het Kabinetsstandpunt over de strategienota van TNO ingezet worden voor programmafinanciering waarbij bedrijven een grotere (financie¨le) betrokkenheid zullen hebben. Nederland distributieland (NDL) De stichting Nederland distributieland (NDL) vervult een platform- en integratiefunctie voor de logistieke sector. Door produktverbetering en promotie in het buitenland streeft het NDL naar verbetering van de internationale concurrentiekracht en marktpositie van Nederland als transport- en distributieland. De basissubsidie bedraagt maximaal f 1 mln per jaar tot en met 1998.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
95
Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK) In aanvulling op het door EZ gevoerde beleid inzake kwaliteit benadert het INK sinds 1990 het bedrijfsleven en non-profit organisaties om het belang van Total Quality Management onder de aandacht te brengen. Ee´n van de instrumenten is de jaarlijkse Kwaliteitsprijs en -onderscheiding. Doelstelling is dat in 1999 20% van de bedrijven serieus bezig moet zijn met kwaliteit (in 1990 was dat circa 10%). In 1996 is een tussentijdse evaluatie en resultaatmeting voorzien. Het is de bedoeling dat EZ vanaf 1996 een afnemend deel van de vaste kosten financiert, waar in toenemende mate bijdragen van andere doelgroepen (bedrijfsleven en non-profit) tegenover moeten staan. De basissubsidie van EZ voorziet in 1996 in circa 30 procent van de exploitatiebijdrage van het INK. Stichting Bos en Hout (SBH) Met de Stichting Bos en Hout zijn in de loop van 1994 nieuwe raamafspraken gemaakt, welke aan deze stichting perspectief bieden voor een doelsubsidie van EZ over de periode 1995–1999, tot een maximum van f 0,49 mln per jaar. Ieder jaar wordt in overleg tussen EZ en SBH een werkplan vastgesteld, waarmee de bijdrage concreet wordt ingevuld. Doelstelling is dat SBH een zo groot mogelijke bijdrage levert aan het realiseren van het houtvoorzieningsbeleid, zoals dat is verwoord in de beleidsnotities («Houtvoorzieningsplan», Kamerstukken 1994/95, 23 526, nrs. 1 en 2). Het werkplan voor 1996 zal najaar 1995 worden voorbereid. Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) Het NLR verricht onderzoek op het gebied van ruimtevaart- en vliegtuigontwikkeling in brede zin. Via de begroting van het Ministerie van V&W levert EZ een basissubsidie aan de dekking van het exploitatietekort. Deze EZ-bijdrage 1996 is geraamd op f 4,4 mln. Stichting Centra voor Micro Electronica (SCME) Voor de jaren tot en met 1996 is een bedrag van circa f 4,9 mln per jaar geraamd voor een basissubsidie aan het SCME. De SCME verricht activiteiten op het gebied van de bewustwording over en de toepassing van electronica. Bezien wordt of en zo ja, in welke vorm, deze activiteiten na 1996 zullen worden voortgezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
96
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
82 032
80 481
77 691
75 889
75 889
75 889
1e Nota van Wijz. 1995
– 1 200
– 2000
– 2000
– 2000
– 2000
– 2000
1e suppl. wet 1995
1 412
Mutatie
1 507
– 4 412
– 5 003
– 3 912
– 4 362
– 4 362
Ontwerp-begr. 1996
120 830
109 715
83 751
74 069
70 688
69 977
69 527
69 527
Waarvan te betalen
120 675
109 437
83 751
74 069
70 688
69 977
69 527
69 527 uitgaven
1994
80 157
28 676
1995
18 763
61 289
24 595
1996
10 395
4 986
57 187
19 403
1997
6 375
5 335
1 125
54 598
17 962
1998
4 097
5 106
844
68
52 659
17 514
1999
888
3 295
67
52 397
17 494
66
51 967
17 607
70 390
66
51 920
51 986
2000
108 833 104 647 91 971
750
85 395
na 2000
80 288 74 141
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
100 943
94 637
89 125
83 805
80 068
76 648
– 1 200
– 2000
– 2000
– 2000
– 2000
1e Nota v. Wijz. 1995 1e suppl. wet 1995
1 412
Mutatie
2 292
– 1 466
– 1 730
– 1 517
– 3 927
– 4 258
104 647
91 971
85 395
80 288
74 141
70 390
Ontwerp-begr. 1996
108 833
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
97
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 020 025 110 120 220 320 330 410 420 500 510 520 620 720 810 860 870 880 890
NEHEM CMO NIM NNI MARIN OESO hfdst V NBBI NEA Raad voor de certificatie TNO doelsubs.hfdst VIII Nederland distributieland INK Stichting Bos en Hout NLR hfdst XII COB–SER projecten Sticht. Kon. Willem I STW Bureau EG-Liaison SWL SCME
Totaal art 0206
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
5 485 10 220
5 000 5 627
4 000
5 479 9 495
5 093 6 494
3 305 3 739 46 396
2 023 3 859 58 334 915 250 53 935 1 000 800 490 4 410
4 012 3 739 46 200
52 161 1 000 750 490 4 365
2 501 3 859 58 730 915 250 56 028 1 000 640 392 4 410
4 200 3 792 700 1 803 1 834 58 267 765 53 518 1 000 760 490 4 365
150
150
151 16 758 641
150 13 077 337
4 727
4 855
31.3 31.3 31.3 31.3 31.3 35.4 31.3 12.1 12.1 31.3 31.3 31.3 12.1 31.3 31.3 31.3 41.4 31.3 31.3 41.4
11.3 11.31 11.31 11.3 11.31 11.3 11.3 12.0 11.3 11.3 11.3 11.31 11.31 11.31 11.3 11.3 11.31 11.31 11.31 11.31
104 647
91 971
58 101
4 455
700 2 001 1 834 58 267 765
57 385
164 16 150 1 960 644 5 050
4 900
4 850
4 455 738 152 16 000 1 255 644 5 233
109 715
83 751
74 069
108 833
678
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000) a) b) c) d)
VUT-uitgaven Marin compensatie naar artikel 02.02 temporisaties tussen de jaren Loonbijstelling instituten
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
– 4 870 54 404
– 4 812 – 584 393
– 4 755 450 393
– 4 755
– 4 755
80 833
393
393
1 507
– 4 412
– 5 003
– 3 912
– 4 362
– 4 362
594
a) Ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling is een compensatie verwerkt van f 0,6 mln in verband met VUT-uitgaven van Marin. In totaal zijn deze VUT-uitgaven in 1995 f 2 mln groot. Bij eerste suppletore begroting 1995 is reeds f 1,4 mln aan dit artikel toegevoegd (Kamerstukken II 1994/95, 24 191, nr. 2). b) Voorgesteld wordt een compensatie ten behoeve van artikel 02.02 van circa f 4,8 mln structureel met ingang van 1996 ter financiering van een – nieuw te starten – subsidieregeling op maritiem gebied. Voorheen werden deze gelden aangewend door de Stichting Coo¨rdinatie Maritiem Onderzoek (CMO). c) Verwerkt zijn twee temporisaties. Als gevolg van het gewijzigde subsidieperspectief voor het NEA is op het betrokken onderdeel de volgende verschuiving van begrotingsruimte verwerkt: 1996: minus f 0,15 mln, 1997: minus f 0,3 mln en 1998: plus f 0,45 mln. De verdere temporisatie is op het onderdeel Beleidsruimte instituten verwerkt, waardoor diverse compensaties binnen het artikel konden plaats vinden. d) Verwerkt is een compensatie ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling uit hoofde van de bijstelling van loongevoelige uitgaven. Het gaat hierbij om de instituten TNO (f 0,8 mln in 1995 en f 0,4 mln in de jaren daarna) en NNI (f 0,012 mln in 1995 en f 0,01 mln in de jaren daarna).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
98
02.07 Internationale ruimtevaartprogramma’s
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de uitgaven aan internationale ruimtevaartprogramma’s geraamd. Het gaat om programma’s van het Europees Ruimte Agentschap (ESA) en het Sciamachy-programma (DuitsNederlands aardobservatie-instrument). Periodiek wordt het ruimtevaart-beleid bijgesteld tijdens internationale Ministersconferenties. De laatste Ministersconferentie vond in november 1992 plaats te Granada. De Kamer is over de uitkomsten van deze conferentie geı¨nformeerd, zie daarvoor Kamerstukken II 1992/93, 22 800-XIII, nrs. 8 en 38. De eerstvolgende Ministersconferentie zal in oktober 1995 plaatsvinden. Voorafgaand aan deze conferentie zal de Kamer separaat worden geı¨nformeerd over de actuele onderwerpen. Belangrijke onderwerpen zijn de Nederlandse deelname aan het «ruimtestation Alpha» en het vervolg op het draagraket-programma «Ariane V». De effecten van het industrieel ruimtevaartbeleid zijn recent gee¨valueerd (zie bijlage 4, plannummer 95–4). Zoals blijkt uit de navolgende tabel is in de verplichtingenruimte 1995 voorzien in EZ-deelname aan beide programma’s. verplichtingenraming 1995 – – – –
(x f 1 000)
general budget ruimtetransport (m.n. Ariane V) aardobservatie ruimtestation (m.n. Alpha)
totaal
9,3 79,6 18,5 32,8 140,2
Naast EZ verstrekken ook de Ministeries van OC&W, VROM, LNV en V&W bijdragen aan ESA-programma’s. Tegenover de Rijksbijdragen aan de programma’s staan ESA-opdrachten aan de Nederlandse industrie en overige uitgaven van ESA via ESTEC in Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
99
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
166 238
24 835
17 113
30 020
89 228
89 228
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 26 066
– 547
7 225
10 947
– 64 890
– 64 890
1e Nota v. Wijz. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
557 195
57 336
140 172
14 288
14 338
30 967
14 338
14 338
Waarvan te betalen
557 195
57 336
140 172
14 288
14 338
30 967
14 338
14 338 uitgaven
1994
101 558
28 045
129 603
1995
107 437
1 301
21 009
1996
110 041
4 239
11 427
1997
59 816
6 022
19 810
1998
60 328
6 152
16 944
14 338
1999
39 174
1 243
19 395
5 543
2000
44 194
5 505
18 847
5 543
na 2000
34 647
4 829
32 740
5 543
129 747 14 288
139 995 14 338
99 986 97 762 14 338
79 693 14 338
88 427 77 759
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
129 747
125 905
112 900
108 934
96 527
96 527
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
– 10 000
24 090
– 2 914
– 1 172
– 6 834
1 900
139 995
99 986
97 762
79 693
88 427
1e Nota v. Wijz. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
129 603
129 747
Economische code : 35.4 Functionele code: 11.31
c) De toelichting bij de cijfers Zoals hiervoor reeds opgemerkt, wordt in oktober 1995 een Ministersconferentie gehouden. Tijdens deze conferentie wordt een beslissing genomen over programma’s met betrekking tot bemande ruimtevaart en de Ariane-raket. De bijdrage van Nederland aan deze programma’s is voorzien in het verplichtingenbudget 1995 waardoor de raming 1995 relatief groot is. Zie ook het onderdeel a van de toelichting op dit artikel. Bij de begroting 1995 is met betrekking tot het robotarm-project van ESA een uitgavenverhoging voor de jaren 1995 tot en met 1998 aangebracht (Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 2, blz. 91 en 92). Gebleken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
100
is dat vooral voor dit project nadere wijzigingen van de uitgavenramingen nodig zijn, namelijk een verhoging van f 24,1 mln in 1996 en verlagingen in de jaren tot en met 1999. 02.08 Bevordering van de vliegtuig industrie en ruimtevaart
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In 1991 heeft de Staat goedkeuring verleend aan het Vliegtuig Technologie Programma (VTP) met een looptijd van 5 jaar (1991 t/m 1995). Begin 1994 heeft de Minister van Economische Zaken zijn goedkeuring gegeven aan de uitvoering van een (deels aanvullend) VTP voor de jaren 1993 t/m 1997. De door het Rijk via het NIVR te dragen kosten hiervan worden geraamd op in totaal f 117 mln, waarvan f 36,5 mln reeds was toegezegd in 1991. In het kader van het VTP wordt, onder meer door Fokker, het NLR, de TU Delft en de toeleverende industrie, onderzoek verricht naar ae¨rodynamica, constructies en materialen, systemen en besturing en produktietechnologie. Jaarlijks wordt hiervoor een werkplan opgesteld dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het NIVR-bestuur, waarin de Staat zitting heeft. De overheidsbijdrage inzake dit programma komt ten laste van het exploitatie-overschot (het zogenaamde Revolving Fund) van het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR). Indien het Revolving Fund tekort mocht schieten heeft EZ de verplichting deze tekorten aan te zuiveren. Voor de eerstkomende jaren wordt rekening gehouden met een klein tekort in het Revolving Fund. Voor de afdekking van deze tekorten zijn op dit artikel middelen geraamd. In het kader van het programma toeleveren en uitbesteden coo¨rdineert het NIVR in 1995 de technologische samenwerkingsprojecten in de Produkt-Markt-Combinatie vliegtuigindustrie. Hiermee is voor 1995 f 0,8 mln gemoeid. Zie ook artikel 03.03 Versterking economische structuur. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993 Ontwerp-begr. 1995
1994
1995
1996
5 000
5 000
1e suppl. wet 1995 Ontwerp-begr. 1996
1997
1998
1999
2000
5 000 5 000
5 000
5 000
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.31 02.09 Speur- en ontwikkelingswerk
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn de ramingen voor het Besluit technische ontwikkelingskredieten (Stb. 1994, 435) opgenomen. Deze AMvB is gebaseerd op de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ. Met het verstrekken van kredieten voor de financiering van onderzoek- en ontwikkelingskosten stimuleert de overheid technologische vernieuwingen. Het gaat hierbij om projecten waarin nieuwe produkten, diensten of produktiewijzen worden ontwikkeld. Terugbetaling van het krediet vindt plaats als de commercialisatie-fase wordt bereikt. De TOK-regeling is in 1995 gee¨valueerd (zie bijlage 4, plannummer 95–3). In hoofdlijnen wordt de regeling als positief beoordeeld. De uit de evaluatie voortvloeiende mogelijke verbeteringen worden momenteel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
101
voorbereid, waarbij ook de in de nota «Kennis in beweging» aangekondigde vergroting van de toegankelijkheid van de TOK voor het MKB wordt meegenomen.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
132 022
132 049
132 063
132 087
132 087
132 087
4 910
Mutatie
– 4 444
Ontwerp-begr. 1996
259 556
111 035
132 488
132 049
132 063
132 087
132 087
132 087
Waarvan te betalen
220 411
100 000
119 529
118 845
118 856
118 879
118 879
118 879 uitgaven
1994
63 835
7 152
70 987
1995
49 449
19 000
17 809
1996
23 241
25 000
23 875
11 884
1997
18 406
18 000
29 939
23 769
11 886
1998
16 120
12 500
23 952
23 769
23 771
11 888
1999
13 331
10 500
17 965
23 769
23 771
23 776
11 888
2000
12 183
7 848
5 989
23 769
23 771
23 776
23 776
11 888
133 000
na 2000
23 846
11 885
35 657
59 439
83 215
106 991
321 033
86 258 84 000 102 000 112 000 125 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
107 277
112 525
115 567
114 768
123 785
141 370
1e suppl. wet 1995
– 5 096
– 7 504
– 4 761
1 323
2 564
– 10 300
– 15 923
– 21 021
– 8 806
– 4 091
– 1 349
1 930
86 258
84 000
102 000
112 000
125 000
133 000
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
70 987
Economische code: 81.1 Functionele code: 11.31
c) De toelichting bij de cijfers De verlaging van de verplichtingenraming 1995 betreft het deels schrappen van de overloop van 1994 naar 1995 om budgettaire knelpunten, die zich bij de begrotingsvoorbereiding 1996 voordeden, te kunnen oplossen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
102
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens TOK Ten behoeve van inzicht in de raming is per type krediet (TOK-groot en TOK-klein) vermeld het verstrekte krediet (K), het aantal gehonoreerde projecten (P) en het gemiddelde per krediet. Bij de kleine TOK bedragen de totale projectkosten maximaal f 25 mln. Indien de totale projectkosten meer dan f 25 mln bedragen is er sprake van grote TOK. (bedragen x f 1 mln) 1993 1994 1995 1996
K
TOK–klein P
K/P
62 65 62 62
70 46 50 50
0,89 1,41 1,24 1,24
Gemiddelde projectomvang bij een kredietpercentage van 40% 155 163 155 155
K
TOK–groot P
K/P
Totaal krediet
72 46 70 70
4 2 4 4
18,00 23,00 17,50 17,50
134 111 132 132
02.10 Innovatiestimuleringsregeling
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden alleen nog gelden geraamd voor de afwikkeling van aanvragen die in het verleden zijn ingediend in het kader van de Subsidieregeling innovatiestimulering 1989. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
480
Ontwerp-begr. 1996
2 148
1 640
480
Waarvan te betalen
894
1 640
480
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
480
Mutatie
480
Ontwerp-begr. 1996
2 054
960
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.31
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
103
02.11 Garanties technologiebeleid
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de garanties geraamd die de Staat afgeeft inzake het technologiebeleid. Momenteel zijn alleen de garanties aan Fokker opgenomen. Uit hoofde van de tot op heden heden afgegeven garanties worden geen uitgaven voorzien. b) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Overzicht risico–ontwikkeling met betrekking tot garantie–overeenkomsten van het Rijk (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Garantieplafond uitst.risico 1 jan. te vervallengar. te verlenen garantie
680 000 391 300 –72 100 119 900
680 000 439 100 –41 075 82 175
680 000 480 200 –176 725 49 000
680 000 352 475 –146 807 0
680 000 205 668 –146 807 0
680 000 132 905 –28 500 0
680 000 104 405 –35 600 0
Uitst. risico 31 dec.
439 100
480 200
352 475
205 668
132 905
104 405
68 805
De garantie op het boedelkrediet van DAF (60 mln) is begin 1995 ingetrokken. 02.12 Technologische infrastructuur
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden gelden geraamd die zijn bedoeld voor de ondersteuning van het ontwikkelen en verspreiden van technologie. Daarbij gaat het om het doen van onderzoeken, het op peil houden van de onderzoeksinfrastructuur, het ondersteunen van projekten met betrekking tot de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt, kennisoverdracht en dergelijke. Technologische vernieuwing De voor dit onderdeel geraamde ruimte is bestemd voor veelal meerjarige activiteiten op het gebied van de technologische vernieuwing. De voornaamste deelgebieden zijn de onderzoeksinfrastructuur, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, kennisoverdracht naar het midden- en kleinbedrijf en de publieksvoorlichting. Hierna wordt kort ingegaan op deze deelgebieden. Een eerste deelgebied betreft het verbeteren van de onderzoeksinfrastructuur. Het interdepartementale programma «Informatietechnologie & Recht» (IT & Recht) is in februari 1995 van start gegaan. Tot en met 1998 is samen met de departementen Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken en Justitie een grootschalig programma opgesteld met de volgende samenhangende activiteiten: wetenschappelijk onderzoek, concrete actie/ontwikkelingswerk en kennisoverdracht. Met het programma worden de aanbevelingen van de commissie Franken in 1991 (rapport Informatietechnologie en Recht) overgenomen om door middel van diverse (onderzoeks)activiteiten aan de kennis en ervaring, benodigd voor een evenwichtige regulering van de ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie, een bijdrage te leveren. Het programma vergt een totale voorziene investering van f 8,2 mln (bijdrage EZ 1995–1998: f 0,75 mln per jaar). Een tweede deelgebied is de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
104
In 1992 heeft EZ de nota «Bedrijfsleven en beroepsonderwijs: nieuwe bondgenoten!» uitgebracht. Daarin staan enkele initiatieven aangekondigd. Een daarvan is het IMPULS-programma. Dit is de sectorale aanpak van de aansluitingsproblematiek tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het Vrijmarkt-programma is de regionale evenknie van IMPULS. De projekten in beide programma’s zullen in 1997 aflopen. Voor een eindevaluatie van deze programma’s (in 1998) is in 1995 een evaluatieplanning en een nulpuntsmeting gestart. Het stimuleren van innovatie in het midden- en kleinbedrijf is een derde deelgebied. Sinds 1 mei 1994 loopt het programma «Kennisdragers in het MKB» (KIM). Het programma heeft een looptijd van drie jaar. In 1996 zal het budget circa f 2 mln bedragen. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemers die een recent afgestudeerde academicus of HBO-er ten behoeve van een innovatietraject voor een jaar een plaats in het bedrijf geven. Hiermee wordt beoogd de overdracht van technologische kennis naar het MKB te stimuleren en het MKB-bedrijf in contact te brengen met hoger opgeleiden. Het programma wordt uitgevoerd door de InnovatieCentra en betreft circa 180 plaatsen. Ten vierde worden uitgaven geraamd in het kader van de publieksvoorlichting. Het gaat om f 2,5 mln ten behoeve van de Stichting voor Publieksvoorlichting over Wetenschap en Techniek. De activiteiten van de Stichting voor Publieksvoorlichting over Wetenschap en Techniek zullen in het voorjaar 1997 worden gee¨valueerd. Darnaast worden enkele andere projekten ondersteund, zoals de jaarlijkse Wetenschap en TechniekWeek (f 0,75 mln). Verder worden in het programma technologie en samenleving interdepartementale projekten uitgevoerd met als centrale doelstellingen: – effectiever opereren van de publieke sector bij het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken door beter gebruik te maken van (nieuwe) technologie; – vergroten van de kansen van het bedrijfsleven op (semi-publieke) markten; – betere integratie van technologie in de samenleving. Voorbeelden hiervan zijn vrouwen en technologie, ouderentechnologie en technologie in de maatschappelijke aandachtsgebieden criminaliteit en milieu. Per project is circa f 0,5 mln per jaar beschikbaar. Tenslotte is bij dit onderdeel ondergebracht de financiering van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT). Voor een evaluatie van de AWT zie bijlage 4, plannummer 94–11. Ook wordt een bijdrage gegeven aan het materialenonderzoek (samen met OC&W en NWO).
Onderzoek en voorlichting ten behoeve van technologiebeleid Het betreft onderzoeken en voorlichtingsprojekten in het kader van het technologiebeleid. De belangrijkste thema’s zijn: – beleidsstudies technologie/economie; – internationale studies zoals internationale beleidsvergelijking en internationaal indicatorenonderzoek; – voor- en evaluatiestudies ten behoeve van Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s (IOP’s); – technologieverkenningen. Stichting Technische Wetenschappen De Stichting Technische Wetenschappen stimuleert technisch onderzoek en koppelt dit aan de gebruikerswaarde van fundamenteel onderzoek. Daarbij ontstaan netwerken van kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
105
STW krijgt via programmafinanciering een subsidie van EZ. De EZ-bijdrage in de totale begroting van STW is circa 39%. Het NWO subsidieert het overige deel van de STW-begroting. In de brief aan de Kamer over de evaluatie van de STW (Kamerstukken II 1992/93, 22 800-XIII, nr. 56) is aangekondigd dat verdere uitwerking zal worden gegeven aan stroomlijning van de financie¨le en bestuurlijke relatie met NWO en STW. Voor 1995 is de subsidieroute ongewijzigd gebleven.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
38 379
41 494
41 313
41 438
42 438
42 438
1 579
– 2 983
– 1 470
– 1 470
– 510
– 510
208
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
49 883
30 842
40 166
38 511
39 843
39 968
41 928
41 928
Waarvan te betalen
47 282
29 774
35 803
37 408
38 636
38 755
40 604
40 604 uitgaven
1994
8 464
4 948
1995
13 284
7 059
3 467
1996
9 093
5 955
7 544
2 930
1997
7 785
5 955
7 024
5 515
3 182
1998
4 522
5 857
7 213
7 645
5 856
3 199
1999
4 056
7 055
8 483
7 924
5 886
3 502
2000
78
2 800
7 835
8 729
7 948
6 358
3 502
37 250
700
5 000
12 945
21 722
30 744
37 102
108 213
na 2000
13 412 23 810 25 522 29 461 34 292 36 906
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
24 063
26 757
29 960
34 342
34 602
38 880
– 253
147
– 53
– 53
– 51
– 1 382
– 446
3
2 355
– 1 630
25 522
29 461
34 292
36 906
37 250
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
13 412
23 810
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
106
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Technol. vernieuwing 020 Onderz. technologiebeleid 030 STW
30 842
19 058 4 108 17 000
14 911 3 600 20 000
13 412
23 073 737
22 680 2 142 700
31.3 12.1 31.3
11.7 11.0 11.31
Totaal art 0212
30 842
40 166
38 511
13 412
23 810
25 522
c) De toelichting bij de cijfers Betreft een bijdrage van circa f 1,5 mln aan het Science & Technology Centre te Amsterdam. Daarnaast wordt er van dit artikel een bijdrage geleverd aan de invulling van efficiencykortingen uit het regeerakkoord (f 0,51 mln per jaar vanaf 1996). Tenslotte wordt er een bijdrage geleverd aan de instrumenten die worden gepresenteerd in de nota «Werk door Ondernemen» die deze zomer naar de Kamer is verzonden (f 2,473 mln in 1996 en f 0,96 mln in 1997 en 1998). 02.13 Projecten gefinancierd uit het Fonds economische structuurversterking
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In 1993 is het voorstel tot instelling van het Fonds economische structuurversterking (Fes) ingediend (Kamerstukken II 1993/94, 23 400-G, nrs. 1 en 2). In mei 1994, toen het vorige kabinet demissionair was, is het voorstel door de Eerste Kamer controversieel verklaard. Het huidige kabinet heeft inmiddels een voorstel tot aanpassing van het aanvankelijke voorstel ingediend. Zie voor meer informatie de ontwerp-begroting 1996 van het Fes. Vanuit het Fes worden onder meer de projecten die deel uitmaken van de zogenaamde Investeringsimpuls 1994 (mede-) gefinancierd. De Investeringsimpuls heeft tot doel de economische structuur van Nederland te versterken. Hierbij bestaan drie aandachtsvelden, te weten verkeer & vervoer, kennisinfrastructuur en bodemsanering. EZ geeft uitvoering aan de projecten NOBIS (Nederlands Onderzoeksprogramma Biotechnologische In-situ Sanering) en HPCN (High Performance Computing and Networking, zie Kamerstukken II 1993/94, 22 512, nr. 7). De totale bijdrage uit het Fes aan deze projecten bedraagt f 60 mln. Met het project NOBIS wordt een concrete en blijvende versterking van de kennisinfrastructuur beoogd op het gebied van biotechnologische in situ-technieken voor de reiniging van verontreinigd(e) grond, grondwater, slib en/of steenachtige reststoffen in een geı¨soleerde omgeving in Nederland. Daarbij zal door publiek-private samenwerking tussen onderzoeksinstellingen, ingenieursbureaus, reinigingsbedrijven, produktiebedrijven en regionale en nationale overheden de kennisoverdracht naar en applicatie van kennis door partners en derden worden bevorderd. Met het HPCN-project wordt gestreefd naar het selectief stimuleren en versterken van reeds aanwezige onderzoekskernen op het gebied van parallelle computertechnologie en netwerken op terreinen die economisch voor Nederland van belang zijn. Intensieve samenwerking tussen bedrijfsleven en wetenschap staat voorop. Doelstelling van deze samenwerking is op basis van een meer bedrijfsgerichte kennisinfrastructuur het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
107
voor bedrijven, zowel in de toepassings- als in de IT-sfeer, mogelijk te maken in te spelen op nieuwe markten die zich openen voor HPCN.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
58 667
Mutatie
41
Ontwerp-begr. 1996
1 333
58 708
Waarvan te betalen
1 292
58 708
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
Ontwerp-begr. 1995
14 000
17 000
5 000
11 000
1e suppl. wet 1995
12 432 – 12 207
– 204
9 300
1 840
1 271
14 225
16 796
14 300
12 840
1 271
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
568
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.9
c) De toelichting bij de cijfers Op de verplichtingen 1993 is f 41 000 niet tot betaling gekomen. De projecten zijn reeds afgesloten. Het bedrag wordt derhalve toegevoegd aan het verplichtingenbudget 1995, zodat het totale budget f 60 mln blijft. De uitgaven voor de projecten NOBIS en HPCN zullen later plaatsvinden dan oorspronkelijk was geraamd. Artikel 02.14 Gelden uit prioriteitencluster III
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het betreft de gelden die uit prioriteitencluster III toegevoegd zijn aan de EZ-begroting. Zoals aangegeven in de inleiding van de artikelsgewijze toelichting worden deze gelden gebruikt voor initiatieven die beschreven zijn in de nota «Kennis in beweging». De op artikel 02.14 geraamde gelden zijn bestemd voor de initiatieven Topinstituten en Elektronische snelwegen. De voornemens met betrekking tot de Topinstituten worden op dit moment nader uitgewerkt in overleg met het bedrijfsleven. Begin 1996 zal het kabinet voorstellen indienen voor een beperkt aantal te realiseren Topinstituten. Het bedrijfsleven zal aan deze Topinstituten in financie¨le zin, maar ook in bestuurlijke zin moeten bijdragen. De overheid zal de Topinstituten ondersteunen middels een langdurige basisfinanciering. Hiervoor is structureel f 55 mln geoormerkt. De tranche 1996 bedraagt f 10 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
108
Eind 1994 is het Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen opgesteld (Kamerstukken II 1994/95, 23 900, nr. 20). De overheid streeft er in dit kader naar de marktwerking in de media- en telecomsector te vergroten. Daarnaast zal de overheid door middel van het stimuleren van initiatieven in de markt en projecten in de openbare sector de ontwikkeling en het gebruik van elektronische snelwegen bevorderen. Voor de uitvoering van dit beleid is structureel f 70 miljoen geoormerkt. De tranche 1996 bedraagt f 5 mln.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
15 000
15 000
15 000
15 000
15 000
Ontwerp-begr. 1996
15 000
15 000
15 000
15 000
15 000
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie
75 000
Ontwerp-begr. 1996
75 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.7
c) De toelichting bij de cijfers De gelden voor de prioriteitenclusters (zie inleiding van de artikelsgewijze toelichting) zijn meerjarig geparkeerd op de aanvullende post «Nader te bepalen/nader te verdelen» van de rijksbegroting. Ten laste van deze aanvullende post is een structureel bedrag van f 15 mln toegevoegd aan de EZ-begroting ter financiering van de initiatieven Topinstituten en Elektronische snelweg uit de nota «Kennis in beweging». Voor beide posten geldt dat de voornemens nog nader uitgewerkt worden. Mogelijkerwijs leidt deze nadere uitwerking tot de wenselijkheid om de op artikel 02.14 geraamde gelden op een later moment toe te voegen aan andere artikelen van hoofdbeleidsterrein 2, en/of tot een andere fasering van de beschikbare verplichtingenruimte. Vooralsnog is er in de raming vanuit gegaan dat in 1996 een verplichtingenbedrag van f 75 mln benut zal worden. Eventuele wijzigingsvoorstellen zullen verwerkt worden in (suppletore) begrotingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
109
03.00 INDUSTRIE- EN DIENSTENBELEID Het voornaamste bestanddeel van dit hoofdbeleidsterrein is het financie¨le instrumentarium ten dienste van het industriebeleid, voor zover dit niet primair technologisch is georie¨nteerd. De belangrijkste onderdelen zijn de Besluiten subsidies toeleveren en uitbesteden, Zeescheepsnieuwbouw en de Garantieregeling particuliere participatiemaatschappijen 1991. Een deel van het EZ-instrumentarium ter uitvoering van het dienstenbeleid is opgenomen binnen dit hoofdbeleidsterrein, namelijk op onderdeel Branchestructuurversterking en onderdeel Stimulering commercie¨le dienstensector van artikel 03.03 Versterking economische structuur. 03.01 Crisisbeheersing
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het crisisbeheersingsbeleid beoogt de instandhouding van vitale goederenstromen en diensten in buitengewone omstandigheden. Dit brengt (deels jaarlijks terugkerende) lasten mee, verband houdende met de crisisorganisatie (telecommunicatievoorzieningen, oefeningen, vacatiegelden en dergelijken) en het crisisinstrumentarium (waaronder het distributiesysteem). In het kader van de herijking van het distributiesysteem is een project gestart om de gemeenten te voorzien van software, die hen in staat stelt de omvangrijke administratieve handelingen bij een uitreiking van distributiebonnen binnen een kort tijdsbestek uit te voeren. Ten behoeve van het selecteren van rechthebbenden zal deze software worden aangesloten op de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) en het registratiesysteem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Het EZ-crisisbeheersingsbeleid levert een substantie¨le bijdrage aan het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken geleide interdepartementale project Crisisbeheersing en de daaronder ressorterende deelprojecten. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Ontwerp-begr. 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
679
659
659
659
659
659
659
659
659
659
659
2 750 103
552
3 429
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
368
1995
1996
1997
1998
1999
2000
296
498
696
665
659
659
2 060
690
58
36
167
198
2 414
1 224
863
863
659
659
Economische code: 12.1 Functionele code: 03.5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
110
03.03 Versterking economische structuur
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn middelen geraamd ten behoeve van het op de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ gebaseerde Besluit subsidies toeleveren en uitbesteden (T&U) (Stb. 1994, nr. 433), alsmede de onderdelen Branchestructuurversterking en Stimulering commercie¨le dienstensector. Daarnaast zijn op dit artikel middelen geraamd voor de financiering van studies, voorbereiding en uitvoering van het industriebeleid (niet-programmatisch deel). Vernieuwingsprogramma’s industrie Het programma Toeleveren en Uitbesteden beoogt de internationale marktpositie van Nederlandse toeleveranciers te versterken door samenwerkingsprojecten te bevorderen en te ondersteunen. Toeleveranciers en uitbesteders worden aangemoedigd om research en ontwikkeling van nieuwe produkten en produktiesystemen gezamenlijk op te pakken (co-designership). Onderdeel van het programma is het Besluit subsidies toeleveren en uitbesteden, waarin is aangekondigd dat de nieuwe opzet van het T&U-programma tot en met 1996 wordt verlengd. Van jaar tot jaar wordt besloten over het in te zetten bedrag. Ook worden jaarlijks de ProductMarkt-Combinaties (PMC’s) bekend gemaakt waarop het subsidiebesluit van toepassing is. Voor 1995 is een verplichtingenbudget van f 7,5 mln geraamd, waarvan f 0,8 mln voor de PMC vliegtuigindustrie. Er werden voor 1995 negen PMC’s aangewezen. De PMC-vliegtuigindustrie wordt door het NIVR uitgevoerd. De overige door Senter. Vanaf 1997 zal T&U onderdeel uitmaken van de nieuwe samenwerkingsfaciliteit, zoals in de nota «Kennis in beweging» is aangegeven. Niet-programmatisch deel versterking structuur industrie en diensten Binnen het niet-programmatische deel van dit artikel worden uitgaven geraamd voor projecten waarbij groepen van bedrijven samen met EZ onderzoek doen om te bezien hoe kan worden ingespeeld op de geboden kansen en hoe voorziene knelpunten kunnen worden weggenomen. Daarbij moet worden gedacht aan onderwerpen als cursusontwikkeling, het ontwikkelen van instrumenten voor de bedrijfsvoering, voorlichting, externe advisering en het uitdragen van onderzoeksresultaten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een e´e´nmalige bijdrage te geven voor aanloopfinanciering van instituten. Stimulering van onderzoek bij individuele bedrijven is hierbij nadrukkelijk uitgesloten. Branchestructuurversterking De thema’s zijn voor 1996: technologische vernieuwing, milieu, internationalisering en winkelcriminaliteit. Vanaf 1996 is er f 1,4 mln beschikbaar. Stimulering commercie¨le dienstensector Het betreft beleidsonderbouwend onderzoek en aanverwante activiteiten, zoals het op brede schaal bekend maken van onderzoeksresultaten of andere beleidsinspanningen. Thema’s waarop het beleidsonderbouwend onderzoek zich in 1996 zal richten, zijn onder meer distributie, internationale concurrentie, innovatie en versterking kennisinfrastructuur. Het geraamde budget in 1996 is circa f 1,7 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
111
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
16 674
18 312
20 450
20 946
20 946
20 946
1e suppl. wet 1995
– 1 101 – 691
– 7 368
– 7 368
– 7 368
– 7 368
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
97 918
13 181
15 573
17 621
13 082
13 578
13 578
13 578
Waarvan te betalen
91 927
12 047
14 683
16 162
12 256
12 702
12 702
12 702 uitgaven
1994
23 362
3 521
1995
19 005
4 029
2 188
1996
15 831
2 072
5 051
2 407
1997
12 852
1 789
3 367
4 291
1 817
1998
9 950
636
2 696
4 056
3 536
1 883
1999
4 771
1 381
3 443
3 084
3 626
1 883
2000
6 027
1 965
2 453
3 195
3 626
1 883
19 149
1 366
3 998
7 193
10 819
23 505
na 2000
26 883 25 222
129
25 361 24 116 22 757 18 188
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
22 120
27 541
26 980
27 663
18 051
18 888
723
– 481
– 481
– 416
3 102
– 2 903
– 2 383
– 4 425
553
261
25 222
25 361
24 116
22 757
18 188
19 149
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
26 883
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
112
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 040 050 060 904 964
Verplichtingen
Vernieuwingsprogramma’s Toeleveren en uitbesteden Branche struct verb MKB Stim. comm. dienstsector Versterking structuur Bevorder. structuurverst.
Totaal art 0303
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
6 659 6 522
5 518 6 700 1 540 1 815
7 857 6 700 1 386 1 678
16 153 4 961
174 5 595
5 525 6 089 308 183 114 13 003
5 581 6 089 1 200 1 075 10 10 875
31.3 31.3 31.3 41.4 51.1 51.1
11.3 11.3 11.4 11.4 11.3 11.3
26 883
25 222
25 361
13 181
15 573
17 621
c) De toelichting bij de cijfers Als bijdrage aan de invulling van de efficiencytaakstellingen uit het regeerakkoord van het Kabinet Kok is de verplichtingenraming gekort met circa f 0,7 mln meerjarig vanaf 1996. Tevens is een verlaging van f 6,7 mln meerjarig vanaf 1997 verwerkt die voortvloeit uit de herschikking van het technologie-instrumentarium zoals dat is verwoord in de nota «Kennis in beweging». Zie voor een totaaloverzicht van de hiermee samenhangende mutaties de toelichting bij artikel 02.02. 03.04 Industrie¨le promotie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn gelden geraamd ten behoeve van de promotie van Nederland als investeringsland. De activiteiten op dit terrein worden onder meer uitgevoerd door het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland (CBIN). Voor het promoten van Nederland als investeringsland maakt CBIN gebruik van voorlichting, bedrijfsbezoeken, bemiddelen en dergelijke. Er zijn posten in de Verenigde Staten (New York, Chicago, San Mateo), Japan (Tokyo), Korea (Seoel) en Taiwan (Taipei). Met ingang van 1996 zal een nieuwe post in Singapore actief worden. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
14 093
14 093
14 093
14 093
14 093
14 093
415
415
415
415
415
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
5 559
13 238
14 093
14 508
14 508
14 508
14 508
14 508
Waarvan te betalen
5 290
13 064
14 093
14 508
14 508
14 508
14 508
14 508
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
113
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
13 695
14 058
14 093
14 093
14 093
14 093
– 817
– 185
415
415
415
13 241
13 908
14 508
14 508
14 508
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
14 072
13 695
Economische code: 12.1 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers Voorgesteld wordt een meerjarige compensatie met ingang van 1996 ten laste van artikel 02.02 van f 0,4 mln. Het genoemde bedrag zal worden ingezet voor een post van het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland die is gevestigd in Singapore. d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens De opgenomen gegevens over de verplichtingenbudgetten per vestiging beogen het inzicht in de raming te vergroten.
Artikelonderdeel
Werving USA Werving Japan Werving Korea Werving Taiwan Werving Singapore Werving Europa Adviezen werkzaam. derden Totaal
Aantal posten
3 1 1 1 1 – –
Verplichtingen
gemiddeld per post in 1996
1994 5 625 1 932 525 1 110
1995 6 000 2 032 485 1 150
2 879
3 310 1 167
1996 6 000 2 032 400 1 150 500 3 310 1 316
13 238
14 093
14 508
2 000 2 032 400 1 150 500 – –
03.05 Steun scheepsbouw
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn middelen geraamd ten behoeve van het Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 1994 (Stb. 1994, 437) en 1995 (Stb. 1995, 309). In het kader van de zevende richtlijn met betrekking tot de steun aan de scheepsbouw stelt de Europese Commissie jaarlijks de steunplafonds vast. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen grote (vanaf f 10 mln ecu) en kleine schepen. Voor grote schepen mag maximaal 13% steun worden verleend en voor kleine schepen is het plafond 9%. Nederland blijft onder deze maxima (respectievelijk 8,5% en 4,5%). In juli 1994 is er in OESO-kader een principe akkoord bereikt over de wereldwijde afbouw van de scheepsbouwsteun. Overeengekomen werd dat vanaf 1-1-1996 geen scheepsbouwsteun meer zal worden verstrekt. Voor ultimo 1995 toegezegde steun kan nog wel tot uiterlijk 31-12-1998 worden betaald. In het licht van dit OESO-akkoord is de bestaande subsidieregeling nog met 1 jaar verlengd. Hiertoe is binnen het totaal van de EZ-begroting voor 1995 een bedrag van f 40 mln vrijgemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
114
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
40 000
Ontwerp-begr. 1996
32 467
40 000
40 000
Waarvan te betalen
30 002
39 922
40 000 uitgaven
1994
18 658
27 132
45 790
1995
5 631
10 385
30 000
46 016
1996
5 398
2 205
10 000
17 603
1997
200
200
1998
110
110
1999
5
5
400
2000 na 2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
Ontwerp-begr. 1995
16 016
4 490
2000
1e suppl. wet 1995
30 000
10 000
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
45 790
46 016
1998
1999
3 113
– 1 600
110
5
17 603
400
110
5
2000
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
1995
010 Steun scheepsbouwindustr. 030 NESEC 909 Rente-overbr.scheepsbw.
40 000
40 000
Totaal art 0305
40 000
40 000
1996
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
38 077 5 000 2 713
44 916
17 054
1 100
549
31.1 31.1 31.1
11.3 11.3 11.3
45 790
46 016
17 603
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
115
03.06 Herstelfinanciering en steun aan individuele bedrijven
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De op deze post geraamde ruimte dient ter financiering van de kosten die de Nationale Investeringsbank (NIB) EZ in rekening brengt voor het beheer van de kredietportefeuille, alsmede de beheerskosten van de Stichting Aandelen NedCar. De opbrengsten uit deze portefeuille worden verantwoord op ontvangstenartikel 03.03 Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
100
1e suppl. wet 1995
600
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
195
700
1996
1997
1998
1999
2000
213
213
203
176
150
50
50
50
50
50
263
263
253
226
200
1996
1997
1998
1999
2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
100
1e suppl. wet 1995
600
213
213
203
176
150
27
50
50
50
50
50
727
263
263
253
226
200
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
168
Economische code: 12.1 Functionele code: 11.7
c) De toelichting bij de cijfers Voorgesteld wordt de raming met f 50 000,- te verhogen ter financiering van de beheerskosten uit de portefeuille van uit het verleden stammende kredieten die door de NIB worden beheerd. Deze middelen zijn binnen de EZ-begroting vrijgemaakt. Het betreft hier een aanvulling op het bedrag dat bij eerste suppletore begroting reeds is verwerkt (Kamerstukken II 1994/95, 24 191, nr. 2, blz. 11). 03.08 Bijdrage auto-ontwikkeling NedCar B.V.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Als onderdeel van de overeenkomst tussen de Staat, Volvo Car Corporation (Zweden) en Mitsubishi Motors Corporation (Japan) is bepaald dat ieder van de drie partijen in de periode tot en met 1996 f 700 mln beschikbaar stelt aan Nedcar B.V. voor de ontwikkeling van nieuwe personenauto’s van het merk Volvo en Mitsubishi. De financiering van de f 700 mln door de Staat geschiedt via de Stichting NedCar Projectfinanciering primair uit royalty-afdrachten door NedCar uit hoofde van de verkoop van de Volvo 400. Ter aanvulling van deze royalties is f 241,7 mln in 1996 op de EZ-begroting beschikbaar voor de financiering
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
116
van de f 700 mln. In de periode tot 1996 wordt deze f 241,7 mln gebruikt om een lening van de Stichting te garanderen, waaruit de betalingen aan NedCar gefinancierd worden.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
10 000
Ontwerp-begr. 1996
466 715
10 000
Waarvan te betalen
241 715
10 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
1996 241 715
1e suppl. wet 1995
10 000
Ontwerp-begr. 1996
10 000
241 715
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.3
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens
Garantietabel (x f 1 000)
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Garantieplafond
466 714
466 714
366 714
326 714
85 000
85 000
85 000
uitst.risico 1 jan
427 691
366 714
326 714
85 000
85 000
85 000
85 000
te vervallen garanties
– 100 000
– 40 000
– 241 714
0
0
0
0
te verlenen garanties
39 023
0
0
0
0
0
0
366 714
326 714
85 000
85 000
85 000
85 000
85 000
uitst. risico 31 dec
03.09 Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de uitgaven geraamd van de garanties die uit hoofde van het op de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ gebaseerde Besluit Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen (PPM) (Stb. 1994, 318) worden verstrekt. De garantieregeling PPM ondersteunt het verstrekken van risicodragend vermogen door erkende PPM’s aan ondernemingen in het MKB. De PPM-regeling is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
117
in 1993 gee¨valueerd (evaluatie 93–1, zie Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 3, blz. 45). Op grond van deze evaluatie is besloten de regeling na 1995 niet te continueren.
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
50 000
Mutatie
– 35 000
Ontwerp-begr. 1996
32 550
13 612
15 000
Waarvan te betalen
11 063
6 444
6 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
3 797
1995
1996
1997
1998
1999
2000
4 865
9 655
8 407
7 840
2 940
1 340
– 1 361
– 4 955
– 4 507
– 4 040
– 1 640
– 514
3 504
4 700
3 900
3 800
1 300
826
Economische code: 51.2 Functionele code: 11.4
c) De toelichting bij de cijfers In voorgaande jaren is gebleken dat de verplichtingenrealisatie op dit artikel achterblijft bij de oorspronkelijke raming. In 1993 en 1994 was de realisatie respectievelijk f 17,5 mln en f 13,6 mln. Voorgesteld wordt de verplichtingenraming 1995 bij te stellen tot f 15 mln en de bijbehorende meerjarige uitgavendekking elders binnen de EZ-begroting in te zetten. d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Garantietabel (x f 1 000)
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Garantieplafond uitst.risico 1 jan
32 884
41 568
46 568
30 568
16 000
11 000
6 000
te vervallen garanties
– 4 887
– 10 000
– 12 000
– 14 568
– 5 000
– 5 000
– 5 000
te verlenen garanties
13 611
15 000
0
0
0
0
0
uitst. risico 31 dec
41 568
46 568
34 568
16 000
11 000
6 000
1 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
118
03.12 Bijdrage aan de Industriefaciliteit
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In samenwerking met banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen is door de Staat in 1993 het initiatief genomen tot de oprichting van de Industriefaciliteit. Het doel van deze faciliteit is het voor middelgrote en grotere ondernemingen gemakkelijker maken om ondernemingsfinanciering te vinden voor investeringen in hoogwaardige produktieprocessen en in onderzoek en ontwikkeling. Het gaat hierbij om ondernemingen die voor de Nederlandse economische structuur van grote betekenis zijn. De Industriefaciliteit verstrekt op marktconforme basis risicodragend vermogen aan gezonde en goed geleide ondernemingen die onvoldoende mogelijkheden hebben om op aanvaardbare voorwaarden via de markt de benodigde financiering aan te trekken. De Industriefaciliteit loopt in beginsel tot aan begin 1999. Zie nadere informatie omtrent dit instrument Kamerstukken II 1993/94, 23 474, nrs. 85 en 1. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1997
1998
1999
2000
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
10 000
10 000
5 000
5 000
Mutatie
– 5 000
– 5 000
5 000
5 000
10 000
5 000
5 000
10 000
10 000
10 000
Ontwerp-begr. 1995
130 000
Ontwerp-begr. 1996
130 000
Waarvan te betalen
40 000
1995
1996
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1996
Economische code: 81.4 Functionele code: 11.3
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens garantietabel (x f 1 000)
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Garantieplafond
130 000
130 000
130 000
130 000
130 000
130 000
130 000
uitst.risico 1 jan
0
0
0
60 000
130 000
110 000
90 000
te vervallen garanties
0
0
0
0
– 20 000
– 20 000
– 20 000
te verlenen garanties
0
0
60 000
70 000
0
0
0
uitst. risico 31 dec
0
0
60 000
130 000
110 000
90 000
70 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
119
03.13 Bijdrage aan Hoogovens
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven van de Staat aan Hoogovens geraamd. In het kader van de co-finaniering van de EGKSsteun met betrekking tot de onderdelen «werkloosheid» en «vervroegde uittreding» van Hoogovensmedewerkers (periode 1992/1993) heeft EZ in 1994 een bijdrage toegezegd van f 12,5 mln aan Hoogovens. Deze nationale bijdrage is een aanvulling die om in aanmerking te komen voor EGKS-steun. In 1995 wordt nog f 1,9 mln daarvan betaald. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
12 500
Ontwerp-begr. 1996
12 500
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1 850 10 650
1 850
Economische code: 81.4 Functionele code: 11.3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
120
04.00 REGIONAAL BELEID De doelstelling van de inzet van middelen ten behoeve van het regionaal beleid is verwoord in de nota «Ruimte voor regio’s». Daarin wordt voor de jaren 1995–2000 het ruimtelijk-economisch beleid van het Rijk weergegeven. De nadruk ligt hierbij een zo evenwichtig mogelijke verdeling van de economie over het land, de ruimtelijke inpassing van de economie naast andere activiteiten en de verbetering van de infrastructuur. Per 1996 wordt een nieuw instrument, de Stimuleringsregeling Ruimte voor Economische Activiteiten, in het leven geroepen. Deze regeling gaat het huidige Bedrijfsomgevingsbeleid vervangen. De doelstelling is zorg te dragen voor een tijdige beschikbaarheid van voldoende bedrijfslocaties van de juiste kwaliteit (zie ook paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting). De belangrijkste wijzigingen in dit deel van de begroting hebben betrekking op de cofinanciering van EFRO-middelen. Hiertoe zijn bedragen vrijgemaakt ten behoeve van artikel 04.09, onderdeel EFRO-cofinanciering. Het gaat hierbij om de aanwending van gerealiseerde ontvangstenposten en verschuivingen in de tijd. 04.01 Bijdrage ten behoeve van regionale ontwikkelingsmaatschappijen en overige
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel bevat de ramingen voor de bijdragen aan de vijf regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Er zijn drie categoriee¨n van bijdragen, te weten bijdragen voor: – de kosten van de afwikkeling van het oude regime van de financieringsbedrijven van de ROM’s; dit zijn betalingen van rente en aflossing op de leningen die de Staat van de ROM’s heeft overgenomen; – uitgaven uit hoofde van het nieuwe regime van de financieringsbedrijven, te weten deelname van de Staat in het aandelenvermogen van de ROM’s; – de apparaatskosten van de ROM’s. De modaliteiten van de bijdragen inzake het oude en het nieuwe regime van het financieringsbedrijf liggen vast in de contracten die de Staat met de individuele ROM’s heeft afgesloten. Voor vergoeding van de apparaatskosten van de ROM’s is in de begroting 1996 een verplichtingenbedrag van f 14,2 mln geraamd. Op basis van de in 1992 uitgevoerde evaluatie wordt de bijdrage aan de ROM’s geleidelijk afgebouwd (Kamerstukken II 1992/93, 21 571, nr. 9, en bijlage 4, 1992–1, 1992–2). Voor de NOM wordt de bijdrage geleidelijk teruggebracht tot 60% van het exploitatietekort. De bijdrage aan de overige ROM’s wordt teruggebracht tot circa 33%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
121
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
15 932
14 383
12 833
11 285
11 285
11 285
Ontwerp-begr. 1996
140 685
17 485
15 932
14 383
12 833
11 285
11 285
11 285
Waarvan te betalen
133 177
17 484
15 932
14 383
12 833
11 285
11 285
11 285 uitgaven
1994
22 286
13 964
1995
12 942
3 520
1996
18 413
1997
14 005
1998
21 855
1999
34 128
2000
9 548
36 250 12 774 3 158
29 236 11 504 2 879
33 075 10 265 2 568
27 149 9 052 2 233
33 475 9 052 2 233
na 2000
45 413 9 052
20 833
2 233
2 233
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
35 539
37 857
33 148
31 023
32 413
11 285
Mutatie
– 6 303
– 4 782
– 5 999
2 452
13 000
9 548
29 236
33 075
27 149
33 475
45 413
20 833
Ontwerp-begr. 1996
36 250
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
122
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 020 110 210 310 410 610 720 730 731 750 760 761
Verplichtingen
NOM apparaatskosten Leningen NOM tbv app kstn LIOF app. kosten OOM app. kosten GOM app. kosten BOM app . kosten medewerk. overige inst. NOM fin. bedr. oud LIOF fin. bedr. oud LIOF fin. bedr. nieuw GOM fin. bedr. oud BOM fin. bedr. oud BOM fin. bedr. nieuw
Totaal art 0401
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
5 697
5 446
5 196
6 124
5 247
5 281 2 521 1 387 2 436 162
4 625 2 293 1 258 2 151 159
3 970 2 064 1 129 1 866 158
5 357 2 567 1 413 2 447 137 12 254 1 456
7 695 220 4 756 2 338 1 282 2 207 216 9 968 223
31.3 81.2 31.3 31.3 31.3 31.3 43.4 51.3 51.3 81.5 51.3 51.3 81.5
11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3 11.3
657 3 838
1
331
4 101 2 110 1 155 1 923 126 6 712 2 500 3 951 5 250
17 485
15 932
14 383
36 250
29 236
33 075
c) De toelichting bij de cijfers De uitgaven kennen een verlaging in de jaren 1995–1997 omdat een storting in het aandelenkapitaal van de ROM’s de eerstkomende jaren niet noodzakelijk lijkt. 04.04 Voorwaardenscheppend beleid
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De op dit artikel geraamde uitgaven zijn voornamelijk bestemd voor de financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit het tot en met 1988 gevoerde infrastructuurbeleid. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 Ontwerp-begr. 1996
24 317
Waarvan te betalen
21 152
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
4 370
4 746
3 506
3 054
2 294
2 500
7 800
5 800
2 500
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
682
4 370
Economische code: 63.1 Functionele code: 11.0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
123
04.05 Structuurversterkende projekten in het kader van de BRT-compensatie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Als compensatie voor het afschaffen van de Bijzondere Regionale Toeslag in de WIR is in 1984 e´e´nmalig een bedrag van f 250 mln vrijgemaakt. Tot en met 1992 is voor een bedrag van f 236 mln aan verplichtingen aangegaan. In de Slotwet 1991 (Kamerstukken II 1991/92, 22 755, nr. 1) is een overzicht opgenomen van de besteding van de f 236 mln. De nu nog resterende verplichtingenbedragen zijn bedoeld voor de verlenging van de start- en landingsbaan op vliegveld Eelde. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
Ontwerp-begr. 1995 Ontwerp-begr. 1996
1996
1997
1998
1999
2000
14 035 92 993
14 035 uitgaven
1994
15 480
15 480
1995
5 811
5 811
1996
15 000
15 000
1997
9 491
3 509
13 000
1998
9 491
3 509
13 000
1999
28 491
3 509
32 000
2000
8 492
3 508
12 000
na 2000
737
737
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
15 291
15 237
13 474
13 509
32 009
3 508
Mutatie
– 9 480
– 237
– 474
– 509
–9
8 492
5 811
15 000
13 000
13 000
32 000
12 000
Ontwerp-begr. 1996
15 480
Economische code: 63.11 Functionele code: 11.0
c) De toelichting bij de cijfers De verwachting bestaat dat in 1995 slechts een beperkt deel van de oorspronkelijke raming nodig zal zijn voor de uitgaven omdat met name de uitvoering van het project Beek trager verloopt dan was voorzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
124
04.06 Projekten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn betalingen geraamd aan lagere overheden die voortvloeien uit bijdragen die vo´o´r 1991 zijn toegekend uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). De gelden die Nederland ontvangt uit hoofde van de EFRO-bijdragen van vo´o´r 1991 zijn geraamd op het ontvangstenartikel 04.02 Uitkeringen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 Ontwerp-begr. 1996
93 350
Waarvan te betalen
24 535
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
8 359
1995
1996
1997
1998
30 153
16 504
13 000
7 500
– 13 977
– 16 504
– 13 000
– 7 500
16 176
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
010 110 310 900
add. proj. infra-struct. decl/add proj infrastruc buiten quotum gelden oude verplichtingen
Totaal art 0406
1995
1996
Uitgaven 1994
1995
404
273 9 500 3 200 3 203
8 359
16 176
7 955
1996
Codering Econ.
Funct.
63.21 63.21 63.2 63.21
11.0 11.0 11.0 11.0
c) De toelichting bij de cijfers De wens bestaat om een rechtstreekse financie¨le relatie tussen Brussel en de regio’s te leggen. Voorwaarde hiervoor is dat de verantwoordelijkheid voor het dagelijkse beheer van de uitvoering van het EFRO gelegd wordt bij het provinciaal bestuur van de betrokken regio’s. Hierdoor zullen met ingang van 1996 de uitgaven (en ontvangsten op artikel 04.02) niet meer via de begroting van EZ worden geraamd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
125
04.08 Bevordering regionale bedrijfsinvesteringen
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De op dit artikel geraamde gelden dienen ter stimulering van bedrijfsmatige investeringen in regionale steungebieden. Een deel van het instrumentarium (de IPR) wordt centraal uitgevoerd door EZ, een ander deel decentraal door het Samenwerkingsverband Noord Nederland voor de drie noordelijke provincies gezamenlijk. Uitvoering van het centrale deel geschiedt, krachtens de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ, op basis van het «Besluit subsidies regionale investeringsprojekten» (zie voor de jaren 1995 en later Stb. 1995, 214). Het besluit is bedoeld voor de provincies Friesland, Groningen en Drenthe (Eelde, Hoogeveen en Corop Zuid-Oost Drenthe). De IPR wordt in het Noorden met goedkeuring van de Europese Commissie tot en met 1999 voortgezet. Daarnaast heeft het besluit betrekking op vestigings- en uitbreidingsprojekten (binnen vijf jaar) in de regio’s Twente en delen van Zuid-Limburg, voorzover het projekten betreft met een subsidiabele omvang van tenminste f 30 mln en voorzover van bijzonder belang voor de regionale ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van de IPR in Twente en delen van Zuid-Limburg wordt voor de jaren 1995–1996 gehandhaafd. Het centrale deel van de IPR is onderwerp geweest van een evaluatie in 1994 (zie ook: bijlage 4, nr. 1994–33). De financie¨le relatie tussen de provincies Groningen, Friesland en Drenthe enerzijds en EZ anderzijds, in verband met de uitvoering van het decentrale deel van de IPR, is ingevolge de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ geregeld door middel van de AMvB «Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995–1999» (Stb.1994, 892). De middelen geraamd voor de PSOL zullen vanaf 1995 ingezet worden voor de cofinanciering van middelen die uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor het doelstelling 1-programma ten behoeve van Flevoland ter beschikking zijn gesteld (artikel 04.09).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
126
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
114 409
113 669
112 833
112 810
112 810
112 810
1e Nota v. Wijz. 1995
– 11 765
– 11 765
– 11 765
– 11 765
– 11 765
– 11 765
1e suppl. wet 1995
28 715
Mutatie
– 9 410
– 586
– 419
– 360
Ontwerp-begr. 1996
369 654
85 117
121 949
101 318
100 649
100 685
101 045
101 045
Waarvan te betalen
303 194
78 136
111 294
93 708
93 115
93 137
93 443
93 443 uitgaven
1994
96 444
16 667
113 111
1995
70 114
22 767
16 976
1996
35 236
22 866
23 015
16 860
1997
24 739
6 200
32 068
21 174
16 803
1998
18 207
4 200
15 092
27 642
21 075
16 785
1999
11 798
3 000
15 090
10 784
27 479
21 064
16 785
2000
28 339
2 436
9 053
10 783
10 677
27 482
21 094
16 785
126 649
na 2000
18 316
6 465
17 081
27 806
55 564
76 658
201 890
109 857 97 977 100 984 103 001 106 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 1e Nota v. Wijz. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
113 111
1995
1996
1997
1998
1999
2000
109 895
99 412
105 323
121 075
119 840
109 529
– 500
– 2000
– 4 500
– 7 000
– 9 000
– 10 000
462
565
161
– 11 074
– 4 840
27 120
109 857
97 977
100 984
103 001
106 000
126 649
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
127
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 IPR centraal deel 020 IPR decentraal 050 PSOL
34 296 50 000 821
71 021 50 928
50 738 50 580
72 988 37 320 2 803
57 297 50 477 2 083
45 330 50 502 2 145
51.1 51.1 51.1
11.3 11.3 11.3
Totaal art 0408
85 117
121 949
101 318
113 111
109 857
97 977
c) De toelichting bij de cijfers Ten laste van dit artikel (onderdeel PSOL) wordt voor 1995 een compensatie ad f 9,4 mln voorgesteld naar het artikel 04.09 onderdeel EFRO-cofinanciering. Dit gebeurt in het kader van het doelstelling 1-programma ten behoeve van Flevoland. De verplichtingenmutaties in de jaren 1996 tot en met 1998 betreffen bijdragen aan het instrumentarium dat wordt gepresenteerd in de nota «Werk door Ondernemen», die deze zomer naar de Kamer is verzonden. d) De volume- en prestatiegegevens IPR Ten behoeve van inzicht in de raming is vermeld de te verstrekken premie, het aantal gehonoreerde projecten en de gemiddelde premie per project. De te realiseren arbeidsplaatsen, de premie per arbeidsplaats en de investeringen geven kwantitatief het doelbereik van het instrument.
(bedragen x f 1 mln)
1993 1994 1995 1996
Totale premie
48 34 71 51
Aantal Gemiddelde projecten premie per project 11 8 23 13
4,36 4,25 3,09 3,92
Te realiseren arbeidsplaatsen
Premie per arbeidsplaats
Investeringen
642 412 1 040 650
0,075 0,083 0,068 0,078
417 350 698 450
04.09 Regio-programma’s
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor de uitvoering van programma’s in (delen van) specifieke regio’s, die tot doel hebben de regionale economische structuur te verbeteren. Er zijn de volgende instrumenten: – Integraal Structuurplan Noorden des Lands (ISP); – Cofinanciering EFRO (niet voor een specifieke regio). De uitvoering van het ISP is per 1 januari 1993 overgedragen aan het Samenwerkingsverband Noord-Nederland. De beleidsperiode van «ISP-V» loopt tot en met 1999. Uitvoering geschiedt krachtens de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ, op basis van het «Besluit uitkeringen Integraal Structuurplan Noorden des Lands 1995/1999» (Stb. 1994, 891). Het aantal regio’s dat in aanmerking komt voor ondersteuning vanuit het EFRO is uitgebreid. De volgende regio’s komen in aanmerking voor ondersteuning met EFRO-gelden: – Doelstelling 1: Flevoland; – Doelstelling 2: Oost-Groningen/Zuidoost-Drenthe, Twente, ZuidLimburg, Zuidoost-Noord-Brabant, Arnhem-Nijmegen;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
128
–
Doelstelling 5b: Friesland, Groningen/Zuidwest Drenthe, gedeeltes van Noordwest en Noordoost Overijssel, Zeeuws-Vlaanderen en Noord- en Midden-Limburg.
De cofinancieringsbijdragen die EZ verstrekt aan de regio’s vinden plaats krachtens het Besluit Cofinanciering EFRO-programma’s 1995–2001 (Stb. 907, 1994), met uitzondering van het Noorden, waarvoor het «Besluit uitkeringen Integraal Structuurplan Noorden des Lands» van kracht is. Naast de cofinanciering vanuit EZ en de regio’s zelf doen ook andere departementen (onder andere V&W en LNV) mee aan de cofinanciering van de programma’s.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
91 155
92 067
93 250
94 715
94 715
94 715
1e suppl. wet 1995
70 429
Mutatie
60 895
4 191
– 8 488
– 11 778
– 12 142
2 227
Ontwerp-begr. 1996
344 709
77 796
222 479
96 258
84 762
82 937
82 573
96 942
Waarvan te betalen
339 555
77 795
222 479
96 258
84 762
82 937
82 573
96 942 uitgaven
1994
94 646
8 798
1995
74 509
16 199
39 333
1996
64 290
15 168
51 317
13 225
1997
45 419
18 656
51 987
20 452
10 386
1998
16 644
18 655
55 614
20 454
17 591
9 942
1999
24 979
319
23 964
24 062
17 591
17 137
9 848
2000
19 049
264
18 065
21 191
17 139
17 048
13 444
106 200
18 003
38 719
55 677
83 498
195 916
na 2000
103 444 130 041
19
144 000 146 900 138 900 117 900
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
130 041
126 746
134 400
119 844
109 989
101 429
17 254
12 500
19 056
7 911
4 771
144 000
146 900
138 900
117 900
106 200
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
103 444
130 041
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
129
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 520 610 900
ISP-regulier Oost. Mijnstreek Z-Limb. EFRO Cofinanciering Oude verplichtingen
Totaal art 0409
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
69 751 6 725 1 320
72 904 2 690 146 885
72 758
72 232 5 553 6 256 19 403
67 259 12 643 36 966 13 173
73 131 11 388 46 808 12 673
51.1 51.1 51.1 51.1
11.0 11.0 11.0 11.0
77 796
222 479
96 258
103 444
130 041
144 000
23 500
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000) a) b) c) d)
compensaties van andere artikelen verplichtingenoverloop 1994–1995 desaldering met artikel 04.03 Temporisatie tussen jaren
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
636
2 227
7 528 5 000 19 514 28 853
4 191
– 8 488
– 11 778
– 12 778
60 895
4 191
– 8 488
– 11 778
– 12 142
2 227
a) Betreft voor 1995 een bijdrage van artikel 04.08, onderdeel PSOL, aan onderdeel EFRO-cofinanciering (doelstelling 1-gebied Flevoland). Het verschil met het bij artikel 04.08 genoemde bedrag heeft betrekking op het verschil in intrekkingspercentage dat op de onderdelen van toepassing is. De overhevelingen in de jaren 1999 en 2000 worden gecompenseerd ten laste van artikel 05.05 Bedrijfsbee¨indigingshulp, waar door een afnemend aantal uitkeringsgerechtigden de raming neerwaarts kan worden bijgesteld. b) Het gaat om de toevoeging van in 1994 onbenut gebleven verplichtingenruimte groot f 5 mln. c) In verband met de nog terug te vorderen gelden in het kader van de decentrale IPR wordt de raming verhoogd met f 12 mln. Deze gelden worden ingezet ten behoeve van de cofinanciering van EFROmiddelen uit Brussel. Daarnaast betreft het een verhoging van de (uitgaven)raming met f 7,514 mln die wordt gecompenseerd uit de afkoop van de vordering die de Nederlandse Staat had op het LIOF Vastgoed. De (uitgaven)verhoging wordt ingezet ten behoeve van de cofinanciering van middelen uit het EFRO (zie ook ontvangstenartikel 04.03 Diverse ontvangsten regionaal beleid). d) Omdat het aangaan van verplichtingen in het kader van EFROcofinanciering voor het overgrote deel per programma geschiedt en er daardoor grote bedragen aan het begin van de periode moeten worden vastgelegd, is het noodzakelijk verplichtingenruimte te verschuiven van de jaren 1997–1999 naar de jaren 1995 en 1996. 04.10 Stimulering Ruimte voor Economische Activiteit
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Voor het jaar 1995 is het Besluit uitkering bedrijfsomgeving stedelijke knooppunten (Stb. 3, 1995) van kracht. Daarmee wordt het bedrijfsomgevingsbeleid met nog e´e´n jaar verlengd. Met ingang van 1996 wordt het Bedrijfsomgevingsbeleid vervangen door de Stimuleringsregeling Ruimte voor Economische Activiteit (StiREA). Het doel van dit instrument is het oplossen van dreigende
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
130
knelpunten met betrekking tot de tijdige beschikbaarheid van voldoende bedrijfslocaties van de juiste kwaliteit. Hierbij kan het gaan om de aanleg van nieuwe terreinen of de revitalisering van bestaande locaties. De regeling is bedoeld voor strategische projekten die leiden tot een versterking van de economische structuur in een regio. De AMvB wordt eind 1995 gepubliceerd. Voor de vier grote steden geldt een apart regime. Aan deze steden gezamenlijk wordt voor de periode 1996–1999 een budget beschikbaar gesteld van in totaal vier maal f 25 mln. Bij het opstellen van de StiREA is gebruik gemaakt van de evaluatieresultaten van het Bedrijfsomgevingsbeleid (zie bijlage 4, plannummer 94-2). Voor onderzoek en evaluatie is binnen de raming van artikel 04.10 een jaarlijks verplichtingenbedrag van f 4,5 mln voorzien. Het gaat hierbij met name om inventariserend en beleidsonderbouwend onderzoek en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten op het gebied van ruimtelijk- en regionaal-economische ontwikkelingen, (regionale) bedrijfsomgeving en het ruimtelijk ordenings- en milieubeleid. Daarnaast gaat het om evaluaties van bestaand beleid, zowel op nationaal als op Europees niveau.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
80 567
91 820
91 348
91 223
91 223
91 223
– 11 000
– 11 000
– 11 000
– 11 000
– 11 000
– 11 000
1e suppl. wet 1995
– 150
50
Mutatie
4 685
– 1 570
– 848
– 773
– 500
– 500
Ontwerp-begr. 1995 1e Nota van Wijz. 1995
Ontwerp-begr. 1996
65 736
70 259
74 102
79 300
79 500
79 450
79 723
79 723
Waarvan te betalen
65 695
69 985
74 102
79 300
79 500
79 450
79 723
79 723 uitgaven
1994
17 677
8 648
1995
18 791
14 407
12 639
1996
19 336
14 038
15 264
8 685
1997
9 891
16 446
13 914
17 225
8 847
16 446
16 263
15 888
17 247
7 868
16 022
18 866
15 902
18 178
7 908
18 636
18 868
15 898
18 247
7 908
79 557
18 636
37 506
53 568
71 815
181 525
1998 1999 2000 na 2000
26 325 45 837 57 323 66 323 73 712 76 876
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
131
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
42 252
61 123
73 425
82 871
88 719
91 403
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 100
– 3 300
– 5 500
– 8 250
– 11 000
– 11 000
1e suppl. wet 1995
– 100
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
26 325
4 685
– 400
– 1 602
– 909
– 843
– 846
45 837
57 323
66 323
73 712
76 876
79 557
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 StiREA 020 onderz & eval.reg beleid
65 785 4 474
64 567 9 535
75 000 4 300
21 835 4 490
37 384 8 453
52 640 4 683
51.1 12.1
11.1 11.41
Totaal art 0410
70 259
74 102
79 300
26 325
45 837
57 323
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000)
1995
a) b) c) d) e)
5 000
compensaties van andere artikelen compensaties naar andere artikelen overboeking van ander departement invulling efficiency–taakstelling Werk door Ondernemen
totaal
1996
1997
1998
1999
2000
– 500 – 870
– 500 – 348
– 500 – 273
– 500
– 500
– 1 570
– 848
– 773
– 500
– 500
– 200 – 315
4 685
a) Betreft een verhoging ter financiering van een bijdrage aan het Groenfonds, dat is opgericht om groenvoorzieningen te scheppen in de omgeving van Schiphol. De ruimte is hiervoor gevonden binnen de EZ-begroting. b) Is een bijdrage aan artikel 01.61 Personeel en materieel EZ, exclusief CBS. Het gaat om een bijdrage aan de kennisunit ruimtelijke economie en infrastructuur van het Centraal Planbureau. c) Voorgesteld wordt een overboeking van f 0,315 mln naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in het kader van het Project Mainport en Milieu Schiphol (PMMS). d) Het gaat om een bijdrage aan de invulling van de efficiencymaatregelen die zijn voorgesteld in het regeerakkoord. e) De mutatie is een bijdrage aan het instrumentarium dat is voorgesteld in de nota «Werk door Ondernemen» die deze zomer naar de Kamer is verzonden (artikel 05.01, onderdeel BCT’s en artikel 05.08 Bijdrage aan technostarters).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
132
05.00 DIENSTEN, MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF EN ORDENING Op dit gedeelte van de begroting worden gelden geraamd ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. Het beleid ten behoeve van deze groep is onder andere vastgelegd in de nota «Werk door Ondernemen» die deze zomer naar de Kamer is verzonden. Doelstelling van het beleid verwoord in de nota is een stijging van het aantal innovatieve ondernemers en het vergroten van groei en werkgelegenheid bij bestaande ondernemingen. In de nota is een aantal instrumenten opgenomen. Daarvan komen de volgende instrumenten ten laste van de EZ-begroting: bijdragen aan technostartersfondsen, verlenging van de regeling BrancheCentra voor Technologie en twee wijzigingen in de Borgstellingsregeling (zie ook paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting). In onderstaande tabel wordt aangegeven welke gevolgen dat voor de EZ-begroting heeft. (bedragen in bruto verplichtingen x f 1 000) Verhogingen:
1995
05.01 Onderdeel BrancheCentra voor Technologie 05.03 Uitbreiding BBMKB* 05.08 Bijdragen aan technostartersfondsen
1996
1997
1998
3 000 100 000 15 000
3 000 100 000
3 000 100 000
1996
1997
1998
7 871 2 473 586 870 1 606 258 523
960 419 348 1 875 258 96
960 360 273 1 645 258 221
* Heeft geen gevolgen voor de uitgaven
Verlagingen: 02.02 02.12 04.08 04.10 05.01 05.02 05.12
Technologiestimulering Technologische Infrastructuur Bevordering regionale investeringen StiREA Voorlichting en advisering MKB Onderzoek en onderwijs MKB Toeristisch beleid
1995
3 000
Hiernaast wordt geld uitgetrokken voor voorlichting en advisering, bevordering van het toerisme in Nederland en beleid gericht op een betere marktwerking. 05.01 Voorlichting en advisering MKB
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Onder dit artikel zijn diverse stimuleringsregelingen op het terrein van kennisverspreiding en advisering gerangschikt die – direct of indirect – een bijdrage leveren aan de bevordering van het ondernemerschap en de kwaliteit van de bedrijfsvoering in het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). IMK-netwerk De 13 Instituten voor het Midden- en Kleinbedrijf vormen een landelijk netwerk voor bedrijfsvoorlichting en -advisering gericht op het MKB. Dit netwerk heeft ruim 40 vestigingen en een totale formatie-omvang van 392 personeelsleden, waarvan er zo’n 295 werkzaam zijn in de regio. De geconsolideerde netwerkbegroting 1995 heeft een volume van f 57,5 mln (1994: f 57,3 mln). De verhouding tussen eigen opbrengsten en EZ-bijdrage is 60–40. In 1994 is EZ volledig overgegaan op doelfinanciering. Met het oog op deze nieuwe financie¨le verhouding tussen EZ en het IMK zijn nieuwe voorwaarden overeengekomen ten aanzien van de uitgaven voor de eerstelijnsactiviteiten en een aantal door het IMK voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
133
EZ uit te voeren projekten. De activiteiten van het IMK-netwerk zijn gee¨valueerd. De resultaten van deze evaluatie zijn opgenomen in bijlage 4 (1992–18). Voor 1996 is een evaluatie gepland van de afdeling OCAP van het IMK-netwerk (1996–6). De totale bijdrage aan het IMK-netwerk wordt voor 1996 geraamd op f 22,6 mln
Adviesdiensten MKB-Nederland EZ verstrekt bijdragen voor twee activiteiten van de centrale ondernemersorganisaties MKB-Nederland (voorheen KNOV en NCOV). De eerste activiteit is de advisering op het terrein van de ruimtelijke ordening en het verkeer en vervoer door de ruimtelijke ordeningsfunctionarissen van deze organisaties. De tweede activiteit betreft de bijdrage aan de orie¨ntatie-gesprekken en een daarop volgend kort advies (circa 3 000 gesubsidieerde dagdelen). Per dagdeel (een orie¨ntatiegesprek beslaat ten hoogste e´e´n dagdeel) verstrekt EZ een vaste tegemoetkoming van f 400. In totaal wordt het verplichtingenbudget in 1996 voor de adviesdiensten geraamd op circa f 2,3 mln. Projekten MKB en ondernemerschap Op dit onderdeel zijn budgetten geraamd die bestemd zijn voor projekten op drie activiteitenterreinen. Het eerste terrein omvat activiteiten gericht op (potentie¨le) startende ondernemers, het ondernemerschap van vrouwen en allochtonen, alsmede projekten ter stimulering van de aandacht voor het ondernemerschap in het niet-ondernemersgerichte onderwijs. Het tweede terrein omvat activiteiten ter ondersteuning van het beleid op het terrein van deregulering en vermindering van administratieve lasten. Het derde terrein betreft activiteiten op het terrein van het externe emancipatiebeleid van EZ, alsmede incidentele ondersteuning van activiteiten van externe organisaties op het terrein van MKB en ondernemerschap. Voor de verschillende activiteiten zijn de volgende deelbudgetten geraamd: (x f 1 mln)
1995
1996
1) projekten starters 2) projekten deregulering en administratieve lasten 3) externe activiteiten
0,8 1,0 1,2
0,8 0,9 1,2
totaal
3,0
2,9
BrancheCentra voor Technologie Deze regeling beoogt de overdracht van technologische kennis naar bedrijven te stimuleren. Op grond van de Subsidieregeling BrancheCentra voor Technologie (Stcrt. 1992, 206 en 1994, 252) kunnen brancheorganisaties subsidie aanvragen voor: – het stichten en gedurende twee jaren na stichting exploiteren van een branchecentrum voor technologie; – het uitvoeren van een technologie-kennisproject. In de nota «Werk door Ondernemen» wordt voorgesteld de regeling met drie jaar te verlengen (1996 tot en met 1998). Zie ook paragraaf 3.2.1 van de memorie van toelichting. Voor 1996 is een evaluatie van dit instrument gepland (zie bijlage 4, plannummer 1996–5).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
134
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
34 856
37 482
37 685
38 338
38 564
38 564
1e Nota v. Wijz. 1995
– 4 834
– 8 166
– 11 500
– 11 500
– 11 500
– 11 500
197
1 495
2 293
2 530
1 175
1 175
1e suppl. wet 1995
4 698
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
33 694
42 624
34 917
30 811
28 478
29 368
28 239
28 239
Waarvan te betalen
27 059
42 565
34 917
30 811
28 478
29 368
28 239
28 239 uitgaven
1994
11 095
29 007
40 102
1995
8 290
4 900
25 957
1996
3 449
3 208
5 660
23 452
1997
2 440
2 468
2 125
4 566
21 607
1998
1 675
1 983
1 175
1 616
4 096
22 397
1999
110
999
888
1 609
4 187
22 353
289
884
1 611
3 654
22 353
28 791
282
1 173
2 232
5 886
9 573
2000
39 147
na 2000
35 769 33 206 32 942 30 146
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
41 958
42 274
40 892
39 419
38 301
38 358
1e Nota v. Wijz. 1995
– 2 985
– 7 066
– 10 849
– 11 500
– 11 500
– 11 500
240
120
40
174
321
3 043
4 983
3 345
1 933
39 147
35 769
33 206
32 942
30 146
28 791
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
40 102
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
135
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 030 040 110 130 140 907 908
IMK–netwerk adviesdiensten KNOV/NCOV herstr. voorl. instr. CBO proj. MKB & ondernmrschap branche centra techn. RIMK managementondersteuning
Totaal art 0501
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
23 768 5 995 5 000 1 100 1 958 4 803
22 625 4 699
22 658 2 293
400 3 045 4 148
2 860 3 000
25 489 6 225 2 111 557 3 053 1 420 107 1 140
22 668 4 704 2 685 1 050 2 750 4 996 62 232
22 357 3 040 1 744 1 090 2 434 5 104
41.4 31.3 31.3 31.3 12.1 31.3 43.4 31.3
11.1 11.4 11.4 11.4 11.4 11.4 11.1 11.4
42 624
34 917
30 811
40 102
39 147
35 769
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000) a) b) c) d)
compensaties van artikel 02.05 invulling efficiency–taakstelling Werk door Ondernemen toevoeging loonbijstelling
totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1 100 – 80 1 125 148
1 100 – 76 1 355 151
1 100 – 76
1 100 – 76
197
– 79 1 394 180
151
151
197
1 495
2 293
2 530
1 175
1 175
a) Betreft een compensatie van artikel 02.05 InnovatieCentra naar onderdeel 010 IMK-netwerk. Hiermee wordt de ombuiging op het IMK-netwerk (naar aanleiding van het regeerakkoord) gedeeltelijk ongedaan gemaakt. b) De verplichtingenmutaties hebben betrekking op de invulling van de efficiencymaatregelen uit het regeerakkoord (ten laste van het onderdeel Projekten, MKB en Ondernemerschap). c) Conform de nota «Werk door Ondernemen» wordt de Subsidieregeling BrancheCentra voor Technologie verlengd tot en met 1998. Daarvoor is binnen de EZ-begroting f 3 mln per jaar vrijgemaakt. Daarvan komt f 1,4 mln (1996), f 1,1 mln (1997) f 1,4 mln (1998) ten laste van de artikelen 02.12 Technologische Infrastructuur, 04.08 Bevordering regionale bedrijfsinvesteringen, 04.10 Stimulering Ruimte voor Economische Activiteiten, 05.12 Toeristisch beleid en 05.02 Onderzoek en Onderwijs MKB. Het restant is vrijgemaakt binnen artikel 05.01 ten laste van de onderdelen IMK-netwerk, Herstructurering Voorlichtingsinstrumentarium en Projekten MKB en Ondernemerschap. d) Betreft de toevoeging van loonbijstelling aan het IMK-netwerk en het KNOV-NCOV (tot en met 1996) ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling.
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Volume- en prestatiegegevens IMK De doel- en activiteitenfinanciering is gebaseerd op activiteitenplannen en verantwoording achteraf. De doelfinanciering kent twee componenten: 1) Regionale eerstelijns-activiteiten zoals voorlichting (individueel en collectief) en kortstondige advisering. Het totaal voorziene aantal in te zetten uren voor deze activiteiten komt overeen met een bezetting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
136
van circa 118 mensjaren. De te vergoeden prijs per mensjaar bedraagt circa f 172000.
resultaten van het netwerk in de regio:
– * * *
1e lijnsadvisering: aantal baliecontacten aantal gesprekken contacten met collectieven
Realisatie
Raming
1993
1994
1995
81 000 24 500 1 100
92000 21 500 1 145
75 000 20 000 1 431
2) Collectieve projekten, die een breed MKB-belang dienen en die niet (geheel) op commercie¨le basis zijn uit te voeren. Het gaat om projekten op het gebied van automatisering, milieu, kwaliteitsbevordering, bedrijfshuisvesting, arbozaken en erkenningsregelingen. In totaal betreft het circa 29 projekten, waarmee een bedrag van f 2,4 mln is gemoeid. 05.02 Onderzoek en onderwijs MKB
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel kent twee componenten, een onderzoeksdeel en een onderwijsdeel. Het doel van onderzoek is toepasbare kennisvermeerdering voor het MKB-beleid. Dit geschiedt door het gedeeltelijk financieren van een MKB-onderzoeksinstituut en door het zelf opdracht geven voor beleidsgericht onderzoek. De scholingsinspanning van EZ richt zich op het waarborgen en instandhouden van het kwaliteitsniveau van het ondernemerschap. Voor aspirant-ondernemers zijn er speciale starterscursussen. Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) Het EIM is voor EZ het belangrijkste instituut op het gebied van onderzoek over het MKB. Het aandeel van de eigen opbrengsten (contract-research, verkoop publicaties en overig) in verhouding tot de totale opbrengsten (inclusief subsidies) is verder toegenomen tot 46% (1993: 42%). Voor 1995 is dit aandeel begroot op 51 %, terwijl voor 1996 is uitgegaan van een aandeel van circa 53%. Het aantal arbeidsplaatsen bij het EIM voor 1995 is begroot op 143 (1994:137), voor 1996 is de raming 146. EZ drukt een zwaar stempel op de programmering en sturing van het door EZ gefinancierde onderzoek. Een substantieel deel van de EZ-bijdrage zal worden aangewend voor het verzamelen, bijhouden en bewerken van basismateriaal over het MKB. Daarnaast zal een deel van de bijdrage (circa f 1 mln) besteed worden aan onderzoek, specifiek ter beantwoording van beleidsvragen van EZ. De totale bijdrage aan het EIM wordt voor 1996 geraamd op f 8,2 mln. Beleidsonderbouwend onderzoek OMKB Uit deze begrotingspost worden onderzoeken bekostigd die voorzien in de informatiebehoefte vanuit het MKB-beleidsveld. Het betreft vooral verkennend onderzoek en beleidsevaluaties. De belangrijkste onderwerpen zijn bedrijfseffectentoetsing en (evaluatie)onderzoek op het terrein van voorlichting en advisering. Het aantal geraamde onderzoeken in 1995 is 15. Aan het eind van dit jaar worden de beleidswensen en onderzoeksvoorstellen binnen EZ geı¨nventariseerd en worden de prioriteiten gesteld voor de onderzoeksprogrammering van 1996. Deze begrotingspost wordt in samenhang met andere posten van de EZ-begroting gee¨valueerd (zie bijlage 4, nr. 1994–12).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
137
Starterscursussen Ten laste van deze post wordt bijgedragen in de deelnemerskosten van curussen bestemd voor startende ondernemers. De starterscursus «Een eigen bedrijf beginnen» is gee¨valueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden gebruikt bij de invulling van het beleid na 1995. De cursussen combineren het aanleren van praktische vaardigheden met het verlenen van advies, gericht op het eigen bedrijf van de cursist. Voorzien wordt dat de financiering van de door EZ ondersteunde cursussen in 1996 f 1 mln zal vergen. Een deel van het budget wordt aangewend voor starterscursussen voor allochtonen en voor vrouwen. Per cursist draagt EZ maximaal f 800,bij; de deelnemer betaalt zelf maximaal f 750,-. Ondernemersonderwijs Met ingang van 31 juli 1995 is de Subsidieregeling tegemoetkoming voor het Cursorisch Ondernemersonderwijs die door de Ministeries van OC & W en EZ werd uitgevoerd, opgeheven. Het voor 1995 nog in de ramingen resterende bedrag wordt ingezet ten behoeve van het marktconform maken van ondernemersopleidingen door de opleidingsinstituten. Het Ministerie van OC & W draagt zorg voor het afwikkelen van de nog in uitvoering zijnde opleidingen. Zie voorts de toelichting bij het nieuwe onderdeel Ondernemersonderwijs en -scholing. Toezicht examens Het betreft uitgaven die samenhangen met het toezicht op examens van het (dag)onderwijs (examens die in het kader van de vestigingswet een kwalificatie opleveren). Met ingang van 1996 wordt het toezicht op afstand geplaatst en worden de bedragen ingezet ten behoeve van het nieuwe onderdeel Ondernemersonderwijs en -scholing. Ondernemersonderwijs en -scholing Het (verplicht en vrijwillig) toezicht op examens wordt met ingang van 1 januari 1996 op afstand geplaatst . De bedragen die daardoor vrijvallen, zullen worden ingezet ten behoeve van projekten op het gebied van ondernemersonderwijs en -scholing zoals bijvoorbeeld de beroepenwedstrijd (zie voor meer toelichting paragraaf 3.2.1 van de memorie van toelichting).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
138
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
24 336
25 284
25 307
25 478
25 478
25 478
1e Nota v. Wijz. 1995
– 4 211
– 12 632
– 12 632
– 12 632
– 12 632
– 12 632
– 500
– 500
– 500
– 500
– 500
– 500
70
– 460
– 460
– 460
– 202
– 202
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
23 974
22 283
19 695
11 692
11 715
11 886
12 144
12 144
Waarvan te betalen
20 881
21 832
19 296
11 652
11 671
11 836
12 094
12 094 uitgaven
1994
14 690
12 723
27 413
1995
2 423
8 800
12 235
1996
1 529
309
5 241
9 721
1997
979
1 214
1 412
9 725
1998
771
606
346
1 427
9 868
1999
489
173
346
1 449
9 921
173
346
1 578
9 921
12 018
173
595
2 173
2 941
23 458
2000
16 800
na 2000
13 330 13 018 12 378
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
24 788
23 497
24 379
24 674
24 786
24 799
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 400
– 6 200
– 10 600
– 11 600
– 12000
– 12000
– 450
– 450
– 500
– 500
– 500
70
– 47
1
444
92
– 281
23 458
16 800
13 330
13 018
12 378
12 018
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
27 413
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
139
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 020 110 210 220 230 902
EIM beleidsonder. onderz OMKB starterscursussen ondernemers onderwijs toezicht examens ondernemersonderw. &-sch. stim. scholing werk MKB
Totaal art 0502
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
10 353 2 080 1 000 8 470 380
8 265 2 258 1 000 8 022 150
8 174 1 724 1 000
9 141 4 080 671 12 277 110
9 084 1 723 1 500 10 652 310
8 453 1 571 1 000 5 062 110 604
1 134
189
31.3 12.1 31.3 31.3 12.1 31.3 31.3
11.11 11.41 11.4 11.4 11.4 11.4 11.4
27 413
23 458
794
22 283
19 695
11 692
16 800
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000) a) b) c) d)
compensaties binnen het artikel invulling efficiency–taakstelling Werk door Ondernemen Toevoeging loonbijstelling
Totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
10 – 276 – 258 64
9 – 276 – 258 65
9 – 276
9 – 276
70
9 – 276 – 258 65
65
65
70
– 460
– 460
– 460
– 202
– 202
a) Vloeit voort uit een herschikking binnen artikel 05.02 tussen onderdelen waar afwijkende intrekkingspercentages worden gehanteerd. b) Vanuit dit artikel wordt ten laste van het onderdeel Beleidsonderbouwend Onderzoek OMKB een bijdrage geleverd aan het invullen van de aan EZ opgelegde efficiencytaakstellingen. c) Betreft een bijdrage ten laste van het onderdeel Beleidsonderbouwend Onderzoek OMKB aan het instrumentarium zoals voorgesteld in de nota Werk door Ondernemen (artikel 05.08 Bijdrage aan technostartersfondsen en artikel 05.01 onderdeel BrancheCentra voor Technologie). d) Betreft de toekenning van loonbijstelling aan het EIM (ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling). 05.03 Borgstellingsregelingen
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn gelden geraamd voor het Besluit Borgstelling MKB-kredieten en haar voorgangers en het Besluit Borgstelling waterschadekredieten 1994. Deze instrumenten zijn erop gericht de belemmeringen die (kleinere en middelgrote) ondernemingen ondervinden bij de toegang tot de kapitaalmarkt, weg te nemen. In het Besluit Borgstelling MKB-kredieten is met ingang van 25 maart 1994 ook een faciliteit opgenomen voor ondernemingen die in eigen beheer bodemsaneringen gaan uitvoeren met een kredietbehoefte tot f 1 mln. De nieuwe bodemfinancieringsfaciliteit komt budgettair ten laste van het Ministerie van VROM en wordt uitgevoerd door EZ. Voor 1996 en volgende jaren zal ten behoeve van de gewone kredieten (exclusief bodemsanering) een garantieplafond van f 850 mln gelden. De omvang van het gewone borgstellingskrediet is verhoogd tot maximaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
140
f 2 mln per onderneming. Hierdoor wordt in de praktijk een betere aansluiting verkregen met de Regeling Bijzondere Financiering. Tevens zijn de bancaire financieringsmogelijkheden voor doorgroeiende innovatieve bedrijven verruimd door het aandeel van het borgstellingskrediet te verhogen tot tweederde deel van de nieuwe financiering met een aflossingsvrije periode van drie jaar en een aangepaste looptijd tot 12 jaar. Zie voor meer informatie paragraaf 3.2.1. van de memorie van toelichting.
Verliesdeclaraties De opgenomen bedragen zijn bestemd voor afdekking van verliezen geleden op kredieten (exclusief bodemsaneringskredieten) waarvoor EZ borg staat. Rentesubsidies waterschadekredieten De overstroming van de Maas in december 1993 is aanleiding geweest voor het instellen van dit instrument, omdat de bestaande regelingen onvoldoende zouden voorzien in grotere behoefte aan rentesuppleties (Kamerstukken II 1993/94, 23 564, div. nrs). b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
750 850
750 850
750 750
750 650
750 650
750 650
100 000
100 000
100 000
100 000
100 000
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1 076 263
Waarvan te betalen
622 080
750 850
850 850
850 750
850 650
850 650
850 650
70 595
73 952
67 667
69 242
69 142
71 142
71 142
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
76 552
70 267
71 742
71 542
71 542
71 142
1e Nota v. Wijz. 1995
– 2000
– 2000
– 2000
– 2000
74 552
68 267
69 742
69 542
71 542
71 142
Ontwerp-begr. 1996
68 095
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 310 410 510
Verliesdeclaraties MKB Oude borstellingsfondsen Rentesubs. waterkredieten Reg. waterschd-kred 1994
Totaal art 0503
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
619 658 24
750 000 50 800
850 000 50 800
68 071 24
73 102 50 800 600
66 817 50 800 600
51.2 51.2 51.2 51.2
11.4 11.4 11.4 11.4
750 850
850 850
68 095
74 552
68 267
2 398 622 080
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
141
c) De toelichting bij de cijfers Het garantieplafond is verhoogd met f 100 mln om daarmee te voldoen aan de vraag als gevolg van de verhoging van het maximum van het gewone borgstellingskrediet naar f 2 mln en de extra faciliteiten ten behoeve van doorgroeiende innovatieve bedrijven. Hiermee is geen stijging van de uitgavenraming gemoeid, verwacht wordt dat de stijging van de uitgaven past binnen de ramingen. d) De gegevens over garanties en volume- en prestatiegegevens garanties BBMKB (x f 1 mln)
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
uitstaand risico per 1 januari te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties
2 683 – 753 620
2 550 – 670 750
2 630 – 710 850
2 770 – 730 850
2 890 – 764 850
2 976 – 943 850
2 883 – 852 850
uitstaand risico per 31 december
2 550
2 630
2 770
2 890
2 976
2 883
2 881
In onderstaande tabel is aangegeven wat de ramingen zijn van de aantallen kredietmeldingen, verliesdeclaraties en schuldregelingen voor de BBMKB. Omschrijving
Realisatie 1994
Raming 1995
1996
3 517 577 472
3 500 540 450
3 900 580 470
Aantal nieuwe kredietmeldingen Aantal verliesdeclaraties Aantal schuldregelingen
Het aantal verliesdeclaraties en schuldregelingen heeft betrekking op alle tot en met het betreffende jaar verleende borgstellingskredieten. 05.04 Tegemoetkomingen aan zelfstandigen
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Onder dit artikel viel de Regeling tegemoetkoming ziektekosten zelfstandigen (TZZ), een tegemoetkoming voor zelfstandigen met een laag inkomen in de premie van hun particuliere ziektekostenverzekering. De bee¨indiging van de Regeling per 1 april 1993 is via een wijziging van de Regeling in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 1993, nr. 60). Hier is tevens de hoogte van de slotuitkering vastgesteld. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1996
6 793
1 350
Waarvan te betalen
2 971
1 350
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
142
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
Ontwerp-begr. 1995
1997
1998
1999
2000
700
Mutatie
1 142
Ontwerp-begr. 1996
2 479
700
1 142
Economische code: 41.4 Functionele code: 06.2 05.05 Bedrijfsbee¨indigingshulp
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Bij inwerkingtreding van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) op 1 juli 1987, is de regeling Bedrijfsbee¨indigingshulp (BBH) ingetrokken. Derhalve is sprake van bestandsafbouw, waardoor de raming een trendmatige daling vertoont. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
20 865
19 628
18 462
17 554
17 052
17 052
– 25
– 602
– 752
– 1 063
– 1 694
– 2 227
– 400
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
92 056
21 880
20 440
19 026
17 710
16 491
15 358
14 825
Waarvan te betalen
78
21 880
20 440
19 026
17 710
16 491
15 358
14 825
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
20 865
19 628
18 462
17 554
17 052
17 052
– 602
– 752
– 1 063
– 1 694
– 2 227
19 026
17 710
16 491
15 358
14 825
– 400
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
21 933
20 465
Economische code: 41.4 Functionele code: 06.2
c) De toelichting bij de cijfers. Aangezien het aantal mensen dat beroep doet op bedrijfsbee¨indigingshulp steeds afneemt, kan ook de raming op dit artikel verlaagd worden. De ruimte is deels benut ten behoeve van knelpunten waarmee EZ tijdens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
143
de begrotingsvoorbereiding werd geconfronteerd en deels ten behoeve van artikel 04.09, onderdeel EFRO-cofinanciering (f 0,6 mln in 1999 en f 2,2 mln in 2000).
d) De volume- en prestatiegegevens Volume- en prestatiegegevens BBH-regelingen Ter onderbouwing van de raming dienen de volgende pxq–gegevens, waarbij de q het aantal uitkeringen betreft en de p het gemiddelde per uitkering. (bedragen x f 1 000) aantal uitkeringen (q) gemiddeld uitkeringsbedrag in guldens (p) benodigd (p x q) uitvoeringskosten raming artikel 05.05
1995
1996
1997
1998
1999
2000
4 190 4 800 20 112 328 20 440
3 897 4 800 18 706 320 19 026
3 624 4 800 17 395 315 17 710
3 371 4 800 16 181 310 16 491
3 136 4 800 15 053 305 15 358
3 026 4 800 14 525 300 14 825
05.07 Hulp Waterschade
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid In verband met de schade ontstaan door de overstromingen van de rivier de Maas in december 1993 (zie Kamerstukken II 1993/94, 23 564, div. nrs.) is de Subsidieregeling Waterschade 1994 in het leven geroepen. Daarnaast is ten behoeve van de geleden schade ten gevolge van de overstromingen in 1995 van de Rijn, Maas en haar zijrivieren een raming opgenomen van f 145 mln. Daartoe is de Subsidieregeling Waterschade 1995 ingesteld. Bij het opstellen van de suppletore begroting naar aanleiding van de Najaarsnota 1995 zal worden bezien inhoeverre dit bedrag van f 145 mln bijstelling behoeft. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Ontwerp-begr. 1996
146 600 43 741
146 600
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Ontwerp-begr. 1996
148 225 42 116
148 225
Economische code: 51.2 Functionele code: 06.35
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
144
05.08 Bijdrage aan technostartersfondsen
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Technostarters – dit zijn starters die hoog-technologische produkten willen gaan exploiteren – hebben moeilijker toegang tot de kapitaalmarkt dan gewone starters. Dit wordt veroorzaakt door de lange terugverdientijden, het grote risico en de hoge beheerskosten van de financier. Voor 1996 is daarom een bedrag van f 15 mln beschikbaar gesteld voor fondsen die technostarters gaan financieren. Zie ook de nota «Werk door Ondernemen» en paragraaf 3.2.1. van de memorie van toelichting. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie
15 000
Ontwerp-begr. 1996
15 000
Economische code: 31.3 Functionele code: 11
c) De toelichting bij de cijfers Op dit artikel is een raming opgenomen van f 15 mln. De ruimte hiervoor is gevonden binnen de artikelen 02.02 Technologiestimulering, 02.12 Technologische Infrastructuur, 04.08 Bevordering regionale investeringen, 04.10 Stimulering Ruimte voor Economische Activiteiten, 05.01 Voorlichting en advisering MKB, 05.02 Onderzoek en onderwijs MKB en 05.12 Toeristisch beleid. 05.11 Brancheverbetering
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Betreft in hoofdzaak de afwikkeling van verplichtingen die tot en met 1994 zijn aangegaan. Voor een beschrijving van diverse onderdelen wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 05.11 in de begroting 1994. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
35
35
Ontwerp-begr. 1996
21 732
5 538
35
35
Waarvan te betalen
18 337
5 494
35
35
1997
1998
1999
2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
145
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
Ontwerp-begr. 1995
10 410
3 924
1 155
Mutatie
– 3 362
– 1 407
– 428
7 048
2 517
727
Ontwerp-begr. 1996
13 609
1998
1999
2000
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
010 030 110 210 900
branche struct.verb.MKB stim.comm. dienstensector NEA (EBW) Acc. Admin. Consulenten Oude verplichtingen
Totaal art 0511
1995
1996
3 226 1 261 915 136
35
35
5 538
35
35
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
2 193 1 316 915 775 8 410
2 245 766
994 214
58 3 979
35 1 274
31.3 41.4 41.4 12.1 31.3
11.4 11.4 12.0 11.7 11.4
13 609
7 048
2 517
05.12 Toeristisch beleid
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het toeristisch beleid voor de jaren negentig is vastgelegd in de nota «Ondernemen in toerisme» (Kamerstukken II 1989/90, 21 525, nrs. 1–2). Dit beleid is met name gericht op vier kansrijke produkt-marktcombinaties, namelijk Nederland Waterland, de steden, het cultuurhistorisch erfgoed en de kust (zie ook paragraaf 2.2.6. van de memorie van toelichting). Diverse toeristische organisaties De ANVV vormt de koepel van de circa 400 VVV’s in Nederland, haar doelstelling is behartiging van VVV-belangen, doelmatig functioneren van het VVV-wezen en het bevorderen van onderlinge samenwerking. Hierbij kan gedacht worden aan kwaliteitsbewaking, het bevorderen van een uniforme presentatie en verdere verbetering van de dienstverlening aan het publiek. De drie grote organisaties op promotioneel gebied werken samen in de Stichting Toerisme en Recreatie AVN (ANWB, VVV, NBT). Voor de verhouding tussen de financie¨le bijdragen van EZ (programmafinanciering) en de via contributies opgebrachte bijdragen van de VVV’s wordt naar een paritaire financieringswijze toegewerkt. Uitgangspunt hiervoor is een meerjarig activiteitenplan van de ANVV. Met ingang van 1996 komen eveneens de contributie voor de World Tourism Organisation (f 0,25 mln per jaar) en de bijdrage aan het Nederlands Congres Bureau (f 2,5 mln) ten laste van dit onderdeel. Nederlands Bureau voor Toerisme (NBT) Het NBT richt zich op een gebundelde presentatie van het Nederlandse toeristische produkt. Het beleid van het NBT, vastgelegd in het Strategisch Marketingplan 1991–1995, concentreert zich, in overleg met EZ, op enkele kerntaken: – promotie en promotionele produktontwikkeling; – intensiveren van de bewerking van bestaande markten, die daartoe in categoriee¨n worden verdeeld; – het ontwikkelen van de eerdergenoemde vier thema’s, parallel met EZ.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
146
De verhouding tussen de financie¨le bijdragen van EZ en het bedrijfsleven is op dit moment 48–52. Het Strategisch Marketing Plan voor de periode tot en met 1998 wordt mede in overleg met EZ voorbereid. Daarin zal de bijdrage van EZ veranderen van een lump-sum bijdrage in een exploitatiebijdrage.
Toeristische dienstverlening, informatievoorziening en stimulering van de Congressector De gelden voor toeristische dienstverlening en informatievoorziening worden gebruikt ter verbetering van de bedrijfsvoering in de toeristische branche en voor het bevorderen van samenwerking binnen en in het belang van de sector. Daarnaast worden langs deze weg activiteiten ondersteund die bijdragen aan het vergroten van de waardering van het toeristische produkt door zowel de binnenlandse als de buitenlandse toerist. Tevens worden uit dit onderdeel bijdragen verstrekt aan voor langere termijn vastliggende verplichtingen. Hierbij dienen te worden genoemd de bijdragen aan de Stichting AVN en voor het zogenaamde convenant toermodel tezamen circa f 0,5 mln. Een belangrijk onderdeel is verder het internationaal harmoniseren en verder uitbouwen van de toeristische definities en statistieken. In verband met de gesloten overeenkomst met de gemeente Den Haag en het Nederlands Congresgebouw (NCG) komt de garantie inzake NCG te vervallen (voorheen geraamd op artikel 05.13 Garanties in verband met toerisme). EZ neemt de betalingsverplichting over. Daarnaast heeft EZ de aandelen die zij bezat verkocht aan de gemeente Den Haag voor het symbolische bedrag van f 1,–. In 1994 heeft een evaluatie van dit artikelonderdeel plaats gevonden (zie de evaluatiebijlage, plannummer 93-12). Toeristisch Onderzoek Toeristisch onderzoek dient twee doelen. Ten eerste het uitbreiden en breder beschikbaar maken van de kennis van de toeristisch-recreatieve sector via beleidsonderbouwend en -evaluerend onderzoek. Ten tweede het stimuleren van het toerisme op internationaal niveau en het professionaliseren van het beleid door het bedrijfsleven. Er worden per jaar circa 20 onderzoeken uitgevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
147
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
49 128
49 199
48 935
48 872
48 872
48 872
1e Nota v. Wijz. 1995
– 2 500
– 3 500
– 4 500
– 4 500
– 4 500
– 4 500
Mutatie
14 813
– 739
– 303
– 428
– 207
– 207
Ontwerp-begr. 1996
44 210
49 648
61 441
44 960
44 132
43 944
44 165
44 165
Waarvan te betalen
43 496
49 648
58 424
44 960
44 132
43 944
44 165
44 165 uitgaven
1994
11 037
44 450
1995
8 797
3 022
54 078
1996
5 302
1 760
2 185
42 211
1997
2 592
416
1 581
1 506
41 363
1998
1 667
580
966
1 587
41 285
1999
1 459
277
931
1 515
41 396
2000
1 391
251
898
1 603
41 396
45 539
246
1 166
2 769
15 440
na 2000
55 487 65 889 51 458
11 259
47 458 46 085 45 578
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
54 737
51 536
49 554
49 520
49 219
49 796
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 425
– 3 000
– 4 350
– 4 500
– 4 500
– 4 500
Mutatie
12 577
2 922
2 254
1 065
859
243
65 889
51 458
47 458
46 085
45 578
45 539
Ontwerp-begr. 1996
55 487
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
148
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 020 210 310 904 907
div toer. organisaties NBT toer. dienstverl./infovz. toerist. onderzoek stimulering congressector verb. toeristisch prod.
Totaal art 0512
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
900 38 913 8 331 1 504
900 37 853 20 616 2 072
4 000 36 853 2 612 1 495
1 000 38 913 7 586 2 411 1 196 4 381
900 37 853 21 136 2 353 2 647 1 000
4 000 36 853 6 338 2 599 1 215 453
31.3 31.3 51.1 12.1 41.4 51.1
11.6 11.6 11.6 11.6 11.6 11.6
49 648
61 441
44 960
55 487
65 889
51 458
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000)
1995
a) b) c) d) e)
0 6 213 8 600
overboeking naar ander departement desaldering met artikel 04.03 bijdrage aan NCG invulling efficiency–taakstelling Werk door Ondernemen
totaal
14 813
1996
1997
1998
1999
2000
– 207 – 532
– 207 – 96
– 207 – 221
– 207
– 207
– 739
– 303
– 428
– 207
– 207
a) Betreft een bijdrage aan het Ministerie van LNV ad f 3,017 mln inzake de verzelfstandiging van het uitvoeringsorgaan dat zorg draagt voor de uitvoering van de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN). Omdat dit een oude verplichting uit het jaar 1993 betreft, is de verplichtingenraming voor het jaar 1995 met hetzelfde bedrag verhoogd. b/c)Deze mutaties houden verband met de (uitgestelde) overeenkomst die medio 1995 is gesloten met de gemeente Den Haag en het Nederlands Congresgebouw. Hiertoe is in totaal voor f 14,8 mln aan dit artikel toegevoegd. Mutatie b) betreft een vordering van f 6,2 mln op de gemeente Den Haag die wordt kwijtgescholden (zie ook ontvangstenartikel 04.03 Diverse ontvangsten regionaal beleid). Mutatie c) is een bijdrage a` fonds perdu van f 8,6 mln. Meer informatie is te vinden in de ontwerp-begroting 1995 (Kamerstukken II, 1994/95, 23 900 nr. 2, blz. 140). d) Vanuit dit artikel wordt een bijdrage (ten laste van onderdeel Toeristisch Onderzoek) geleverd aan de invulling van de efficiencykortingen uit het regeerakkoord. e) Het gaat om een bijdrage van het onderdeel Toeristische dienstverlening, informatievoorziening en stimulering van de Congressector, alsmede het onderdeel Toeristisch onderzoek aan het instrumentarium zoals gepresenteerd in de nota «Werk door Ondernemen» (artikel 05.08 Bijdrage aan technostartersfondsen en artikel 05.01, onderdeel BrancheCentra voor Technologie). 05.13 Garanties in verband met toerisme
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De uitgaven op dit artikel vloeien voort uit nog openstaande garantieverplichtingen voor projekten die zijn aangegaan in het kader van het «oude» beleid, zoals dat is vastgelegd in de nota «Toeristisch beleid 1980–1984».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
149
Nederlands Congresgebouw De garantie inzake het Nederlands Congresgebouw is met het sluiten van de overeenkomst tussen EZ, de gemeente Den Haag en het Nederlands Congresgebouw komen te vervallen. Zie voor meer informatie de toelichting bij artikel 05.12 Toeristisch beleid. Garantie toeristische accomodaties Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd die het gevolg zijn van de, inmiddels bee¨indigde, Kredietregeling toeristische accomodaties (KTA). Het financie¨le risico van sommige projekten strekt zich uit tot en met het jaar 2010. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
5 310
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2 167
2 166
2 165
2 164
2 163
17 032
– 2 167
–1 166
– 1 165
– 827
– 2 163
– 17 032
1 000
1 000
1 337
1 167
Economische code: 51.2 Functionele code: 11.6
c) De gegevens over garanties garantie kaderregeling toeristische accomodaties (x f 1000) uitstaand risico per 1 januari te vervallen garanties uitstaand risico per 31 december
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
10 320 – 6 984
3 336 – 931
2 405 – 273
2 132 – 264
1 868 – 263
1 605 – 264
1 341 – 240
3 336
2 405
2 132
1 868
1 605
1 341
1 101
05.21 Marktwerking
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het marktwerkingsbeleid bevordert gelijkwaardige uitgangsposities voor de verschillende marktpartijen vanuit drie invalshoeken: – de marktpositie en het marktgedrag van individuele ondernemingen en van groepen ondernemingen, alsmede de verhouding tussen ondernemingen; – de positie van (groepen) afnemers, zowel bedrijven als consumenten; – de verhouding tussen producenten en afnemers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
150
Het marktwerkingsbeleid bestaat in hoofdzaak uit mededingingsbeleid en ordeningsbeleid. Mededingingsbeleid bestrijdt ongewenste inbreuken op de concurrentie door kartels en door misbruik van economische machtsposities; ordeningsbeleid (waaronder consumentenbeleid) bestrijdt maatschappelijk ongewenste effecten van een vrije marktwerking. De bijdragen worden onder meer benut om consumentenorganisaties is staat te stellen te onderhandelen met branche-organisaties. Als gevolg van de invulling van de ombuigingstaakstellingen uit het regeerakkoord wordt de structurele samenwerking met consumentenorganisaties afgebouwd. In de toekomst zal de aandacht verlegd worden naar meer incidentele projekten. Voor het marktwerkingsbeleid is in 1996 een budget van f 5,7 mln geraamd. Ter financiering van incidentele onderzoeken op het gebied van marktwerking is in 1996 f 0,9 mln geraamd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
10 092
10 230
10 113
10 286
10 286
10 286
1e Nota v. Wijz. 1995
– 2000
– 4 000
– 6 000
– 6 000
– 6 000
– 6 000
1e suppl. wet 1995
500
500
500
500
500
500
Mutatie
– 64
– 100
– 100
– 100
– 100
– 100
Ontwerp-begr. 1996
4 580
9 973
8 528
6 630
4 513
4 686
4 686
4 686
Waarvan te betalen
2 908
6 860
8 528
6 630
4 513
4 686
4 686
4 686
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
9 200
10 117
10 172
10 239
10 277
10 286
– 1 400
– 3 300
– 5 300
– 5 900
– 6 000
– 6 000
1e suppl. wet 1995
825
500
500
500
500
Mutatie
372
– 93
– 98
– 100
– 100
8 014
5 279
4 741
4 677
4 686
Ontwerp-begr. 1995 1e Nota v. Wijz. 1995
Ontwerp-begr. 1996
6 574
7 800
Economische code: 12.1/31.3 Functionele code: 11.4
c) De toelichting bij de cijfers Ten laste van het budget 1995 wordt een bijdrage van f 64 000 geleverd aan een onderzoek naar mededingingsbeleid in de energiesector (artikel 06.03 Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied, onderdeel Beleidsstudies). Daarnaast wordt met ingang van 1996 structureel f 0,1 mln bijgedragen aan de invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
151
05.22 Bijdrage Nederlands Meetinstituut
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid. De jaarlijks door het Rijk met het NMi af te sluiten contracten betreffen het toezicht op meetmiddelen uit hoofde van de IJkwet, het beheer en de verwezenlijking van de nationale standaarden en de daarbij behorende metrologische structuur, het toezicht op speelautomaten uit hoofde van de Wet op de Kansspelen en de ondersteuning op wettelijk en internationaal terrein. Bijdrage Nederlands Meetinstituut N.V. Het grootste deel van de op dit artikel geraamde gelden is bestemd voor de financiering van de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van een aantal uit de IJkwet en de Wet op de Kansspelen voortvloeiende taken. Deze zijn vastgelegd in vier basisovereenkomsten. Per 1 mei 1989 zijn de NMi-dochters IJkwezen B.V. en Van Swinden Laboratorium B.V. aangewezen als respectievelijk ijkinstelling en beheerder van nationale standaarden. In juli 1995 is de Kamer geı¨nformeerd over de resultaten van de evaluatie van de verzelfstandiging in 1989 van de Dienst van het IJkwezen tot het Nederlandse Meetinstituut (zie ook bijlage 4, plannummer 93–27). Bij deze evaluatie is een structuurwijziging van het NMi aangekondigd. Als gevolg daarvan zal het NMi BV worden aangewezen als de ijkinstelling, met dien verstande dat het toezichtswerk uitsluitend door IJkwezen BV wordt verricht en accrediterings- en keuringswerk alleen door Certin BV. De structuurwijziging heeft geen invloed op de uitvoering van de uit de IJkwet en de Wet op de Kansspelen voortvloeiende taken. Voor de uitvoering van de basiscontracten, waarvan de kosten voor rekening van EZ komen, worden met de NMi-BV dochters IJkwezen BV en VSL BV jaarcontracten afgesloten. Door de EG wordt een nieuwe metrologie-richtlijn voorbereid. Internationale bijdragen Uit dit onderdeel worden contributies betaald aan de Meterconventie en de Organisation Internationale de Me´trologie Le´gale (OIML). De Meterconventie beoogt het bevorderen van het gebruik van internationaal erkende meeteenheden en standaarden daarvoor; de OIML bevordert internationale samenwerking op het gebied van wettelijke metrologische regelgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
152
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie
1995
1996
1997
1998
1999
2000
26 377
26 377
26 377
26 377
26 377
26 377
156
156
156
156
156
156
Ontwerp-begr. 1996
3 615
27 275
26 533
26 533
26 533
26 533
26 533
26 533
Waarvan te betalen
3 500
26 849
26 533
26 533
26 533
26 533
26 533
26 533 uitgaven
1994
3 469
23 937
1995
31
2 912
27 406 22 607
1996
3 926
1997
25 550 22 611 3 922
1998
26 537 22 613 3 920
1999
26 535 22 617 3 916
2000
26 537 22 617 3 916
na 2000
26 533 22 617
26 533
3 916
3 916
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
27 406
1995
1996
1997
1998
1999
2000
26 378
26 381
26 379
26 381
26 377
26 377
– 828
156
156
156
156
156
25 550
26 537
26 535
26 537
26 533
26 533
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 bijdrage Ned meetinst NV 110 internation. bijdragen
26 926 349
26 187 346
26 167 366
27 057 349
25 204 346
26 171 366
12.1 35.4
11.4 11.4
Totaal art 0522
27 275
26 533
26 533
27 406
25 550
26 537
c) De toelichting bij de cijfers Betreft de toevoeging van loonbijstelling aan het NMi (ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
153
d) De volume- en prestatiegegevens Enkele prestatiegegevens van het NMi: Realisatie
1) aantal uren standaardbeheer 2) aantal uren meetmiddelencontract 3) aantal controles 4) aantal exploitatie controles speelautomaten 5) aantal lokatiecontroles speelautomaten 6) aantal uren assistentie bij wetgevingsprojecten
Raming
Budget
1993
1994
1995
1996
1996
36 045
36 947
36 850
36 850
3 849 75 158
3 995 75 281
4 155 67 680
4 500 60 000
8 824 a)
1 020
1 032
1 033
1 000
2 634 b)
14 445
11 329
11 000
10 000
7 078
6 549
6 935
6 900
13 146
1 563
De laatste kolom bevat de opbouw van de raming van de uitgaven ten behoeve van het NMi zoals deze in de met het NMi gesloten contracten over de te verrichten controles vastliggen. a) betreft posten 2 en 3; b) betreft posten 4 en 5.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
154
06.00 ENERGIEBELEID Ten behoeve van een betere aansluiting van de begrotingspresentatie op de beleidspresentatie heeft een herindeling plaatsgevonden van de energiebegroting. Het betreft een herschikking van de bestaande artikelen, waarbij de aandachtsgebieden «Energiebesparing», «Duurzame energie» en «Energievoorzieningsonderzoek» centraal staan. De herschikking gaat in bij de begroting 1996. Omdat een herschikking binnen hoofdbeleidsterrein 06 zou leiden tot een onoverzichtelijke presentatie zijn de ramingen vanaf de begroting 1996 opgenomen en toegelicht bij een nieuw beleidsterrein, namelijk 09. Wat betreft de artikelsamenstelling heeft de herindeling alleen gevolgen voor de uitgavenartikelen 06.01 tot en met 06.04. De overige uitgaven-, alsmede de ontvangstenartikelen worden in dezelfde samenstelling overgezet van hoofdbeleidsterrein 06 naar 09. Ten behoeve van de overheveling van de artikelen 06.01 tot en met 06.04 is hierna een conversietabel opgenomen. Hierin is tevens op onderdeelniveau de overheveling in verplichtingen en uitgaven aangegeven. De toelichting op het energiebeleid op hoofdbeleidsterrein 06 blijft beperkt tot de conversietabel voor de artikelen 06.01 tot en met 06.04. De toelichting op het beleid en de cijfers is opgenomen bij 09.00. In verband met het afwikkelen van het beleid uit 1995 conform de bestaande structuur is per artikel, indien relevant, naast het artikelnummer in de artikelsgewijze toelichting bij hoofdbeleidsterrein 09 het voormalige artikelnummer bij 06 opgenomen.
Toelichting op de conversietabel De onderdelen van de huidige artikelen 06.01 tot en met 06.04 worden opnieuw ingedeeld en gerangschikt onder de artikelen 09.01 tot en met 09.04. De vanaf 1996 beschikbare verplichtingenruimte en de daarmee samenhangende uitgaven worden geraamd op laatstgenoemde artikelen. De uitgaven die voortvloeien uit de verplichtingen die tot en met 1995 zijn aangegaan op de artikelen 06.01 tot en met 06.04 worden vanaf 1996 geraamd op de artikelen 09.31 tot en met 09.34. De huidige artikelen 06.05 tot en met 06.13 worden hernummerd zonder dat de bestaande onderverdeling naar artikelonderdelen wordt aangepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
155
Nieuwe indeling op artikelniveau
Indeling t/m 1995
09
Energiebeleid
09.01 09.02 09.03 09.04
Energiebeleid vanaf 1996 Energiebesparingstechnologie Duurzame energie Energievoorzieningsonderzoek Beleidsondersteuning en overige uitgaven
09.11 09.12
Bijdragen mijnindustrie Garanties energiebeleid
06.05 06.06
Doorsluisposten Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten Uitkering aan houder certificaten Energiebeheer Nederland B.V.
06.07
09.21 09.22
09.31 09.32 09.33 09.34 09.35 09.36
Afwikkeling energiebeleid tot 1996 Adviesraden, normalisatiewerkzaamheden etc. Toepassing energiebesparingstechnologie en duurzame energie Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied Energieonderzoek Centrum Nederland Investeringssubsidies energiebesparing Compensatie kernenergie-centrale Borssele
06.01 t/m 06.04 idem idem idem
06.08
uitfinanciering 06.01 uitfinanciering 06.02 uitfinanciering 06.03 uitfinanciering 06.04 06.10 06.13
Onder de kop «Energiebeleid vanaf 1996» van hoofdbeleidsterrein 09 zijn vier nieuwe artikelen geopend. De eerste drie hebben betrekking op de aandachtsgebieden «Energiebesparingstechnologie», «Duurzame energie» en «Energievoorzieningsonderzoek» en de vierde betreft «Beleidsondersteuning en overige uitgaven». Deze artikelen betreffen een herschikking van de onderdelen van de huidige artikelen 06.01 t/m 06.04. Zie voor een nadere toelichting op de herschikking navolgende tabel op artikelonderdeelniveau. De bestaande artikelen 06.05 en 06.06 worden ongewijzigd overgezet op respectievelijk 09.11 en 09.12. De desalderingsartikelen 06.07 en 06.08 zijn in de nieuwe indeling ondergebracht bij de «Doorsluisposten». Deze artikelen zijn ongewijzigd overgezet op respectievelijk 09.21 en 09.22. Tot slot is voor het afwikkelen van de verplichtingen die tot en met 1995 zijn aangegaan op de artikelen 06.01 tot en met 06.04 en 06.10 aangegaan de categorie «Afwikkeling energiebeleid tot 1996» opgevoerd. Van de hiervoor genoemde artikelen zijn de uitgaven, die samenhangen met de verplichtingen aangegaan tot en met 1995, ongewijzigd overgeheveld naar de artikelen 09.31 t/m 09.36.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
156
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
157
0603
020 Ond. actiniden & r-afval 030 Aanv. progr. HFR Euratom 040 Nucleaire technologie 210 Ontwikkeling kolenbeleid 110 Beleidsstudies
510 Ond e-bespr-tech & duurz e
510 Ond e-besp-tech & duurz e
427 En.besp.techn.+ duurz.en.
113 Tenderreg e-besp projekt 422 Energiebesparingsadviezen 114 Windenergie
112 Gebouwde omgev. en verv.
111 Industrie
0602
0601
020 Adviesraden(AER/ mijnraad) 120 Overige werkzaamheden
0601
120 130 140 120
Zon-photovoltaı¨sch Windenergie Biomassa en afval Prog’s kernenergie
Totaal 06.03
0904 010 Beleidsondersteuning
0903 120 Prog’s kernenergie 0903 130 Prog’s kolen
0903 110 HFR
0902 0902 0902 0903
0901 030 Lt ond besparingstechn 0901 140 NEWS 0902 110 Zon-thermisch
Totaal 06.02
0901 130 Stimulering E&Madviezen 0902 120 Ontw. duurzame energie 0902 210 Zonneboilers
0901 210 Prog’s woningbouw 0901 220 Prog’s diensten 0901 230 Prog’s verkeer en vervoer 0901 240 Prog’s agrarische sector 0901 120 Tender(s) e’besparing
148 328
1 607 4 365
75 000 5 250
2 500
6 624 10 842 8 643 7 497
21 5000 4 500
131 949
74 949
7 000 3 600
3 000
6 624 12 585 8 643 7 497
21 500 4 500
129 236
6 000
1 510
1 510 6 000
2 000
24 200
2 000
24 200
7 000
8 500
8 500 7 000
1 500 6 000 15 109
55 417 2 000
715
468
247
1 500 6 000 18 182
55 057 2 000
715
Totaal 06.01 0901 110 Prog’s industrie 0901 140 NEWS 0901 140 NEWS
468
247
1 510
2 000
24 200
7 000
8 500
1 500 6 000 17 026
55 417 2 000
715
468
247
1998
74 153
7 000 4 756
6 624 13 633 8 643 7 497
21 500 4 500
125 153
Verplichtingen (x f 1 000) 1996 1997
0904 010 Beleidsondersteuning
0904 010 Beleidsondersteuning
Overheveling van HBT 06 naar de nieuwe artikelen op HBT 09 (09.01 tot en met 09.04). Huidige indeling (1995) Nieuwe indeling (vanaf 1996)
75 165
4 200 8 368
6 624 13 833 8 643 7 497
21 500 4 500
127 883
1 510
2 000
24 200
7 000
8 500
1 500 6 000 19 756
55 417 2 000
715
468
247
1999
147 365
1 400 8 368
75 000
6 624 13 883 8 643 7 497
21 500 4 500
127 883
1 510
2 000
24 200
7 000
8 500
1 500 6 000 19 756
55 417 2 000
715
468
247
2000
30 490
322 1 527
15 000 4 200
500
992 1 624 1 299 1 126
3 225 675
21 158
276
755
480
0
1 400
1 700
300 1 200 3 636
11 011 400
375
375
0
52 962
1 722 3 006
18 750 1 050
1 350
2 979 5 139 3 891 3 375
9 675 2 025
62 457
1 380
1 132
1 200
6 050
4 200
5 100
900 3 600 10 295
27 600 1 000
716
469
247
Kas (x f 1 000) 1996 1997
73 144
3 121 3 976
18 750
1 650
4 979 9 073 6 483 5 624
16 125 3 375
94 924
2 484
1 510
1 520
12 100
5 600
6 800
1 200 4 800 13 085
44 225 1 600
714
467
247
1998
85 337
3 961 5 771
18 750
1 400
5 961 11 567 7 779 6 748
19 350 4 050
110 750
2 760
1 510
1 600
16 940
6 300
7 650
1 350 5 400 15 601
49 839 1 800
715
468
247
1999
93 049
4 241 7 408
18 750
600
6 623 13 287 8 643 7 497
21 500 4 500
126 067
2 208
1 510
1 600
21 780
7 000
8 500
1 500 6 000 18 588
55 381 2 000
715
468
247
2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
158
HBT
0604
09
020 VUT ECN (incl. WAGGS–bijstelling)
010 Alg. bijdrage ECN (incl. WAGGSbijstelling)
14 689 6 542
18 309 6 542
63 698 398
Totaal 06.04 (inclusief WAGGSbijstelling) (WAGGS-bijstelling 167 239 50 689 115 140 11 622
6 438 10 578
4 426 12 474
Totaal 09.01 Totaal 09.02 Totaal 09.03 Totaal 09.04
6 036 6 237
6 036 5 147
164 526 55 534 35 267 10 857
61 284 384
10 764
10 764
61 283 383
14 688 6 542
6 438 10 578
6 036 6 237
10 764
1998
166 443 50 582 32 266 12 013
Verplichtingen (x f 1 000) 1996 1997
0901 010 ECN-Basissubsidie 0901 020 ECN-Doelsubsidieond. 0902 010 ECN-Basissubsidie 0902 020 ECN-Doelsubsidieond. 0903 010 ECN-Basissubsidie 0903 020 ECN-Doelsubsidieond. 0904 020 VUT ECN
Overheveling van HBT 06 naar de nieuwe artikelen op HBT 09 (09.01 tot en met 09.04). Huidige indeling (1995) Nieuwe indeling (vanaf 1996)
169 173 50 782 29 466 15 625
61 283 383
14 688 6 542
6 438 10 578
6 036 6 237
10 764
1999
169 173 50 782 101 666 14 925
60 583 383
14 688 5 842
6 438 10 578
6 036 6 237
10 764
2000
40 415 15 273 49 885 8 444
61 994 398
17 659 6 542
4 324 12 204
5 894 4 877
10 494
88 445 30 472 48 310 10 264
61 356 384
14 860 6 542
6 339 10 578
6 036 6 237
10 764
Kas (x f 1 000) 1996 1997
127 230 42 816 48 787 11 232
61 283 383
14 688 6 542
6 438 10 578
6 036 6 237
10 764
1998
146 680 49 000 49 377 13 028
61 283 383
14 688 6 542
6 438 10 578
6 036 6 237
10 764
1999
165 149 52 443 48 857 13 965
60 583 383)
14 688 5 842
6 438 10 578
6 036 6 237
10 764
2000
07.00 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN EN EXPORTBEVORDERING De twee meest omvangrijke budgetten van dit hoofdbeleidsterrein betreffen het exportbeleid en de economische hulp aan Oost-Europa. In de nota «De herijking van het buitenlands beleid» is een intensivering van bovengenoemde budgetten aangekondigd. De verdeling van het voor 1996 beschikbare bedrag ad f 43 mln uit de prioriteitencluster VI Internationale samenwerking is in de ontwerp-begroting 1996 verwerkt. Van genoemd bedrag is f 19 mln toegevoegd aan de EZ-begroting, hetgeen leidt tot intensivering van de budgetten 1996 voor het PESP (artikel 07.02), de BSE (artikel 07.03) en de economische hulp aan Oost-Europa (artikel 07.06). Hoofdstuk 5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting behandelt de beleidsmatige ontwikkelingen op deze terreinen. Daarnaast is binnen dit hoofdbeleidsterrein ruimte geraamd voor bijdragen aan internationale organisaties en de EVD. 07.01 Internationale organisaties
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de contributies aan de Benelux en de WTO geraamd, tezamen ruim 90% van het budget, alsmede de bijdragen aan een aantal internationale grondstoffenorganisaties. World Trade Organisatie (WTO) Nederland heeft, in EU-verband, het Verdrag tot oprichting van de nieuwe Wereldhandelsorganisatie WTO (World Trade Organisation) op 30 december 1994 geratificeerd. De WTO is per 1 januari 1995 in werking getreden. Voor 1995 geldt dat de hoogte van de Nederlandse bijdrage afhankelijk is van de volgende factoren: – de hoogte van de WTO-begroting, – het aandeel van Nederland in de buitenlandse handel tussen de WTO-verdragspartijen (over de drie laatst beschikbare jaren), – de omrekenkoers van de Zwitserse frank naar de Nederlandse gulden. Voor latere jaren zullen hierover nog nadere afspraken worden gemaakt. De contributie voor 1995 bedraagt f 5,5 mln. Voor 1996 zal de contributie naar alle waarschijnlijkheid op een hoger niveau uitkomen. Zodra daaromtrent meer duidelijkheid is verkregen, zal de raming voor dit onderdeel worden aangepast. Internationale grondstoffenorganisaties Het betreft de bijdragen aan een aantal internationale grondstoffenorganisaties, waaronder het VN-Zeerechtverdrag dat op 16 november 1994 in werking is getreden. b) De cijfers en onderverdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 Ontwerp-begr. 1996
10 915
1995
1996
1997
1998
1999
2000
11 547
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
11 547
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
159
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
11 547
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
10 637
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
15 10 900
11 547
10 652
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 BENELUX 020 GATT/WTO 030 Int. grondstoffen org. Totaal art 0701
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
5 265 5 029 621
5 395 5 500 652
5 178 4 807 652
5 250 5 029 621
5 395 5 500 652
5 193 4 807 652
35.4 35.4 35.4
01.43 11.1 11.1
10 915
11 547
10 637
10 900
11 547
10 652
07.02 Bevordering van de buitenlandse economische betrekkingen
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De op dit artikel geraamde financie¨le middelen hebben in hoofdzaak betrekking op het Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP 1995) en de Beleidsonderbouwende en economische Samenwerkings Activiteiten (BSA). Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP 1995) De grondslag voor het PESP is het in 1995 gewijzigde programma (Stcrt. 1995, 71). Doel van het PESP is de export door het Nederlandse bedrijfsleven naar andere dan hoog geı¨ndustrialiseerde landen te bevorderen met activiteiten die gericht zijn op bilaterale economische samenwerking met deze landen. Het PESP richt zich uitsluitend op activiteiten in de voorfase van een projekt, waarbij opdrachten aan Nederlandse bedrijven worden verleend. Hiervoor is een verplichtingenbedrag van f 5,26 mln geraamd. Beleidsonderbouwende en Economische Samenwerkingsactiviteiten (BSA) Ten laste van dit onderdeel worden activiteiten gefinancierd die liggen op het terrein van onderzoek en advisering ten behoeve van de beleidsvorming van het DG BEB. Voorts worden tegemoetkomingen in activiteiten gefinancierd die onder meer betreffen het stimuleren en ondersteunen van internationale economische samenwerking in het kader van de bevordering van de buitenlandse economische betrekkingen. Hiervoor is structureel een bedrag van f 1,0 mln geraamd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
160
b) De cijfers en onderverdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie
1995
1996
1997
1998
1999
2000
5 094
5 031
5 031
5 031
5 031
5 031
215
1 213
160
160
160
160
Ontwerp-begr. 1996
10 322
7 720
5 309
6 244
5 191
5 191
5 191
5 191
Waarvan te betalen
8 002
7 025
5 094
5 981
4 981
4 981
4 981
4 981
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
6 435
6 117
5 456
5 131
5 031
5 031
1e suppl. wet 1995
150
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
5 528
6 435
150
1 747
159
50
– 50
– 50
8 014
5 615
5 181
4 981
5 131
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
020 030 050 901 902
PESP Beleidsonderb. activiteit Bel.onderb.ec.samenw.act. Leningen aan Turkije Interne markt
Totaal art 0702
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
7 021 69 473 157
4 298
5 263
1 011
981
4 193 944 280 103 8
5 139 304 952 40
7 017 255 729 13
35.5 12.1 12.1 31.1 12.1
11.1 11.1 11.1 11.1 11.1
5 309
6 244
5 528
6 435
8 014
7 720
c) De toelichting bij de cijfers De mutatie is opgebouwd uit de volgende elementen die hieronder nader zijn toegelicht: – Op grond van ervaringscijfers is geconcludeerd dat een deel van de aangegane verplichtingen niet tot uitbetaling komt. Om die reden wordt voorgesteld met ingang van 1995 een intrekkingspercentage (het deel van de aangegane verplichtingen dat niet tot uitbetaling komt) te hanteren van 5%. Voor 1995 leidt dit tot een verhoging van de verplichtingenraming met f 215 000 en voor 1996 en verder gaat het om een verhoging van f 210 000. – Als gevolg van de intensivering van het exportinstrumentarium in het kader van de herijking van het buitenlands beleid wordt op het onderdeel PESP voor 1996 het brutoverplichtingenbedrag verhoogd met f 1,053 mln en het uitgavenbedrag verhoogd met f 1 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
161
– In het kader van de invulling van de efficiencymaatregelen uit het regeerakkoord is op het onderdeel BSA (Beleidsonderbouwende en Economische Samenwerkingsactiviteiten) vanaf 1996 een verlaging aangebracht van f 50 000. 07.03 Stimulering Exportactiviteiten
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Met de gelden die op dit artikel zijn geraamd, wordt beoogd die exporttransacties te financieren waarbij sprake is van concurrentievervalsing door buitenlandse overheidssteun aan buitenlandse concurrenten bij exporttransacties. Voor de uitvoering van het Besluit Subsidies Exportfinanciering (BSE; Stb. 1994, 431) en de bijbehorende Uitvoeringsregeling exportfinanciering (Stcrt 1994, 121), is voor 1996 een brutoverplichtingenbedrag geraamd van f 85,422 mln. Met brieven van 2 mei, respectievelijk 9 juni 1995 is de Tweede Kamer geı¨nformeerd over de stand van zaken en de uitputting van het BSE per ultimo maart 1995 en over de aanvulling in 1995 met f 30 mln nettoverplichtingenruimte (Kamerstukken II 1994/95, 23 900, nr. 38, resp. 41). b) De cijfers en onderverdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e Nota v. Wijz. 1995 Mutatie
1995
1996
1997
1998
1999
2000
92 448
88 425
87 825
87 825
87 825
87 825
– 30 003
– 30 003
– 30 003
– 30 003
– 30 003
– 30 003
75 000
27 000
Ontwerp-begr. 1996
103 632
72 975
137 445
85 422
57 822
57 822
57 822
57 822
Waarvan te betalen
60 000
63 733
50 816
28 475
19 275
19 275
19 275
19 275 uitgaven
1994
30 243
1 187
1995
15 000
25 000
33 122
1996
10 000
20 052
8 327
11 921
1997
4 757
7 458
5 204
7 790
2 891
1998
7 008
3 122
4 869
7 710
2 891
1999
3 018
1 041
2 921
4 819
7 710
2 891
2000
10
974
2 891
4 819
7 710
2 891
19 295
964
3 855
8 674
16 384
29 877
na 2000
31 430 73 122 50 300 28 100 25 600 22 400
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
162
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
22 492
26 227
27 772
29 388
29 382
29 285
1e Nota v. Wijz. 1995
– 1 500
– 5 500
– 8 000
– 9 500
– 10 000
– 10 000
Mutatie
52 130
29 573
8 328
5 712
3 018
10
73 122
50 300
28 100
25 600
22 400
19 295
Ontwerp-begr. 1996
31 430
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Besl. subs. exp. fin. 020 Lev. kap.goed. Argentinie 900 Oude verplichtingen
67 822 5 000 153
137 445
85 422
30 720
73 122
45 300 5 000
31.3 31.3 31.3
11.3 11.3 11.3
Totaal art 0703
72 975
137 445
73 122
50 300
710 85 422
31 430
c) De toelichting bij de cijfers Zoals is uiteengezet in de brief van 22 mei 1995 aan de Tweede Kamer inzake het instrumentarium voor het bevorderen van buitenlandse handel en investeringen (Kamerstukken II 1994/95, 24 214, nr 1) is de raming voor 1995 verhoogd met f 75 mln aan (bruto)verplichtingen en f 30 mln aan uitgaven. Naar aanleiding van de intensivering van het exportinstrumentarium in het kader van de herijking van het buitenlands beleid wordt voorgesteld het verplichtingenbudget 1996 van de BSE te verhogen met f 27 mln (bruto) en het uitgavenbedrag met f 9 mln. d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens BSE Ten behoeve van inzicht in de raming is vermeld het budget, het aantal gehonoreerde aanvragen en het gemiddelde budget per aanvraag. Voor 1993 en 1994 betreft het realisaties, voor 1995 en 1996 ramingen.
(bedragen x f 1 mln)
1993 1994 1995 1996
Budget
Aantal gehonoreerde aanvragen
Gemiddelde budget per aanvraag
42,2 67,8 137,4 85,4
20 27 55 34
2,11 2,51 2,50 2,50
07.04 Economische voorlichting en exportpromotie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Dit artikel omvat het gehele budget van de EVD (Economische Voorlichtingsdienst). Hieronder vallen ook de uitgaven voor het ontwikkelen, beheren en onderhouden van informatiesystemen en de daartoe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
163
behorende automatiseringshulpmiddelen. De personele en materie¨le uitgaven van de EVD zijn geraamd op het artikel 01.61 Personeel en materieel EZ, exclusief CBS. De kerntaken van de EVD zijn het informeren van het Nederlandse bedrijfsleven over buitenlandse markten, het ondersteunen van het Nederlandse bedrijfsleven bij het bewerken van die markten door middel van promotionele activiteiten en het verstrekken van op het buitenland gerichte publiciteit over de mogelijkheden en produkten van het Nederlandse bedrijfsleven. De EVD doet dit veelal in samenwerking met georganiseerde groepen van bedrijven. In het najaar van 1995 wordt de opzet afgerond van een programma (of regeling) dat (die) gericht is op de ondersteuning van bedrijven die nog geen exportervaring hebben opgedaan, maar wel serieuze belangstelling hebben voor afzet van hun produkten in het buitenland. De EVD maakt bij de uitvoering van zijn taken gebruik van de posten van de dienst BuZa (ambassades en consulaten) op grond van het Concordaat tussen het Ministerie van EZ en het Ministerie van BuZa. Bij het verstrekken van informatie, het uitgeven van publikaties, het houden van voorlichtingsbijeenkomsten en de promotionele activiteiten wordt het profijtbeginsel toegepast. Deze ontvangsten worden geraamd op artikel 07.02 Ontvangsten EVD.
Bijdragen aan instituten/Kamers van Koophandel in het buitenland Hieronder vallen de vergoedingen aan de Nederlandse Kamers van Koophandel in het buitenland voor een aan een aantal van deze Kamers opgedragen overheidstaak (de behandeling van buitenlandse handelsaanvragen, die in belangrijke mate zijn gericht op de import van Nederlandse goederen en/of diensten). De vergoeding voor de overheidsopdracht zal zich in 1996 (en het jaar daarna) op hetzelfde niveau als in 1995 bewegen. Voorts zijn ook binnen dit onderdeel de budgetten opgenomen die zijn bestemd voor bijdragen aan instellingen die een deeltaak vervullen binnen het pakket van de handelsbevorderende activiteiten van de EVD, zoals de Stichting tot Bevordering van de Uitvoer (SBU). Via deze stichting wordt het NTIO (Netherlands Trade and Investment Office) in Taiwan gefinancierd. Ook worden activiteiten als advieswerkzaamheden inzake EG-aangelegenheden en het in kaart brengen van de opengaande Amerikaanse markt voor overheidsaanbestedingen door de SBU gefinancierd. Promotie en publiciteit buitenland Het betreft hier alle uitgaven die gemoeid zijn met de uitvoering van de promotionele activiteiten en de op de buitenlandse doelgroepen gerichte publiciteit over de Nederlandse economie en sectoren daarvan. Voorlichting Op dit onderdeel zijn de uitgaven voor de voorlichtingsactiviteiten en het drukken, uitgeven en distribueren van publikaties (waaronder het tweewekelijks magazine «Buitenlandse Markten» en het weekblad «Bestedingen Buitenland») begroot, alsmede de kosten voor distributie van de EVD-informatie (literatuurdatabank) via het RCC. Verder vallen onder dit onderdeel ook de kosten voor de produktpromotie voor de programmatische activiteiten van de EVD en de EVD-publikaties. Onderzoek ten behoeve van Voorlichting en Promotie Betreft de uitgaven voor onderzoek in het kader van de planning en de ontwikkeling van de programmatische activiteiten van de EVD. Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek naar mogelijkheden en belemmeringen voor (deel-)sectoren op kansrijke buitenlandse markten, de uitgaven voor het ontwikkelen en beheer van een klanteninformatiesysteem en de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
164
uitgaven voor de begeleiding en sturing van het Japan-programma (waaronder onderzoek ten behoeve van JAPTA).
Informatie De uitgaven van dit onderdeel hebben betrekking op het aanschaffen van bron- en basisinformatie door de divisie Informatie ten behoeve van de EVD-collectie en de bevraging van externe databanken. Daarnaast schaft de EVD informatie aan voor de posten van (de dienst) BuZa in het kader van het eerder genoemde concordaat en ten behoeve van de Nederlandse Kamers van Koophandel in en voor het buitenland waarmee de EVD een zakelijke relatie (de voornoemde overheidsopdracht) heeft. Beleidsontwikkeling, informatisering en automatisering Betreft de uitgaven voor beleidsontwikkeling, informatiemanagement, ontwikkeling, onderhoud en beheer van EVD-informatie-systemen en de ontwikkeling, alsmede beheer en onderhoud van de automatiseringsinfrastructuur. Hieronder vallen uitgaven ter verbetering van de EVDprodukten en de algemene bekendheid van de EVD bij de doelgroep. b) De cijfers en de onderverdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
23 856
23 856
23 856
23 856
23 856
23 856
– 680
– 680
– 680
– 680
– 680
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
343
22 135
23 856
23 176
23 176
23 176
23 176
23 176
Waarvan te betalen
207
19 941
23 856
23 176
23 176
23 176
23 176
23 176
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
23 906
23 906
23 856
23 856
23 856
23 856
– 1 640
– 700
– 680
– 680
– 680
22 266
23 156
23 176
23 176
23 176
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
20 048
23 906
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 120 130 140 610 620
Bijdragen aan instituten Promotie Voorlichting Onderz. tbv voorl & prom. Informatie Automatisering en Inform.
Totaal art 0704
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
7 679 8 022 1 551 173 2 244 2 466
7 907 7 340 2 474 450 2 358 3 327
7 200 7 546 2 625 380 2 449 2 976
7 678 6 066 1 446 219 2 244 2 395
7 907 7 340 2 474 450 2 358 3 377
7 200 6 841 2 420 380 2 449 2 976
12.1 31.3 31.3 31.3 12.1 74.2
11.0 11.1 11.1 11.1 11.1 11.1
22 135
23 856
23 176
20 048
23 906
22 266
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
165
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutatie bestaat uit de volgende onderdelen: – Vanaf 1995 is de raming structureel verhoogd met f 583 000 als gevolg van het opnemen van de uitgaven (en ontvangsten) van de SEP (Stichting Economische Publicaties) op dit artikel (zie ook de toelichting bij ontvangstenartikel 07.02 Diverse ontvangsten EVD). – In het kader van de invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord is de raming op dit artikel vanaf 1996 structureel verlaagd met een bedrag van f 1,263 mln. – Tenslotte is voor 1995 een verlaging aangebracht van f 583 000 als bijdrage aan EZ-brede problematiek. d) De volume- en prestatiegegevens overige gegevens Ten behoeve van inzicht in de raming worden de activiteiten van de EVD afgezet tegen de aantallen produkten en de personele inspanning die daarmee is gemoeid.
EVD (Economische Voorlichtingsdienst)
Activiteiten: promotionele activiteiten publiciteit buitenland: – publiciteitslijnen – campagnes – diverse bijdragen Voorlichting – voorlichtingsbijeenkomsten – werkbezoeken en spreekdagen – buitenlandse markten – bestedingen buitenland – Vademecum Export (VE): • overzichten overheidsmaatregelen • oplage – landenorie¨ntaties – diverse informatiedossiers – gids voor exportinformatie informatie verzoeken marktverkenningen Overig niet toebedeeld Totaal uitgaven voorlichting en promotie1 Totaal personeel in fte2 Gemiddelde budget per fte
Uitgaven (x f 1 000) 1995 1996
1995
Aantallen 1996
Personeel in fte’s 1995 1996
5 000
5 000
60
60
7
7
980 320 90
980 320 90
12 4
12 4
4
4
240 600 550 410
240 600 550 410
30 25 4 000 1 200
30 25 4 000 1 200
2 2 2 11
2 2 2 11
60 2 300 40 180 1 000 110 000 10
60 2 300 40 180 1 000 110 000 10
15
15
10
10
34 2
34 2
89
89
202 50 13 1 192 150 2 825
202 50 13 1 192 150 3 203
12 622
13 000
142
146,1
Toelichting op de cijfers: 1 Betreft de onderdelen 120, 130, 140 en 610. 2 Betreft het personeel gemoeid met de activiteiten op de onderdelen 120, 130, 140 en 610. De totale formatiesterkte van de EVD bedraagt 128 fte.
07.05 Economische hulp Oost-Europa
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn de financie¨le middelen van EZ ten behoeve van de economische hulp aan Oost-Europa samengebracht. Het artikel wordt gevoed vanuit de parkeerpost Oost-Europa (artikel 07.06). Het Oost-Europa-instrumentarium van EZ kan in twee categoriee¨n worden verdeeld: instrumenten ter bevordering van kennisoverdracht en investeringsgerichte instrumenten. Onder deze twee categoriee¨n vallen de volgende instrumenten:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
166
– Kennisoverdracht: * het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO), multilaterale projecten (bijdragen aan projecten die worden uitgevoerd door intergouvernementele organisaties), * OESO (bijdrage onderdeel CCET/NIS), * trustfunds bij de Wereldbank (IBRD), de Oost-Europabank (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC), * de Subsidieregeling managementcursussen Midden- en Oost-Europa, * het programma uitzending managers «Netherlands Management Consultancy Programme/Eastern Europe (NMCP/EE)», * Evaluatie en beleidsondersteuning Midden en Oost-Europa (EMOE). – Investeringsgerichte instrumenten: * de Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO), * de faciliteit Investerings Bevordering/Technische Assistentie (IBTA), * de Leasefaciliteit, * de Investeringsfaciliteit Midden- en Oost-Europa (IFMOE). Kennisoverdracht:
Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) Voor de economische projecthulp via het PSO worden op basis van actieprogramma’s, waarin de hulp per land/regio wordt geconcentreerd op een beperkt aantal sectoren, met de verschillende Oosteuropese landen MOU’s (Memoranda of Understanding) afgesloten. In het najaar 1995 zullen met de ontvangende landen onderhandelingen plaatsvinden over de prioriteiten voor PSO-hulp in 1996. Voor 1996 is hiervoor een bedrag van f 62 mln beschikbaar. Multilaterale projecten Via deze faciliteit kan Nederland aansluiten op programma’s en projecten van intergouvernementele organisaties, voorzover die programma’s en projecten passen binnen de doelstellingen van het Nederlandse economische hulpbeleid voor Midden- en Oost-Europa. Voor 1996 is hiervoor een bedrag van f 15 mln opgenomen. OESO CCET/NIS Het betreft de raming voor de verplichte OESO-bijdrage aan het OESO-onderdeel CCET/NIS (Centre for Cooperation with Economies in Transition/New Independent States). In het kader van het algemeen werkprogramma van de OESO wordt technische assistentie op macroeconomisch niveau ten behoeve van de versterking van de marktsector in de Oost-Europese landen geleverd. Voor 1996 is hiervoor een bedrag van f 0,63 mln opgenomen. Trustfunds Er zijn drie Nederlandse trustfunds: bij de Wereldbank, de OostEuropabank (EBRD) en de International Finance Corporation. Met deze gelden worden Nederlandse consultants ingeschakeld bij de voorbereiding van nieuwe of de rehabilitatie van bestaande projecten, die door deze instellingen kunnen worden gefinancierd. Voor 1996 is hiervoor een bedrag van f 10 mln opgenomen. Managementtraining Oost-Europa De Subsidieregeling managementcursussen Midden- en Oost-Europa (gepubliceerd 24 december 1992, Stb. 1992, 250) is een ministerie¨le regeling op grond van de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ. Doel van de regeling is het geven van training in het kader van het omschakelingsproces in Midden- en Oost-Europa aan personen die in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
167
land van herkomst een functie bekleden op managementniveau. De regeling voorziet in een bijdrage aan Nederlands gastorganisaties die cursisten of stagiaires uit bedrijven of instellingen uit Midden- en Oost-Europa ontvangen. De uitvoering van de regeling is sinds december 1992 in handen van NUFFIC (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking van universiteiten, hogescholen en instellingen voor internationaal onderwijs). Voor het uitvoeringsjaar 1996 is een bedrag van f 3,5 mln (inclusief uitvoeringskosten) gereserveerd op de begroting 1995. Voor deze subsidieregeling is in 1996 voor het uitvoeringsjaar 1997 een bedrag beschikbaar van f 3,5 mln (inclusief uitvoeringskosten).
Programma uitzending managers NMCP/EE (PUM-programma) Het programma wordt uitgevoerd door het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). Het NCW zendt gepensioneerde en vervroegd uitgetrede managers voor tijdelijke advisering naar bedrijven en nonprofit organisaties in Midden- en Oost-Europa. Tevens organiseert het NCW in het kader van dit programma individuele trainingen en managementcursussen voor jonge managers afkomstig uit de geadviseerde bedrijven. De bijdrage bestaat sinds 1992 uit een jaarlijkse doelsubsidie. Voor het uitvoeringsjaar 1996 is een bedrag van f 3 mln (inclusief uitvoeringskosten) gereserveerd op de begroting 1995. Voor dit programma is in 1996 voor het uitvoeringsjaar 1997 een bedrag beschikbaar van f 3,4 mln (inclusief uitvoeringskosten). Evaluatie en beleidsondersteuning Midden- en Oost-Europa (EMOE) Op dit onderdeel worden de middelen voor evaluatie van het OostEuropa-instrumentarium en beleidsondersteunende activiteiten betreffende Oost-Europa geraamd. Uit het voor 1995 beschikbare budget worden de Trustfunds en de TRHIO gee¨valueerd (zie evaluatiebijlage nr. 4). Voor 1996 gaat het om een bedrag van f 0,5 mln. Investeringsgerichte instrumenten:
Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO) De grondslag wordt gevormd door de publicatie in de Staatscourant van 24 december 1991 (Stcrt. 1991, 250). Met de TRHIO worden verzekeringsmaatschappijen in staat gesteld niet-commercie¨le risico’s verbonden aan investeringen van Nederlandse bedrijven in Midden- en Oost-Europa te herverzekeren bij de Staat. De maximale aanvangswaarde van de investering, waarvoor herverzekering kan worden verleend, is vastgesteld op f 20 mln. Ten aanzien van de voor de TRHIO geraamde uitgaven geldt dat het in enig jaar niet bestede deel gereserveerd blijft voor het verrichten van schade-uitkeringen in latere jaren. Ten behoeve van schadeuitkeringen wordt jaarlijks de bestaande extra-comptabele reserve aangevuld. Deze reserve wordt gevoed uit budgettaire middelen ten laste van de Oost-Europafaciliteit, ontvangen premies (na aftrek van kosten van de uitvoerende instantie, de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij (NCM)) en provenuen. Voor iedere toevoeging aan de reserve wordt het beschikbare obligo met een factor vier van de toevoeging verhoogd. De extra-comptabele reserve bedroeg ultimo 1994 f 20,160 mln. Voor 1996 is een verplichtingenbedrag van f 60 mln beschikbaar voor verhoging van het obligo, corresponderend met een uitgavenbedrag van f 15 mln. Investeringsbevordering/Technische Assistentie (IBTA) Doel van de op 16 september 1991 gepubliceerde faciliteit (Stcrt. 1991, 179) is ondernemers uit Midden- en Oosteuropese landen, die samenwerken of willen gaan samenwerken met een Nederlands bedrijf, door middel van een financie¨le bijdrage hulp te bieden bij het opzetten en versterken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
168
van hun bedrijven. Deze faciliteit wordt uitgevoerd door de FMO. Voor het uitvoeringsjaar 1996 is een bedrag van f 15 mln (inclusief uitvoeringskosten) gereserveerd op de begroting 1995. Voor dit programma is in 1996 voor het uitvoeringsjaar 1997 een bedrag beschikbaar van f 15 mln (inclusief uitvoeringskosten). De IBTA is in 1994 gee¨valueerd (zie bijlage 4, plannummer 94–20)
Leasefaciliteit De Leasefaciliteit vindt zijn grondslag in de brief van de Staatssecretaris van EZ aan de Eerste- en Tweede Kamer van 23 november 1 990 (Kamerstukken II 1 990/91, 21 937, nr. 1). Met deze faciliteit wordt beoogd de export van kapitaalgoederen te bevorderen door middel van leasing aan bedrijven in Midden- en Oosteuropese landen. Voor exporttransacties is voor wat betreft een aantal landen geen reguliere exportkredietverzekering mogelijk. Om de export naar deze landen van met name kapitaalgoederen toch mogelijk te maken, kunnen deze transacties herverzekerd worden onder de Leasefaciliteit. De faciliteit wordt uitgevoerd door een 100% dochteronderneming van de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij (NCM) te Amsterdam, in samenwerking met de daartoe door de Staat opgerichte Stichting Economische Samenwerking Nederland Oost-Europa (SENO). De SENO treedt op als herverzekeraar voor de NCM-dochter. De Minister van EZ heeft via een achtergestelde lening middelen voor de herverzekering aan de SENO ter beschikking gesteld. Ter aanvulling van de herverzekeringsruimte is voor 1996 een bedrag van f 25 mln opgenomen. In het kader van het optimaliseren van de faciliteit wordt in 1995 een aantal criteria gewijzigd. De invoering van directe garanties is inmiddels gee¨ffectueerd. Investeringsfaciliteit Midden- en Oost Europa Met de sinds eind 1992 van kracht zijnde Investeringsfaciliteit wordt beoogd de commercie¨le risico’s voor Nederlandse investeerders te verminderen. De Staat stelt zich borg voor achtergestelde leningen aan ondernemingen die in Oost-Europa investeren. De uitvoering van de faciliteit ligt bij de Nederlandsche Investeringsbank (NIB). Voor nadere informatie over deze faciliteit wordt verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van 19 januari 1993 (Kamerstukken II 1992/93, 22 800-XIII, nr. 40). In 1994 werd de uitvoeringsovereenkomst met de NIB gewijzigd. De aanpassing had ten doel het gebruik zowel voor de NIB als het bedrijfsleven aantrekkelijker te maken. De wijzigingen hielden in dat voor aanvragen uit het Midden- en Kleinbedrijf (kleiner dan 500 werknemers) betreffende projekten in de categorie f 1 mln tot f 3 mln accoord kan worden gegaan met een minder gedetailleerd ondernemersplan. De Staat zal voor deze aanvragen e´n voor aanvragen op Oosteuropese landen waarvoor door DNB een landenrisicovoorziening van 50% of meer wordt gee¨ist, het borgstellingspercentage verhogen van 90% naar 95%. Voor 1996 is hiervoor een bedrag van f 47,457 mln opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
169
b) De cijfers en onderverdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
205 960
1e suppl. wet 1995
27 023
Mutatie
1996
1 657
242 487
Ontwerp-begr. 1996
118 392
189 586
234 640
242 487
Waarvan te betalen
89 838
144 595
177 634
196 487
1997
1998
1999
2000
uitgaven 1994
48 772
50 333
1995
20 892
38 341
81 659
1996
17 751
31 840
47 750
96 512
193 853
1997
2 423
18 986
33 425
58 650
113 484
5 095
8 900
32 825
46 820
5 900
9 500
15 400
1998 1999
99 105 140 892
2000 na 2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995
1996
1997
1998
1999
162 800
94 437
46 150
8 900
– 21 925
99 416
67 334
37 920
15 400
140 892
193 853
113 484
46 820
15 400
2000
17
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1995
99 105
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
170
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
010 020 030 040 050 060 110 111 120 130 140 150 160
Prog. samenw. oost-Europa Leasefaciliteit TRHIO (herverz. invest.) Ibta Investeringsfacil. M.O.E. GOS Programma Multilaterale projecten OESO CCET/NIS Trustfunds Beurzenprogr. «Passage» Prog. uitz. managers NMCP Evaluatie en bel.onderst. Managementtraining
Totaal art 0705
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
60 473
59 000 25 110 67 023 15 000 34 850
62000 25 000 60 000 15 000 47 457
11 880
11 751 622 7 500
15 000 11 657
15 000 630 10 000
51 432 14 600 15 000 13 612 47 457 10 607 19 894 630 15 000
6 000 373 6 888
3 000 500 3 500
3 400 500 3 500
15 271 30 162 17 910 3 672 622 10 916 2 241 4 633 127 1 671
34 433 12 310 10 017 11 000 34 850 8 958 12 526
31.3 51.4 54.6 54.6 51.4 31.3 31.3 11.1 31.1 31.3 31.3 31.3 31.3
11.1 11.1 11.1 11.1 11.1 11.1 11.1 11.7 11.1 11.1 11.1 11.1 11.1
189 586
234 640
242 487
99 105
32 817 33 000 30 162
6 657 400 4 821 495 4 425 140 892
1 796 500 3 325 193 853
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutaties hebben betrekking op: – een verhoging van ruim f 1,6 mln voor 1995 betreft een overheveling van het Ministerie van V&W als bijdrage aan twee goedgekeurde deelprojekten in het kader van het Trustfund bij de Wereldbank; – vanuit artikel 07.06 Oost-Europa faciliteit vindt voor 1996 een overheveling plaats naar de diverse instrumenten op artikel 07.05 (zie ook toelichting artikel 07.06). Met inachtneming van het specifieke bruto/netto karakter van de TRHIO gaat het om een bedrag van f 242,487 mln, onderstaand wordt de opbouw van dit bedrag weergegeven (bedragen x f 1 mln): * PSO 62,0 * Leasefaciliteit 25,0 * TRHIO 60,0 * IBTA 15,0 * Investeringsfaciliteit 47,457 * Multilaterale projecten 15,0 * OESO 0,63 * Trustfunds 10,0 * Programma uitzending managers NMCP 3,4 * Evaluatie en beleidsondersteuning 0,5 * Managementtraining 3,5 07.06 Oost-Europafaciliteit
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De Ministerraad heeft in 1993 besloten tot stroomlijning van de hulp aan Midden- en Oost-Europa. Deze wijziging behelst de verdeling van het budget van de Oost-Europa faciliteit vanuit de parkeerpost op de EZ-begroting (07.06). Als uitvloeisel van dit besluit vindt jaarlijks overheveling plaats naar de begroting van: – het Ministerie van Financie¨n ten behoeve van de Nederlandse EBRD-bijdrage; – het Ministerie van BuZa ten behoeve van de niet-economische hulp; – EZ (07.05) ten behoeve van de economische hulp: investeringsgerichte faciliteiten en programma’s van kennisoverdracht. In de huidige vorm loopt de Oost-Europa faciliteit door tot en met 1996. De verdeling van de budgetten voor de EBRD, de niet-economische hulp
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
171
en economische hulp aan Oost-Europa (artikel 07.05) heeft plaatsgevonden op basis van het reeds beschikbare budget op de Oost-Europa faciliteit (art. 07.06) voor 1996 en de aanvulling uit prioriteitencluster VI. Deze aanvulling bedraagt voor het deel MOE voor 1996 een bedrag van f 9 mln uitgaven. Via de gebruikelijke methodiek zijn de bedragen verdeeld bij ontwerp-begroting 1996 naar Buza (MATRA niet-economische hulp), Financie¨n (EBRD-contributie) en EZ (economische hulp). Aan verplichtingenruimte 1996 is beschikbaar f 252,050 mln en aan uitgavenruimte 1996 f 148,175 mln. Voor de drie departementen ziet de verdeling er als volgt uit: – Financie¨n (EBRD-contributie – Buza (MATRA-niet-economische hulp) – EZ (economische hulp)
f 10 763 000 f 38 500 000 f 202 787 000
Totaal
f 252 050 000
b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1996
1997
1998
1999
2000
243 050
71 250
71 250
71 250
71 250
Ontwerp-begr. 1996
71 250
71 250
71 250
71 250
Waarvan te betalen
71 250
71 250
71 250
71 250
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie
1994
1995
– 243 050
uitgaven 1994 1995 1996 1997
40 000
1998
19 000
40 000
1999
7 250
19 000
40 000
2000
5 000
7 250
19 000
40 000
71 250
5 000
12 250
31 250
48 500
na 2000
40 000 59 000 66 250
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
172
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
139 175
101 550
91 825
75 750
71 250
– 139 175
– 61 550
– 32 825
– 9 500
40 000
59 000
66 250
71 250
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.1
c) De toelichting bij de cijfers In de Miljoenennota 1997 zullen de beleidsvoornemens van de Nota De herijking van het buitenlands beleid ten aanzien van Midden- en OostEuropa worden vertaald in de respectievelijke ontwerp-begrotingen. De middelen voor de parkeerpost vallen in 1996 ten opzichte van de raming in de ontwerp-begroting 1995 incidenteel hoger uit door de toevoeging van f 9 mln uit de prioriteitencluster VI. Daarnaast is sprake van een ander kasritme ten aanzien van de EBRD-contributie. Het aldus beschikbare bedrag op de parkeerpost voor 1996 ad f 252,050 mln wordt als volgt verdeeld: – naar het Ministerie van Financie¨n t.b.v. de EBRD – naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van de niet-economische hulp waarvan: * f 38,3 mln Matra-programma * f 0,2 mln personeelskosten voor de coo¨rdinatie van het hulpbeleid – naar het Ministerie van Economische Zaken ten behoeve van de economische hulp waarvan: * f 3,5 mln naar artikel 01.55 in verband met uitvoeringskosten PSO * f 1,8 mln naar artikel 01.61 ten behoeve van de coo¨rdinatie van het hulpbeleid * f 197,486 mln naar artikel 07.05
f 10,763 mln f 38,5
mln
f 202,787 mln
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
173
08.00. WET INVESTERINGSREKENING 08.01. Investeringsbijdragen en –toeslagen
a) De grondslag van het artikel Ultimo 1994 is het Fonds Investeringsrekening opgeheven. Met ingang van 1 januari 1995 worden de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de WIR verantwoord op hoofdstuk XIII van de Rijksbegroting (Economische Zaken). De opheffing van het Fonds Investeringsrekening heeft geen gevolgen voor de afspraken omtrent de dekking van de WIR-uitgaven vanaf 1990, die zijn vastgelegd in de brieven van het kabinet aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 26 juni 1990 (Kamerstukken II 1 989/90, 21 615, nr. 1) en 18 september 1990 (Kamerstukken II 1 990/91, 21 615, nr. 7). Deze afspraken blijven onverkort van kracht als budgettair kader. Dit betekent dat compensatie van over- en onderschrijdingen van de geraamde WIR-uitgaven over de jaren heen in stand blijft en dat in het geval van eventueel per saldo optredende onderuitputting de resterende budgettaire ruimte tot een maximum van f 700 mln. (het deel van de «common area»-gelden dat momenteel ter dekking van het WIR-dossier is ingezet) aan het Fonds economische structuurversterking (Fes) zal worden toegevoegd. In afwijking van regel K van de regels Budgetdiscipline vindt hij eventueel per saldo optredende overschrijdingen geen specifieke compensatie plaats ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Tevens blijven de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de WIR buiten beschouwing bij het berekenen van (proportionele) ombuigingssleutels. De opheffing van het Fonds Investeringsrekening heeft evenmin gevolgen voor de uitvoering van de WIR. De verrekening en registratie van WIR-uitgaven en -ontvangsten vindt, als voorheen, plaats door de Belastingdienst. De controle op de juistheid en de volledigheid ervan blijft voor rekening van de Interne Accountantsdienst van de Belastingdienst en de Departementale Accountantsdienst van het Ministerie van Financie¨n. In de onderstaande tabel is het actuele financie¨le beeld van het WIR-dossier vanaf 1990 weergegeven. Daarbij zij opgemerkt dat, op grond van de besluitvorming van het kabinet terzake, de uiteindelijk resulterende bedragen bepalend zijn voor de afwikkeling van het WIR-dossier en dat het geheel van ontvangsten en uitgaven in dit verband zodanig sluitend dient te zijn dat per saldo de staatsschuld niet door de WIR-problematiek wordt belast. In overleg met het Ministerie van Financie¨n is de post «extra desalderingen», die onderdeel vormt van de dekking van het WIR-dossier, op de in de onderstaande tabel aangegeven wijze over de jaren verdeeld (100 mln. per jaar in de jaren 1996 t/m 1999). De desbetreffende bedragen zijn gereserveerd op hoofdstuk IX B (Financie¨n) en vormen onderdeel van de ontvangsten uit hoofde van de vennootschapsbelasting in deze jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
174
Actuele financie¨le beeld van het WIR-dossier vanaf 1990 1990–19931
19941
1995
1996
3 809 –320
239 43
625 –160
325 40
150 100
142 297
5 290 0
3. Bruto WIR (na knip) 4. Desinvesteringsbetalingen
3 489 –1 652
282 –328
465 –100
365 –50
250 –25
439 –20
5 290 –2 175
5. Netto WIR 6. Raming Startbrief
1 837 –1 545
–46 45
365
315
225
419
3 115 –1 500
292 –600 –600 12,5
–1
365
315
225
419
3
2
1,5
1
1 615 –600 –600 20
–895,5
2
367
316,5 –1002
226 –1002
419 –2002
435 –400 –7003
Bedragen x f 1 mln 1. Bruto WIR 2. Knip–effect (netto)
7. Verschil 8. Desalderingen 9. AWBZ 10. Uitvoeringskosten WIR–temporisering 11. Saldo 12. Extra desalderingen 13. Common area
1997 Vanaf 1998
14. Overschot 1 2 3
Totaal
665
Realisaties (afgerond) Deze bedragen zijn gereserveerd op hoofdstuk IX B (Financie¨n) Uitsplitsing naar kasjaren vindt te zijner tijd plaats
De WIR kende gedurende een reeks van jaren een aantal toeslagen op de basispremie. Met uitzondering van de kleinschaligheidstoeslag (KST) werden aanvragen voor WIR-toeslagen door de Dienst Investeringsrekening (DIR) getoetst alvorens deze door de Belastingdienst werden beoordeeld. Alle WIR-toeslagen zijn reeds geruime tijd afgeschaft. Vrijwel alle aanvragen zijn dan ook inmiddels door het agentschap Senter, waarin de DIR is opgegaan, afgehandeld.
Verplichtingen De WIR-basispremie is eind februari 1988 op nihil gesteld en de kleinschaligheidstoeslag (KST) is – als laatste onderdeel van de WIR – per 1 januari 1990 omgezet in een investeringsaftrek. Er kunnen dan ook, afgezien van het «herleven» van WIR-claims, geen nieuwe verplichtingen ontstaan. WIR-claims kunnen «herleven» als de over een jaar verschuldigde belasting als gevolg van achterwaartse verliescompensatie achteraf onvoldoende blijkt om de in dat jaar reeds verrekende WIR-aanspraken (volledig) te compenseren. Voor zover de reeds verrekende WIR-claim de uiteindelijk verschuldigde belasting in dat jaar overschrijdt ontstaat een «nieuwe» WIR claim, die binnen de daarvoor gestelde termijnen alsnog kan worden verrekend. Voor wat betreft de bestaande verplichtingen, die nog niet tot verrekening zijn gekomen omdat tegenover deze WIR-claims geen of onvoldoende belasting stond (de «openstaande WIR»), bestaat geen inzicht in het deel daarvan dat alsnog tot verrekening zou kunnen komen door middel van voor- of achterwaartse verrekening en het deel dat, als gevolg van overschrijding van de daarvoor gestelde verrekeningstermijnen of op grond van faillissementen, niet meer kan worden verrekend (is «verdampt»). Om de hierboven genoemde redenen is het is niet mogelijk om verplichtingenmutaties te presenteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
175
b) De cijfers Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
455 000
310 000
210 000
160 000
100 000
100 000
1e suppl. wet 1995
10 000
55 000
40 000
40 000
50 000
–50 000
Ontwerp-begr. 1996
465 000
365 000
250 000
200 000
150 000
50 000
Economische code: 51.1 Functionele code 11.1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
176
09.00 ENERGIEBELEID Inleiding
1) Nieuwe artikelindeling Met ingang van de begroting 1996 zijn de artikelen van het Energiebeleid anders ingedeeld. Hiermee wordt een inzichtelijker presentatie van de uitgaven naar de belangrijkste deelgebieden van het energiebeleid beoogd. In samenhang met deze herindeling is het energiebeleid overgezet van hoofdbeleidsterrein 06 naar 09. Hierna wordt de nieuwe indeling toegelicht. De algemene doelstelling van het energiebeleid is het streven naar een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening. Mede in het licht van de milieu-problematiek zijn concrete doelstellingen opgesteld voor de deelgebieden energiebesparing en duurzame energie. Hiertoe wordt een scala van beleidsinstrumenten ingezet, zoals beschreven in de Vervolgnota energiebesparing (VNEB dec. 1993). De financie¨le bijdragen van EZ aan energiebesparing en duurzame energie waren verspreid over vier artikelen. In de nieuwe indeling is er e´e´n artikel (09.01) voor energiebesparings-technologie, en e´e´n artikel (09.02) voor duurzame energie. De EZ-uitgaven voor deze deelgebieden zijn zodoende eenvoudig te vinden. Een derde belangrijk deelgebied van het energiebeleid betreft het bevorderen van schone, betrouwbare en betaalbare diversificatiemogelijkheden in de energievoorziening (exclusief duurzame energie). Het nieuwe artikel 09.03 (Energievoorzieningsonderzoek) bevat de uitgaven ter ondersteuning van het hiermee gemoeide onderzoek. De artikelen 09.01 t/m 09.03 vormen de belangrijkste zogeheten beleidsartikelen. Het nieuwe artikel 09.04: Beleidsondersteuning en overige uitgaven, bevat voornamelijk enkele beleidsuitgaven die niet specifiek op e´e´n van de eerste drie beleidsartikelen passen. Artikel 09.04 heeft een geringe financie¨le omvang. Alle overige nieuwe artikelen zijn gelijk aan de oude artikelen, maar met een nieuw nummer. Bij de betreffende artikelen wordt verwezen naar de indeling conform 1995 op hoofdbeleidsterrein (HBT) 06. Een overzicht van de nieuwe indeling naar artikelen volgt hierna. De toelichting op HBT 06 bevat een volledige conversietabel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
177
09.01 09.02 09.03 09.04
OVERZICHT Energiebeleid vanaf 1996 Energiebesparingstechnologie Duurzame energie Energievoorzieningsonderzoek Beleidsondersteuning en overige uitgaven
09.11 09.12
Bijdragen mijnindustrie Garanties energiebeleid
09.21 09.22
Doorsluisposten Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten Uitkering aan houder certificaten Energie Beheer Nederland B.V.
09.31 09.32 09.33 09.34 09.35 09.36
Afwikkeling energiebeleid tot 1996 Adviesraden, normalisatiewerkzaamheden etc. Toepassing energiebesparingstechnologie en duurzame energie Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied Energieonderzoek Centrum Nederland Investeringssubsidies energiebesparing Compensatie kernenergie-centrale Borssele
2) Algemene beleidsinformatie Op alle drie deelgebieden van het energiebeleid zijn ECN (onderzoek) en Novem (uitvoering programma’s) aktief. Hieronder volgt enige algemene informatie over ECN en Novem. In de toelichting bij de artikelen wordt hiernaar verwezen. ECN Het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) is het centrale instituut voor energie-onderzoek in Nederland. Op basis van een eens in de vier jaar door de Minister van Economische Zaken vast te stellen missie, wordt de richting aangegeven waarlangs het energie-onderzoek dient plaats te vinden. Het onderzoek van ECN heeft als zwaartepunten: geavanceerde kernreactoren, de splijtstofcyclus, energie-conversietechnologiee¨n, duurzame energie en aan de energievoorziening gerelateerde milieuaspecten. De bijdrage van EZ aan ECN is gesplitst in een doelsubsidie, welke gekoppeld is aan een jaarlijks goed te keuren jaarplan en een basissubsidie. In 1994 is zowel de missie als het doelsubsidieprogramma gee¨valueerd. In de evaluatiebijlage wordt hiervan verslag gedaan. De verdere gedachtenvorming over een betere aansturing van ECN is nog niet afgerond. Het doelsubsidieprogramma is opgebouwd uit een aantal onderdelen, te weten nucleaire energie, fossiele brandstoffen en milieu-onderzoek, duurzame energie en energiestudies. De activiteiten in het doelsubsidieprogramma 1996 zullen plaatsvinden tegen de achtergrond van het meerjarenprogramma doelsubsidie 1995–1998. Het meerjarenprogramma wordt om de twee jaar geactualiseerd. Het basissubsidie-onderzoek is gericht op de uitbreiding en verbetering van kennis en faciliteiten ten einde: 1. het werk op het gebied van de missie in de meest brede zin op een kwalitatief hoog niveau, ook in vergelijking met het buitenland, uit te voeren; 2. een betere positie te verwerven bij het aantrekken van betaalde opdrachten op het gebied van de missie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
178
Met ingang van 1996 is de bijdrage aan ECN geraamd op de artikelen 09.01, 09.02 en 09.03 al naar gelang het aandachtsgebied van de activiteiten, en gesplitst naar basissubsidie en doelsubsidie; tezamen zes onderdelen. Onderstaande tabel geeft de verdeling van de verplichtingen ten behoeve van ECN over de artikelen.
0901 0901 0902 0902 0903 0903
010 020 010 020 010 020
ECN-Basissubsidie ECN-Doelsubsidie-ond. ECN-Basussubsidie ECN-Doelsubsidie-ond. ECN-Basissubsidie ECN-Doelsubsidie-ond.
1996
1997
1998
1999
2000
10 764 6 036 5 147 4 426 12 474 18 309
10 764 6 036 6 237 6 438 10 578 14 689
10 764 6 036 6 237 6 438 10 578 14 688
10 764 6 036 6 237 6 438 10 578 14 688
10 764 6 036 6 237 6 438 10 578 14 688
Novem Voor de uitvoering van programma’s op energiegebied worden met Novem in 1996 ongeveer 20 programma-overeenkomsten gesloten, op alle drie bovengenoemde deelgebieden van het energiebeleid. De programma-overeenkomsten worden meestal gebaseerd op meerjarenprogramma’s, die doorgaans een looptijd van zo’n 4 jaar hebben. De programma’s omvatten onderzoek, ontwikkeling, demonstratie, kennisverspreiding en marktintroductie van energietechnologie, alsmede voorbereiding, ondersteuning en beoordeling van meerjarenafspraken . Novem geeft in het kader van de uitvoering van programmaovereenkomsten zowel subsidies als opdrachten aan derden. Het Besluit subsidies energieprogramma’s vormt het kader op basis waarvan Novem, in opdracht van EZ, subsidies aan derden verstrekt voor activiteiten die in de programma’s omschreven worden. De hiervoor beschikbare budgetten worden bij ministerie¨le uitvoeringsregeling bekend gemaakt, gesplitst naar programma. Voorts voert Novem voor EZ de subsidieregelingen E&M en TIEB uit. De voor 1996 aan Novem toe te zeggen programmamiddelen en vergoedingen voor de programma-uitvoering zijn inbegrepen in de ramingen bij de artikelen 09.01, 09.02 en 09.03. De preciese bedragen worden merendeels begin 1996 bepaald aan de hand van de resultaten in 1995 en de programma-voorstellen 1996.
3) Kwantitatieve beleidsinformatie Bij artikel 09.01 wordt (bij onderdeel d. «Volume- en prestatiegegevens» ) informatie opgenomen over de (energiebesparings)resultaten van enkele subsidies en programma’s. Sinds de Nota Energiebesparing (1990) zijn hieromtrent gegevens verzameld. Sinds kort is een methode beschikbaar om betrouwbaar en systematisch te rapporteren over de resultaten van enkele energiebesparingsprogramma’s. Het totaal van de hiermee gerealiseerde besparing komt op 69 PJ, terwijl nog 174 PJ in de pijplijn zit (omdat de investeringen nog niet gereed zijn). Tesamen gaat het om ruim 8% van het energieverbruik in Nederland. De pijplijn zorgt de komende jaren voor een besparing van ruim 1% per jaar gemiddeld. De besparing van nog niet gemeten programma’s en de autonome energiebesparing komen daar nog bij. 09.01 Energiebesparingstechnologie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het beleid dat aan dit artikel ten grondslag ligt, is uiteengezet in de Vervolgnota Energiebesparing (Kamerstukken II 1993/94, 23 561, nrs. 1 en 2), de beleidsbrief (Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 6) en de nadere brief over het energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II 1994/95,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
179
24 242, nr. 1). In totaal is, in 1996, voor f 167 mln aan verplichtingenruimte op dit artikel geraamd. Daarnaast wordt het bereiken van de beparingsdoelstellingen onder meer bevorderd door de nutsbedrijven (vooral uitgevoerd via de Milieu-Actieplannen), door de VAMIL-regeling en door subsidies uit Europese programma’s. Ook wordt in een aantal gevallen regelgeving onderzocht en/of toegepast (bijv. apparaten, nieuwbouw). Voor de onderdelen op dit artikel kan globaal de volgende tweedeling gemaakt worden: – de onderdelen ECN basis- en doelsubsidie en Lange termijn onderzoek besparingstechnologie, betreffen uitgaven voor onderzoek naar energiebesparingstechnologie voor de lange termijn; – de overige onderdelen betreffen doelgroepgerichte uitgaven voor ontwikkeling en toepassing van energiebesparingstechnologie en ondersteuning van meerjarenafspraken. Tot de doelgroepgerichte uitgaven behoren enkele faciliteiten voor het bevorderen van investeringen in energiebesparingstechnologie in het bedrijfsleven. De demonstratie van nieuwe energiebesparingstechnologie in concrete industrie¨le toepassingen wordt bevorderd door het Besluit tenders industrie¨le energiebesparing (TIEB). Omdat het bereiken van de vele en verschillende kleine en middelgrote bedrijven en instellingen met algemene instrumenten heel moeilijk is, bestaat voorts een op deze doelgroep gerichte faciliteit: de subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen 1993 (E&M). Deze regeling bevordert het inwinnen van externe energiebesparings/milieuadviezen door het MKB. Eind 1995 zal de tenderregeling Nieuwe Energie-efficie¨nte combinaties met Warmte/Kracht-Systemen (NEWS) gepubliceerd worden waarmee invulling wordt gegeven aan de in de VNEB aangegeven verschuiving van aandacht van kwantiteit naar kwaliteit in het warmtekracht-beleid. In verband met het voorgenomen stopzetten van de BSET Nieuwe Technieken (NT) in 1996 wordt onderzocht of er nog witte vlekken in het instrumentarium ingevuld moet worden. Zo ja, dan zal binnen artikel 09.01 enige herschikking plaats vinden. Voorts worden per doelgroep programma’s opgesteld voor ontwikkeling, demonstratie, kennisoverdracht en marktintroductie van energiebesparingstechnologie en ondersteuning van meerjarenafspraken (mja’s). Voor de uitvoering van deze programma’s worden met Novem programma-overeenkomsten gesloten. Voor de door Novem aan derden verstrekte subsidies geldt het Besluit Subsidies Energieprogramma’s (zie inleiding van HBT 09). Juridische grondslag: – het Besluit tenders industrie¨le energiebesparing (Stb. 1994, 176) is een AMvB; – de subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen (Stcrt. 1993, 14) is een ministerie¨le regeling; – het Besluit subsidies energieprogramma’s (Stb. 1994, 225) is een AMvB. De genoemde regelingen zijn gebaseerd op de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ.
ECN-basis- en doelsubsidie Op deze onderdelen wordt ten eerste het deel van de basissubsidie geraamd dat ECN besteedt aan onderzoek naar energiebesparingstechnologie. Ten tweede wordt het deel van de doelsubsidie geraamd dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
180
bestemd is voor energiebesparingstechnologie. Het onderzoek betreft nieuwe energieconversietechnologiee¨n, systeembeoordeling en energiestudies (zie ook algemene inleiding HBT 09).
Lange-termijn onderzoek besparingstechnologie Ten behoeve van het op lange termijn gerichte onderzoek naar energiebesparingstechnologie is in 1996 een bedrag van f 21,5 mln geraamd. Het gaat hier om onderzoek dat niet via de basis- en doelsubsidieprogramma’s bij ECN tot stand komt. De activiteiten worden door Novem uitgevoerd op basis van programma-overeenkomsten. De activiteiten zijn als volgt in te delen: Brandstofcellen: Uitgangspunt is de verwachting dat brandstofcellen in de toekomst een rol van belang zullen spelen in de Nederlandse energievoorziening. Het thans in voorbereiding zijnde meerjarenprogramma zal voortbouwen op de in 1995 opgezette strategie voor de verdere ontwikkeling van brandstofcellen in Nederland. Het programma richt zich op het versterken van die activiteiten waarin Nederland een goede positie heeft, het identificeren van nieuwe technologische mogelijkheden en het stimuleren c.q. uitbouwen van strategische samenwerkingsverbanden. Nieuwe Energie Conversie Technologie: het programma gaat in 1996 het tweede jaar in van het Meerjarenprogramma 1995–1999. Binnen dit programma worden nieuwe energieconversietechnologiee¨n en -systemen, welke op het moment van hun marktintroductie significant beter zijn dan de concurrerende opties, geı¨dentificeerd en ontwikkeld. Het betreft voornamelijk gasconversietechnologiee¨n. Lange Termijn Onderzoek Gebouwde Omgeving: Het nieuwe meerjarenprogramma richt zich op het ontwikkelen van opties, om ook na het jaar 2000 het gebruik van fossiele brandstoffen in de gebouwde omgeving verder terug te brengen. Programma’s industrie Ten laste van dit onderdeel (1996: f 55 mln) komen programma’s gericht op energiebesparing in de industrie. Het betreft grotendeels programma’s die door Novem worden uitgevoerd. Hiertoe behoren onder meer de volgende activiteiten: a) Het voorbereiden en uitwerken van meerjarenafspraken (mja’s) met de industrie. Per 1 januari 1995 waren er 23 mja’s over energie-besparing met de industrie afgesloten. In 1995 worden 11 mja’s, die per 31 december 1995 aflopen, verlengd tot 2000. Ook zal nog een aantal nieuwe mja’s worden getekend waaronder die met de raffinaderijen. Van 12 mja’s, met een aandeel van ruim 30% van het industrie¨le energiegebruik, zijn de resultaten beschikbaar voor de periode 1989–1993. Deze hebben gemiddeld een efficiency-verbetering van 8% behaald over 4 jaar. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het beleid voor betreffende sectoren op koers ligt. Eind 1995 zullen de resultaten over de periode 1989–1994 bekend zijn van de meeste mja’s. b) Het stimuleren van onderzoek naar en het ontwikkelen en toepassen van geselecteerde besparingstechnieken die kunnen worden toegepast in meerdere industrie¨le sectoren, vooral gericht op de middellange termijn. Hiertoe is in 1994 het meerjarenprogramma MINT van start gegaan. Daarnaast is in dit zelfde kader in 1995 het programma Integraal Ketenbeheer voor en door Bedrijven (IKB) van start gegaan, mede gefinancierd vanuit het industriebeleid. Het concept ketenbeheer is interessant omdat gelijktijdig zowel economische-, als milieu- en energievoordelen kunnen worden behaald bij het beter op elkaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
181
afstemmen van afzonderlijke schakels van een produktieketen (van grondstof tot afval). Het doel van het programma is het middels proefprojekten vergroten van inzicht in de succes- en faalfactoren van ketenbeheer. De uitvoeringskosten van de subsidieregelingen TIEB en E&M komen ook ten laste van dit onderdeel.
Tenderregeling Industrie¨le energiebesparing (TIEB) Het budget bedraagt f 24,2 mln . De TIEB heeft tot doel het stimuleren van toepassingen van nieuwe technieken en methodieken via studies, demonstratie en marktintroductie. Bij het selecteren van demonstratie- en marktintroductieprojecten wordt veel belang gehecht aan het herhalingspotentieel van het project bij andere industriee¨n. Bij elke «call for tenders» worden programma’s met onderwerpen gepubliceerd. Deze onderwerpen worden aan de hand van marktonderzoeken en/of resultaten van eerder uitgevoerde tenders geselecteerd. De industrie heeft grote belangstelling voor dit instrument, het bedrag aan aanvragen in 1994 en 1995 lag 60% boven het beschikbare budget. In 1995 zijn twee studietenders en een investeringstender uitgeschreven. De regeling wordt uitgevoerd door Novem en de uitvoeringskosten worden geraamd op het onderdeel programma’s industrie. Energiebesparings- en milieu-adviezen Deze regeling bevordert het inwinnen van externe energiebesparings/ milieu-adviezen door het MKB. De betrokken ondernemers zijn veelal niet zelfstandig in staat of geneigd tot het doorlichten van gebouwen, installaties, processen op energie- en/of milieuaspecten. Met externe adviezen komen de gewenste investeringen of gedragsaanpassingen gemakkelijker tot stand. De verplichtingenruimte ten behoeve van de Subsidieregeling energiebesparings- en milieuadviezen in 1996 bedraagt in totaal f 4 mln. Van dit budget wordt f 2 mln geraamd op onderhavig onderdeel. Het resterende budget (f 2 mln) wordt vanuit het industriebeleid, artikel 02.02 onderdeel Flankerend beleid, bijgedragen. De regeling wordt uitgevoerd door Novem en de uitvoeringskosten worden geraamd op het onderdeel programma’s industrie op onderhavig artikel en op artikel 02.02 onderdeel Flankerend beleid. Tenderregeling Nieuwe Energie-efficie¨nte combinaties met Warmte/ Kracht-Systemen (NEWS) De generieke subsidie¨ring van Warmte Kracht Koppeling (WKK), via het Besluit Subsidies Energiebesparings Technieken (BSET) is in 1995 bee¨indigd omdat WKK in de markt in zijn algemeenheid een geaccepteerde en ook zonder subsidie een rendabele methode van energieopwekking is geworden. Wel is er nog ruimte voor kwaliteitsverbetering, dat wil zeggen meer energiebesparing wanneer WKK gecombineerd wordt met andere energiebesparende technieken. Het gaat hierbij om: – de toevoeging van nieuwe technologie aan gewone wk-eenheden zodat meer hoogwaardige warmtekrachtsystemen met een nog hoger rendement ontstaan; – de inzet van technieken die in combinatie met warmtekrachtsystemen leiden tot extra energiebesparing (bijvoorbeeld wk met een warmte-opslag of met een koelinstallatie). Om deze kwaliteitsverbeteringen te stimuleren wordt in 1996 een nieuwe subsidiefaciliteit gestart. Er zijn velerlei vernieuwende, hoogwaardige combinaties van energie-technologie met warmtekracht- systemen mogelijk. De verhouding van het energiebesparende effect en de kosten hiervan alsmede de bredere toepasbaarheid kunnen sterk uiteenlopen. Teneinde de beste projecten te ondersteunen is gekozen voor een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
182
tendersysteeem. Voor 1996 wordt een budget van f 8 mln voorzien. Het maximale subsidiebedrag per project is f 1 mln. Dit accentueert dat het niet om de warmtekrachtinstallatie zal gaan, maar om het toegevoegde vernieuwende element. Daarnaast zal veel aandacht worden besteed aan de kennisoverdracht van de resultaten van de demonstratieprojecten. Deze faciliteit zal als ministerie¨le regeling in het najaar van 1995 in de Staatscourant gepubliceerd worden. Met deze regeling wordt invulling gegeven aan de in de VNEB aangegeven verschuiving van aandacht van kwantiteit naar kwaliteit in het warmtekracht-beleid.
Programma’s woningbouw Geraamd is een bedrag van f 6 mln ten behoeve van energiebesparing in de nieuwbouw. In deze sector wordt naar verwachting eind 1995 de Energieprestatienorm van kracht. Er worden voorbereidingen getroffen voor een evaluatie en een mogelijk aanscherpingstraject. Voor de bestaande bouw bestaat een convenant met de woningbouwkoepels, dat dit jaar afloopt. Als vervolg zal over een meerjarenafspraak met EZ en VROM en de koepels ook met de woningbouwcorporaties zelf en zo mogelijk ook de institutionele beleggers worden overlegd. Op het gebied van warm tapwater is de samenwerkingsverklaring warm tapwater afgesloten die nu uitgevoerd wordt. Voor huishoudelijke apparatuur en verlichting loopt een labelingstraject op Europees niveau. Op apparaten moet het energieverbruik kenbaar gemaakt worden door middel van een gestandaardiseerde afbeelding. Daarnaast wordt er gewerkt aan afspraken op Europees en/of nationaal niveau op het gebied van efficiency-eisen aan wasmachines, wasdrogers, verlichting en het stand-by gebruik van tv- en video-apparatuur. Ten behoeve van de koel- en vriesapparatuur ligt momenteel een conceptrichtlijn met minimum efficiency-eisen bij de Europese Raad. De activiteiten worden uitgevoerd door Novem middels een programma-overeenkomst. Programma’s diensten Gestreefd wordt naar het bevorderen van efficient energiegebruik in kantoren en utiliteitsgebouwen. Hiervoor is een bedrag van f 18,1 mln geraamd. Deze activiteiten worden uitgevoerd door Novem op basis van een programma-overeenkomst. Ook in de dienstensector staat het instrument meerjarenafspraak voorop. Aangezien er een zeer groot aantal partijen is, is het nodig om gericht mja’s af te sluiten. Inmiddels zijn mja’s ten aanzien van de gebouwfunctie afgesloten met de KLM, Schiphol, de intra-murale gezondheidszorg en het middelbaar beroepsonderwijs. Eind 1995 komt daar naar verwachting nog het hoger beroepsonderwijs bij. Ook wordt gesproken met de installateurs (Uneto, VNI, ONRI) over de wijze waarop zij de energiebesparing bij de gebruikers kunnen bevorderen. Dit zal waarschijnlijk gestalte krijgen in een convenant. Tot dit onderdeel behoren ook de energieprestatienormering voor kantoorgebouwen en de ondersteuning aan energiebesparingsactiviteiten van gemeenten en energiedistributiebedrijven. Programma’s verkeer en vervoer Beschikbaar is een bedrag van f 8,5 mln. De activiteiten gericht op energiebesparing in de sector verkeer en vervoer worden uitgevoerd door Novem op basis van een programma-overeenkomst. Algemene doelstelling van het programma is efficiency-verbetering, zowel door technologische ontwikkelingen als door efficie¨nter gebruik van voertuigen. Een nieuw meerjarenprogramma is vrijwel gereed. Het onderdeel techniekontwikkeling beoogt technologische ontwikkelingen in de industrie te stimuleren op het gebied van onder andere verbrandingsmotoren, aandrijftechniek en lpg-toepassingen. Ontwikkelin-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
183
gen in elektrisch vervoer en alternatieve brandstoffen worden zo veel mogelijk in internationaal kader gevolgd. Onder efficient gebruik van voertuigen vallen onder andere het TRANSACTIE-project (logistiek goederenvervoer) en de actie «Koop zuinig, rij zuinig» (aanschaf en gebruik personen- en vrachtauto’s). Beide projecten worden in overleg met V&W, VROM, het bedrijfsleven en intermediaire organisaties uitgevoerd.
Programma’s agrarische sector Ten laste van dit onderdeel (1996: f 7 mln) komt het programma van Novem gericht op de agrarische sector. De aandacht richt zich met name op de tuinbouw; dit is namelijk het meest energie-intensieve deel van de sector. Inmiddels is e´e´n meerjarenafspraak in deze sector afgesloten en zijn twee intentieverklaringen ondertekend. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
167 239
164 526
166 443
169 173
169 173
Ontwerp-begr. 1996
167 239
164 526
166 443
169 173
169 173
Waarvan te betalen
166 839
164 126
166 043
168 773
168 773
Ontwerp-begr. 1995
uitgaven 1994 1995 1996
40 415
1997
48 572
39 873
1998
39 523
47 451
40 256
1999
18 644
39 017
48 217
40 802
2000
17 265
18 373
39 400
49 309
40 802
165 149
2 420
19 412
38 170
78 662
127 971
266 635
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
40 415
88 445
127 230
146 680
165 149
Ontwerp-begr. 1996
40 415
88 445
127 230
146 680
165 149
na 2000
40 415 88 445 127 230 146 680
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
184
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
010 020 030 110 120 130 140 210 220 230 240
ECN-Basissubsidie ECN-Doelsubsidieonderzoek Lt onderzoek besp. techn. Prog’s industrie Tender(s) e’besparing Stimulering E&M-adviezen Tenders NEWS Prog’s woningbouw Prog’s diensten Prog’s verkeer en vervoer Prog’s agrarische sector
Totaal art 0901
1995
1996
Uitgaven 1994
1995
Codering
1996
Econ.
Funct.
10 764 6 036 21 500 55 057 24 200 2000 8 000 6 000 18 182 8 500 7 000
10 494 5 894 3 225 11 011
41.4 12.1 41.4 51.1 51.1 41.4 51.1 51.1 51.1 51.1 51.1
09.01 09.01 09.01 09.0 09.0 09.0 09.0 09.0 09.0 09.0 09.0
167 239
40 415
480 1 375 1 200 3 636 1 700 1 400
c) De toelichting bij de cijfers Betreft de overheveling van de verplichtingen en de daarmee samenhangende uitgaven van de verschillende onderdelen van 06 naar 09. Zie hiervoor de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06. d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Energiebesparingsresultaten beleidsprogramma’s: In de Vervolgnota Energiebesparing is gewezen op het belang om de energiebesparingeffecten van de beleidsinspanningen te monitoren. Deze programma-monitoring geeft inzicht in de energiebesparingseffecten van concrete maatregelen (waarneembare investeringen) voortvloeiend uit de beleidsprogramma’s. Niet rechtstreeks meetbaar is de zogenaamde autonome energiebesparing (gedragseffecten en niet gesubsidieerde investeringen). Aannemelijk is dat deze wel degelijk mede het gevolg is van het energiebesparingsbeleid. De programma-monitoring is dus geen schatting van het overall-resultaat van het energiebesparingsbeleid. Inmiddels is voor de programma-monitoring een methode beschikbaar om betrouwbaar en systematisch te rapporteren over de effecten van een aantal energiebesparingsprogramma’s in de periode 1988 t/m 1994. Onderstaande tabel geeft de energiebesparing in petajoules (PJ’s) van deze programma’s aan. – In kolom 1 staat de gerealiseerde energiebesparing t/m 1994. – Kolom 2 geeft aan welke energiebesparingseffecten in de komende jaren nog zullen optreden door het gereed komen van investeringen waaraan in de jaren 1988 t/m 1994 reeds een financie¨le bijdrage is toegezegd, respectievelijk gebouwen die na 1994 zullen worden voltooid met inachtneming van isolatievoorschriften. Dit zijn de zogenaamde pijplijn-effecten van de programma’s uit de periode 1988 t/m 1994. – Kolom 3 geeft het totaalbeeld, bestaande uit gerealiseerde energiebesparing en de nog te realiseren energiebesparing als gevolg van het de programma’s in de jaren 1988 t/m 1994. – Kolom 4 vermeldt de toegezegde subsidiebedragen t/m 1994. Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet juist zou zijn om een eenduidige relatie te leggen tussen subsidiebedragen en besparingseffecten per programma. Het energiebesparingsbeleid vormt een samenhangend geheel en verschillende maatregelen beı¨nvloeden elkaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
185
Effecten van enige besparingsprogramma’s 1988 –1994 Regeling/ programma
– – – – – –
1. gerealiseerde besparing in PJ*
WKK TIEB SET onderdeel nieuwe technieken HR-ketels Novem-programma industrie Nieuwbouw regels
totaal
2. pijplijn besparing in PJ
33 7
78 17
3 2,6 10 13
6 – 50 23
69
174
3. totaal 4. toegezegd besparing subsidiein PJ bedrag ƒ mln. 111 24 9 2,6 60 36
845 93 43 56 (t/m ’93) 96 (t/m ’93) –
243 1 133
* petajoules
Voor alle duidelijkheid: bovenstaande cijfers geven niet het totale effect van het energiebesparingsbeleid. Diverse programma’s zijn nog niet verwerkt, en niet alle energiebesparingseffecten zijn te meten. Harde conclusies zijn dan ook niet verantwoord op basis van de gegevens uit deze tabel. Met enige voorzichtigheid mag niettemin worden gesteld dat met de hier genoemde instrumenten tenminste een energiebesparing is teweeggebracht van ruim 8% van energieverbruik in Nederland (a` ca. 2 800 PJ). Deze komt grotendeels in de komende jaren tot stand. Alleen al hierdoor wordt de komende jaren gemiddeld een besparingstempo van 1,2% per jaar gehaald. TIEB: Jaarlijks wordt een klein budget gepubliceerd voor studieprojecten en een groot budget voor investeringsprojecten. De exacte budgetbedragen worden in de loop van het jaar bepaald. De tenders worden veelal afgewikkeld in het kalenderjaar volgend op de budgetpublicatie. Voor 1993/94 en 1994/95 zijn de totale gepubliceerde budgetten opgenomen, en de gepubliceerde budgetten voor de investeringsprojecten. Met betrekking tot de investeringstenders worden de volgende kwantitatieve gegevens vermeld: – het toegezegde subsidiebedrag in percentage van het aangevraagde subsidiebedrag; – het met de toezeggingen gemoeide investeringsbedrag en de met deze investeringen verbonden (directe) energiebesparing. Deze gegevens zijn pas achteraf bekend en worden daarom niet opgenomen voor 1995/96 en 1996/97. (Bedragen x f 1 mln)
1993/94 1994/95
Totaal
Gepubliceerd budget Investeringsproj.
f 24,2 f 23,8
f 21,8 f 21,2
Honorerings Met subsidie tot stand percentage gekomen investeringen 41 38
Directe E’besparing investeringen
f 83,5 f 59,2
3,9 PJ 3,4 PJ
N.B.: Belangrijk doel van de tender is herhaling door demonstratie; het herhalingseffect is thans niet aan te geven want het duurt het vele jaren voor dit effect volledig gerealiseerd is. De aangegeven prestaties geven daarom onvolledig inzicht in het doelbereik. Enig inzicht in het herhalingseffect valt over enige tijd te verkrijgen door evaluatiestudies
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
186
09.02 Duurzame energie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Het beleid ter bevordering van duurzame energie is gebaseerd op de Vervolgnota Energiebesparing (VNEB; Kamerstukken II 1993/94, 23 561, nrs. 1 en 2), de beleidsbrief (Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 6) en de nadere brief over het energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II 1994/95, 24 242, nr. 1) In totaal is in 1996, voor f 50,7 mln aan verplichtingenruimte op dit artikel geraamd. Daarnaast wordt het bereiken van de doelstellingen onder meer bevorderd door de nutsbedrijven (vooral uitgevoerd via de Milieu-Actieplannen) door de VAMIL-regeling en door subsidies uit Europese programma’s en door de vrijstelling van duurzame energie van de voorgestelde energieheffing per 1-1-1996. Op dit artikel wordt ten eerste de bijdrage van EZ aan ECN voor onderzoek op het gebied van duurzame energie verantwoord (zie inleiding op HBT 09). Voorts worden programma-overeenkomsten met Novem gesloten. Het Besluit subsidies energieprogramma’s bevat bepalingen op basis waarvan Novem in opdracht van EZ-subsidies verstrekt aan derden voor investeringen die in de programma’s beschreven worden (zie ook de inleiding op HBT 09). Tenslotte wordt ter ondersteuning van het zonneboilerconvenant subsidies verstrekt voor zonneboilers in het kader van het Besluit Subsidies Energiebesparingstechnieken. Juridische grondslag: Het Besluit subsidies energieprogramma’s (Stb. 1994, 225) is een AMvB. Voor het bevorderen van investeringen in zonne-boilers geldt het onderdeel zon van het Besluit subsidies energiebesparingstechnieken (stb. 1994, 166), eveneens een AMvB. Beide besluiten zijn gebaseerd op de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ.
ECN-basis- en doelsubsidie Op de onderdelen ECN-basissubsidie en ECN-doelsubsidie wordt het deel van de subsidie geraamd dat ECN besteedt aan onderzoek naar duurzame energie. Het onderzoek bij ECN betreft met name de onderwerpen zonne-energie en windenergie (zie ook de inleiding van HBT 09). Programma’s zon-thermisch Op dit onderdeel is een bedrag van f 6,6 mln beschikbaar. De inspanningen op het gebied van zon-th. zijn primair gericht op de totstandkoming van een zonneboiler met een zodanig lage prijs dat deze in grote getale wordt gekocht en geplaatst zonder de stimulans van een subsidie. Daartoe is inmiddels een meerjarenafspraak afgesloten tussen EZ, de zonneboilerfabrikanten, Novem, EnergieNed , Holland Solar en een aantal energiedistributiebedrijven. Volgens de laatste gegevens ligt de prijs van de zonneboiler momenteel iets onder het niveau, dat beoogd was. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd, dat de uiteindelijke doelstelling – een subsidieloze zonneboiler eind 1997 – gehaald wordt. Daarnaast wordt – in wat bescheidener mate, dan in het verleden het geval was – onderzoek en ontwikkeling gestimuleerd, teneinde die doelstelling van het zonneboilerconvenant binnen bereik te brengen. In de loop van 1995 zal een nieuw mjp zon-thermisch worden opgesteld, als opvolger van het huidige mjp dat eind 1995 afloopt. De activiteiten worden door Novem uitgevoerd in het kader van jaarlijkse programma-overeenkomsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
187
Programma’s zon-photovoltaı¨sch Op dit onderdeel is een bedrag van f 12,3 mln beschikbaar. De directe omzetting van zonlicht in elektriciteit (zon-photovoltaı¨sch: zon-pv.) zal op de langere termijn e´e´n van de belangrijkste duurzame energiebronnen worden. De kostprijs van elektriciteit uit zonlicht is nu grosso modo nog een factor 10 te hoog, vergeleken met elektriciteit uit gewone elektriciteitscentrales. Op de langere termijn echter zullen die prijzen echter in elkaars buurt komen te liggen. Met dat perspectief wordt een toekomstige grootschalige introductie van zon-pv. in Nederland voorbereid. Dat vereist een forse onderzoeksen ontwikkelingsinspanning, in samenspraak met de Nederlandse pv-industrie. Een zon-pv. platform, met daarin vertegenwoordigers van overheid, industrie, bouwwereld, EnergieNed, ECN en een aantal energiedistributiebedrijven, streeft momenteel naar de totstandkoming van een meerjarenafspraak met betrekking tot prijsreductie en plaatsingstempo van zon-pv. modules. Flankerend daaraan zal een nieuw mjp zon-pv. worden opgesteld, in uitvoering bij Novem. Programma’s wind Op dit onderdeel is een bedrag van f 8,6 mln beschikbaar. Voortgaande ondersteuning van de R&D-inspanningen voor windenergie is noodzakelijk. Met name in het precompetitieve traject krijgt samenwerking tussen instellingen en bedrijven een zwaar accent, ter realisatie van de verdere uitbouw van een technologiecluster. Voorts zullen de inspanningen meer marktgericht worden. Voor de lange termijn blijft de ontwikkeling van een plan van aanpak voor off-shore toepassingen een belangrijk aandachtspunt. Verder komen de uitvoeringskosten van Novem ter afwikkeling van t/m 1995 toegezegde subsidies voor investeringen in windturbines ten laste van dit onderdeel. Programma’s Energiewinning uit afval en biomassa (EWAB) Op dit onderdeel is een bedrag van f 7,5 mln beschikbaar. Thans levert de energiewinning uit afval en biomassa al ongeveer 22 PJ energiebesparing op. Het doel voor 2000 is een besparing van 54 PJ. Het EWAB-programma zal zich naast een beperkte aandacht voor rendementsverbetering bij afvalverbrandingsinstallaties (via ondersteuning van praktijkonderzoek en haalbaarheidsstudies) met name richten op de stimulering van alternatieve conversietechnieken, zoals het meeverbranden van biomassa in elektriciteitscentrales en vergassing. Zonneboilers Op dit onderdeel is een bedrag van f 6 mln beschikbaar ter ondersteuning van investeringen in zonne-boilers op grond van het Besluit Subsidies Energiebesparingstechnieken. In de meerjarenafspraak tussen (markt)partijen en EZ wordt de verwachting uitgesproken dat, door verbetering van de prijs-prestatie verhouding van zonne-boilers, deze na 1997 zonder subsidie verkocht kunnen worden. In de tussen liggende jaren wordt de subsidie per boiler afgebouwd. De regeling wordt uitgevoerd door Senter.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
188
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
50 689
55 534
50 582
50 782
50 782
Ontwerp-begr. 1996
50 689
55 534
50 582
50 782
50 782
Waarvan te betalen
50 209
55 054
50 582
50 782
50 782
Ontwerp-begr. 1995
uitgaven 1994 1995 1996
15 273
1997
11 935
18 537
1998
11 840
12 557
18 419
1999
6 421
12 363
11 767
18 449
2000
4 188
6 682
11 297
11 827
18 449
52 443
552
4 915
9 099
20 506
32 333
67 405
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
15 273
30 472
42 816
49 000
52 443
Ontwerp-begr. 1996
15 273
30 472
42 816
49 000
52 443
na 2000
15 273 30 472 42 816 49 000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
010 020 110 120 130 140 210
ECN-Basissubsidie ECN-Doelsubsidieonderzoek ZON-Thermisch ZON-Photovoltaı¨sch Windenergie Biomassa en afval Stimulering zonneboilers
Totaal art 0902
1995
1996
Uitgaven 1994
1995
Codering
1996
Econ.
Funct.
5 147 4 426 6 624 12 352 8 643 7 497 6 000
4 877 4 324 988 2 383 1 299 1 126 276
41.4 12.1 41.4 41.4 41.4 41.4 51.1
09.01 09.01 09.01 09.01 09.01 09.01 09.0
50 689
15 273
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
189
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutatie, zowel voor de verplichtingen als de uitgaven zijn het resultaat van de herindeling van de energiebegroting. Zie de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06 voor een nadere toelichting op de mutatie. 09.03 Energievoorzieningsonderzoek
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden de activiteiten op het gebied van energievoorzieningsonderzoek geraamd. In totaal is, in 1996, voor f 115,1 mln aan verplichtingenruimte geraamd. Op onderhavig artikel wordt de bijdrage van EZ aan het onderzoek bij het ECN op het gebied van de energievoorziening geraamd (zie ook inleiding van HBT 09). De activiteiten op het onderdeel programma’s kolen zijn in programmaovereenkomsten tussen de Staat en Novem ondergebracht. Het Besluit subsidies energieprogramma’s (Stb. 1994, 225) is het kader op basis waarvan Novem, in opdracht van EZ, subsidies verstrekt aan derden voor investeringen die in de programma’s beschreven worden (zie ook de inleiding van HBT 09). De andere onderdelen hebben betrekking op nucleair onderzoek en ontwikkelingswerk (Kamerstukken II 1993/94, 21 666, nr. 9).
ECN basis- en doelsubsidie Op de onderdelen basis- en doelsubsidie wordt het deel van de subsidie geraamd dat ECN besteedt aan onderzoek op het gebied van de energievoorziening. Het onderzoek betreft schone kolen-technologie, milieuonderzoek, nucleair onderzoek en energiestudies (zie ook algemene inleiding HBT 09). Hoge Flux Reactor (HFR) Betreft de Nederlandse bijdrage aan het aanvullend Euratomprogramma voor de exploitatie van de Hoge Flux Reactor (HFR) te Petten. In de HFR vindt een breed scala van onderzoeksactiviteiten plaats. Centraal daarbij staat het onderzoek op het gebied van materialen en splijtstofelementen, onder meer ten behoeve van de toepassing in geavanceerde splijtings- en fusiereactoren. In toenemende mate vindt ook onderzoek plaats in relatie tot de nucleaire geneeskunde. Het vigerend HFR-programma bestrijkt de periode 1992 tot en met 1995. In 1994 is het HFR-onderzoek gee¨valueerd, een verslag is in de bijlage nr. 4, EVALUATIES opgenomen. In de begroting is een verplichtingenbedrag van f 75 mln opgenomen voor het programma 1996–1999 via de EU. Over de concrete invulling van dit programma en de positie van de Duitsland bij de HFR is het overleg nog gaande. Programma’s kernenergie Betreft de uitgaven voor het Programma Instandhouding Nucleaire Competentie (PINC) en voor het onderzoek naar actiniden en radioactiefafval. Het PINC wordt uitgevoerd door de Stichting Energie-onderzoek Centrum Nederland (ECN), het Interfacultair Reactor Instituut (IRI) van de TU Delft, de N.V. KEMA, de N.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland (GKN) en NUCON Enginering & Contracting B.V. De op dit onderdeel van de begroting opgenomen bedragen (f 5,25 mln) betreffen de overheidsbijdragen voor dit onderzoek. In aanvulling hierop leveren de betrokken instellingen een gelijkwaardige eigen inspanning.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
190
Voor de financiering van het onderzoek naar radio-actief afval en actiniden is f 2,5 mln geraamd op de begroting. Het onderzoek naar radio-actief afval richt zich – voor verschillende bergingsopties – op : – veiligheidsstudies – uitwerking begrip terughaalbaarheid – uitwerking kosten van berging – uitwerking relatie IBC-criteria Het actinidenprogramma richt zich enerzijds op «nucleaire verbranding» van actiniden en langlevende kernsplijtingsproducten en anderzijds op de mogelijke ontwikkeling van een splijtstofcyclus, waarin veel minder langlevende actiniden worden gevormd. In aanvulling hierop zal er tevens naar worden gestreefd een eerste uitspraak te doen over de risico’s van deze technologie in vergelijking met die van geologische opberging.
Programma’s kolen Op dit onderdeel is een bedrag van f 1,6 mln beschikbaar Het bedrag is bestemd voor het Industrie¨le Ontwikkelingsprogramma Kolen Vergassing (IOKV) en studies en onderzoek CO2-verwijdering en kolentechnologie. Het IOKV wordt voor de helft gefinancierd door de overheid en richt zich op de verdere ontwikkeling van de technologie voor elektriciteitsopwekking met behulp van kolenvergassing in combinatie met stoom- en gasturbines (KV-STEG) en op de versteviging van de markttechnologie van toeleverende bedrijven op dit gebied. Tegen de achtergrond van het huidige marktperspectief met betrekking tot de bouw van zulke eenheden is sprake van een zekere inzinking bij de opzet van nieuwe projecten door de industrie, de onderzoekswereld en de stroomsector. Derhalve heeft een temporisering van IOKV-middelen plaats gevonden. De studies op het gebied van CO2-verwijdering zijn gericht op het verkennen van de mogelijkheden voor deze opties in Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
191
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
115 140
35 267
32 266
29 466
101 666
Ontwerp-begr. 1996
115 140
35 267
32 266
29 466
101 666
Ontwerp-begr. 1995
uitgaven 1994 1995 1996
49 885
1997
21 792
26 518
1998
19 821
3 049
25 917
1999
19 571
2 300
2 149
25 357
2000
4 071
2 000
1 400
1 589
39 797
48 857
1 400
2 800
2 520
61 869
68 589
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
49 885
48 310
48 787
49 377
48 857
Ontwerp-begr. 1996
49 885
48 310
48 787
49 377
48 857
na 2000
49 885 48 310 48 787 49 377
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
010 020 110 120 130
ECN-Basissubsidie ECN-Doelsubsidieonderzoek Hoge flux reactor Prog’s kernenergie Prog’s kolen
Totaal art 0903
1995
1996
Uitgaven 1994
1995
Codering
1996
Econ.
Funct.
12 474 18 309 75 000 7 750 1 607
12 204 17 659 15 000 4 700 322
41.4 12.1 35.1 12.1 51.1
09.01 09.01 09.11 09.01 09.1
115 140
49 885
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutatie, zowel voor de verplichtingen als de uitgaven, is het resultaat van de herindeling van de energiebegroting. Zie de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06 voor een nadere toelichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
192
09.04 Beleidsondersteuning en overige uitgaven
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Ten laste van dit artikel worden beleidsuitgaven verricht die niet specifiek op e´e´n van de eerste drie beleidsartikelen passen, alsmede de bijdrage aan de VUT-regeling bij ECN. Beleidsondersteuning Van het budget van f 5,08 mln wordt naar verwachting verreweg het grootste deel (ruim f 4 mln) gebruikt voor het uitvoeren van beleidsstudies op het gebied van energie. Voorts worden uitgaven voorzien (circa f 0,3 mln) ten behoeve van de Algemene Energieraad (AER) en de Mijnraad. De uitgaven betreffen vacatiegelden, alsmede vergoedingen voor reis- en verblijfkosten voor de leden van beide raden. In het geval van de AER is er voorts nog sprake van uitgaven in verband met onderzoekskosten. Daarnaast worden op dit onderdeel de uitgaven geraamd ten behoeve van de controle op de naleving van het Benzinebesluit, de bijdrage aan de normalisatiewerkzaamheden op gasgebied van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) en van het voorbereiden van crisismaatregelen en het opzetten van een organisatie om eventuele storingen in de olievoorziening te beheersen. Tenslotte komen ten laste van dit onderdeel enkele bijdragen aan internationale organisaties en incidentele uitgaven voor export bevordering op energiegebied. VUT-ECN Op dit onderdeel wordt de EZ-bijdrage geraamd ter financiering van de met ECN overeengekomen VUT-regeling. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
11 622
10 857
12 013
15 625
14 925
Ontwerp-begr. 1996
11 622
10 857
12 013
15 625
14 925
1996
1997
1998
1999
2000
Mutatie
8 444
10 264
11 232
13 028
13 965
Ontwerp-begr. 1996
8 444
10 264
11 232
13 028
13 965
Ontwerp-begr. 1995
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
Ontwerp-begr. 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
193
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
1995
010 Beleidsondersteuning 020 VUT-ECN Totaal art 0904
1996
Uitgaven 1994
1995
Codering
1996
Econ.
Funct.
5 080 6 542
1 902 6 542
12.1 41.4
09.0 09.01
11 622
8 444
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutatie, zowel voor de verplichtingen als de uitgaven, betreft de herindeling van de energiebegroting. Zie de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06 voor een nadere toelichting. 09.11 Bijdragen ten behoeve van de mijnindustrie (tot en met 1995 artikel 06.05)
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid De verplichtingen en uitgaven betreffen de volgende onderdelen: Mijnschade-stichtingen De op dit onderdeel opgenomen bedragen dienen ter financiering van oude verplichtingen in verband met de bij EZ in beheer zijnde gelden van de drie mijnschade-stichtingen. Bijdrage aan het mijnpensioenfonds Ten laste van dit onderdeel komt de jaarlijkse uitkering door het Rijk aan het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Steenkolenmijnen in Limburg (A.M.F.) op grond van de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de financiering van pensioenvoorzieningen van de steenkoolmijnindustrie van 31 oktober 1973 (Stb. 1973, 523), zoals gewijzigd bij de Wet van 23 juni 1977 (Stb. 1977, 396). Financiering Domaniale Mijnmaatschappij in liquidatie Het betreft uitgaven in verband met de financiering van de liquidatiekosten van de Domaniale Mijn Maatschappij (DMM). b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
1e suppl. wet 1995
455
Mutatie
100
Ontwerp-begr. 1996
6 105
6 805
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
194
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
6 250
555 6 105
6 805
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
020 Mijnschade-stichtingen 030 Bijdr.aan alg.mijnw.-fonds 040 Fin dom mijnmij in liq.
5 6 000 100
655 6 000 150
200 6 000 50
5 6 000 100
655 6 000 150
200 6 000 50
41.4 51.4 51.2
09.1 06.12 09.1
Totaal art 0911
6 105
6 805
6 250
6 105
6 805
6 250
c) De toelichting bij de cijfers Voorgesteld wordt de verplichtingenraming in 1995 te verhogen met f 0,1 mln. Het betreft extra uitgaven voor juridische bijstand ten behoeve van de liquidatie van de Domaniale Mijn Maatschappij. 09.12 Garanties energiebeleid (tot en met 1995 artikel 06.06)
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel zijn de garanties op het gebied van het energiebeleid geraamd, alsmede de eventuele uitgaven die daarmee samenhangen. De diverse garanties zijn hieronder toegelicht. Leningen en exploitatiekosten Nederlandse Pijpleidingmaatschappij B.V. De Nederlandse Pijpleidingmaatschappij B.V. (NPM) is opgericht in verband met de aanleg van een pijpleiding tussen het gebied van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal. De pijpleiding wordt sinds 1982 niet meer gebruikt. Het Rijk (in casu EZ) en de gemeente Amsterdam betalen elk 50% van de uitgaven die sindsdien gemoeid zijn met rente- en aflossingsverplichtingen van leningen en met de exploitatiekosten. Het garantieplafond van rente- en aflossingsverplichting bedraagt f 32,5 mln. Garantie NPM (x f 1000)
– – – – –
garantieplafond uitstaand risico per 1 januari te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
32 500 15 228 –2 483 246 12 991
32 500 12 991 –7 606 385 5 770
32 500 5 770 –2 260
32 500 3 510 –2 244
32 500 1 266 –1 104
32 500 162 –162
32 500 0
3 510
1 266
162
0
0
Leningen Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA) De Wet voorraadvorming aardolieprodukten (Stb. 1986, 675) regelt onder meer de nationale voorraadplicht zoals die in internationaal verband geldt. Een gedeelte wordt opgelegd aan voornamelijk de raffinaderijen en de importerende oliehandel en het merendeel aan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
195
Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA). De omvang van de door COVA aan te houden olievoorraden is laatstelijk vastgesteld op 1 april 1995 (Stcrt. 1995, 77). De exploitatiekosten COVA komen ten laste van artikel 09.21 Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten. De ter financiering van de olievoorraden benodigde leningen zijn verstrekt onder staatsgarantie. Het garantieplafond bedraagt f 1,6 mld en er zijn geen uitgaven op voorzien. Garantie COVA (x f 1000)
– – – – –
garantieplafond uitstaand risico per 1 januari te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1 600 000 1 428 400
1 600 000 1 594 000
1 600 000 1 594 000
1 600 000 1 594 000
1 600 000 1 594 000
1 600 000 1 594 000
1 600 000 1 594 000
165 600 1 594 000
1 594 000
1 594 000
1 594 000
1 594 000
1 594 000
1 594 000
Herladingskosten SNR-300 Dit onderdeel heeft betrekking op de Nederlandse participatie in de Duitse garantie voor de aanschaf van plutonium voor herladingen van de reactorkern van de SNR 300. Het garantieplafond is vastgesteld op f 11,4 mln. Verdeling exploitatietekort SNR-300 Met de in 1 973 afgesloten overeenkomst tussen Belgie¨, de BRD en Nederland enerzijds en de Schnell-Brüter Kernkraftwerkgesellschaft GmbH anderzijds verplichten de drie staten zich het exploitatiesaldo van de SNR 300 te delen tot een maximum van DM 150 mln. (Nederland DM 22,5 mln). Aansprakelijkheid Neratoom voor onderdelen SNR-300 Een overeenkomst tussen de Staat en Neratoom regelt de financie¨le risico’s, indien Neratoom wordt aangesproken voor tekortkomingen in de door Neratoom aan de SNR 300 geleverde componenten. Deze garantie is niet geplafonneerd (wel getrapt), waarbij het percentage dat ten laste kan worden gebracht van de overheid toeneemt bij toenemende schade. Voor de drie voorgaande onderdelen geldt dat de raming opnieuw wordt bezien na afloop van het overleg over de bee¨indiging van het SNR-300 project.
Exploitatiegarantie stadsverwarmingsproject Ten laste van het budget van dit onderdeel worden de uitgaven gebracht in verband met de aardgasprijsgarantie voor het stadsverwarmingsproject Duiven-Westervoort. De uitgavenraming met betrekking tot deze garantie is ongewijzigd. De garantieverplichting voor het stadsverwarmingsproject RotterdamCapelle aan den IJssel liep t/m 1992 en is daarmee bee¨indigd. De financie¨le afwikkeling is in 1995 voltooid. Garantie Stadsverwarming (x f 1000)
– – – –
uitstaand risico per 1 januari te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
44 656 –3 372
41 284 –4 100
37 184 –4 000
33 184 –3 900
29 284 –3 800
25 484 –4 000
21 484 –5 400
41 284
37 184
33 184
29 284
25 484
21 484
16 084
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
196
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995 Mutatie
385
Ontwerp-begr. 1996
1 705 352
385
Waarvan te betalen
68 600
385
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Ontwerp-begr. 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
11 658
7 849
7 849
7 990
6 783
6 783
446
– 1 629
7 229
5 154
553 10 343
12 211
7 849
7 849
7 990
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
1995
010 Leningen NPM 050 Expl. risico vaarg. R’dam 140 Garanties stadsverwarming
385
Totaal art 0912
385
1996
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
2 484 3 504 4 355
3 075 3 982 5 154
2 695 5 154
51.2 51.2 51.2
09.2 09.0 09.0
10 343
12 211
7 849
c) De toelichting bij de cijfers De verhoging van de verplichtingen- en uitgavenraming in 1995 met f 0,385 mln betreft een exploitatiebijdrage ten behoeve van de Nederlandse Pijpleidingmaatschappij. Dit budget is vrijgemaakt binnen de EZ-begroting. 09.21 Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (tot en met 1995 artikel 06.07)
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel wordt de betalingen aan de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA) geraamd ter financiering van de exploitatiekosten voor het aanhouden van een noodvoorraad aardolieprodukten. Als dekking hiervoor worden voorraadheffingen op aardolieprodukten geı¨nd door het Ministerie van Financie¨n. Een en ander geschiedt krachtens de Wet Voorraadvorming Aardolieprodukten (Stb. 1986, 675). De raming van deze voorraadheffing is opgenomen bij ontvangstenartikel 09.05 Ontvangsten COVA.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
197
b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
151 900
151 900
151 900
151 900
151 900
151 900
1e suppl. wet 1995
11 450
11 450
11 450
11 450
11 450
11 450
163 350
163 350
163 350
163 350
163 350
163 350
Ontwerp-begr. 1996
1994
159 127
Economische code: 41.4 Functionele code: 09.1
d) De volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Onderstaand inzicht in de raming geeft de onderbouwing van de ontvangstenraming van de (zie ontvangstenartikel 09.03 Ontvangsten COVA). Aangezien de ontvangsten direct via het uitgavenartikel uitgekeerd worden aan de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA) geeft de onderbouwing van de ontvangsten tevens de onderbouwing van de uitgaven. De raming (pxq) is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Tarief: het tarief is f 1,35 per hectoliter. Hoeveelheid: het geraamde heffingsplichtig volume is 121 mln hectoliter per jaar. jaar heffingplichtig volume tarief raming (x f 1 mln)
1995
1996
1997
1998
1999
2000
121 1,35 163,35
121 1,35 163,35
121 1,35 163,35
121 1,35 163,35
121 1,35 163,35
121 1,35 163,35
09.22 Uitkering aan houder certificaten Energie Beheer Nederland B.V. (tot en met 1995 artikel 06.08)
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Op dit artikel worden geraamd de afdrachten door EZ van dividend van Energie Beheer Nederland B.V. aan N.V. DSM. Deze is de houder van de certificaten van de EBN-aandelen. Het dividend wordt op de ontvangstenbegroting van EZ geraamd (ontvangstenartikel 09.02 Uitkering van EBN B.V.). b) De cijfers Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 Ontwerp-begr. 1996
138 106
1995
1996
1997
1998
1999
2000
137 000
138 000
137 000
137 000
137 000
137 000
137 000
138 000
137 000
137 000
137 000
137 000
Economische code: 28.2 Functionele code: 09.1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
198
09.31 Adviesraden, normalisatiewerkzaamheden en overige uitgaven (tot en met 1995 artikel 06.01)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ter afwikkeling van verplichtingen welke zijn aangegaan tot en met 1995 ten laste van het oude artikel 06.01. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
744
743
743
743
743
743
– 743
– 743
– 743
– 743
– 743
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1 278
531
744
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
802
743
744
742
743
743
Mutatie
271
– 175
– 594
– 742
– 743
– 743
1 073
568
150
Ontwerp-begr. 1996
726
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Verplichtingen 1996
Uitgaven
Codering
1994
1995
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
020 Adviesraden(AER/Mijnraad) 120 Overige werkzaamheden 906 Actieve voorlichting
290 239
275 469
250 241 235
215 518 340
350 93 125
12.1 12.1 12.1
09.0 09.0 09.0
Totaal art 0931
529
744
726
1 073
568
c) De toelichting bij de cijfers Betreft voor f 0,028 mln een verlaging van de verplichtingen en de uitgaven over de jaren 1996 tot en met 2000 ten behoeve van de invulling van de efficiencytietaakstelling uit het regeerakkoord. Het resterende deel van de mutatie heeft betrekking op de herschikking van het energiebeleid. Zie de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06 voor de precieze overheveling. 09.32 Toepassing energiebesparingstechnologie en duurzame energie (tot en met 1995 artikel 06.02)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ter afwikkeling van verplichtingen welke zijn aangegaan tot en met 1995 ten laste van voorheen artikel 06.02.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
199
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
213 465
214 649
217 806
222 483
220 483
220 483
1e Nota van Wijziging 1995
– 39 900
– 79 200
– 86 300
– 85 600
– 85 600
– 85 600
2e Nota van Wijziging 1995
– 3 000
– 3 500
– 7 000
– 7 000
– 7 000
– 7 000
1e suppl. wet 1995
– 6 976 – 131 949
– 124 506
– 129 883
– 127 883
– 127 883
Mutatie
613
Ontwerp-begr. 1996
888 545
297 592
164 202
Waarvan te betalen
821 290
282 515
159 263
1994
340 794
52 066
1995
222 649
78 632
24 344
325 625
1996
120 030
64 164
49 648
233 842
1997
61 578
48 621
42 344
152 543
1998
20 480
25 430
24 166
70 076
1999
12 581
7 052
16 617
36 250
2000
30 950
6 550
2 144
39 644
na 2000
12 228
uitgaven 392 860
12 228
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
347 237
297 887
263 927
249 743
248 411
239 783
1e Nota v Wijz. 1995
– 8 161
– 28 509
– 48 837
– 65 424
– 74 958
– 63 193
2e Nota v Wijz. 1995
– 600
– 1 600
– 3 050
– 4 800
– 5 900
– 6 650
– 1 310
– 1 582
– 2 132
– 1 140
– 276
– 12 851
– 32 626
– 57 915
– 107 311
– 130 163
– 130 020
325 625
233 842
152 543
70 076
36 250
39 644
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
392 860
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
200
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
111 112 113 114 422 426 427 429 510 900
Industrie Gebouwde omgev. en verv. Tenderreg E-Besp. project Windenergie Energiebesparingsadviezen Invest. in windturbines Overige duurzame energie Stimulering waterkracht Energiebesp. best. gebouwen Oude verplichtingen
Totaal art 0932
Verplichtingen 1994
1995
52 524 63 934 21 992 1 475 2 395 35 000 90 477
1996
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
38 722 46 237 19 089 1 470 2 181 29 709 188 572
40 943 47 257 25 848 2 534 2 125 45 078 141 459
29 649 146
54 755 43 540 14 080 3 710 2 000 32 504 8 000 5 000 518 95
56 804 10 076
16 618 3 763
38 431 37 692 25 879 1 127 1 820 43 784 74 942 2 000 5 255 2 912
51.1 51.1 51.1 51.1 41.4 51.1 51.1 51.1 53.1 div.
09.0 09.0 09.0 09.0 09.0 09.2 09.0 09.2 09.0 09.0
297 592
164 202
392 860
325 625
233 842
c) De toelichting bij de cijfers De verhoging van de verplichtingen in 1995 met f 0,613 mln betreft een subsidieverstrekking op grond van positief beschikte bezwaarschriften in het kader van de reeds bee¨indigde Subsidieregeling Energiezuinige en Emissie-arme Verwarmingstoestellen en de Subsidieregeling Energiebesparing in Bestaande Gebouwen. De verlaging komt ten laste van het onderdeel Bijdrage DGE aan Senter, op artikel 01.55. Verder wordt op het onderdeel «Gebouwde omgeving en vervoer» f 4,73 mln overgeheveld van 1998 naar 1997 ten behoeve van een gelijkmatiger verdeling van het verplichtingenbudget. Tenslotte betreft het de overheveling naar de artikelen 09.01 en 09.02 in het kader van de herschikking van de artikelen van de energiebegroting. Zie de conversietabel bij HBT 06. 09.33 Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied (tot en met 1995 artikel 06.03)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ter afwikkeling van verplichtingen die tot en met 1995 zijn aangegaan op artikel 06.03.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
201
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
91 168
167 113
88 249
84 981
83 381
83 381
1e Nota van Wijziging 1995
– 17 100
– 19 100
– 20 500
– 21 700
– 21 500
– 21 500
2e Nota van Wijziging 1995
3 000
3 500
7 000
7 000
7 000
7 000
1e suppl. wet 1995
6 076 – 151 513
– 74 749
– 70 281
– 68 881
– 68 881
Ontwerp-begr. 1995
Mutatie
– 6 020
Ontwerp-begr. 1996
182 643
84 438
77 124
Waarvan te betalen
172 678
84 480
77 124 uitgaven
1994
83 466
20 122
103 588
1995
53 245
24 313
15 861
93 619
1996
26 413
18 867
23 030
68 310
1997
8 399
14 622
21 017
44 038
1998
1 004
6 556
10 596
18 156
1999
43
6 420
6 463
2000
51
51
na 2000
57
57
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
95 074
99 411
98 299
100 904
103 666
93 219
1e Nota v Wijz. 1995
– 2 055
– 8 235
– 13 880
– 17 630
– 20 395
– 21 270
2e Nota v Wijz. 1995
600
1 600
3 050
4 800
5 900
6 650
1 027
1 005
861
617
170
– 25 493
– 44 436
– 70 779
– 83 325
– 78 718
68 310
44 038
18 156
6 463
51
1e suppl. wet 1995 Mutatie Ontwerp-begr. 1996
103 588
93 619
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
202
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
020 030 040 110 210 510 900
Ond. actiniden & R-Afval Aanv. progr. HFR EURATOM Nuclearie technologie Beleidsstudies Ontwikkeling kolenbeleid Ond E-Besp-Tech & duurz e Oude verplichtingen
Totaal art 0933
Verplichtingen 1994
1995
1 510
4 216
6 250 5 297 4 375 67 006
5 250 4 630 1 178 61 850
84 438
77 124
1996
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
4 292 20 147 6 097 7 257 4 605 61 033 157
3 843 14 090 5 792 6 586 6 047 57 037 224
3 371 5 171 1 050 4 459 3 816 50 293 150
12.1 35.1 51.1 12.1 51.1 41.4 12.1
07.35 09.11 09.1 09.0 09.1 09.01 09.0
103 588
93 619
68 310
c) De toelichting bij de cijfers Het voorstel voor de verplichtingenmutatie is opgebouwd uit de volgende componenten: – In 1995 betreft het voor f 0,064 mln een verhoging van de verplichtingenraming ten behoeve van de studie «elektriciteitsmarkt» op het onderdeel «Beleidsstudies». De compensatie komt ten laste van artikel 05.21 Marktwerking, onderdeel «Onderzoek». – Ten laste van het onderdeel «Beleidsstudies» wordt in 1995 f 0,184 mln overgeheveld naar artikel 01.61 onderdeel «Materieel SodM», ten behoeve van de uitvoering van het project veiligheidsrapporten. – Op het onderdeel «Kolenbeleid» wordt een verschuiving van verplichtingenruimte voorgesteld naar latere jaren. Het betreft een verlaging van f 5,9 mln in 1995 en f 2,7 mln in 1996 en een verhoging van f 0,6 mln in 1997, f 4,4 mln in 1998, f 3,2 mln in 1999 en f 0,4 mln in 2000. Achterliggende reden is de terughoudende opstelling van de industrie om te participeren in het Novemprogramma Kolen, vanwege het uitstel van de bouw van nieuw koleneenheden. – Een verhoging van de verplichtingenruimte met f 3,612 mln in 1999 op het onderdeel «Beleidsstudies». Het betreft een correctie op de extrapolatie van de raming van 1998 naar 1999, die vorig jaar is uitgevoerd. – Een verlaging van f 0,485 mln in 1996, f 0,4 mln in 1997 en f 0,528 mln in 1998 tot en met 2000 op het onderdeel «Beleidsstudies» ter invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord. – De resterende mutatie heeft betrekking op de herschikking van de energiebegroting. Zie voor een nadere toelichting op de mutatie de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06. 09.34 Energieonderzoek-Centrum Nederland (tot en met 1995 artikel 06.04)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ter afwikkeling van verplichtingen welke zijn aangegaan tot en met 1995 ten laste van voorheen artikel 06.04.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
203
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
68 150
67 900
67 900
67 900
67 900
67 900
1e Nota van Wijziging 1995
– 2 300
– 4 600
– 7 000
– 7 000
– 7 000
– 7 700
413
– 63 300
– 60 900
– 60 900
– 60 900
– 60 200
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
1 545
67 900
66 263
Waarvan te betalen
1 545
67 900
66 263 uitgaven
1994
1 406
66 320
1995
139
1 580
67 726
1996
63 803
65 522
2 460
2 460
1997 1998 1999 2000 na 2000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
68 145
67 905
67 900
67 900
67 900
67 900
1e Nota v Wijz. 1995
– 2 254
– 4 554
– 6 952
– 7 000
– 7 000
– 7 700
– 369
– 60 891
– 60 948
– 60 900
– 60 900
– 60 200
65 522
2 460
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
67 726
Artikelonderdeel
Verplichtingen 1994
1995
010 Alg. bijdrage ECN 020 VUT ECN
61 415 6 485
Totaal art 0934
67 900
1996
Uitgaven
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
59 721 6 542
61 241 6 485
58 980 6 542
2 460
41.4 41.4
09.01 09.01
66 263
67 726
65 522
2 460
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
204
c) De toelichting bij de cijfers De verplichtingenraming wordt verhoogd met f 0,413 mln, ten laste van artikel 01.03 Loonbijstelling. Het betreft een reguliere bijstelling naar aanleiding van de loonontwikkeling. Tenslotte worden de verplichtingen en de daarmee samenhangende uitgaven, in het kader van de herschikking van de energiebegroting, verdeeld over de artikelen 09.01 tot en met 09.04. Zie voor een nadere toedeling over de artikelen de conversietabel bij hoofdbeleidsterrein 06. 09.35 Investeringssubsidies energiebesparing (in 1995 artikel 06.10)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ter afwikkeling van verplichtingen welke zijn aangegaan in 1995 ten laste van voorheen artikel 06.10. b) De cijfers Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) t/m 1993
1994
Ontwerp-begr. 1995 1e Nota van Wijziging 1995 1e suppl. wet 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
75 000
73 000
70 000
70 000
70 000
70 000
– 63 000
– 73 000
– 70 000
– 70 000
– 70 000
– 70 000
3 000
Mutatie Ontwerp-begr. 1996
15 000
Waarvan te betalen
13 800
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ontwerp-begr. 1995
3 450
17 158
40 802
60 306
62 238
64 768
1e Nota v Wijz. 1995
– 2 898
– 14 950
– 36 938
– 56 994
– 61 686
– 64 216
690
966
828
138
138
2 898
4 830
4 140
690
690
1e suppl. wet 1995 Ontwerp-begr. 1996
552
Economische code: 51.1 Functionele code: 09.0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
205
TOELICHTING BIJ WETSARTIKEL 2 (ONTVANGSTENBEGROTING) 01.00 ALGEMEEN 01.01 Diverse ontvangsten
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel is een raming opgenomen van de ontvangsten die samenhangen met de personeelsuitgaven, zoals restituties van reiskosten en inhoudingen voor pensioenen en overige ontvangsten die niet onder een specifiek artikel vallen. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
8 989
748 6 159
9 737
Economische code: 16.1/11.2/12.1 Functionele code: 11.0
c) De toelichting bij de cijfers De voorgestelde mutatie betreft hogere ontvangsten die voortvloeien uit de eindafrekening van de bijdrage aan Senter over 1994. Zie tevens de toelichting bij uitgavenartikel 01.55 Bijdrage aan het agentschap Senter. 01.11 Ontvangsten Bureau voor de Industrie¨le Eigendom
a) De grondslag van het artikel De ontvangsten van het Bureau voor de Industrie¨le Eigendom bestaan uit: – ontvangsten krachtens de Rijksoctrooiwet; de hoogte van de verschuldigde taksbedragen is opgenomen in het Octrooireglement (KB van 22 september 1 921, Stb. 1 083), dat voor het laatst is gewijzigd bij KB van 19 augustus 1992, Stb. 519 en het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 (KB van 20 februari 1995, Stb. 108); – algemene ontvangsten zoals incidentele baten en terugontvangsten van in voorgaande dienstjaren verrichte uitgaven. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begr. 1995
50 968
50 968
50 968
50 968
50 968
50 968
Mutatie
– 5 080
– 5 080
– 5 080
– 5 080
– 5 080
– 5 080
45 888
45 888
45 888
45 888
45 888
45 888
Stand ontwerp-begr. 1996
43 413
Economische code: 36/61.1 Functionele code: 11.1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
206
c) De toelichting bij de cijfers De raming kent een neerwaartse bijstelling van structureel f 5 mln ingaande per 1995 in verband met de nieuwe ROW (onder andere een wijziging van de termijn van niet verschuldigde instandhoudingstaksen. Daarnaast kent de raming een bijstelling van f 0,08 mln als gevolg van een daling op de ontvangsten uit afrekening met Europees Octrooi Bureau (betreft huisvestingskosten en nieuwheidsrapporten). 01.21 Ontvangsten Centraal Planbureau
a) De grondslag van het artikel De ontvangsten van het CPB bestaan voor het grootste deel uit de opbrengst van de verkoop van publikaties en ontvangsten uit werk voor derden. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
1 140
1995
1996
1997
1998
1999
2000
100
100
100
100
100
100
1 571
1 539
35
35
35
35
1 671
1 639
135
135
135
135
Economische code: 16.1 Functionele code: 01.32
c) De toelichting bij de cijfers Het CPB verricht werkzaamheden voor derden, waarvoor deze dienst een vergoeding ontvangt. Deze extra ontvangsten worden gebruikt als dekking voor extra uitgaven. Deze zijn opgenomen op artikel 01.61 Personeel en materieel EZ, onderdeel Materieel Centraal Planbureau en onderdeel Personeel EZ, exclusief CBS. 01.31 Ontvangsten Centraal Bureau voor de Statistiek
a) De grondslag van het artikel De ontvangsten van het CBS komen voor een groot deel voort uit het verstrekken van inlichtingen aan derden: specifieke overzichten, aanvullende verzoeken en de verkoop van statistische gegevens op magneetband. Daarnaast bestaan de ontvangsten uit de verkoop van publikaties. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
17 271
1995
1996
1997
1998
1999
2000
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
8 900
Economische code: 16.1 Functionele code: 01.32
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
207
01.51 Ontvangsten Rijks Geologische Dienst
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de opbrengsten geraamd van de Rijks Geologische Dienst op basis van activiteiten op het gebied van voorlichting en advies, alsmede de verkoop van publicaties. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begr. 1995
4 640
1 940
1 940
1 940
1 940
1 940
Mutatie
– 900
– 200
– 175
– 150
– 125
– 100
3 740
1 740
1 765
1 790
1 815
1 840
Stand ontwerp-begr. 1996
5 208
Economische code: 16.1 Functionele code: 11.2
c) De toelichting bij de cijfers Als gevolg van een daling van de inkomsten van Binnenlandse Zaken wordt de ontvangstenraming in 1995 met f 0,7 mln verlaagd, omdat vanwege teruglopende exploiratie-activiteiten op het continentaal plat de verkoop van punnen en seismiek afneemt. Tenslotte wordt een verhoging van de raming voorgesteld van f 0,025 mln in 1997 oplopend tot f 0,1 mln in 2000 betreffende inkomsten uit projecten voor derden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
208
02.00 INDUSTRIEEL EN ALGEMEEN TECHNOLOGIEBELEID 02.01 Ontvangsten in verband met internationale ruimtevaartprogramma’s
a) De grondslag van het artikel De op deze post geraamde ontvangsten hebben betrekking op incidentele terugbetalingen door ESA op grond van bijstellingen van in het verleden door EZ betaalde contributies (uitgavenartikel 02.07). Volgens de gebruikelijke systematiek worden te veel betaalde bedragen twee jaar later terug ontvangen. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1997
1998
1999
2000
3 000
Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
1996
4 200 421
3 000
4 200
Economische code: 35.4 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers De verhoging van f 4,2 mln in 1996 betreft een terugontvangst van in 1994 aan ESA betaalde contributies. 02.02 Ontvangsten technische ontwikkelingskredieten
a) De grondslag van het artikel De hier geraamde ontvangsten bestaan uit betalingen van rente en aflossingen op in het verleden verstrekte Technische ontwikkelingskredieten (uitgavenartikel 02.09). De ontvangsten zijn afhankelijk van het succes van het ontwikkelingsproject, het succes van de commercialisatie en de algemene economische ontwikkelingen. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
75 000
66 250
52 500
52 500
52 500
52 500
3 750
10 000
2 500
70 000
62 500
55 000
52 500
52 500
Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
76 062
75 000
Economische code: 86.1 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers Aan de hand van de realisatie in voorgaande jaren (1993: f 98,1 mln en 1994: f 76,1 mln) wordt het mogelijk geacht de ontvangstenramingen voor de komende jaren te verhogen. Bij het verhogen van de ontvangsten-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
209
ramingen wordt dezelfde behoedzaamheid betracht als bij de begrotingsvoorbereiding 1995 (zie daarvoor Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 2, blz. 190).
d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Besluit technische ontwikkelingskredieten De volgende tabel bevat een aantal gegevens (stand ultimo 1994) met betrekking tot de technische ontwikkelingskredieten (TOK) die EZ verstrekt (zie uitgavenartikel 02.09). De eerste twee groepen van gegevens betreffen projecten die ultimo 1994 zijn afgewikkeld (krediet onbenut en beëindigde contracten). De laatste groep van gegevens betreft de nog lopende contracten. Het gaat in totaal om 521 projecten met een in totaal verstrekt kredietbedrag van f 1 537,3mln, waarop f 1 173,5 mln is uitbetaald door EZ en inmiddels f 440,4 mln is terugontvangen in de vorm van terugbetaalde hoofdsom en rente. Het saldo van de laatste twee bedragen is een globale indicatie van het potentiële bedrag dat EZ ultimo 1994 kan verwachten als terugbetaling. Dit saldo bedraagt ultimo 1994 f 733,1 mln. Ultimo 1993 bedroeg het saldo van de overeenkomstige bedragen nog f 1 096,4 mln. Het potentieel aan terugbetalingen is daarmee relatief sterk teruggelopen, hetgeen enige voorzichtigheid bij het opstellen van de meerjarenraming van de ontvangsten rechtvaardigt. Projectstatus
– –
–
aantal projecten
(x f 1 mln.) contractsom
uitkering
112
94,2
–
91 108 126 181
69,8 217,5 196,3 228,3
53,9 173,2 179,6 199,3
2,8 12,4 88,8 246,7*
160 361
586,7 950,6
283,9 889,6
5,7 434,7
1 139
2 343,4
1 779,5
791,1
krediet onbenut bee¨indigde contracten * bedrijf failliet * project stopgezet * verstrijken aflossingsperiode of voortijdige kredietafkoop * volledige aflossing vo´o´r afloop aflossingperiode lopende contracten * in ontwikkelingsfase * in commercie¨le fase
totaal
terugbetaling
–
* Behalve de hoofdsom werd f 47,4 mln aan verschuldigde rente ontvangen.
02.04 Diverse ontvangsten technologiebeleid
a) De grondslag van het artikel Op deze post worden de overige (incidentele) ontvangsten van dit hoofdbeleidsterrein geraamd. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
11 777
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
2000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
Economische code: 31.3 Functionele code: 11.3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
210
02.05 Ontvangsten uit het Fonds economische structuurversterking
a) De grondslag van het artikel De uitgaven die EZ ten behoeve van de Fes-projecten verricht, worden periodiek verrekend met dit Fonds. Deze hiermee gemoeide ontvangsten worden op dit artikel geraamd. Thans worden ontvangsten van twee projecten (NOBIS en HPCN) op dit artikel begroot. Zie ook uitgavenartikel 02.13. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
Stand ontwerp-begroting 1995
14 000
17 000
5 000
11 000
1e suppletore wet 1995
13 000 – 12 207
– 204
9 300
1 840
1 271
14 793
16 796
14 300
12 840
1 271
Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
1999
2000
Economische code: 08 Functionele code: 04.9
c) De toelichting op de cijfers Deze mutatie vloeit voort uit de gewijzigde raming van de uitgaven van de projecten NOBIS en HPCN (zie ook uitgavenartikel 02.13).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
211
03.00 INDUSTRIEBELEID 03.01 Ontvangsten staalindustrie
a) De grondslag van het artikel Geraamd zijn de ontvangsten die voortvloeien uit de steun die EZ in het verleden heeft verstrekt in het kader van de herstructurering van de staalindustrie. Het betreft de aflossingen en rentebetalingen over de aan Hoogovens in het verleden verstrekte lening. Tevens zijn dividendontvangsten uit hoofde van de deelneming in Hoogovens op dit artikel geraamd (zie ook artikel 03.13 uitgaven). b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1995
75 329
36 330
34 370
32 410
30 450
490
1e Nota van wijziging 1995
70 000
34 370
32 410
30 450
490
Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
74 557
9 744
28 000
155 073
64 330
Economische code: 28.2 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers De opbouw van de raming voor 1995, 1996 en 1997 is als volgt: (x f 1 000)
1995
1996
1997
a) rente b) aflossing c) dividend (nieuwe muatie)
12 329 133 000 9 744
8 330 28 000 28 000
6 370 28 000 –
totaal
155 073
64 330
34 370
a) Betreft de rente-ontvangst over het nog uitstaande deel van de leningen aan Hoogovens. b) Gepland is een aflossing van f 28 mln per jaar in de periode 1995–1999. Voorts wordt in 1995 incidenteel f 105 mln ontvangen als aflossing. c) Gezien de verbeterde bedrijfsresultaten van Hoogovens, is het bedrijf in staat dividend uit te keren. In latere jaren is geen dividenduitkering opgenomen uit oogpunt van behoedzaam ramen. 03.03 Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie
a) De grondslag van het artikel Hier worden geraamd winstafdrachten en terugbetalingen door bedrijven op grond van in het verleden gevoerde sectorbeleid. De raming betreft grotendeels de dividendontvangsten uit hoofde van de deelneming in Alpinvest en DAF Trucks NV. Ook zijn geraamd de aflossing van de achtergestelde lening die aan DAF Trucks NV is verstrekt alsmede de over de lening geraamde rentebetalingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
212
b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begroting 1995
36 000
5 500
9 300
10 500
10 500
10 500
1e suppletore wet 1995
54 228
213
213
203
176
150
1 378
16 508
15 583
15 481
15 069
14 657
91 606
22 221
25 096
26 184
25 745
25 307
Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
22 100
Economische code: 86.1 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers De ontvangstenmutatie bestaat uit de volgende onderdelen: (x f 1 000)
1995
1996
1997
1998
1999
2000
a) rente betalingen DAF b) dividenduitkeringen DAF d) overig
1 378
3 297 11 418 1 375
3 297 11 418 450
3 145 11 418 500
2 733 11 418 500
2 321 11 418 500
totaal
1 378
16 508
15 583
15 481
15 069
14 657
Bij de oprichting van de nieuwe DAF heeft de Staat voor f 155 mln aan aandelen in het bedrijf verworven en een achtergestelde lening van f 40 mln verstrekt (zie Kamerstukken II 1992/93, 23 017, nr. 4). Het aandelenpakket is in 1994 tot f 147 mln teruggebracht. Contractueel is vastgelegd dat EZ recht heeft op rendement/ winstuitkering over het in het bedrijf geı¨nvesteerd vermogen. Uitkering van dat rendement is winstafhankelijk. Gezien de bedrijfsresultaten van DAF wordt meerjarig ramen van het rendement verantwoord geacht. a) DAF is 8,5% verschuldigd over het uitstaande deel van de achtergestelde lening van f 40 mln. De eerste aflossing op de achtergestelde lening zal plaats vinden in 1997. Vandaar dat de opgenomen reeks na 1997 geringer wordt. b) De voorgestelde reeks betreft de geraamde dividendontvangsten van DAF. c) Het gaat hierbij om diverse kleinere posten. 03.04 Ontvangsten Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981
a) De grondslag van het artikel Het betreft afdrachten van de door Particuliere Participatiemaatschappijen aan de Staat verschuldigde registratiepremie ten aanzien van garanties die sinds 1992 ten laste van de EZ-begroting (uitgavenartikel 03.09) verstrekt worden. De registratiepremie is 1% van het uitstaande bedrag aan participaties ten aanzien waarvan een garantie (van 50%) is verstrekt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
213
b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
1 160
1995
1996
1997
2 500
1 650
550
– 1 600
– 1 050
– 250
900
600
300
1998
1999
2000
Economische code: 51.3 Functionele code: 11.4
c. Toelichting op de cijfers De ontvangsten bestaan uit afdrachten van de Nederlandsche Bank van registratiepremies over het bedrag aan uitstaande garanties. Aangezien de afgelopen jaren minder garantieverplichtingen zijn aangegaan dan was geraamd (realisatie 1993 en 1994 respectievelijk f 17,4 mln en f 13,6 mln) en ook voor 1995 een geringere realisatie wordt verwacht, zullen de ontvangsten in de jaren 1995, 1996 en 1997 waarschijnlijk minder zijn dan is begroot. Voorgesteld wordt dan ook de ontvangstenraming te verlagen tot respectievelijk f 0,9 mln, f 0,6 mln en f 0,3 mln. 03.06 Opbrengst aandelen DSM
a) De grondslag van het artikel Eind 1991 was de Staat in het bezit van 10 999 995 aandelen DSM N.V. van f 20 nominaal. In 1992 werd dit aandelenpakket met 305 555 stuks vergroot tot 11 305 550 stuks in verband met de uitkering van stockdividend. De dividenduitkering op deze deelneming wordt op dit artikel geraamd. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
45 000
60 000
60 000
60 000
60 000
60 000
5 000
10 000
10 000
10 000
10 000
70 000
70 000
70 000
70 000
1e Nota van wijziging 1995 1e suppletore wet 1995 Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
34 000 5 788
25 440
84 788
90 440
Economische code: 86.4 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers De verhoging van de ontvangstenraming betreft geraamde hogere dividenduitkeringen van DSM. Deze hogere uitkeringen vloeien voort uit de betere bedrijfsresultaten van DSM.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
214
Opbouw raming: x f 1 000
1995
1996
6,00 – 0,50
7,50 – 2,00
nog te ontvangen te ontvangen interim dividend lopende jaar
5,50 2,00
5,50 2,50
totaal bedrag per aandeel
7,50
8,00
84 788
90 440
dividend per aandeel interim dividend voorgaande jaar
maal 11 305 000 stuks aandelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
215
04.00 REGIONAAL BELEID 04.02 Uitkeringen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
a) De grondslag van het artikel Betreft tot en met 1995 bedragen die Nederland uit het EFRO ontvangt, voorzover het projekten betreft die als verplichting zijn opgenomen in de EZ-administratie (zie ook uitgavenartikel 04.06 Projekten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling). Met ingang van 1996 worden bedragen die EZ nog ontvangt uit hoofde van in het verleden aangegane verplichtingen niet meer via de EZ-begroting geraamd b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
4 218
1995
1996
1997
1998
25 000
15 000
12 500
6 000
– 11 000
– 15 000
– 12 500
– 6 000
1999
2000
14 000
Economische code: 59.1 Functionele code: 11.0
c) De toelichting bij de cijfers Zie toelichting bij uitgavenartikel 04.06 Projekten gefinancierd uit het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling. 04.03 Diverse ontvangsten regionaal beleid
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden diverse incidentele ontvangsten geraamd, zoals verrekeningen van eventueel teveel verstrekte voorschotten. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2000
2000
2000
2000
2000
2000
2000
2000
2000
2000
1e suppl. wet 1995
800
Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
25 727 1 267
27 727
2 800
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
216
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
020 Bev werkgelegenheid 030 IPR 060 ROM’S
1 267
6 213 14 000 7 514
2 800
63.11 63.21 63.21
06.43 11.3 11.3
Totaal art 0403
1 267
27 727
2 800
c) De toelichting bij de cijfers De mutatie bestaat uit de volgende onderdelen: ( x f 1 000)
1995
a) temporisatie tussen de jaren b) terugvordering IPR-decentraal c) ontvangst LIOF-vastgoed
6 213 12 000 7 514
totaal
25 727
a) Betreft de uitgestelde overeenkomst die EZ medio 1995 (in plaats van in 1994) heeft gesloten met het Nederlands Congresgebouw en de gemeente Den Haag. Zie de toelichting in de ontwerp-begroting 1995 (Kamerstukken II, 1994/95, 23 900, nr. 2, blz. 197). b) Het gaat hier om de terugvordering van gelden die in het kader van de decentrale IPR tot en met 1993 aan de regio’s ter beschikking zijn gesteld. De bedragen die niet zijn benut door de regio’s worden teruggevorderd en opnieuw in de regio’s ingezet in het kader van de cofinanciering van Brusselse middelen uit hoofde van het doelstelling 2-programma uit het EFRO (Zie ook uitgavenartikel 04.09 Regioprogramma’s). c) Betreft een ontvangst uit de afkoop van een lening aan LIOFvastgoed. Evenals bij de mutatie onder b) worden deze middelen ingezet ten behoeve van de cofinanciering van Brusselse middelen voor het doelstelling 2-programma.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
217
05.00 DIENSTEN, MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF EN ORDENING 05.01 Ontvangsten uit borgstellingsregelingen
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden ontvangsten uit hoofde van de Kredietregelingen Midden- en Kleinbedrijf (KMKB 1976 en 1985), de Regeling Borgstelling MKB-kredieten (RBMKB 1988) en het Besluit Borgstelling MKB kredieten geraamd. Terugbetaling verliesdeclaraties Op dit onderdeel worden de terugbetalingen op verliesdeclaraties geraamd. De banken zijn verplicht, indien zij een verlies bij EZ hebben gedeclareerd, pogingen in het werk te stellen de vordering van de Staat op de betreffende onderneming/ondernemer te incasseren. De inkomsten betreffen zowel deze opbrengsten als terugstortingen op afgewezen verliesdeclaraties. Rente KMKB De raming bestaat uit rente die per saldo wordt ontvangen op de bij de banken aangehouden rekeningen voor verliesdeclaraties. Provisie verstrekte kredieten Op dit onderdeel worden de provisies geraamd die de banken afdragen over de bij hen uitstaande kredieten, verleend onder de KMKB 1976 en 1985, de RBMKB 1988 en het Besluit borgstelling MKB kredieten. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
31 169
1995
1996
1997
1998
1999
2000
23 260
20 475
19 400
19 400
19 400
19 400
23 260
20 475
19 400
19 400
19 400
19 400
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Terugbet. verliesdecl. 030 Rente KMKB 040 Provisie verstr. kred.
8 099 200 22 870
1 000 200 22 060
1 000 200 19 275
51.2 26.1 16.1
11.4 11.4 11.4
Totaal art 0501
31 169
23 260
20 475
05.11 Ontvangsten voor toezicht op examens
a) De grondslag van het artikel Het betreft voornamelijk inschrijvingsgelden, retributiegelden en examengelden die het rijk ontvangt krachtens de wetgeving die tot het najaar 1993 gold. Gelet op enkele voorziene nakomende ontvangsten wordt dit artikel vooralsnog gehandhaafd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
218
b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
1995
1996
35
35
1997
1998
1999
2000
1 747 544
1 782
35
Economische code: 38.1 Functionele code: 11.4
c) De toelichting bij de cijfers Betreft de ontvangst van inschrijvingsgelden, retributies en rente over de jaren 1990 tot en met 1993. 05.12 Opbrengst van casino’s
a) De grondslag van het artikel Het door de overheid gevoerde beleid met betrekking tot casino’s is vastgelegd in de Wet op de Kansspelen en de daaruit voortvloeiende Beschikking casinospelen. Het beleid is erop gericht het aanbod te laten aansluiten op de vraag. De casino’s zijn gehouden te functioneren onder zorgvuldig geformuleerde randvoorwaarden, waarbij de Raad voor de Casinospelen een centrale advies- en controlefunctie vervult. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 1e Nota v. Wijz. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
116 592
1995
1996
1997
1998
1999
2000
111 000
91 000
105 400
121 000
121 000
121 000
9 000
29 000
14 600
120 000
120 000
120 000
121 000
121 000
121 000
Economische code: 27.1 Functionele code: 08.3
c) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Volume- en prestatiegegevens casino’s De onderstaande tabel beoogt inzicht te geven in de ontwikkeling van de activiteiten van de casino’s. Omschrijving
Aantal bezoeken (x 1 000) Aantal casino’s Omzet (x f 1 mln)
realisatie
raming
1993
1994
1995
1996
4 099 9 611
4 093 9 630
4 426 10 678
4 766 10 687
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
219
05.13 Opbrengst afgifte exploitatievergunningen speelautomaten
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden ontvangsten geraamd die afkomstig zijn van het NMi uit hoofde van titel Va (Speelautomaten) van de Wet op de kansspelen. De ontvangsten zijn bedoeld ter dekking van de kosten verbonden aan de afgifte van vergunningen en de controle van speelautomaten. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
4 724
1995
1996
1997
1998
1999
2000
5 000
4 500
4 500
4 500
4 500
4 500
5 000
4 500
4 500
4 500
4 500
4 500
Economische code: 36 Functionele code: 08.3
d) Voume- en prestatiegegevens en overige gegevens Volume- en prestatiegegevens ontvangsten vergunningen en speelautomaten. In de volgende tabel is de onderbouwing van de raming gegeven. Opbouw raming 1996
aantal
tarief
opbrengst
merktekens kansspelautomaten merktekens casino-automaten merktekens behendigheidsautomaten verlening exploitatie vergunningen nieuwe exploitatie vergunningen
10 000 400 13 360 900 50
f 290 290 25 1 000 5 000
f 2 900 000 116 000 334 000 900 000 250 000
Totaal
f 4 500 000
05.15 Ontvangsten Nederlands Meetinstituut
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel zijn geraamd de rente en aflossing van leningen en het door het NMi uit te keren dividend. Rente-ontvangsten NMi. Het betreft rente-ontvangsten uit de volgende twee leningen: – – een gewone lening ad f 12,272 mln tegen 7,69% (afgesloten 1-5-1989); – een achtergestelde lening ad f 2 mln tegen 8,19% (afgesloten 1-5-1989). Aflossing van leningen NMi. Aflossing op de 7,69% gewone lening heeft voor het eerst plaatsgevonden in 1993. Voor de 8,19% achtergestelde lening gebeurt dit met ingang van 1995. Voor beide leningen geldt dat de laatste aflossing in 2004 plaats zal vinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
220
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
2 884
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2 738
2 641
2 544
2 446
2 348
2 250
2 738
2 641
2 544
2 446
2 348
2 250
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten 1994
1995
1996
010 Rente ontvangsten NMI 020 Aflossing van leningen 030 Dividend NMI
1 324 1 060 500
978 1 260 500
881 1 260 500
Totaal art 0515
2 884
2 738
2 641
Codering Econ. 26.1 86.1 28.2
Funct. 11.4 11.4 11.4
05.21 Diverse ontvangsten DMO
a) De grondslag van het artikel De ontvangsten op dit artikel betreffen diverse terugbetalingen uit hoofde van te veel betaalde subsidievoorschotten en verstrekte uitkeringen, ontvangen rente, aflossingen en overige bijdragen. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2000
2000
2000
2 935
2000
2000
2000
2000
Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
– 935 2 698
2000
2000
2000
2000
Economische code: 16.0 Functionele code: 11.4
c) De toelichting bij de cijfers De terugbetaling van een in het verleden aan het EIM verstrekte lening is uitgesteld van 1998 naar 2005.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
221
06.00 ENERGIEBELEID Ten behoeve van een betere aansluiting van de begrotingspresentatie aan de beleidspresentatie op het gebied van energie heeft een herindeling plaatsgevonden van de uitgavenartikelen van hoofdbeleidsterrein 06 en een overheveling naar hoofdbeleidsterrein 09. Uit oogpunt van consistentie zijn ook de ontvangstenartikelen behorende bij het energiebeleid overgeheveld naar hoofdbeleidsterrein 09.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
222
07.00 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN EN EXPORTBEVORDERING 07.01 Ontvangsten BEB
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de ontvangsten van het DG BEB geraamd. Het gaat daarbij voornamelijk om rente-ontvangsten op gemengde kredieten. b) De cijfers en onderverdeling in artikelonderdelen Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 1e suppletore wet 1995 Stand ontwerp-begroting 1996
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
17 1 545
1 017
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Ontv gemengde kredieten 030 Overige ontvangsten BEB
1 122 423
500 517
500 500
26.2 39.4
11.3 11.1
Totaal art 0701
1 545
1 017
1 000
07.02 Ontvangsten Exportbevorderings- en Voorlichtingsdienst
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd van de EVD. Het betreft ontvangsten uit hoofde van door de EVD aan derden geleverde diensten en terugstortingen van te veel betaalde voorschotten van het EVD-netwerk. Bij het verstrekken van informatie, het uitgeven van publikaties, het houden van voorlichtingsbijeenkomsten en promotionele activiteiten wordt het profijtbeginsel toegepast. Bij het verstrekken van informatie en het uitgeven van publikaties worden de kosten voor kopieerwerk dan wel drukwerk en de verzending daarvan aan de klant doorberekend. Bij de voorlichtingsbijeenkomsten worden de zaalhuur en het documentatiemateriaal in rekening gebracht. Bij promotionele activiteiten wordt 50% van de grondhuur en standbouw aan de deelnemers doorberekend. Enkele voorbeelden van de tarieven die door de EVD worden gehanteerd, zijn onderstaand weergegeven: – jaarabonnement op Buitenlandse Markten en Bestedingen Buitenland f 185, respectievelijk f 245 (ex. BTW); – deelname aan voorlichtingsbijeenkomsten f 125; – deelname aan handelspromotionele activiteiten tussen f 750 en f 1 500:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
223
b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begroting 1995 Mutatie Stand ontwerp-begroting 1996
1 490
1995
1996
1997
1998
1999
2000
600
600
600
600
600
600
1 177
1 177
1 177
1 177
1 177
1 177
1 777
1 777
1 777
1 777
1 777
1 777
Economische code: 41.4 Functionele code: 11.1
c) De toelichting bij de cijfers De verhoging van de raming valt uiteen in twee componenten. Ten eerste is de raming vanaf 1995 verhoogd met een bedrag van f 583 000 in verband met het opnemen van de ontvangsten (en uitgaven) van de SEP (Stichting Economische Publikaties) in de EVD-begroting (zie tevens de toelichting bij uitgavenartikel 07.04). Daarnaast is de raming vanaf 1995 verhoogd met een bedrag van f 594 000 als gevolg van geraamde extra ontvangsten uit voorlichtings- en promotiebijeenkomsten. Deze laatste verhoging is, vanaf 1996, aangewend ter invulling van de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
224
08.00 WET INVESTERINGSREKENING 08.01 Ontvangsten WIR
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord uit hoofde van de Wet Investeringsrekening. De ontvangstenraming betreft desinvesteringsbetalingen. In de toelichting bij het uitgavenartikel 08.01 (Investeringsbijdragen en -toeslagen), is reeds in meer algemene zin op de besluitvorming omtrent het Fonds Investeringsrekening en de stand van het WIR-dossier ingegaan. Op deze plaats wordt dan ook volstaan met een verwijzing naar deze passages. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995
1995
1996
1997
100 000
50 000
20 000
1e suppl. wet 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
100 000
50 000
1998
1999
2000
5 000
10 000
5 000
5 000
25 000
10 000
5 000
5 000
Economische code: 51.1 Functionele code: 06.9
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
225
09.00 ENERGIEBELEID 09.01 Inkomsten uit aardgas (tot en met 1995 artikel 06.01)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de aardgasbaten (exclusief vennootschapsbelasting) geraamd. De raming is onderhevig aan onzekerheden op de olie en valutamarkt, alsmede aan mogelijke variaties in de gasafzet. Opbrengsten Mijnwetgeving Op dit onderdeel zijn de inkomsten geraamd uit hoofde van de Mijnwetgeving en bepalingen in verleende concessies en vergunningen ten behoeve van de opsporing en winning van delfstoffen (exclusief zout) op Nederlands territoir, alsmede het Nederlands Continentaal Plat. Deze inkomsten zijn afhankelijk van de olieprijzen, de winningskosten en het produktievolume. Dividend Gasunie via EBN B.V. EBN B.V. neemt voor 40% deel in het aandelenkapitaal van de N.V. Nederlandse Gasunie. Ingevolge de overeenkomst betreffende het beheer van EBN B.V. draagt laatstgenoemde vennootschap 15/40-deel van de door haar ontvangen dividenden van de N.V. Nederlandse Gasunie aan de Staat af. Aangezien de dividenduitkering van de N.V. Nederlandse Gasunie is gefixeerd op f 80 mln per jaar, resulteert een uitkering door EBN B.V. van f 12 mln. Dividend Gasunie Dit onderdeel omvat de inkomsten die worden verkregen uit hoofde van het aandelenbezit (10%) van de Staat in de N.V. Nederlandse Gasunie. Aangezien de dividenduitkering van de N.V. Nederlandse Gasunie is gefixeerd op f 80 mln per jaar, resulteert een uitkering aan de Staat van f 8 mln. Bijdrage aan het Fes Conform de instellingswet van het Fonds economische structuurversterking (Fes) (Kamerstukken II 1992/93, 23 002, nrs. 1–2) wordt een deel van de gasbaten geraamd op de begroting van genoemd fonds. Dit deel van de gasbaten is bij artikel 09.01 zichtbaar gemaakt op het onderdeel 060, Bijdrage aan het Fes. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begr. 1995
4 900 000
5 100 000
5 000 000
5 000 000
5 000 000
5 000 000
1e suppl. wet 1995
– 100 000
– 400 000
– 600 000
– 600 000
– 600 000
– 700 000
200 000
– 200 000
5 000 000
4 500 000
4 400 000
4 400 000
4 400 000
4 300 000
Mutatie Stand ontwerp-begr. 1996
5 732 660
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
226
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Aardgasbaten via NAM 020 Aardgasbaten via EBN B.V. 030 Opbrengsten mijnwetgeving 031 Winstaandeel 032 Cijns 033 Oppervlakte rechten 034 Verkennings vergunningen 040 Dividend gasunie via EBN 050 Dividend gasunie 060 Bijdrage aan het Fes
3 324 185 1 517 482
3 050 000 1 550 000 880 000
2 600 000 1 550 000 830 000
12000 8 000 – 500 000
12000 8 000 – 500 000
28.1 28.1 28.1 28.1 28.1 28.1 28.1 28.2 28.2 28.1
09.1 09.1 09.1 09.1 09.1 09.1 09.1 09.1 09.1 09.1
Totaal art 0901
5 732 660
5 000 000
4 500 000
725 656 109 556 35 763 18 12000 8 000
c) De toelichting bij de cijfers In de Voorjaarsnota werd uitgegaan van een gemiddelde dollarkoers van f 1,70 in 1995 en 1996. Bij Miljoenennota is de verwachte dollarkoers verlaagd tot respectievelijk f 1,60 en f 1,65. Aangezien de dollarkoers vertraagd doorwerkt in de gasprijzen ontstaat er een tegenvaller in 1996. Voor 1995 zijn er een aantal factoren, zoals de olieprijs, lagere winningskosten en hogere exportopbrengsten, die de lagere dollarkoers ruimschoots compenseren, waardoor een meevaller ontstaat. Met name in het voorjaar 1995 waren de olieprijzen enkele maanden relatief hoog. In 1994 zijn de winningskosten lager uitgevallen dan verwacht, waardoor de winstafdrachten, die betaald moeten worden in 1995, hoger uitvielen dan geraamd. d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Volume- en prestatiegegevens Bij het opstellen van de aardgasbatenraming wordt gebruik gemaakt van een ramingsmodel. De belangrijkste veronderstellingen en uitkomsten zijn in de onderstaande tabel verwerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
227
jaar prijsgegevens dollarkoers olieprijs in dollar per vat hoeveelheidsgegevens (mld m3) afzet binnenland afzet export totaal
1995
1996
1997
1998
1999
2000
1,60
1,65
1,65
1,65
1,65
1,65
16,90
16,00
16,10
16,40
16,40
16,40
44,8 39,4
46,5 39,7
47,4 39,9
47,9 40,1
48,5 40,1
48,7 39,3
84,2
86,2
87,3
88,0
88,6
88,0
5,0
4,5
4,4
4,4
4,4
4,3
ontvangsten aardgasbaten (mld hfl) niet belasting middelen EZ-begroting (art 09.01) niet belasting middelen (FES) vennootschapsbelasting
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
0,6
2,1
2,1
1,9
1,9
1,9
1,9
totaal
7,6
7,1
6,8
6,8
6,8
6,8
Tariefgegevens Het betreft de tariefgegevens met betrekking tot het onderdeel verkenningsvergunningen. De vergunningen zijn gebaseerd op de Mijnwet continentaal plat van 23 september 1965, Stb. 428. Het tarief bedraagt: f 10 per m2 met een minimum van f 1 000,- per vergunning. 09.02 Uitkering van Energie Beheer Nederland B.V. (tot en met 1995 artikel 06.02)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de dividenden geraamd van EBN B.V. Dividend EBN B.V. Betreft de geraamde winstuitkering van Energie Beheer Nederland B.V. aan de Staat, ten behoeve van de N.V. DSM als certificaathouder van de aandelen EBN B.V. Zie voor de uitkering aan N.V. DSM uitgavenartikel 09.22 Uitkering aan houder certificaten Energie Beheer Nederland B.V. b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
160 717
1995
1996
1997
1998
1999
2000
137 000
138 000
137 000
137 000
137 000
137 000
137 000
138 000
137 000
137 000
137 000
137 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
228
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering Artikelonderdeel
Ontvangsten
Codering
1994
1995
1996
Econ.
Funct.
010 Dividend DSM 020 Dividend EBN/aardgas BV
22 611 138 106
137 000
138 000
28.2 28.2
11.3 09.1
Totaal art 0902
160 717
137 000
138 000
09.03 Ontvangsten voorraadheffing in verband met financiering Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (tot en met 1995 artikel 06.05)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd uit de op de Wet voorraadvorming aardolieprodukten (Stb. 1986, 675) berustende voorraadheffing ter dekking van de exploitatiekosten van de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA). De uitgaven ten gunste van COVA worden geraamd op het uitgavenartikel 09.21. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 1e suppl. wet 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
159 127
1995
1996
1997
1998
1999
2000
151 900
151 900
151 900
151 900
151 900
151 900
11 450
11 450
11 450
11 450
11 450
11 450
163 350
163 350
163 350
163 350
163 350
163 350
Economische code: 36 Functionele code 09.1
d) Volume- en prestatiegegevens en overige gegevens Zie uitgavenartikel 09.21. 09.04 Dividend Ultra-Centrifuge Nederland (tot en met 1995 artikel 06.06)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel wordt het dividend geraamd dat wordt ontvangen uit het aandelenbezit van 98,8% van de Staat in Ultra-Centrifuge Nederland (UCN) N.V. De Staat bezit 185 518 stuks aandelen met een nominale waarde van f 870 per aandeel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
229
b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Stand ontwerp-begr. 1995
16 000
16 000
16 000
16 000
16 000
16 000
Mutatie
– 3 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
– 5 000
13 000
11 000
11 000
11 000
11 000
11 000
Stand ontwerp-begr. 1996
22 364
Economische code: 28.2 Functionele code: 09.1
c) De toelichting op de cijfers Betreft een daling van het dividend gebaseerd op de marktontwikkelingen. De prijsconcurrentie voor verrijkingsarbeid, met name uit Rusland, en het vrijkomend hoogverrijkt uranium uit de ontmanteling van kernwapens zorgen voor aanzienlijk lagere prijzen. 09.05 Ontvangsten zoutwinning (tot en met 1995 artikel 06.07)
a) De grondslag van het artikel Betreft de afdrachten van AKZO aan de Staat op grond van de overeenkomst van 13 juli 1918 (laatstelijk gewijzigd per machtiging bij wet van 7 juli 1988, Stb. 372), behorende bij de mijnbouwconcessies voor de winning van zout. b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
3 055
1995
1996
1997
1998
1999
2000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
3 000
Economische code: 28.1 Functionele code: 11.2 09.06 Diverse ontvangsten Energie (tot en met 1995 artikel 06.08)
a) De grondslag van het artikel Op dit artikel worden de overige ontvangsten in het kader van het energiebeleid geraamd. Hiertoe behoren onder andere de ontvangsten van de SEP ten behoeve van de betaling van de subsidies voor warmte kracht koppeling (WKK). In totaal wordt van de SEP f 85 mln ontvangen verspreid over meerdere jaren. Het betreft f 5 mln in 1993, f 15 mln in 1994, f 30 mln in 1995, f 25 mln in 1996 en tenslotte f 10 mln in 1997 (Kamerstukken II 1992/93, 23 104, nr. 2).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
230
b) De cijfers Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000) 1994 Stand ontwerp-begr. 1995 Stand ontwerp-begr. 1996
20 191
1995
1996
1997
1998
1999
2000
31 250
26 250
11 250
1 250
1 250
1 250
31 250
26 250
11 250
1 250
1 250
1 250
Economische code: 16.1 Functionele code: 09.0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
231
TOELICHTING BIJ WETSARTIKEL 3 (AGENTSCHAPSBEGROTING) Betreft een toelichting bij de begroting van baten, lasten, kapitaalontvangsten en kapitaaluitgaven van het agentschap Senter. Missie Senter is per 1 januari 1994 formeel ingesteld als agentschap binnen de Rijksdienst. Senter houdt zich bezig met de uitvoering van stimuleringsbeleid met een publiek karakter, gericht op de versterking van de concurrentiekracht van Nederland en van Europa en de bevordering van duurzame ontwikkeling. Senter beheert (daartoe) in opdracht van diverse departementen en andere overheden en organisaties diverse beleidsinstrumenten. Het opdrachtenpakket bestaat onder andere uit het uitvoeren van subsidie- en kredietregelingen, het organiseren van koppelconferenties om internationale samenwerkingsprojecten te stimuleren en het realiseren van demonstratieprojecten om projectresultaten onder de aandacht van grotere groepen bedrijven te brengen. De doelgroepen van de beleidsinstrumenten zijn in hoofdzaak het bedrijfsleven en de onderzoeksinfrastructuur. Senter streeft naar een substantie¨le vergroting van haar omzet buiten EZ. Opdrachten van buiten EZ komen de positie van Senter als uitvoeringsorganisatie voor bedrijfsgericht stimuleringsbeleid ten goede en houden een zekere waarborg in voor de continuı¨teit en kennis van de Senter-organisatie. Voor de doelgroep van Senter zal de uitvoering van meerdere regelingen met een verschillende beleidsachtergrond tevens leiden tot een grotere mate van transparantie. Alle opdrachten van Senter buiten EZ behoeven vooraf de toestemming van de Secretaris-Generaal van EZ. Financieel beheer De voornaamste aspecten van het financieel beheer door Senter zijn hierna kort gememoreerd. * Senter hanteert een baten/lastenstelsel ten behoeve van de apparaatskosten en dient in dit kader ook een balans op te maken. * Met de Secretaris-Generaal (SG) van EZ zijn afspraken gemaakt over verantwoordelijkheden, rapportage en financie¨le verantwoording, met name ten aanzien van de planning & control-cyclus. In dit verband zijn van belang de goedkeuring, door de SG, van het jaarwerkplan aan het begin van het jaar (ex ante), het halfjaarbericht (feitelijke realisatie en prognose vermoedelijk beloop) en de (financie¨le) verantwoording aan het eind van het jaar (ex post). De door Senter te hanteren tarieven worden voorafgaand aan elk dienstjaar goedgekeurd door de SG. Senter doet voorstellen aan de SG over de bestemming van een eventueel positief bedrijfsresultaat. * De algemeen directeur van Senter is op een aantal punten autonoom in het nemen van beslissingen. Zijn bevoegdheden zijn gedefinieerd in het instellingsbesluit «Agentschap Senter» en de managementafspraken die met de SG zijn gemaakt. * Senter werkt op offertebasis richting opdrachtgevers (zoals beleidsdirecties). De definitieve opdrachtsom komt in een onderhandelingsproces tot stand. * Alle medewerkers van Senter, zowel de directe als de indirecte, schrijven tijd. Het tijdschrijfsysteem is e´e´n van de belangrijke pijlers voor de voortgangsbewaking per opdracht, de verantwoording daarover en de interne managementinformatie voor Senter als geheel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
232
Doelmatigheid en kwaliteit Doelmatigheid is een sleutelbegrip voor het functioneren van agentschappen, waarbij de handhaving of verbetering van de kwaliteit eveneens een belangrijke factor is. Hierna wordt op beide aspecten ingegaan. * Het is het streven van Senter om de komende vijf jaar een kostenverlaging van 10% in ree¨le termen te realiseren. Daarbij is 1995 het ijkjaar ten opzichte waarvan de efficiencybesparing gerealiseerd dient te worden. De efficiency van Senter zal primair moeten blijken uit de ontwikkeling van de tarieven en de ontwikkeling van de uitvoeringskosten in relatie tot de volumina per opdracht. Dat laatste zal voor de opdrachtgevers in de jaarlijkse onderhandelingen een belangrijk aspect zijn. De voor 1995 goedgekeurde tarieven liggen nominaal ruim 10% lager dan die van 1994. Deze daling wordt echter deels veroorzaakt door een aanpassing van de tariefsystematiek. Enerzijds zijn de vier tariefcategoriee¨n in 1994 naar vijf in 1995 uitgebreid en anderzijds zijn meer uren direct gemaakt in het kader van het streven om tot een verbeterde kostenallocatie per opdracht te komen. Bij gelijkblijvend opdrachtenpakket zou de tariefsdaling in 1995 resulteren in een daling van de uitvoeringskosten van 1,6%. Indien ook de inflatie in beschouwing genomen wordt betekent dit een ree¨le daling van circa 4%. Ontwikkeling (dag)tarieven directe medewerkers (1994=100) Tariefcategoriee¨n:
1994:
1995:
Senior Adviseur Adviseur (1994): Adviseur A (1995) Adviseur B (1995) Beoordelaar Administratief
100 100
96,9
100 100
92,1 85,6 89,9 100
Gewogen gemiddelde
100
89,8
* Ten aanzien van de kwaliteit van de uitvoering zowel richting klanten (de subsidie-aanvragers) als richting opdrachtgevers (veelal beleidsafdelingen) zijn met name de interne projecten Probe en SIRIUS belangrijke speerpunten. Via het project Probe (professionaliseren van het PROjecten BEheer) wordt gewerkt aan de stroomlijning van procedures en een optimalisering van het proces van interne controle. Het SIRIUS-project (Senter Integrated Registration and Information Usage System) moet er toe leiden dat informatie en kennis binnen Senter beter toegankelijk worden gemaakt door een zoveel mogelijk geı¨ntegreerde informatievoorziening. Hierdoor kan Senter ten behoeve van opdrachtgevers (bijvoorbeeld in het kader van het evalueren van bestaande beleidsinstrumenten en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten) sneller en goedkoper relevante informatie opleveren met meer onderlinge samenhang. Daarnaast speelt een aantal zaken als het e´e´nmalig en e´e´nduidig vastleggen van gegevens hierin een belangrijke rol. Opdrachten en produkten De meeste opdrachten van Senter hebben betrekking op de uitvoering van regelingen of programma’s, waarbij het overigens gaat om een grote verscheidenheid aan instrumenten qua beleidsachtergrond en inhoud.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
233
Opdrachten voor regelingen bestaan meestal uit een aantal deelactiviteiten. Het behandelen van nieuwe aanvragen en het beheer/ afhandelen van gecommiteerde projecten zijn veel voorkomende deelactiviteiten. Daarnaast omvatten opdrachten vaak ook nog algemene c.q. ondersteunende activiteiten met betrekking tot de desbetreffende uitvoering van de regeling, zoals bijvoorbeeld voorlichtingsactiviteiten en inzet ten behoeve van specifieke informatievoorziening. Naast de aantallen uren ten behoeve van de deelactiviteiten tegen het geldende integrale tarief van Senter bevatten opdrachtsommen veelal ook een bedrag aan out-of-pocket kosten, zoals bijvoorbeeld de dagvergoedingen voor externe beoordelingscolleges of kosten voor promotie en voorlichting zoals brochures. Navolgend overzicht is voor wat betreft de raming 1995 voorbehoudens wijzigingen in de opdrachtenportefeuille gedurende het jaar. Tabel 1: opdrachtenoverzicht > f 0,5 mln opdracht/regeling
TOK T&U BTOC IT-regeling BTIP/MOU PBTS-totaal IOP strat samenwerking/clusterproj. BSET-wkk BSET-zon BSET-nwt SEBG EFF PSO/PIB WBSO WBSO-bezwaar overig EZ
opdrachtsom (x f 1 000,–) realisatie raming 1994 1995
raming 1996
percentage van de omzet uit opdrachten realisatie raming raming 1994 1995 1996
3 351 703 852 3 615 3 529 6 155 2 793 nvt 2 236 1 905 2 029 3 815 625 3 015 5 910 nvt 2 791
3 497 653 951 2 975 3 555 6 257 2 862 862 1 384 1 359 1 635 1 487 850 3 500 5 250 1 390 2 455
3 497 653 951 2 975 4 000 6 257 2 862 862 800 1 100 750 400 850 3 500 5 250 1 390 3 903
7% 1% 2% 8% 8% 13% 6% nvt 5% 4% 4% 8% 1% 6% 13% nvt 6%
8% 1% 2% 7% 8% 14% 6% 2% 3% 3% 4% 3% 2% 8% 12% 3% 5%
8% 1% 2% 7% 9% 14% 6% 2% 2% 2% 2% 1% 2% 8% 12% 3% 9%
43 324
40 922
40 000
92%
90%
89%
SELA KWS-2000 INFO-MIL overig VROM
1 000 nvt nvt 957
791 534 986 754
385 0 1 900 515
2% nvt nvt 2%
2% 1% 2% 2%
1% nvt 4% 1%
TOTAAL VROM
1 957
3 065
2 800
4%
7%
6%
TOTAAL OVERIG:
1 733
2 358
2 450
4%
5%
5%
47 014
46 345
45 250
100%
102%
100%
0
927
nvt
0%
2%
nvt
47 014
45 418
45 250
100%
100%
100%
TOTAAL EZ:
TOTAAL: af: i.v.m. onzekerheid OPDRACHTEN:
Kengetallen en indicatoren Getracht is een beperkt aantal kengetallen op te nemen die een zinvolle vergelijking in meerjarenperspectief mogelijk maken en waarmee het functioneren van Senter inzichtelijk wordt. Tabel 1 geeft een aantal kengetallen met betrekking tot de uitvoeringskosten van de grotere opdrachten. Kengetallen met betrekking tot normen voor te besteden uren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
234
per deel-activiteit per individuele opdracht leiden echter snel tot aanzienlijke getallenreeksen. Omdat de uitgevoerde opdrachten/regelingen qua aard en inhoud geenszins homogeen zijn en omdat Senter een groot aantal regelingen uitvoert, zijn dergelijke overzichten minder zinvol. Ten aanzien van de door Senter uitgevoerde grotere regelingen geeft tabel 2 inzicht in aantallen aanvragen en de beschikbare beleidsbudgetten en de aantallen dossiers in beheer per begin van het jaar. Voor een aantal regelingen is het aantal aanvragen een belangrijke variabele aangezien de opdrachten een meer-/minderwerk-clausule kennen met betrekking tot het aantal behandelde aanvragen.Tevens zijn de projecten in beheer aan het begin van het jaar van belang omdat deze mede bepalend zijn voor de beheerslast van Senter in dat jaar. Beschikbare beleidsbudgetten in een jaar zijn relevant omdat deze voor een belangrijk deel bepalend zijn voor het aantal aanvragen dat daadwerkelijk gehonoreerd kan worden en dus daarna bij Senter in beheer komt. Aangetekend zij dat de geraamde beleidsbudgetten zeker voor 1996 een voorlopig karakter hebben, gezien het effect van mogelijke beleidswijzigingen hierop. Tabel 2: Kengetallen met betrekking tot beleidsgeld REGELING:
TOK(#1) T&U BTOC IT-regeling(en) (#2) BTIP/MOU PBTS-totaal (#3) IOP strat. samenw./clusters BSET-WKK (#4) BSET-ZON (#4) BSET-NWT (#4) SEBG EFF PSO/PIB (#5) WBSO (#6)
AANTAL TE BEHANDELEN AANVRAGEN realisatie raming raming 1994 1995 1996 91 45 76 423 44 496 139 nvt 366 2 861 564 23 500 52 69 28 643
120 45 75 300 50 610 114 12 nvt 2 750 679 nvt 80 68 32 500
120 45 75 300 50 600 120 12 nvt 1 600 nvt nvt 80 68 35 000
BELEIDSBUDGET IN VERPLICHTINGEN (x f 1 mln.) realisatie raming raming 1994 1995 1996 111,0 6,5 11,5 30,9 16,9 107,6 27,8 nvt 61,0 9,9 19,6 29,5 67,8 60,5 315,0
117,6 6,7 5,0 21,5 16,0 61,0 21,4 nb nvt 8,0 15,0 0,0 137,4 62,0 350,0
117,6 6,7 5,0 21,5 16,0 61,0 20,1 nb nvt 7,0 0,0 0,0 125,0 62,0 450,0
AANTAL DOSSIERS IN BEHEER PER 1 JANUARI realisatie raming raming 1994 1995 1996 669 38 135 560 146 845 199 nvt nb nb nb nb 70 nb nvt
654 76 154 305 167 785 223 nvt 915 3 663 562 nb 68 129 nvt
660 80 130 320 180 750 223 10 318 1 867 495 nb 82 150 nvt
ad #1:aantal dossiers in beheer betreft zowel uitstaande verplichtingen als vorderingen op grond van kredietovereenkomsten ad #2: aantal dossiers in beheer is inclusief de oude IT-regelingen: PBTS-IT; TGP ; SBI ad #3: in 1995 heeft de PBTS betrekking op milieu-, bio- en materiaaltechnologie; tevens is onder dossiers in beheer de oude PBTS-regeling medische technologie begrepen (de dossiers in beheer van de oude PBTS-informatietechnologie zijn opgenomen onder de IT-regelingen) ad #4: beheer BSET inclusief SET 1992 en SES par.2 en hst.7 ad #5: Programma Samenwerking Oost-Europa heeft geen betrekking op aanvragen maar op te verlenen opdrachten ad #6: WBSO-regeling is een fiscale stimuleringsregeling; aantal aanvragen heeft betrekking op aantal projecten (naar verwachting zal hogere beleidsbudget in 1996 en beperkt effect hebben op aantal aanvragen; wel zal in 1996 sprake zijn van hoger stimuleringspercentage)
Naast bovenstaande kengetallen met betrekking tot de beleidsgelden en aantallen is ook een aantal kengetallen met betrekking tot het apparaat van Senter relevant. De onderstaande tabel geeft een aantal van deze kengetallen. Aangezien dergelijke kengetallen pas op basis van de realisatie werkelijke waarde krijgen en dan in meerjarenperspectief, blijft de waarde van de prognose-getallen vooralsnog beperkt. Daar Senter nog maar een korte historie kent, zijn er echter geen meerjaren-reeksen voorhanden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
235
Tabel 3: Kengetallen met betrekking tot apparaat Senter (bedragen x f 1 000,–) realisatie
prognose medio
verwachting
1994
1995
1996
Omzet bij EZ Omzet niet EZ Rente +bijzondere baten
43 324 3 690 306
40 103 5 315 100
40 000 5 250 50
bruto-omzet:
47 320
45 518
45 300
4 424
4 740
4 700
netto omzet:
42 896
40 778
40 600
Loonkosten personeel: Overige personeelskosten
28 291 1 083
27 628 1 245
27 750 1 000
Personele kosten: Materie¨le kosten(incl. afschr. en excl. oop–kstn) Dotatie voorzieningen
29 374
28 873
28 750
8 998 1 271
11 070 pm
11 300 pm
Apparaatskosten (excl. oop-kosten):
39 643
39 943
40 050
Bruto exploitatieresultaat: dotatie algemene reserve
3 253 2 400
835 533
550 500
Netto exploitatieresultaat:
853
302
50
291,3 172,0 119,3
292,3 187,3 105,0
288,0 187,0 101,0
147
140
141
108
97
98
28 291 14 314 13 977
27 628 16 324 11 304
27 750 16 625 11 125
97 83 117
95 87 108
96 89 110
64%
63%
63%
af: out of pocket (oop)-kosten
gemiddeld aantal fte’s; waarvan ambtelijk waarvan inhuur Netto–omzet per fte: (*)
Toegevoegde waarde per fte: loonkosten totaal: loonkosten ambtelijk loonkosten inhuur gem. loonkosten/fte gem. loonkosten /fte ambtelijk. gem. loonkosten/fte inhuur productiviteit(**)
ad (*):toegevoegde waarde is de som van de loonkosten plus het bruto-exploitatieresultaat ad (**): productiviteit is aantal geschreven opdrachtgerelateerde uren volgens het tijdschrijfsysteem gedeeld door het aantal beschikbare uren (exclusief ziekte en verlof).
Uit tabel 3 blijkt onder andere het volgende: De Senter-loonkosten in 1995 nemen ten opzichte van 1994 niet toe ondanks een vergelijkbaar aantal fte’s (full time equivalents). De materie¨le kosten stijgen wel. Dit wordt, naast de autonome stijging ten gevolge van de inflatie, met name veroorzaakt door het achterblijven van een aantal in 1994 geplande interne automatiseringsprojecten welke in 1995 wel gerealiseerd zullen worden en de uitbreiding van de te huren oppervlakte in de Haagse vestiging, inclusief de daarbij behorende faciliteiten. De neergaande trend in de gemiddelde loonkosten wordt onder andere veroorzaakt door het feit dat Senter in 1995 met een nieuwe detacheringsorganisatie in zee gegaan is waardoor de gemiddelde kosten van inhuur voor de wat langere periode lager uitvallen. Daarnaast is Senter bezig het voor korte en lange termijn aantrekken van dagcontractanten met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
236
specialistische expertise zoveel mogelijk te beperken. Ook dit heeft zijn invloed op de gemiddelde loonkosten per inhuur-fte. Laatstgenoemde heeft overigens wel effect op de gemiddelde loonkosten van ambtelijk personeel omdat de duurdere dagcontractanten vervangen worden door hogere ambtenaren. De stijging van de loonkosten voor ambtelijk personeel is daarnaast het gevolg van jaarlijkse structurele en incidentele loonontwikkelingen, zijnde CAO-verhogingen, periodieken en schaalverhogingen. De netto-omzet per fte neemt ten opzichte van 1994 af, deels ten gevolge van de lagere tarieven in 1995. Een deel van de daling van de tarieven is het gevolg van de verlaging van de opslag voor algemene risico’s in de tarieven. De toegevoegde waarde per fte wordt in de zakelijk dienstverlening vaak gebruikt en maakt een vergelijking van Senter met andere uitvoeringsorganisaties mogelijk. De bruto toegevoegde waarde geeft per saldo de netto omzet minus de materie¨le kosten weer per fte. Doordat Senter haar tarieven in 1995 met 10,2% heeft laten dalen, is het logisch dat dit een navenant verlagend effect op de toegevoegde waarde zal hebben. Het kengetal productiviteit geeft de verhouding tussen de bestede directe uren en de totaal beschikbare uren aan. Vooralsnog is de waarde van de prognose hiervan, zeker voor 1996, beperkt. In meerjarenperspectief is het volgen van de realisatie hiervan wel zinvol. Toelichting bij de begroting van baten en lasten De meerjarige begroting van baten en lasten van het agentschap Senter ziet er als volgt uit: Tabel 4: meerjarenbegroting 1994 1995 1995 realisatie ontw. begr. medio ’95 TOTAAL LASTEN apparaatskosten * personeel * materieel
1996
1997
1998
1999
2000
46 467
48 000
45 216
45 250
45 250
45 250
45 250
45 250
29 374 12 020
27 429 16 116
28 873 14 130
28 750 14 200
28 750 14 200
28 750 14 200
28 750 14 200
28 750 14 200
afschrijvingen * materieel * immaterieel dotaties aan voorzieningen dotaties aan reserves buitengewone lasten
1 402 0 1 271 2 400 0
2 555 0 0 1 900 0
1 680 0 pm 533 0
1 800 0 pm 500 0
1 800 0 pm 500 0
1 800 0 pm 500 0
1 800 0 pm 500 0
1 800 0 pm 500 0
TOTAAL BATEN opbrengsten departement opbrengsten derden buitengewone baten rente
47 320 43 324 3 690 269 37
48 000 43 300 4 700 0 0
45 518 40 103 5 315 50 50
45 300 40 000 5 250
45 300 40 000 5 250
45 300 40 000 5 250
45 300 40 000 5 250
45 300 40 000 5 250
50
50
50
50
50
saldo van baten en lasten
853
0
302
50
50
50
50
50
Algemeen Als uitgangspunt is gehanteerd dat de baten per jaar minimaal de lasten dekken. Het agentschap Senter streeft door een efficie¨nte bedrijfsvoering een positief batig saldo na.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
237
Op basis van de inschatting van het geraamde opdrachtenvolume voor 1995 in mei 1995 (zie tabel 1) is de baten-lastenbegroting voor 1996 geraamd op f 45,25 mln. Zie uitgavenartikel 01.55 Bijdrage aan het agentschap Senter, voor de toelichting op het verschil tussen de post opbrengsten departement in de lasten- batenbegroting en de bijdrage op artikel 01.55. Zekerheid over de in de toekomst te behalen baten is er overigens niet. Kenmerkend voor een agentschap is een flexibele en bedrijfsmatige aanpak waar bij een wisselend opdrachtenvolume de baten en lasten redelijk in evenwicht kunnen worden gehouden. Ten gevolge hiervan heeft een meerjarenraming dan ook maar een beperkte waarde. De lager uitvallende prognose van de baten in 1995 per medio 1995 ten opzichte van de ontwerpbegroting 1995 is hier een voorbeeld van. De lager uitvallende prognose wordt onder andere veroorzaakt door aanpassingen in het daadwerkelijk gerealiseerde opdrachtenpakket, door een in 1995 doorgevoerde tariefsdaling en definitieve onderhandelingsresultaten met de opdrachtgever over de opdrachtsom. Dergelijke zaken zijn bij het opstellen van de ontwerp-begroting nauwelijks nauwkeurig te ramen. Lasten Als gevolg van fluctuaties in de opdrachtenportefeuille wordt van Senter een flexibele personeelsinzet verwacht. Ten behoeve van de flexibiliteit is een deel van het personeel ingehuurd. Senter streeft naar een 70:30 verhouding tussen ambtelijk en inhuur personeel. De aard van de verschillende opdrachten in een bepaald jaar zal echter van grote invloed zijn op de realisatie van deze verhouding in dat jaar. Kort lopende opdrachten zonder meerjarenperspectief en opdrachten met een grote piekbelasting zullen aanleiding geven tot een groter aantal inhuurkrachten. Aangetekend zij hierbij dat inhuurpersoneel relatief duurder is dan ambtelijk personeel, hetgeen uit de kengetallen reeds naar voren kwam. Onder het budget van de materie¨le apparaatskosten zijn ook de out-of-pocketkosten begrepen. In de opdrachtsommen is hiervoor separaat dekking aanwezig. Voor de resterende materie¨le kosten is dekking in de tarieven aanwezig. Bij het hoofdstuk kengetallen zijn deze materiele kosten gesplitst weergegeven. De onder de materiele kosten begrepen huisvestingskosten hebben o.a. betrekking op de kosten van de twee door Senter gehuurde panden in Zwolle en Den Haag. Omdat de uitkomsten uit opdrachten, om tal van redenen, nooit met zekerheid van te voren vaststaan en bovendien van jaar tot jaar fluctueren, is een jaarlijkse dotatie aan de reserve voor onvoorziene risico’s noodzakelijk. In de tarieven van Senter is hiervoor een kleine opslag opgenomen, welke goedgekeurd wordt door de departementsleiding van EZ. Bij de lasten dient er tenslotte nog op gewezen dat deze beı¨nvloed kunnen worden door een goedgekeurd winstbestemmingsvoorstel van Senter met betrekking tot een batig resultaat in een voorgaand jaar. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de bestemming van een deel van het resultaat voor het uitvoeren van interne projecten die voor de continuı¨teit van Senter van groot belang zijn. Baten In 1996 verwacht Senter een bedrag van circa f 45,25 mln aan opdrachten te verwerven. Daarbij is uitgegaan van de opdrachtenportefeuille medio 1995. Aangezien het zeker is dat een aantal opdrachten in 1996 geen follow-up zal krijgen of veel lager zal uitvallen, zal dit alleen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
238
gerealiseerd kunnen worden door nieuwe opdrachten te verwerven of door uitbreiding van de bestaande opdrachten. Senter streeft er naar om in 1996 f 5,25 mln aan opdrachten te verkrijgen van buiten het ministerie van EZ. In volgende jaren is het streven om de omvang van opdrachten van buiten EZ verder te laten toenemen. In de meerjarenraming is hiermee vooralsnog geen rekening gehouden. Voor 1997 en volgend is ten gevolge van de beleidswijzigingen zoals weergegegeven in de nota Kennis in beweging een belangrijke verschuiving te verwachten in het opdrachtenpakket van EZ. In de raming voor 1997 en volgend is er van uitgegaan dat opdrachten als gevolg van nieuw beleid het wegvallen van opdrachten op basis van oud beleid grosso modo zullen compenseren Toelichting op de begroting van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten 1994 1995 1995 realisatie ontw.begr. medio ’95 totale kapitaaluitgaven uitgaven onroerende goederen uitgaven overige kapitaalgoederen totale kapitaalontvangsten investeringsbijdrage van het departement onttrekking aan reserves
1996
1997
1998
1999
2000
2 620 0 2 620
3 000 0 3 000
1 427 0 1 427
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
0 0 0
3 000 0 3 000
1 427 0 1 427
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
1 500 0 1 500
De kapitaaluitgaven van Senter hebben betrekking op investeringen in automatisering, kantoormeubilair en overige installaties. De onttrekking aan reserves betreft een deel van de jaarlijkse afschrijvingen. De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 2
239
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1996
Nr. 3
BIJLAGEN Inhoudsopgave 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Overzicht personeelsgegevens Automatisering Overzicht financie¨le stimulansen Evaluaties Economische en functionele classificaties Stand van wetgeving Overzicht moties en toezeggingen Jaaroverzicht circulaires Aanbevelingen nationale ombudsman Verslag Wet Economische Mededinging Voortgangsrapportage Energiebesparing Interdepartementaal technologiebeleid Rapportage Wet Boycotmaatregelen 1991 Lijst van afkortingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
blz. 2 6 15 32 47 50 52 55 56 57 58 59 65 70
1
BIJLAGE 1 Overzicht A: Samenvattend overzicht personeelssterkte
Organisatie-eenheid
Werkelijke bezetting
Personeelsomvang
30-06-’95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Ministerie Bureau v.d. Ind. Eigendom Centraal Planbureau Centr. Dienst v. In- en Uitvoer Economische Controledienst Rijks Geologische Dienst Staatstoezicht op de Mijnen Centr. Bureau v.d. Statistiek
1 271,3 145,6 126,4 87,4 185,8 182,9 45,7 2 279,1
1 378,9 191,0 135,0 89,0 202,0 200,5 45,5 2 452,5
1 385,9 191,0 135,0 89,0 202,0 193,5 45,5 2 452,5
1 385,9 191,0 135,0 89,0 202,0 193,5 45,5 2 452,5
1 385,9 191,0 135,0 89,0 202,0 193,5 45,5 2 452,5
1 385,9 191,0 135,0 89,0 202,0 193,5 45,5 2 452,5
1 385,9 191,0 135,0 89,0 202,0 193,5 45,5 2 452,5
Totaal EZ excl. Senter Senter
4 324,3 179,8
4 694,4 224,5
4 694,4 224,5
4 694,4 224,5
4 694,4 224,5
4 694,4 224,5
4 694,4 224,5
Totaal EZ incl. Senter Efficiency-korting
4 504,1
4 918,9 0,0
4 918,9 – 45,0
4 918,9 – 55,0
4 918,9 – 80,0
4 918,9 – 80,0
4 918,9 – 80,0
Totaal-generaal T.l.v. derden Buitengewoon personeel
4 504,1
4 918,9 57,0 8,0
4 873,9 57,0 8,0
4 863,9 57,0 8,0
4 838,9 57,0 8,0
4 838,9 57,0 8,0
4 838,9 57,0 8,0
1
De werkelijke bezetting is exclusief uitzendkrachten. (De in overzicht B tussen haakjes vermelde getallen betreffen vrouwen die deel uitmaken van de werkelijke bezetting per 30-6-1995).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
2
Overzicht B: Personeelssterkte naar categoriee¨n Onderdeel en taakaanduiding
Werkelijke bezetting
Personeelsomvang
30-06-’95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
ALGEMENE LEIDING Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
13,8
(
9,0)
17,1
17,1
17,1
17,1
17,1
17,1
0,0 9,0 4,8
( ( (
0,0) 8,0) 1,0)
0,0 10,1 7,0
0,0 10,1 7,0
0,0 10,1 7,0
0,0 10,1 7,0
0,0 10,1 7,0
0,0 10,1 7,0
DIRECTIE PERSONEEL, ORGANISATIE EN INFORMATIEMANAGEMENT Totaal
74,8
( 30,9)
88,2
88,2
88,2
88,2
88,2
88,2
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
1,6 43,2 30,0
( 0,6) ( 24,2) ( 6,1)
1,5 49,5 37,2
1,5 49,5 37,2
1,5 49,5 37,2
1,5 49,5 37,2
1,5 49,5 37,2
1,5 49,5 37,2
10,6
(
2,6)
31,1
41,1
41,1
41,1
41,1
41,1
4,6 1,0 5,0
( ( (
2,6) 0,0) 0,0)
0,0 18,2 12,9
0,0 23,2 17,9
0,0 23,2 17,9
0,0 23,2 17,9
0,0 23,2 17,9
0,0 23,2 17,9
129,9
( 32,1)
146,0
146,0
146,0
146,0
146,0
146,0
32,9 87,3 9,6
( 7,5) ( 22,9) ( 1,7)
35,5 99,5 11,0
35,5 99,5 11,0
35,5 99,5 11,0
35,5 99,5 11,0
35,5 99,5 11,0
35,5 99,5 11,0
Totaal
56,7
( 12,0)
61,5
61,5
61,5
61,5
61,5
61,5
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
1,1 33,8 21,9
( ( (
1,1) 8,9) 2,0)
1,0 29,5 31,0
1,0 29,5 31,0
1,0 29,5 31,0
1,0 29,5 31,0
1,0 29,5 31,0
1,0 29,5 31,0
Totaal
37,1
( 19,6)
37,2
37,2
37,2
37,2
37,2
37,2
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
0,0 21,3 15,8
( 0,0) ( 15,6) ( 4,0)
0,0 20,5 16,7
0,0 20,5 16,7
0,0 20,5 16,7
0,0 20,5 16,7
0,0 20,5 16,7
0,0 20,5 16,7
Totaal
32,1
( 11,8)
37,0
37,0
37,0
37,0
37,0
37,0
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
2,0 12,2 18,0
( ( (
2,0) 7,3) 2,5)
0,5 13,5 23,0
0,5 13,5 23,0
0,5 13,5 23,0
0,5 13,5 23,0
0,5 13,5 23,0
0,5 13,5 23,0
Totaal
34,5
( 17,1)
34,5
34,5
34,5
34,5
34,5
34,5
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
2,1 4,9 27,5
( 2,1) ( 4,9) ( 10,1)
1,9 4,1 28,5
1,9 4,1 28,5
1,9 4,1 28,5
1,9 4,1 28,5
1,9 4,1 28,5
1,9 4,1 28,5
OPLEIDINGSPLAATSEN Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..) DIRECTIE INTERNE ZAKEN Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..) DIRECTIE FINANCIËN
DIRECTIE VOORLICHTING
DIRECTIE ALGEMENE ECONOMISCHE POLITIEK
DIRECTIE WETGEVING EN ANDERE JURIDISCHE AANGELEGENHEDEN
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
3
Overzicht B: Personeelssterkte naar categoriee¨n Onderdeel en taakaanduiding
Werkelijke bezetting
Personeelsomvang
30-06-’95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
DIRECTIE FINANCIERING EN DEELNEMINGEN Totaal
8,0
(
1,0)
8,0
8,0
8,0
8,0
8,0
8,0
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
0,0 1,0 7,0
( ( (
0,0) 1,0) 0,0)
0,0 1,0 7,0
0,0 1,0 7,0
0,0 1,0 7,0
0,0 1,0 7,0
0,0 1,0 7,0
0,0 1,0 7,0
117,5
( 59,4)
128,0
128,0
128,0
128,0
128,0
128,0
9,2 71,5 36,8
( 2,6) ( 46,8) ( 10,0)
10,4 79,3 38,3
10,4 79,3 38,3
10,4 79,3 38,3
10,4 79,3 38,3
10,4 79,3 38,3
10,4 79,3 38,3
137,3
( 44,7)
139,0
139,0
139,0
139,0
139,0
139,0
8,9 43,9 84,4
( 7,9) ( 27,9) ( 8,8)
12,5 24,5 102,0
12,5 24,5 102,0
12,5 24,5 102,0
12,5 24,5 102,0
12,5 24,5 102,0
12,5 24,5 102,0
121,1
( 39,9)
125,1
125,1
125,1
125,1
125,1
125,1
6,8 34,4 80,0
( 6,8) ( 21,0) ( 12,1)
8,7 22,4 94,0
8,7 22,4 94,0
8,7 22,4 94,0
8,7 22,4 94,0
8,7 22,4 94,0
8,7 22,4 94,0
Totaal
234,1
( 85,4)
245,7
242,7
242,7
242,7
242,7
242,7
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
13,3 60,6 160,2
( 13,3) ( 39,6) ( 32,5)
14,6 47,7 183,4
14,6 46,7 181,4
14,6 46,7 181,4
14,6 46,7 181,4
14,6 46,7 181,4
14,6 46,7 181,4
Totaal
233,9
( 70,8)
248,5
248,5
248,5
248,5
248,5
248,5
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
17,2 69,0 147,7
( 15,2) ( 36,1) ( 19,4)
23,0 46,0 179,5
23,0 46,0 179,5
23,0 46,0 179,5
23,0 46,0 179,5
23,0 46,0 179,5
23,0 46,0 179,5
Totaal
29,9
( 6,9)
32,0
32,0
32,0
32,0
32,0
32,0
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
1,0 16,3 12,6
1,0) 4,3) ( 1,6)
1,0 12,5 18,5
1,0 12,5 18,5
1,0 12,5 18,5
1,0 12,5 18,5
1,0 12,5 18,5
1,0 12,5 18,5
145,6
( 29,9)
191,0
191,0
191,0
191,0
191,0
191,0
35,4 67,2 43,1
( 10,3) ( 16,7) ( 2,9)
51,4 87,8 51,8
51,4 87,8 51,8
51,4 87,8 51,8
51,4 87,8 51,8
51,4 87,8 51,8
51,4 87,8 51,8
EVD Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..) DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..) DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR ENERGIE Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers. (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..) DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR ECONOMISCHE STRUCTUUR
DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR INDUSTRIE EN DIENSTEN
ACCOUNTANTSDIENST
( (
BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM (OCTROOIRAAD) Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
4
Overzicht B: Personeelssterkte naar categoriee¨n Onderdeel en taakaanduiding
Werkelijke bezetting
Personeelsomvang
30-06-’95
1995
1996
1997
1998
1999
2000
126,4
( 22,8)
135,0
135,0
135,0
135,0
135,0
135,0
8,2 46,3 71,9
( 4,2) ( 11,6) ( 7,1)
6,4 46,0 82,6
6,4 46,0 82,6
6,4 46,0 82,6
6,4 46,0 82,6
6,4 46,0 82,6
6,4 46,0 82,6
Totaal
87,4
( 19,0)
89,0
89,0
89,0
89,0
89,0
89,0
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
14,2 64,5 8,8
( ( (
8,2) 9,8) 1,0)
16,0 64,0 9,0
16,0 64,0 9,0
16,0 64,0 9,0
16,0 64,0 9,0
16,0 64,0 9,0
16,0 64,0 9,0
CENTRAAL PLANBUREAU Totaal – Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..) CENTRALE DIENST VOOR IN- EN UITVOER
ECONOMISCHE CONTROLEDIENST Totaal
185,8
( 23,7)
202,0
202,0
202,0
202,0
202,0
202,0
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
8,1 154,8 22,8
( 7,1) ( 15,6) ( 1,0)
11,0 166,0 25,0
11,0 166,0 25,0
11,0 166,0 25,0
11,0 166,0 25,0
11,0 166,0 25,0
11,0 166,0 25,0
Totaal
182,9
( 38,7)
200,5
193,5
193,5
193,5
193,5
193,5
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
10,0 113,7 59,2
( 5,5) ( 30,2) ( 3,0)
13,1 119,0 68,4
12,1 116,0 65,4
12,1 116,0 65,4
12,1 116,0 65,4
12,1 116,0 65,4
12,1 116,0 65,4
RIJKS GEOLOGISCHE DIENST
STAATSTOEZICHT OP DE MIJNEN Totaal
45,7
(
9,0)
45,5
45,5
45,5
45,5
45,5
45,5
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
1,5 13,5 30,7
( ( (
1,5) 6,5) 1,0)
1,5 12,5 31,5
1,5 12,5 31,5
1,5 12,5 31,5
1,5 12,5 31,5
1,5 12,5 31,5
1,5 12,5 31,5
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK Totaal
2 279,1
(559,5)
2 452,5
2 452,5
2 452,5
2 452,5
2 452,5
2 452,5
– Lager pers. (1 t/m 4) – Middb. pers (5 t/m 10) – Hoger pers. (11 t/m ..)
175,0 1 518,4 585,8
( 99,1) (397,9) ( 62,5)
217,2 1 584,0 651,3
217,2 1 584,0 651,3
217,2 1 584,0 651,3
217,2 1 584,0 651,3
217,2 1 584,0 651,3
217,2 1 584,0 651,3
179,8
( 50,8)
224,5
224,5
224,5
224,5
224,5
224,5
4 504,1
(1 196,6)
4 918,9
4 918,9
4 918,9
4 918,9
4 918,9
4 918,9
0,0
– 45,0
– 55,0
– 80,0
– 80,0
– 80,0
4 918,9
4 873,9
4 863,9
4 838,9
4 838,9
4 838,9
SENTER Totaal Subtotaal Efficiency-korting door autonome ontwikkelingen
Totaal-generaal
4 504,1
(1 196,6)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
5
BIJLAGE 2
AUTOMATISERING Automatisering Kernministerie EZ Het kernministerie bevindt zich ten aanzien van de ontwikkeling van haar informatisering gemiddeld genomen in de overgang van de fase van beheersing naar de fase van integratie. Zij kent niet alleen hoge prioriteit toe aan activiteiten met een beheersmatig karakter. Juist ook aan een aantal integrerende activiteiten worden hoge prioriteiten toegekend, teneinde adequaat te kunnen doorgroeien naar de fase van integratie. In 1994 is in samenwerking met de dienstonderdelen veel werk verricht. Substantie¨le resultaten voor het kernministerie zijn hierbij geweest: – verdere standaardisatie van hard- en software, met als voordeel het terugdringen van beheerskosten en het verbeteren van de uitwisseling van digitaal opgeslagen informatie; – een nieuw telecommunicatienetwerk, dat op internationale standaarden is gebaseerd en qua capaciteit voldoende groeimogelijkheden kent; – start van een nieuwe omgeving voor kantoorautomatisering, waarbij met name de integratiemogelijkheden van de toepassingspakketten als de te behalen winst voor het kernministerie kan worden beschouwd. Een aantal projekten binnen het kernministerie heeft in 1994 veel van de organisatie gevraagd en zal ook in 1995 wederom prominent aanwezig zijn. Hiertoe behoort onder andere het projekt Kantoor Automatisering (KA) waarin keuzen zijn gemaakt voor MS-Windows als besturingssysteem, MS-Word als tekstverwerker en MS-Excel voor spreadsheettoepassingen. Voor al deze pakketten worden momenteel opleidingen verzorgd voor medewerkers. Daarnaast dient er in 1995 een opvolger te worden gekozen voor het kaartenbakprogramma Q&A. Ook vindt er een grootschalige opwaardering en vernieuwing plaats van pc’s binnen het kernministerie. Voor het Financieel Administratie Systeem (FAS) is in 1994 de basis gelegd. In 1995 zal een groot deel van het FAS met behulp van het SAP-pakket worden gerealiseerd en zal dit projekt veel aandacht en inspanning van het kernministerie vergen. De invoering van het FAS is in april 1996 gepland. Ten aanzien van de Personele Informatie Voorziening (PIV) wordt er in 1995 «doorgestart» om de organisatorische en functionele randvoorwaarden te scheppen. Vervolgens zal 1996 in het teken staan van realisatie en implementatie. In het kader van het migreren van mainframe-toepasingen zoals RADAR en EZIS-BIS zal in 1995 een belangrijke plaats worden ingenomen door de realisatie en implementatie van het nieuwe RADAR, welke DIS (Documentair Informatie Systeem) zal gaan heten. Als doelstelling is gedefinieerd, de migratie van alle mainframe-toepassingen naar de clie¨nt/serverarchitectuur van het kernministerie medio 1996 te hebben afgerond. Ook op het telematica-gebied staan er zaken te gebeuren. Hierbij gaat het met name om het introduceren, gebruiken en beheren van Internet. Op het kaderstellende gebied van informatiebeleid maakt het kernministerie zich op voor de volgende fase van ontwikkeling, te weten de fase van integratie. Om hier te geraken wil zij een «marsroute» opstellen die richting en invulling geeft aan het te volgen informatiebeleid voor de komende drie jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
6
De penetratiegraad ten aanzien van de werkstations bedraagt 100%, hetgeen betekent dat iedere medewerker van het kernministerie (ruim 1 200) voorzien is van een PC. Uitgaven automatisering kernministerie (excl. eigen personeel) (x f mln.).
informatiesystemen
rekening voor jaar
vermoedelijke uitkomsten voor jaar
ontwerpbegroting
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
geraamd voor jaar
financieel personeel documentair bedrijfs-, beleids- en overige infosystemen communicatie infrastructuur
1.6 1.9 2.2
7.7 2.3 2.6
1.4 2.5 0.6
1.2 1.5 0.8
1.2 1.2 1.0
1.2 1.2 1.0
1.2 1.2 1.0
11.7 3.3
12.6 2.8
10.1 2.6
9.8 2.5
9.9 2.5
9.9 2.5
9.9 2.5
totaal
20.7
28.0
17.2
15.8
15.8
15.8
15.8
De uitgaven voor eigen automatiseringspersoneel (voor 1996 f 4,2 mln) zijn niet in deze tabel verwerkt. De buitendiensten van EZ De automatiseringsuitgaven (incl. extern en eigen personeel) voor de buitendiensten van EZ zijn in onderstaande tabel weergegeven (x f mln). rekening voor jaar
vermoedelijke uitkomsten voor jaar
ontwerpbegroting
geraamd voor jaar
informatiesystemen
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
BIE CPB CBS* CDIU ECD EVD RGD SodM
6.7 2.9 40.5 1.5 1.6 3.1 5.7 0.2
6.0 2.6 45.0 1.9 1.5 3.3 4.9 0.2
3.3 3.0 35.5 1.9 1.1 2.7 3.5 0.2
2.5 3.3 35.5 1.8 1.1 2.7 3.2 0.2
1.7 3.3 35.5 1.4 1.1 2.7 3.2 0.2
2.3 3.3 35.5 1.4 1.1 2.7 3.2 0.2
2.8 3.3 35.5 1.8 1.1 2.7 3.2 0.2
totaal
62.2
65.4
51.2
50.3
49.1
49.7
50.6
* waarvan ca. 27.5 miljoen kosten eigen automatiseringspersoneel
Bureau voor de Industrie¨le Eigendom (BIE)
Financie¨le besturing en beheer Het huidige financie¨le pakket FINAD is verouderd, wordt door de leverancier niet meer ondersteund en dient te worden vervangen. In 1995 zullen de wensen en te stellen eisen aan een nieuw pakket worden vastgesteld. Onder andere zal hierbij rekening worden gehouden met vormen van contract-management en kostenverdeling. Het systeem zal moeten kunnen voorzien in nieuwe vormen van management informatie en rapportage van gegevens naar het Ministerie van EZ. Eveneens zullen in- en verkoop administraties hierbij in beschouwing worden genomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
7
Het projekt zal in 1995 en 1996 worden uitgevoerd.
Vernieuwing Informatiefabriek Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Rijksoctrooiwet op 1 april 1995 zullen de daaruit voortvloeiende primaire processen geautomatiseerd ondersteund worden uitgevoerd. Na enkele maanden zullen de vernieuwde geautomatiseerde functies met betrekking tot de primaire processen van de ROW 1964 eveneens operationeel worden. De uitbesteding van taken bij het RCC, onderdeel van de Roccade-groep, zal dan worden bee¨indigd.
Digitalisering Bibliotheek In het kader van informatievoorziening zullen in 1995 nieuwe, op gebruikerswensen afgestemde, raadpleegfuncties voor het octrooiregister worden ontwikkeld. De uitgifte van octrooipublicaties wordt door steeds meer landen gedigitaliseerd op CD-ROM aangeboden. Voor het raadplegen van dit sterk groeiend informatie medium zal in de leeszaal een CD-ROM jukebox worden geplaatst. Hiermee wordt voorlopig in een bestaande capaciteitsbehoefte voorzien.
Vervanging tekstverwerking DW5 door WORD In 1995 zal de organisatie stapsgewijs de in gebruik zijnde tekstverwerkingspakketten gaan vervangen door het pakket WORD. Het pakket zal zowel op stand-alone pc’s als ook op het interne LAN worden geı¨nstalleerd. Waar nodig zullen medewerkers worden opgeleid. De huisstijl zal worden herbezien.
Vervanging Tijdregistratie De huidige tijdregistratiesystemen zijn verouderd en niet uniform. Harden software zullen worden vervangen, waarbij gestreefd zal worden naar uniformiteit.
Kantoorautomatisering Postregistratie en archivering bij diverse secretariaten zullen in het kader van werkplek-automatisering worden geanalyseerd, waarbij ondermeer zal worden onderzocht in hoeverre automatisering stand-alone of in netwerk verband kan worden opgezet. Functioneel georie¨nteerde interne deskundigheid kan hiertoe mede worden aangewend.
Vernieuwing CASPAR Dit systeem ondersteunt het CKO administratief voor wat betreft clie¨nten- en dienstenregistraties alsmede de voortgangsbewaking. Het CKO zal met nieuwe toekomstige aktiviteiten (nota «Emplooi met octrooi») andere functionaliteiten verwachten van dit systeem. Hiertoe is het niet geschikt en het zal wellicht moeten worden vervangen. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Bij de automatiseringsplanning voor de komende jaren ligt de nadruk minder op technische vernieuwing en meer op de herstructurering van het bedrijfsproces in samenhang met externe automatisering. Voor het verzamelen van gegevens zal in toenemende mate de traditionele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
8
invulling van vragenlijsten plaats maken voor gegevensverschaffing aan het CBS via dataverbindingen. Hiervoor worden nu de voorbereidingen getroffen. Na een eerste, kleinschalige verkenning is een proefprojekt met ruimere opzet begonnen, waarbij gegevens langs elektronische weg worden verkregen uit geautomatiseerde administratieve verwerkingssystemen van bedrijven, administratiekantoren en instellingen met een registratieve taak. Hierdoor verandert ook het proces dat binnen het CBS volgt op de gegevensverzameling. De binnenkomende gegevens zullen minder direct voldoen aan statistische definities en kaders. Zij zullen een database vormen die aan de basis zal staan van statistieken die tot nu toe via gescheiden processen tot stand kwamen. Afleiding en structurering van de statistische informatie uit die database eisen nieuwe, geautomatiseerde methoden van analyse en integratie. De statistische uitkomsten worden meer en meer elektronisch beschikbaar gesteld. Ook op dat deelgebied van de automatisering zijn ontwikkelingsprojekten gaande. Voor statistische informatievoorziening zal ook gebruik worden gemaakt van Internet en andere netwerken. Bij de instrumentatie wordt gestreefd naar standaardisering om beheer en gebruik te vereenvoudigen en kosten te reduceren. Mainframes worden afgestoten, persoonlijke computers zijn in het netwerk verbonden met server-systemen met gelijke architectuur. Als besturingssysteem is Windows (NT) gekozen; op termijn zullen andere systemen buiten gebruik worden gesteld. Voor het toenemende interne netwerkverkeer zijn op geschakeld Ethernet gebaseerde voorzieningen geı¨nstalleerd. Systeemontwikkeling en informatiebeheer kunnen effectiever worden door een arsenaal van gestandaardiseerde bouwstenen en hulpmiddelen; in dit verband wordt een belangrijke plaats toegedacht aan object-orie¨ntatie. Centraal Planbureau (CPB) Automatiseringshulpmiddelen worden in hoofdzaak gebruikt in het kader van de hoofdtaak van het CPB, namelijk het leveren van prognoses van de nationale economie. Naast rekenwerk met een breed scala van econometrische modellen betreft dat ook raadplegen en verzamelen van de benodigde (statistische) gegevens alsmede rapportage en presentatie van onderzoeksresultaten. De centrale computerapparatuur, van de leverancier Control Data Systems, bestaat uit een Cyber 962 onder het besturingssysteem NOS/VE en drie CD4000 systemen onder EP/IX (een UNIX variant). Op iedere werkplek is een personal computer beschikbaar, die is aangesloten op het lokale netwerk en die daardoor toegang heeft tot de centraal geı¨nstalleerde computersystemen en (via een SurfNet-aansluiting) tot het Internet. De centrale systemen in het netwerk worden gebruikt als fileserver en/of rekenserver ten behoeve van de pc’s. De software die op pc’s en de UNIX systemen wordt gebruikt, bestaat nagenoeg geheel uit standaardsoftware, terwijl de applicatiesoftware op de Cyber door het CPB zelf is ontwikkeld. Er wordt nog weinig nieuwe software ontwikkeld door het CPB. Een uitzondering vormt het ISISprojekt, dat moet voorzien in programmatuur voor geı¨ntegreerd werken met econometrische modellen en de bijbehorende gegevens op het CPB. Het aantal werkstations dat in gebruik is, bedraagt circa 180. Dat betekent een penetratiegraad van 120%. Hierin wordt geen verandering voorzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
9
Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) In 1994 is bij de CDIU de basis gelegd voor de automatisering van de Dienst naar buiten toe. Zo is de CDIU nu in staat om via datacommunicatie berichten uit te wisselen met bijvoorbeeld de Europese Commissie, EZ, douane en zo nodig andere instanties. Alle datacommunicatie loopt via een Server in de vorm van een AS/400 F02-systeem van IBM, waarop de OSI-software is geı¨nstalleerd. In het kader van de Europese eenwording worden dagelijks met Brussel gegevens inzake af te geven vergunningen uitgewisseld (het zogenaamde SIGL-systeem). Door vertragingen in het Sagitta-uitvoerprojekt is het electronische aangiftesysteem nog niet door de douane in gebruik genomen. Technisch gezien zijn evenwel de nodige voorbereidingen getroffen om, als de tijd er rijp voor is, binnen dit systeem het gebruik van vergunningen met betrekking tot EDI-berichten te controleren. Met EZ worden sinds het najaar van 1994 E-mail-berichten over en weer gestuurd, die betrekking hebben op het al of niet verlenen van ontheffingen aan het bedrijfsleven van de diverse zogenaamde Sanctiebesluiten. Zowel EZ als de ECD kunnen bepaalde onderdelen van CDIU-bestanden middels raadpleegfuncties benaderen. Andersom is de CDIU op enkele Brusselse databases aangesloten. Het bestaande geı¨ntegreerde informatiesysteem met betrekking tot de aanvraagbehandeling en de quotabewaking voldoet uitstekend. Vooral onder invloed van de toenemende Europese bemoeienis met de vergunningafgifte zal dit informatiesysteem binnenkort aan een revisie moeten worden onderworpen. Nieuwe informatiesystemen zijn er ook in overvloed, zoals bijvoorbeeld dat van de overheidsaanbestedingen, precursoren, chemische wapens en technische voorschriften. Zij zullen in toenemende mate met behulp van onze Case-tool Adelia moeten en kunnen worden ontwikkeld. De overschakeling naar het gebruik van dergelijke hulpmiddelen is niet eenvoudig en vereist de nodige training en externe ondersteuning. Te verwachten valt dat het in 1996 in economische zin afgeschreven microfilmsysteem moet worden vervangen door een zogenaamde Imagingsysteem, waarbij binnenkomende documenten worden gescand en via een beeldscherm oproepbaar zijn. Extra externe magneetgeheugencapaciteit, eventueel aangevuld met optische schijven, zal dan in de plaats kunnen komen van het huidige, tamelijk trage microfilmmedium. Nader onderzoek op dit terrein zal in 1995 moeten worden verricht. De CDIU verkeert de komende jaren duidelijk in een overgangsfase, in die zin dat het takenpakket aan een verdere diversificatie onderhevig raakt, hetgeen de werkload voor systeemontwikkeling en -beheer op een hoog peil houdt. Economische Controledienst (ECD) In 1994 heeft de ECD haar AS/400 systemen vervangen. Hierdoor is het tevens mogelijk geworden om de infrastructuur verder te moderniseren met een vaste lijnverbinding tussen de verschillende systemen op de twee lokaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
10
Ingegeven door de behoefte vanuit de praktijk is verder gegaan met de vervanging van de desk-computers van de rechercheurs door draagbare computersystemen. Tevens zijn ter ondersteuning van de werkzaamheden van de rechercheurs diverse software-applicaties aangeschaft. In 1994 is tevens het projekt CAS2, waarbij een nieuw managementinformatiesysteem werd ontwikkeld, afgerond. Dit jaar is ook de oude financie¨le applicatie, welke werkte op een stand-alone PC, vervangen door een multi-user systeem op de AS/400. In 1995 zal een deel van het budget worden gebruikt om knelpunten in de automatisering van het primaire proces op te lossen. Zo zal een aantal werkplekken van medewerkers, welke werkzaam zijn in de ondersteuning op de kantoren, worden voorzien van snellere pc’s, daar de software, gericht op misdaadanalyse, dit noodzakelijk maakt. Een team van automatiseringsrechercheurs zal worden uitgerust met automatiseringshulpmiddelen conform de standaarden van het platformBOD. In 1995 zal een aantal nieuwe rechercheurs worden aangenomen welke allen worden voorzien van de standaard software en hulpmiddelen voor rechercheurs. Er wordt dit jaar een projekt gestart dat tot doel heeft om een systeem te definie¨ren dat het recherchewerk volledig ondersteunt en dat tevens de nodige management informatie betreffende het rechercheproces oplevert. Dit zal ook leiden tot de uitbreiding van het netwerk en datacommunicatiefaciliteiten. Dit jaar zal de informatievoorziening worden gee¨valueerd en zal een nieuw informatieplan worden opgesteld dat richting dient te geven aan de inrichting van de informatiehuishouding van de ECD voor de komende jaren. Het informatieplan zal voorstellen bevatten voor de modernisering van de door de ECD gevoerde standaard software, dat zal leiden tot de aanschaf van nieuwe tekstverwerkingssoftware, uitgebreid met spreadsheet-, database-, en presentatie-software. Deze modernisering van de software impliceert tevens een vervanging van de apparatuur waar op dit moment op de kantoren mee wordt gewerkt. Ook de samenwerking met de andere Bijzondere Opsporings Diensten zal met zich meebrengen dat er investeringen gedaan dienen te worden, zowel hard- als software matig, om te kunnen aansluiten bij standaarden in opsporingsland. Op dit moment is de ECD bezig met een herbezinning over de huisvesting van de beide kantoren. Indien dit tot veranderingen leidt, heeft dit natuurlijk consequenties voor investering ten aanzien van onder andere bekabeling en inrichting van computerruimtes. Economische Voorlichtingsdienst (EVD) Het informatiebeleid is er op gericht de continuı¨teit van de huidige informatievoorziening te handhaven en voor de komende jaren kaderscheppend te zijn. In 1994 is gestart met het op e´e´n lijn krijgen van de bestaande applicaties met de nieuwe en urgente informatiebehoeften van de gereorganiseerde EVD. Het nieuwe Klanteninformatiesysteem en de GIDS zijn in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
11
1994 operationeel geworden. Enkele systemen (PPA en DIGIS) zijn inmiddels doorgelicht. De inrichting van de nieuwe publikatieomgeving is in een vergevorderd stadium. Met de voorbereiding van de nieuwe kantoorautomatisering is in 1994 begonnen. Binnen de nieuwe kantoorautomatisering staat de integratie met de huidige omgeving (fasering invoering), de DTP-omgeving (voor de decentrale opmaak is begin vorig jaar overgegaan op wordperfect) en de andere EVD-applicaties centraal. Alle nu beschikbare faciliteiten: archiefkast, agenda-beheer, elektronische post, x.400 en dergelijke) dienen behouden te blijven in de nieuwe kantoorautomatiseringsomgeving. Eveneens is een start gemaakt met de vervanging van de – zes jaar oude – werkstations. In 1995 worden de informatiebehoeften en -voorzieningen in kaart gebracht. Het zogenaamde masterplan zal de samenhang tussen de systemen duidelijk aangeven. Een gedetailleerde planning en prioriteitstelling wordt in samenspraak met de stuurgroep informatisering ontwikkeld. In maart presenteert de afdeling Informatica de resultaten van het onderzoek naar de nieuwe kantoorautomatisering. Naast deze activiteiten is voor de verhuizing van de EVD een belangrijk deel van de planning ingeruimd evenals voor de vervanging van de nog resterende oude werkstations en de geleidelijke vervanging van de DEC/VAX computers voor de nieuwe ALPHA-technologie. Het aantal eindstations binnen de EVD is 100%. Het aantal operationele gebruikerssystemen bedraagt 11. Naast de produktieomgeving is ook een testomgeving actief. Rijks Geologische Dienst (RGD)
Algemeen Het Informatieplan 93–98 is het uitgangspunt voor de activiteiten in het jaar 1995. Er is een grote voortgang gemaakt met de herbouw van databases en applicaties. Ook de hardware is nu voor een groot deel vervangen door op UNIX gebaseerde stations. De systeemontwikkeling bij de RGD kenmerkt zich door een grote opdeling in overzichtelijke projekten, welke maximaal een half jaar duren. Dit hangt samen met de structuur van de dienst, welke uit kleine, sterk gespecialiseerde eenheden bestaat. Al deze projekten zijn echter samen te vatten onder de kop Uitvoering Informatieplan. Kwalitatieve aspecten
1. Informatievoorziening Het nieuwe hoofd Informatievoorziening is voortvarend van start gegaan met de uitvoering van het Informatieplan. Vele projekten en activiteiten zijn opgestart en enkele zijn dit jaar reeds voltooid.
2. Projekten vanuit Informatieplan In dit kader zijn vele nieuwe projekten opgestart: Hoofdafdeling Ondiepe Ondergrond (O.O.) – Invoer boringen O.O. – Sonderingen – Database O.O. – Contouren – Profieltekenen – Boormonsterarchieven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
12
Hoofdafdeling Diepe Ondergrond (D.O.) – Putarchief – Seismisch archief – Loginterpretatie Hoofdafdeling Wetenschappelijke Laboratoria (W.L.) – Administratie W.L.
3. RGD brede projekten – Sedimentologische beschrijvingen – Digital Mapping
4. Infrastructuur Een fors aantal aanpassingen in de hardware heeft plaatsgevonden. – Centrale databaseserver – Seismische interpretatiestations – Netwerk districten – Plotrouting systeem – PC-netwerk PC-NFS is nu volledig geı¨mplementeerd. – Internet
5. Overige projekten en activiteiten – – – – –
Financie¨le administratie Projektplanning PR en zakelijke relaties Bibliotheek Vormgeving
Kwantitatieve aspecten
6. Organisatie Eindstations Alle werknemers (95%) zijn van eindstations voorzien. Qua type vindt een verschuiving plaats van terminals, XT’s en 286-en naar 486 pc’s en workstations. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling weergegeven van het aantal eindstations per 100 medewerkers: Aantal werkstations per 100 medewerkers: Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Aantal
100
102
104
103
102
102
102
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)
Kwaliteit: In 1994 is een aanvang gemaakt met het vaststellen van het beleid voor Informatisering en Automatisering op basis van de nota «De nieuwe Koers». Hieruit zal een jaarplan Informatisering en Automatisering volgen. Dit jaarplan zal projekten bevatten ter ondersteuning van de kwaliteit van de activiteiten volgens De Nieuwe Koers. Dit houdt in: 1. het aanpassen van bestaande bestandsstructuren, 2. het ontwikkelen van nieuwe bestandsstructuren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
13
In 1994 zijn alle medewerkers gekoppeld aan het Banyan-Vines-netwerk. De automatisering van de invoer en controle van de werkverantwoording en de reisdeclaraties is medio 1994 geı¨mplementeerd. Met het realiseren van automatisch betalingsverkeer vanuit MEFIS zal worden gewacht tot het FAS zal zijn geı¨mplementeerd. In navolging van het kernministerie zal eind 1995 worden overgegaan op een windows-omgeving met Word for Windows en Excel. Tevens zal in 1995 gelijktijdig met het kernministerie worden overgegaan van RADAR op DIS voor de postregistratie. In samenwerking met de directie POI zal een plan van aanpak worden opgesteld dat voorziet in het aanschaffen en upgraden van de benodigde hardware en software en het organiseren van de benodigde training en opleiding voor systeembeheerders en medewerkers, afhankelijk van de behoefte.
Kwantiteit: Staatstoezicht heeft de beschikking over 46 pc’s, 9 notebooks en 26 printers. Alle pc’s en 2 laserprinters zijn gekoppeld in een Banyan Vines-netwerk met aansluiting op het EZ-netwerk. Er wordt gebruik gemaakt van een intern modulair Management Informatie Systeem, van kantoorautomatisering, van Interpers, MEFIS en RADAR.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
14
BIJLAGE 3
OVERZICHT FINANCIËLE STIMULANSEN EZ De financiële stimulansen zijn onderverdeeld in de volgende categorieën: I.
II. III IV. V.
Regelingen op grond van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ a. Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB’s) b. Ministeriële regelingen; Algemene maatregelen van Bestuur op grond van de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ; Op andere wetten dan de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ en de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ gebaseerde regelingen; Niet op een wet gebaseerde, in de Staatscourant, gepubliceerde regelingen; Overige financieel instrumentarium
Daar waar mogelijk is in bijlage 3, per financiële stimulans, verwezen naar de meest recent uitgevoerde, danwel voorziene evaluatie. De kolom «planjaar evaluatie» van bijlage 3 vermeldt het jaar waarin de uitvoering van de evaluatie is voorgenomen. Is achter het jaar *) vermeld dan is de evaluatie uitgevoerd en is over deze evaluatie gerapporteerd. Is achter het jaar **) vermeld dan is de evaluatie en de rapportage hierover afgerond in een voorgaande ontwerp-begroting. Bijlage 4 Evaluaties van de ontwerpbegroting 1996 bevat het overzicht van de voorgenomen en inmiddels uitgevoerde evaluaties. Met behulp van het sleutelgegeven «planjaar» kunnen de in bijlage 3 opgenomen financiële stimulansen in verband worden gebracht met de in bijlage 4 opgenomen evaluaties. Verder wordt opgemerkt dat, voortvloeiend uit de algemene maatregelen van bestuur op grond van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ, ministeriële uitvoeringsregelingen worden gepubliceerd in de staatscourant. Deze uitvoeringsregelingen bevatten nadere bepalingen ter uitvoering van bepaalde AMvB’s. Zo worden middels deze regelingen, het jaarlijks beschikbare verplichtingenbudget en/of de te subsidiëren programma’s, gepubliceerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
15
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
16
Staatsblad
Doelstelling
Stimuleren van de ontwikkeling, de toepassing en de verspreiding van technische kennis. Bevordert samenwerking tussen ondernemers onderling en met onderzoeksinstellingen. Bevordert de versterking van de technologische infrastructuur. De concrete invulling gebeurt door middel van technologieprogramma’s op een aantal geselecteerde technologiegebieden. Stimuleren van de ontwikkeling, de toepassing en de verspreiding van technische kennis. Bevordert samenwerking tussen ondernemers onderling en met onderzoeksinstellingen. Bevordert de versterking van de technologische infrastructuur. De concrete invulling gebeurt door middel van technologieprogramma’s op een aantal geselecteerde informatietechnologiegebieden. Regeling biedt een kader voor de stimulering van internationale samenwerking door Nederlandse bedrijven (eventueel) samen met onderzoeksinstellingen) met buitenlandse partners (EUREKA, NL-Israe¨l).
Bevordering van de ontwikkeling van nieuwe produkten, werkwijzen en diensten.
1994, 432
1994, 434
1994, 435
02.02 Besluit subsidies informatietechnologie (21,5 mln in 1995) (29,5 mln in 1995 t.b.v. de afwikkeling aanvragen tender 1994)
02.03 Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologiestimulering in internationale programma’s (BTIP) (30,3)
02.09 Besluit technische ontwikkelingskredieten (TOK) (117,6)
* Uitgevoerd en gerapporteerd. ** Zie ontwerp-begrotingen voorgaande jaren.
02.02 Besluit subsidies programmatische bedrijfgerichte technologie stimulering (PBTS) (61 mln in 1995) (32 mln in 1995 t.b.v. de afwikkeling aanvragen tender 1994)
1994, 436
Ia) AMVB’s, op grond van de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Ondernemingen tot 20 000 werknemers wereldwijd.
Technologie gedreven ondernemingen.
Technologiegedreven en technologievolgende ondernemingen op geselecteerde technologiegebieden.
Technologiegedreven en technologievolgende ondernemingen op geselecteerde technologiegebieden.
Doelgroep
Nog geen evaluatie gepland.
Biotechnologie 1992** Milieutechnologie 1993*; Materiaaltechnologie 1992**.
Planjaar evaluatie
Lening van 25%– 40% over de projektkosten; bij te schrijven rente 8,15% per jaar, terug te betalen uit omzet met nieuw produkt of dienst in max. tien jaar.
1995*
Bijdrage van 37,5% 1996 van de projektkosten bij haalbaarheidsprojekten (max. f 0,5 mln) en bij onderzoeksprojekten (max. f 3 mln).
Bijdrage van 37,5% van de projektkosten.
Bijdrage van 37,5% van de projektkosten.
Financie¨le stimulans
Kredietpercentage van 6,15% is vervangen door 8,15% (Stcrt. 25, 1995).
Inhoud van het programma wordt jaarlijks vastgesteld. Voor 1995 omvat dit mede de gebieden waarvoor voorheen de subsidieregelingen telematicagidsprojekten en branchegewijze informaticastimulering golden.
Inhoud van de programma’s wordt jaarlijks vastgesteld. Het onderdeel informatietechnologie is met ingang van 1994 een zelfstandige AMVB.
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
17
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
1994* Maximaal 20% bijdrage in bedrijfsinvesteringen (onderscheid naar vestiging en uitbreiding). Stuwende bedrijven, met uitzondering van: – landbouw en visserij; – openbaar vervoer – nutsbedrijven.
Bevorderen van bedrijfsinvesteringen in de economisch zwakkere gebieden door middel van het verstrekken van subsidies.
1993, 263 1994, 59 1995, 214
04.08 Besluit subsidies regionale investeringsprojekten (IPR) (52)
Regeling wordt bee¨indigd m.i.v. 01-01-96.
1993* Garantie van 50% van de hoofdsom met een maximum van f 1,25 mln.
Particuliere participatiemaatschappijen.
De ondersteuning van particuliere participatiemaatschappijen, waarvan de activiteiten met name voor de financiering van middelgrote en kleine ondernemingen van belang zijn.
1994, 318
03.09 Besluit particuliere participatiemaatschappijen (15)
1993*
Budget per werf afhankelijk van het aandeel van de gerealiseerde produktiewaarde in de sector in de voorafgaande drie jaren. Subsidie afhankelijk van de hoogte van het orderbedrag van max. 4,5% voor kleine schepen oplopend tot 8,5% voor grote schepen.
Zeescheepsnieuwbouw werven.
Bevordering van de instandhouding en stimulering van de bestaande civiele scheepsnieuwbouwcapaciteit die op langere termijn zelfstandig perspectief heeft.
1994, 437 1995, 309
03.05 Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw (40)
M.i.v. 1992 wordt de regeling door Senter uitgevoerd (m.i.v. 1994 incl. PMC Vliegtuigindustrie: NIVR). In 1992 nieuwe projektvorm «Technologische Samenwerkingsprojekten (TSPS)» geı¨ntroduceerd.
1993*
Uitbesteders en toeleveranciers.
Technologische samenwerkingsprojekten 40% van de projektkosten. Per projekt max. f 400 000.
Ondersteuning technologische samenwerking toeleveranciers en uitbesteders (in negen produktmarktcombinaties (PMC’s).
1994, 433
03.03 Besluit subsidies toeleveren en uitbesteden (T&U) (6,7)
Recente wijziging
Financie¨le stimulans
Doelgroep
Planjaar evaluatie
Doelstelling
Staatsblad
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
18
Bevordering van studies, demonstratieprojekten en marktintroductie-projekten met betrekking tot nieuwe technieken en bestaande technieken die nog onvoldoende toegang hebben tot de markt.
1994, 176
06.02 Besluit tendens industrie¨le energie besparing (TIEB) (14,1)
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
Algemene regeling van de verstrekking van bijdrage. Novem aan derden in het kader van door EZ vastgestelde energieprogramma’s (deze vormen onderdeel van de programmaovereenkomsten van EZ met Novem).
1994, 204
Garantieverlening aan banken zodat deze financieringsmiddelen kunnen verstrekken aan ondernemingen in het MKB, die zij zonder die garantiestelling niet zouden hebben verkregen, bij voorbeeld wegens een tekort aan zekerheden. In de loop van 1994 is een soortgelijke regeling voor de bodemsanering van kracht geworden. De middelen hiervoor worden verantwoord op de begroting van VROM.
1994, 225
(05.03) Besluit borgstelling MKB-kredieten (750)
06.02 en 06.03 Besluit subsidies energieprogramma’s (50)
Doelstelling
Staatsblad
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
1993* Bijdrage: – studie: 50% van de projektkosten (max. f 250 000,–); – demonstratieprojekt: 40% van de projektkosten; – marktintroductieprojekt 25% van de projektkosten. Industrie¨le bedrijven.
1993* 1994* Betreft evaluatie Novemprogramma’s.
1993*
Subsidie of lening Novem t.b.v. (vnl) – techniekontwikkeling; – demonstratie; – marktintroductie.
Overeenkomsten met de banken waarbij de Staat garant staat voor de terugbetaling van 90% van een door de bank aan de ondernemer te verstrekken krediet.
Banken.
Planjaar evaluatie
Bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere projektuitvoerders.
Financie¨le stimulans
Doelgroep
Budget en inhoud van de programma’s worden jaarlijks vastgesteld.
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
19
Regeling wordt beëindigd met ingang van 01-01-96. Gepland in 1995. Niet uitgevoerd in verband met bezuinigingen 1) 25% subsidie op investeringen; 2) f 175,– per KW geı¨nvesteerd koelvermogen. Zowel bij 1 als 2 tot max. f 300 000,–. Ondernemingen en non-profitinstellingen met uitzondering van de rijksoverheid.
Energiebesparing door toepassing van nieuwe technieken.
1993, 186 1994, 166 1994, 876 1995, 148
06.10 Besluit subsidies energiebesparingstechnieken (15)
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
Regeling wordt beëindigd met ingang van 01-01-96.
1993*
De subsidie bedraagt f 160 (11 x 2 rotoroppervlakte in 2 m plus het generator vermogen in kilowatt) De subsidie bedraagt max. 35% van de projektkosten. Huishoudens, ondernemingen en non-profit instellingen met uitzondering van de rijksoverheid.
Versnelling van de introductie van windenergie. Hierbij speelt de doelstelling een rol dat in het jaar 2000 voor 1000 MW aan windenergievermogen moet zijn geplaatst.
1993, 187 1994, 177 1995, 147
Recente wijziging
06.02 Besluit subsidies windenergie (32,5)
Gepland in 1995. Afhankelijk van de Niet uitgevoerd in soort investering verband met bezui1) door middel van nigingen transparant materiaal duurzaam afgedekte en geı¨soleerde zonnecollectoren met bijbehorend opslagvat: – f 275 per GJ energie die jaarlijks kan worden opgebracht (max. 4 GJ) plus f 125 per GJ over het meerdere. 2) zonnecollectoren niet behorende tot 1: f 35 per GJ energie die jaarlijks kan worden opgebracht
Ondernemingen en non-profitinstellingen met uitzondering van de rijksoverheid.
Energiebesparing door toepassing van zonne-energie.
1993, 186 1994, 166 1994, 876 1995, 148
Planjaar evaluatie
06.02 Besluit subsidies energiebesparingstechnieken (11)
Financie¨le stimulans
Doelgroep
Doelstelling
Staatsblad
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
20
Doelstelling
Beoogt exporteurs van goederen door het aanbieden van financieringsfaciliteiten te ondersteunen om deze exporteurs niet een concurrentieachterstand te laten oplopen ten opzichte van buitenlandse concurrenten die van hun overheden ook vergelijkbare faciliteiten ontvangen.
Staatsblad
1994, 431
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
07.03 Besluit subsidies exportfinanciering (137,4)
Planjaar evaluatie
Geen evaluatie gepland.
Financie¨le stimulans
Matching op basis van twee toetsingsregimes inzake de aanwezigheid van overheidsgesteunde buitenlandse concurrentie. Bij lichte matching maximaal 10% van het exportdeel van de order of f 7,5 mln. Bij zware matching maximaal 35% van het exportdeel van de order of f 10 mln.
Doelgroep
Primair de kapitaalgoederenexporteurs.
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
21
Staatscourant
Doelstelling
De subsidie betreft een financie¨le tegemoetkoming aan ondernemingen die schade hebben geleden als gevolg van de recente overstromingen van de grote rivieren.
1994, 28 1995, 73
05.07 Subsidieregeling waterschade 1995 (146,6)
* Uitgevoerd en gerapporteerd. ** Zie ontwerp-begrotingen voorgaande jaren
Via het verlenen van een borgstelling en een rentesubsidie verbeteren van de bancaire financieringsmogelijkheden van ondernemingen die schade hebben geleden als gevolg van de recente overstromingen van de grote rivieren.
1995, 37 1995, 73
Overdracht van technologische kennis naar het MKB
1994, 86
02.12 Subsidieregeling Kennisdragers in het MKB (KIM) (2)
05.03 Regeling borgstelling waterschadekredieten 1995 (0)
Stimuleren van economische en technologische ontwikkelingen op maritiem terrein
1995, 124
02.02 Subsidieregeling Maritiem Onderzoek (7)
Ib) Ministerie¨le regelingen, op grond van de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Geen evaluatie gepland.
Geen evaluatie gepland.
Krediet tot 35% (resp. 10% indien ook in 1994 schade is geleden) van de activaschade en 5% van de waarde van de jaaromzet 1994.
De subsidie bedraagt 65% resp. 90% indien ook in 1994 schade is geleden) van de activaschade en de beschermingskosten, plus 100% van de evacuatiekosten met een forfait van f 1 500.
Ondernemingen met waterschade als gevolg van de overstroming in 1995 van de grote rivieren met een gebrek aan zekerheden waardoor verkrijging van reguliere bancaire kredieten niet mogelijk is. Ondernemingen met waterschade als gevolg van de overstroming in 1995 van de grote rivieren.
1992**
Nog geen evaluatie gepland.
Planjaar evaluatie
Subsidie aan MKBondernemers, die een recent afgestudeerde academicus/ hbo’er voor 1 jaar ten behoeve van het innovatietraject in het bedrijf aannemen.
Bijdrage haalbaarheidsprojekt (50% tot max. f 100 000 of onderzoeksprojekt (variërend van 25% tot 50% afhankelijk van de soort projektkosten)
Financie¨le stimulans
Midden- en Kleinbedrijf
Bedrijven, samenwerkingsverbanden en onderzoeksinstellingen
Doelgroep
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
22
Bevordering van de advisering aan profit- en nonprofitinstellingen over mogelijkheden tot energiebesparing en het treffen van milieumaatregelen.
De regeling is gericht op het bijbrengen van specifieke managementdeskundigheid door middel van opleidingen en trainingen aan Midden- en Oost-europeanen bij een onderneming, instelling of organisatie in Nederland. Hiermee wordt beoogd dat in deze landen relevante ervaring wordt opgedaan t.b.v. het omschakelingsproces naar een pluriforme, democratische rechtstaat en een marktgericht economisch bestel.
1993, 14
1992, 250 1994, 60
06.02 en 02.02 Subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen (4)
07.05 Subsidieregeling managementcursussen Midden- en Oost-Europa (3,5)
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
Doelstelling
Staatscourant
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Planjaar evaluatie
1993*
Geen evaluatie gepland.
Financie¨le stimulans
Bijdrage van 40% in de advieskosten en forfaitaire toeslag van 10% op de kosten van een externe adviseur (gecombineerd energie en milieu max. f 30 000; besparing en milieu-advies apart max. f 10 000). Bijdrage aan Nederlandse gastorganisatie via NUFFIC = Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking van universiteiten, hogescholen en instellingen voor internationaal onderwijs.
Doelgroep
Ondernemingen en non-profitinstellingen met uitzondering van de rijksoverheid.
Ondernemingen, instellingen of organisaties in Nederland die opleiding en trainingen verzorgen van Midden- en Oost-europeanen.
De landenlijst is herzien in maart 1994.
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
23
Staatsblad
Doelstelling
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
1994* Toedelen van middelen aan de stedelijke knooppunten. De gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Arnhem/ Nijmegen, Eindhoven, Enschede/ Hengelo, Maastricht/ Heerlen, Leeuwarden, Zwolle, Breda en Tilburg.
Het versterken van de concurrentiepositie van de stedelijke knooppunten als vestigingsplaats voor met name internationaal opererende bedrijven.
1995, 3
04.10 Besluit uitkeringen bedrijfsomgeving stedelijke knooppunten (BOB) (64,6)
1994*
Co-financiering op door EU goedgekeurd programma.
1994, 907
04.09 Besluit co-financiering Efro-programma’s 1995/2001 (146, 9)
Co-financieringen van projekten die vanwege de Europese Gemeenschap worden ondersteund uit het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling
Programma’s worden t.b.v. de Europese Commissie gee¨valueerd.
Financiering van structuurversterkende projekten in: – Euregio, – Regio Rijn-Waal, – Grensregio RijnMaas Noord, – Euregio MaasRijn, – Euregio Benelux Middengebied en – Euregio Scheldemond.
Rechtspersonen die projekten uitvoeren.
Het versterken van de economische structuur en bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking.
1993, 173 1994, 18 1994, 95
04.09 Besluit uitkeringen Interreg 1993/94 (0,9)
Regio’s
1993*
Financiering van structuur versterkende projekten.
De provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel.
Geen evaluatie gepland
Bijdrage om provincies in staat te stellen bedrijfsinvesteringen te premie¨ren van ondernemingen.
Planjaar evaluatie
Versterken van de economische structuur.
De drie noordelijke provincies.
Financie¨le stimulans
1993, 174 1994, 891
Bevorderen van bedrijfsinvesteringen in de economisch zwakkere gebieden door middel van de verstrekking van premies.
Doelgroep
04.09 Besluit uitkeringen Integraal Structuurplan Noorden des Lands 1995/99 (72)
1993, 723 04.08 Besluit uitkeringen provinciale investerings- 1994, 892 premies 1994 (50,9)
II) Algemene maatregelen van Bestuur op grond van de Kaderwet speficieke uitkeringen EZ
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Regeling wordt bee¨indigd per 31-121995. Wordt per 01-01-1996 opgevolgd door het Besluit Stimulering Ruimte voor Econimische Activiteiten (STIREA) AmvB in voorbereiding
Regeling is bee¨indigd op 30-06-1994. Een nieuwe AMvB is in voorbereiding.
Recente wijziging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
24
Staatsblad
Financie¨le stimulans
Toedeling van middelen aan gemeenten.
Doelgroep
Gemeenten.
Doelstelling
Dreigende knelpunten, m.b.t. de tijdige beschikbaarheid van voldoende bedrijfslokaties van de juiste kwaliteit, oplossen.
Gaat in op 01-011996.
Nog geen evaluatie gepland.
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
05.02 Regeling tegemoetkomingen cursorisch ondernemersonderwijs (COO) (0)
1988, 50 1990, 249
Beoogt bevordering van deelname aan cursorisch ondernemersonderwijs. Regeling wordt uitgevoerd door OC&W.
Cursusgevende instanties.
Bijdrage per deelnemer per lesuur.
1993*
Regeling wordt per 01-08-1995 bee¨indigd. Voor het cursusjaar 1995/1996 wordt door OC&W nog e´e´nmaal een budget ter beschikking gesteld om de leerlingen die in het voorafgaande cursusjaar onderwijs volgden in de gelegenheid te stellen deze cursus af te ronden.
Recente wijziging
Planjaar evaluatie
III) Op andere wetten dan de Kaderwet verstrekking financie¨le middelen EZ en de Kaderwet Specifieke uitkeringen EZ gebaseerde regelingen
04.10 Besluit Stimulering Ruimte voor Economische Activiteit (STIREA)
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
25
Staatscourant
Doelstelling
** Zie ontwerp-begrotingen voorgaande jaren.
1993, 245
Bevorderen dat ondernemers die in hun bedrijfsvoering geconfronteerd worden met kansen en bedreigingen i.v.m. ruimtelijke ontwikkelingen, hun economische positie versterken door tijdig maatregelen te treffen. Dit gaat vaak gepaard met aanzienlijke investeringen. Via collectief onderzoek kunnen kleine en middelgrote ondernemingen tegen aanvaardbare kosten een onderbouwing verkrijgen voor deze gezamenlijke investeringen.
Het vergroten van de branchespecifieke technologische kennis bij ondernemingen in het MKB door middel van voorlichting, advisering en scholing.
1992, 205
05.01 Subsidieregeling branchecentra voor technologie (4,1)
05.01 Subsidieregeling collectieve bedrijfsontwikkeling 1994 (CBO) (0,4)
Stimuleren bedrijfsgericht onderzoek door geı¨nstitutionaliseerde samenwerkingsverbanden van ondernemingen en het verspreiden van de aldus verkregen kennis.
1994, 114 1995, 23
02.04 Subsidieregeling bedrijfsgericht technologisch onderzoek door collectiviteiten 1994 (5)
IV) Niet op een wet gebaseerde, in de Staatscourant gepubliceerde regelingen
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
De regeling is in december 1994 met e´e´n jaar verlengd. Overwogen wordt de regeling met drie jaar te verlengen (t/m 1998).
De regeling is per 31-12-1994 bee¨indigd. Het budget voor 1995 is bestemd voor afwikkeling van in 1994 ingediende aanvragen, alsmede ter dekking van de met deze regeling samenhangende uitvoeringskosten.
1996
1991**
Bijdrage van 50% in de kosten voor: – het stichten en exploiteren van een branchecentrum voor technologie met een max. van f 1,5 mln. – het uitvoeren van een technologiekennisprojekt met een max. van f 0,25 mln. 50% van de rechtstreeks aan het onderzoek toe te rekenen kosten met een maximum van f 75 000,–.
Ondernemingen in het MKB (viabrancheorganisaties).
Samenwerkingsverbanden van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf die ruimtelijkeconomisch onderzoek willen laten uitvoeren.
Recente wijziging
1994
Planjaar evaluatie
Bijdrage van max. 50% in de projektkosten.
Financie¨le stimulans
Met name gericht op het midden- en kleinbedrijf.
Doelgroep
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
26
In 1994 werd het bedrag van de maximale aanvangswaarde van de investering, waarvoor herverzekering kan worden verleend, vastgesteld op 20 mln. (1993: 5 mln).
1994
Herverzekering in overleg met het Ministerie van Financie¨n.
Nederlandse bedrijven.
Het herverzekeren van nietcommercie¨le risico’s verbonden aan investeringen van Nederlandse ondernemers in bepaalde Oosteuropese landen.
1991, 250 1993, 140 1995, 60
07.05 Tijdelijke regeling herverzekering investeringen Oost-Europa (TRHIO) (67)
* Uitgevoerd en gerapporteerd.
Recente wijziging
Planjaar evaluatie
Financie¨le stimulans
Doelgroep
Doelstelling
Staatsblad
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
27
Bijdrage per projekt/onderzoek.
Bijdrage per projekt/onderzoek.
Bijdrage per projekt.
Bijdrage in de apparaatskosten.
Basisfinanciering/Exploitatieafdekking/ Doelsubsidie.
Technologie gedreven ondernemingen, onderzoeksinstituten en Universiteiten.
Technologie gedreven ondernemingen in Nederland.
Technologie gedreven ondernemingen.
Stichting InnovatieCentra Netwerk Nederland (ICNN).
(Onderzoeks-)instellingen.
Technologiestimulering gericht op samenwerking tussen bedrijfsleven en wetenschap. Verbetering technisch wetenschappelijke infrastructuur. Ondersteuning (in nationaal en internationaal verband) van de research en ontwikkeling van basistechnologie op het terrein microelectronica. Stimulering technische vernieuwing in bedrijfsleven door gerichte overheidsvraag naar innovatieve produkten/diensten. Meer betrekken van het Nederlandse bedrijfsleven bij R&O op defensiegebied. Het toegankelijk en toepasbaar maken van technologische kennis voor middelgrote en kleine ondernemingen. Het versterken van bijdragen aan diverse (kennis-)instituten die van belang zijn voor de industrie¨le ontwikkeling in Nederland.
Deelname aan internationale ruimtevaartprogramma’s van belang voor de Nederlandse industrie en kennisverwerving.
02.02 Overige specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering (117,1)
02.03 Micro-electronica stimulering (110)
02.04 Overheidsaanschaffingen (17,3)
02.05 Netwerk van Innovatie-centra (45,4)
02.06 Subsidies in het belang van de industrie¨le ontwikkeling (83)
02.07 Internationale ruimtevaartprogramma’s (140,2)
Bijdrage aan internationale programma’s.
Max. 50% subsidie voor de kosten van strategisch toepassingsgericht onderzoek op per programma specifiek omschreven terreinen.
Universiteiten en onderzoeksinstellingen.
De relevantie voor het bedrijfsleven van het onderzoek aan Universiteiten en instellingen te vergroten.
02.02 Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s (IOP’s) (21,4)
Vliegtuig- en ruimtevaartindustrie.
Bijdrage per projekt.
Financie¨le stimulans
GTI’s en ondernemers.
Doelgroep
Het bevorderen van de strategische samenwerking tussen Grote Technologische Instituten (GTI’s) en ondernemingen op technologisch gebied.
Doelstelling
02.02 Stimulering strategische samenwerking (28,2)
V) Overig financieel instrumentarium
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
28
Met name doelsubsidies (activiteitenfinanciering).
Met name doelsubsidies.
66 2⁄3% van de externe kosten voor het laten opstellen van een marktverkenning en voor het uitvoeren van activiteiten die in het stappenplan zijn opgenomen.
Voorlichtings- en adviesinstanties.
– onderzoeksinstituten – cursusgevende instanties.
(Branche)opleidingsinstituten voor cursorisch ondernemersonderwijs en middenstandsopleidingen die zijn aangewezen door de branche-organisatie of MKB Nederland. De opleidingsinstituten dienen voorheen subsidie te hebben ontvangen op grond van de subsidieregeling cursorisch ondernemersonderwijs.
Kennisverspreiding, advisering, bevordering ondernemerschap en kwaliteit van de bedrijfsvoering in het MKB.
– Toepasbare kennisvermeerdering voor het MKB-beleid (onderzoek) – Waarborgen en instandhouden ondernemerschap (onderwijs). Ter stimulering van de opleidingsinstituten om de omslag naar een marktgericht opleidingsaanbod te kunnen maken.
Het afwikkelen van de regeling Bedrijfsbee¨indiging, welke, na inwerkingtreding van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) op 1 juli 1987, is ingetrokken.
05.01 Voorlichting en advisering Midden- en Kleinbedrijf (30,4)
05.02 Onderzoek en onderwijs Midden- en Kleinbedrijf (11,7)
05.02 Stimuleringsregeling marktgericht cursorisch ondernemersonderwijs (8)
05.05 Bedrijfsbee¨indigingshulp (20,4)
Vastgesteld uitkeringsbedrag.
Opdrachten en bijdragen, toegesneden op specifieke onderzoeksprojecten.
Onderzoeksinstellingen voorlichting/ adviesbureaus.
Ontwikkeling en verspreiding van kennis ten aanzien van onder meer regionaal en ruimtelijk economisch beleid.
04.10 Onderzoek en evaluatie t.b.v. regionaal en ruimtelijk beleid en milieu (9,5)
Gewezen zelfstandigen.
Bijdrage in de apparaatskosten.
De ROM’s: NOM, LIOF BOM, GOM en OOM.
Afhankelijk van specifiek programma/projekt.
Nederlandse industrie.
Studies, voorbereiding, voorlichting en uitvoering van het industriebeleid (niet programmatisch deel).
03.03 Versterking economische structuur (5,5) Versterken van de economische structuur door het tot stand brengen van nieuwe en vernieuwende economische activiteiten.
Afhankelijk van speficiek programma/projekt.
Kennisinfrastructuur en bedrijven.
Stimulering van omvangrijke en langdurige activiteiten op het gebied van met name de onderzoeksinfrastructuur, de wisselwerking onderwijs en arbeidsmarkt, Technologie & Samenleving en kennisoverdracht. Versterken van en voorlichting geven over het algemeen technologiebeleid. Het verstrekken van bijdragen aan diverse (kennis-)instituten die van belang zijn voor de industrie¨le ontwikkeling in Nederland.
02.12 Technologie infrastructuur (38,2)
04.01 Regionale ontwikkelingsmaatschappijen rom’s en overige (15,8)
Financie¨le stimulans
Doelgroep
Doelstelling
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
29
Subsidies en opdrachten, toegesneden op afzonderlijke projekten.
Subsidies en opdrachten, toegesneden op de afzonderlijke projekten.
Vergoeding voor het uitvoeren van overheidstaken.
Toeristische organisaties.
Consumentenorganisaties.
NMI.
Het bevorderen van het toerisme in en naar Nederland onder andere door middel van het ontwikkelen van een viertal thema’s. Verdere versterking van de rechtspositie van de consument en het vergroten van zijn kennis van zijn rechten, plichten en mogelijkheden. Het toezicht op meetmiddelen, het beheer en de verwezenlijking van de nationale standaarden en het toezicht op de speelautomaten. – Bevordering energiebesparing in de sector industrie en in de gebouwde omgeving. – Implementatie van duurzame energie.
– Het verwerven van kennis en ervaring op het gebied van de nucleaire technologie en de opslag van radioactief afval. – Het ontwikkelen van technologie van de milieu-vriendelijke toepassing van kolen. – Het ontwikkelen van duurzame energiebronnen en energievoorzieningssystemen voor de middellange en lange termijn. Het ontwikkelen van fundamentele kennis en ervaring op diverse gebieden van de energievoorziening. Het onderzoek richt zich zowel op deelgebieden van energievoorziening, vooral kernenergie, windenergie, kolen en brandstofcellen als op systeembenaderingen. Het versterken van de bilaterale economische samenwerking met andere dan hooggeı¨ndustrialiseerde Westerse landen teneinde de kansen op orderverwerving door het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten. Het gaat om een programma van activiteiten in de voorfase van een projekt waarbij opdrachten aan Nederlandse bedrijven worden verleend.
05.12 Toeristisch beleid (61,4)
05.21 Marktwerking (8,5)
05.22 Bijdrage Nederlands Meetinstituut (26,5)
06.02 Toepassing energiebesparingstechnologie en duurzame energie (Exclusief de onder Ia en Ib bij 06.02 opgenomen regelingen) (82,6)
06.03 Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied (52,1)
06.04 Energieonderzoek door Energie Centrum Nederland (= ECN) (66,3)
07.02 Programma Economische Samenwerkingsprojekten (PESP 1995) (Stcrt. 1995, 71) (4,3)
Opdrachten aan het Nederlandse bedrijfsleven in de voorfase van een projekt.
Cofinanciering per projekt.
Branche-organisaties.
Het verbeteren van de branchestructuur door middel van onderzoeken, demonstratieprojecten, workshops of campagnes.
05.11 Brancheverbetering MKB (0,04)
Nederlandse bedrijven en deskundigen.
Financie¨le stimulans
Doelgroep
Doelstelling
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
30
Financie¨le stimulans
Verstrekken en distribueren van bron- en basisinformatie over buitenlandse markten en het ontwikkelen en (doen) uitvoeren van promotionele activiteiten met daaraan gekoppelde onderzoek- en voorlichtingsactiviteiten op markten waar de overheid meer dan alleen een financie¨le bijdrage kan leveren aan de aanwezigheid van het Nederlandse bedrijfsleven op die markten. Subsidie¨ren van activiteiten.
Door de NIB worden achtergestelde leningen met een borgstelling van de Staat, verstrekt aan Oost-europese ondernemingen.
Opdrachten uitgevoerd door Nederlandse bedrijven t.b.v. de Oost-europese landen.
Herverzekering exportleasetransacties van Nederlandse kapitaalgoederen aan Oosteuropese landen.
Opdrachten.
Opdrachten.
Doelgroep
Nederlandse bedrijfsleven.
Oost-europese bedrijven.
Nederlandse en/of Oost-europese bedrijven.
Nederlandse bedrijven.
Oost-europese landen.
Oost-europese landen.
Oost-europese landen.
Doelstelling
Stimuleren van de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven door het geven van informatie en voorlichting over buitenlandse markten aan internationaal opererende bedrijven of aan bedrijven die zich daarop voorbereiden, met name het MKB, en het bevorderen van de aanwezigheid van deze doelgroep op buitenlandse markten.
Een bijdrage leveren aan het proces van economische hervorming in de landen in OostEuropa. Met inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven wordt door middel van financie¨le bijdragen hulp geboden bij het opzetten en versterken van Oost-europese bedrijven. Leveren van een bijdrage aan het proces van economische hervorming in landen in OostEuropa met inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven door middel van het verstrekken van risicodragend vermogen aan Oosteuropese ondernemingen, waarin het Nederlandse bedrijfsleven deelneemt. Via gerichte opdrachtverlening Oost-europese landen steun bieden bij het omschakelingsproces naar een marktgericht bestel.
He leveren van een bijdrage aan het proces van economische hervorming in de landen in Oost-Europa met inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven. Het leveren van een bijdrage aan het omschakelingsproces naar een marktgericht economisch bestel in Oost-Europa. Het leveren van een bijdrage aan het proces van economische hervorming in de landen in Oost-Europa met inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven.
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
07.04 Economische voorlichting en exportpromotie (23,9)
07.05 Investeringsbescherming en Technische Assistentie (IBTA) (Stcrt. 1993, 180) (15)
07.05 Investeringsfacil. M.O.E. (34,9)
07.05 Programma samenwerking Oost-Europa 1994 (59)
07.05 Leasefaciliteit (25,1)
07.05 Multilaterale projecten (15)
07.05 Trustfunds (Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD); wereldbank (WB) en de International Finance Corporation (IFC) (11,7)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
31
Financie¨le stimulans
Subsidie.
Doelgroep
Midden- en Kleinbedrijf in Oost-Europa.
Doelstelling
Assistentie verlenen bij het tot stand komen en het ontwikkelen van het MKB in de marktsector, met name op het gebied van management, produktie, technologie, verkoop, distributie en marketing, financie¨le vraagstukken en administratie bij industrie¨le ondernemingen, handel en diensten.
Art.nr. Naam financie¨le stimulans (budget verpl. 1995 x f mln.)
07.05 Programma uitzending managers OostEuropa (3)
BIJLAGE 4
EVALUATIES 1. Inleiding In het kader van de maatregelen tweede spoor geı¨ntegreerd subsidiebeleid wordt sinds 1993 jaarlijks in een bijlage bij de begroting gerapporteerd over evaluaties van het financie¨le instrumentarium. Naast een plan voor het nieuwe begrotingsjaar wordt gerapporteerd over resultaten van afgeronde evaluaties. Inmiddels is vrijwel het gehele financie¨le instrumentarium gee¨valueerd. Het plan voor 1996 is dan ook te beschouwen als het begin van een nieuwe planningscyclus. Mede in het licht van de opgedane ervaringen zal de nieuwe planningscyclus een periode van vijf jaar beslaan. Een belangrijke overweging hierbij is dat evaluaties veelal op een periode van drie tot vier jaar betrekking moeten hebben om zinvol te zijn. Dit betekent dat met name bij de nog onlangs gee¨valueerde instrumenten een nieuwe evaluatie nog meer dan drie jaar op zich kan laten wachten. Uiteraard kan eerder tot evaluatie worden overgegaan indien daartoe aanleiding is. De volgende paragraaf (2) behandelt kort de betekenis van verschillende gegevens die in de bijlage staan. Daarna (3) volgt een lijst van de geplande evaluaties in 1996. In paragraaf 4 is een stand van zaken met betrekking tot de vorige plannen opgenomen. De laatste paragraaf (5) bevat het overzicht van de resultaten van afgeronde evaluaties, voorzover daarover niet eerder of separaat is gerapporteerd. 2. Systematische informatie over evaluaties In deze bijlage wordt kort aangegeven hoe de opgenomen gegevens dienen te worden geı¨nterpreteerd. Omdat het plan ver voor de feitelijke start van de individuele evaluaties is opgesteld, kan vrijwel niets worden gezegd over de precieze inhoud ervan (eventueel deelonderzoek of bepaalde periode) en ook niet wie het onderzoek zal uitvoeren, noch op welke wijze. In een later stadium bepaalt de opdrachtgever (het verantwoordelijke beleidsonderdeel) wie het onderzoek zal uitvoeren.
2.1. Identificering in het plan Standaard staan de volgende gegevens van het te evalueren (financieel) instrument vermeld: de officie¨le naam van het instrument, zoals gehanteerd in begroting, publicaties, en dergelijke, het (onderdeel) van het begrotingsartikel waarop het instrument wordt verantwoord, een indicatie van het financie¨le belang in het genoemde jaar dan wel een aangegeven periode (verplichtingenbedrag), karakter van de evaluatie, waarmee primair wordt bedoeld of de evaluatie zal worden uitbesteed of niet; soms zal kernachtig een ander gegeven zijn toegevoegd, bijvoorbeeld het begrip «eindevaluatie» in verband met bee¨indiging van een instrument.
2.2. Probleemstelling/karakter van de evaluaties Ten aanzien van de geplande evaluaties geldt dat deze in beginsel allemaal zijn gericht op het beoordelen van de doeltreffendheid van de instrumenten zelf. De doelmatigheid van de uitvoering is veelal ook onderwerp van evaluatie. Het doel van de evaluaties wordt door sommigen ook wel probleemstelling van het evaluatie-onderzoek genoemd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
32
2.3. Gebruik van de resultaten In de paragraaf over de resultaten van uitgevoerde evaluaties staat ook zoveel mogelijk aangegeven welk gebruik van de resultaten wordt gemaakt. Gezien het feit dat onderhavige bijlage slechts een momentopname is, is de interne besluitvorming over de wijze waarop gebruik van de resultaten kan worden gemaakt niet altijd afgerond. In diverse gevallen is het parlement separaat geı¨nformeerd over veranderingen in financie¨le instrumenten. 3. Evaluatieplan 1996 In het hierna volgende plan voor 1996 zijn 8 te evalueren (hoofd)instrumenten opgenomen. Dit aantal is relatief gering omdat met de bezuinigingen uit het regeerakkoord enkele financie¨le instrumenten zijn bee¨indigd en omdat een aantal nieuwe instrumenten nog te kort van kracht is om een zinvolle evaluatie mogelijk te maken. 1. Instrument: Bedrijfsgerichte technologiestimulering Internationale Programma’s (BTIP) (reeds opgenomen in plan 1993 onder 93–8) (artikel 02.03–020, jaarlijks budget 1990 t/m 1995: f 16 mln) Karakter: Tussentijdse externe evaluatie. 2. Instrument: Innovatiegricht Onderzoeksprogramma (IOP) Industrie¨le eiwitten (artikel 02.02–720, budget 1e fase (1993–1995): f 8 mln, waarvan 50% ten laste van EZ en 50% ten laste van het ministerie van LNV) Karakter: Tussentijdse externe evaluatie. 3. Instrument: Clusterbeleid (artikel 02.02–600, budget 1992–1995: circa f 50 mln) Karakter: interne evaluatie in het kader van de nieuwe samenwerkingsfaciliteit. 4. Instrument: Subsidieregeling Transmit-bedrijfstakverkenningen (artikel 02.12–010, budget 1996: f 0,3 mln) (reeds opgenomen in plan 1995 onder 94–29) Uitvoering van de eind 1994 bee¨indigde regeling loopt nog; om die reden wordt evaluatie verschoven totdat de projecten zijn afgerond en als duidelijk is wat de effecten van de projecten binnen de branches zijn. 5. Instrument: Subsidieregeling Branchecentra voor Technologie (BCT) (artikel 05.01–140, budget 1996: f 4 mln) Karakter: externe evaluatie. 6. Instrument: Subsidie voor de afdeling Ontwikkeling, Collectieve Activiteiten en Projecten (OCAP) van het IMKN (artikel 05.01–010, budget 1996: f 2,4 mln) Karakter: externe evaluatie. 7. Instrument: Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) (aftrekpost ontvangstenbegroting Ministerie van Financie¨n, budget 1996: f 350 mln) Karakter: externe evaluatie. 8. Instrument: Passage (artikel 07.05–160, budget 1996: f 3,5 mln) Karakter: externe evaluatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
33
4. Stand van zaken vorige evaluatieplannen Onderstaand wordt in tabelvorm een overzicht gegeven van instrumenten die in voorgaande evaluatieplannen zijn opgenomen. In de tabel wordt in de eerste twee kolommen aangegeven in welk jaarplan instrumenten zijn opgenomen en in de laatste kolom in welk jaarplan over de resultaten van de evaluatie is gerapporteerd. De resultaten staan in paragraaf 5. Indien niets in de laatste kolom is ingevuld is de evaluatie nog in uitvoering of nog niet gestart. Omdat de plannen van 1991 en 1992 geheel zijn afgewikkeld zijn deze niet meer in het overzicht opgenomen. Noten in kolom «rapport in jaarplan»: 1. Rapportage heeft niet plaatsgevonden in een jaarplan als bijlage bij een begroting maar separaat in een brief aan het parlement. 2. De voorgenomen evaluatie is doorgeschoven naar een volgend jaar en wordt voor het oorspronkelijke jaar als afgewikkeld beschouwd. De doorgeschoven evaluatie wordt opnieuw in een volgend plan opgenomen; rapportage over de afwikkeling vindt vervolgens plaats op basis van de nieuwe planning. 3. Dit financie¨le instrument is of wordt vanwege bezuinigingen bee¨indigd en daarom niet meer gee¨valueerd. Jaarplan Nr.
Art.nr.
Instrument
1993
1
0309
1993 1993 1993
2 3 4
0410 0409 0209
1993
4
0209
1993 1993 1993 1993
5 6 6 6
0202 0202 0202 0202
1993 1993
6 7
0202 0202
1993
8
0203
1993
9
0206
1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993
11 11 12 13 14 15 16 17 18
0511 0511 0512 0512 0212 0602 0602 0602 0602
1993
19
0602
1993 1993
20 21
0602 0602
1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993
22 23 24 25 26 27 28
0603 0705 0305 0203 0303 0522 0603
GARANTIEREGELING PARTICULIERE PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJEN (PPM) BEDRIJFSOMGEVINGSBELEID (BOB) CO-FINANCIERING EFRO REGELING TECHNISCHE ONTWIKKELINGSKREDIETEN 1991 (TOK) SUBSIDIEREGELING TECHNISCH ONTWIKKELINGSKREDIET (TOK) PBTS-MILIEUTECHNOLOGIE IOP-KOOLHYDRATEN IOP-MILIEUBIOTECHNOLOGIE IOP-POLYMEREN: COMPOSIETEN EN BIJZONDERE POLYMEREN IOP-TECHNISCHE KERAMIEK STIMULERINGSPR. INFORMATIETECHN. OVERHEIDSAANSCHAFF. (SPIN-OV) BEDRIJFSGERICHTE TECHNOLOGIESTIM. INTERN. PROGR. (BTIP/EUREKA) KENNISINFRASTRUCTUUR EN GROTE BEDRIJVEN (TNO) BRANCHESTRUCTUURVERBETERING COMMERCIELE DIENSTVERLENING TOERISTISCHE DIENSTVERLENING TOERISTISCH ONDERZOEK GRATIS ADMISSIE REGELING (GAR) TENDERS INDUSTRIELE ENERGIEBESPARING (TIEB) ENERGIEBESPARINGS- EN MILIEUADVIEZEN (EMA) BESLUIT SUBSIDIES WINDENERGIE NOVEMPROGRAMMA RATIONEEL ENERGIEVERBRUIK IN V+V (REV) NOVEMPROGRAMMA WARMTEKRACHTKOPPELING EN WARMTEDISTRIBUTIE NOVEMPROGRAMMA REGIONAAL NETWERK NOVEMPROGRAMMA TOEPASSING WINDENERGIE (TWIN) EURATOMPROGRAMMA’S PROGRAMMA SAMENWERKING OOST-EUROPA (PSO) SUBSIDIEREGELING ZEESCHEEPSNIEUWBOUW (SZ) MICRO-ELECTRONICASTIMULERING TOELEVEREN EN UITBESTEDEN (T&U) NEDERLANDS MEETINSTITUUT (NMI) NOVEM-PROGRAMMA ZON-PHOTOVOLTAISCH
Rapport in jaarplan
1995 2 2 1994 1995 1995 2 1995 2 2
2 2 1996 1996 2 1994 1995 1994 1996 1995 1995 1995 1996 1995 1 1995 1994 1994 1996 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
34
Jaarplan Nr.
Art.nr.
Instrument
1993
29
0409
1993 1993 1994 1994 1994
30 31 1 2 3
0502 0503 0409 0410 0408
1994 1994
4 4
0202 0202
1994 1994
4 5
0202 0206
1994 1994 1994
6 7 8
0202 0202 0204
1994
9
0206
1994 1994
10 11
0303 0212
1994
12
0201
1994 1994 1994 1994
12 12 12 13
0410 0502 0512 0602
1994 1994 1994
14 15 16
0602 0602 0603
1994 1994 1994
17 18 19
0603 0604 0705
1994
20
0705
1994 1994
21 22
0705 0705
1994 1994 1994
23 24 25
0705 0301 0202
1994
26
0203
1994 1994 1994 1994 1994 1994
27 28 29 30 31 32
0511 0203 0212 0212 0212 0521
1994
33
0408
1994
34
0702
1995 1995 1995 1995
1 1 2 3
0202 0202 0203 0209
1995 1995
4 5
0207 0602
1995
5
0602
INTEGRAAL STRUCTUURPLAN NOORDEN DES LANDS (ISP) CURSORISCH ONDERNEMERSONDERWIJS (COO) REGELING BORGSTELLING MKB-KREDIETEN (RBMKB) CO-FINANCIERING EFRO BEDRIJFSOMGEVINGSBELEID (BOB) PREMIEREGELING STIMULERING ONTWIKKELING LELYSTAD (PSOL) IOP-KOOLHYDRATEN IOP-POLYMEREN: COMPOSIETEN EN BIJZONDERE POLYMEREN IOP-TECHNISCHE KERAMIEK KENNISINFRASTRUCTUUR EN GROTE BEDRIJVEN (TNO) TELEMATICA GIDS PROJECTEN (TGP) KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN (KMO) BEDRIJFSGERICHT TECHNOLOGISCH ONDERZ. COLLECTIVITEITEN (BTOC) SUBSIDIES TBV INDUSTRIELE ONTWIKKELING (CMO, MARIN) KWALITEIT EN LOGISTIEK (K&L) ADVIESRAAD WETENSCHAPS- EN TECHNOLOGIEBELEID (AWT) ONDERZOEK EN VOORLICHTING TBV TECHNOLOGIEBELEID ONDERZOEK EN EVALUATIE REGIONAAL BELEID BELEIDSONDERBOUWEND ONDERZOEK TOERISTISCH ONDERZOEK BESLUIT SUBSIDIES ENERGIEBESPARENDE TECHNIEKEN (BSET) NOVEMPROGRAMMA’S INDUSTRIE NOVEMPROGRAMMA AGRARISCHE SECTOR NOVEMPROGRAMMA’S AARDWARMTE EN ZONTHERMISCH KOLENBELEID ENERGIEONDEROEK CENTRUM NEDERLAND (ECN) TIJDELIJKE REGELING HERVERZEKERING INVEST. OOST-EUROPA (TRHIO) INVESTERINGSBEVORDERING- EN TECHN. ASSISTENTIE O-EUROPA (IBTA) SUBSIDIEREGELING CLINGENDAEL PROGRAMMA UITZENDING MANAGERS OOSTEUROPA (PUM) SUBSIDIEREGELING POLITIEKE PARTIJEN CRISISBEHEERSING STIMULERING EERSTE TOEPASSING MICROELECTRONICA (MITOE) MEMORANDUM OF UNDERSTANDING NEDERLAND NOORWEGEN (MOU) NEDERLAND DISTRIBUTIELAND (NDL) MICRO-ELECTRONICASTIMULERING TRANSMIT-BEDRIJFSTAKVERKENNINGEN STIMULERINGSPROGRAMMA IMPULS VRIJMARKTPROGRAMMA STICHTING GESCHILLENCOMMISSIE CONSUMENTENAANGELEGENHEDEN (SGC) SUBSIDIEREGELING REGIONALE INVESTERINGSPROJECTEN (IPR) PROGRAMMA ECONOMISCHE SAMENWERKING PROJECTEN (PESP) IOP-PREVENTIE IOP-VERF MICRO-ELECTRONICASTIMULERING BESLUIT TECHNISCHE ONTWIKKELINGSKREDIETEN (TOK) INTERNATIONALE RUIMTEVAARTPROGRAMMA’S ENERGIEBESPARENDE TECHNIEKEN, ONDERDEEL NIEUWE TECHNIEKEN (BSET) ENERGIEBESPARENDE TECHNIEKEN, ONDERDEEL WKK (BSET)
Rapport in jaarplan
1994 1994 1994 1995 1996 1995 1996
1996 2 1996 1996
1996 1995 1996
2 1996 1996 1996 1996 1996 1996 1995 1996 1995
1995 1995 1995 1995 2
1996 1996 1
1996 1996 1996 3 3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
35
Jaarplan Nr.
Art.nr.
Instrument
1995
5
0602
1995
6
0705
ENERGIEBESPARENDE TECHNIEKEN, ONDERDEEL ZON (BSET) TRUSTFONDS WERELDBANK, EBRD EN ICF
Rapport in jaarplan
3
5. Rapportages over resultaten 93–11 Instrument: Stimulering Commercie¨le Dienstensector Resultaat: De uitgevoerde projecten hebben bijgedragen aan het bereiken van de doelstelling van het instrument. De meeste activiteiten betroffen op beleidsonderbouwend onderzoek en beslaan een breed scala van onderwerpen. De verantwoording over het gebruik van de resultaten was in de beginjaren beperkt. De laatste jaren is hierin verbetering opgetreden; probleemstellende notities, en verantwoording over hetgeen met de bereikte resultaten is gedaan, maken nu deel uit van de dossiers. Gebruik: Bevindingen van de evaluatie worden meegenomen bij de uitvoering van het huidige beleid. 93–12 Instrument: Toeristische Dienstverlening en Informatievoorziening Resultaat: Op basis van de uitkomsten van het door een extern bureau uitgevoerd onderzoek kan worden geconcludeerd dat de projecten hebben bijgedragen aan de doelstellingen van het toeristisch beleid. Gebruik: De evaluatie bevestigt de inmiddels in gang gezette accentverschuivingen binnen de toeristische beleidsvelden, zoals meer aandacht voor regionalisering en ruimte voor het toeristisch recreatief bedrijfsleven, terwijl de nadruk voor de professionalisering en de consumenteninvalshoek afneemt, omdat op dat vlak voldoende is gerealiseerd. 93–17 Instrument: Besluit Subsidies Windenergie Resultaat: De door Novem uitgevoerde subsidiefaciliteit voor windturbines is in 1994 tegelijk en in samenhang met het Novem-programma TWIN, gee¨valueerd door Holland Consulting Group (HCG). Geconcludeerd is dat de subsidieregeling een sleutelrol vervult bij het plaatsen van windturbines in Nederland. Zonder de subsidie is het twijfelachtig of in Nederland sinds 1986 nog e´e´n windmolen geplaatst zou zijn. Het sinds 1994 mede opnemen van de realisatietermijn van de windturbine(s) als toewijzingscriterium wordt als een goede stap gekwalificeerd. De hoogte van de subsidie wordt voldoende genoemd. Het tempo waarin de aanvragen voor investeringssubsidies worden afgehandeld, wordt door sommigen als te laag ervaren. Aanbevolen wordt de investeringssubsidie¨ring om te zetten in een regeling waarbij geleverde kW-uren worden gesubsidieerd, en de behandeltermijn van subsidieaanvragen te bekorten. Gebruik: Reeds vo´o´r voltooiing van de evaluatie werd in het kader van de regeerakkoord-ombuigingen besloten om onderhavige subsidiefaciliteit met ingang van 1996 te bee¨indigen. Teneinde duurzame energiebronnen, waaronder wind, ook na 1995 te stimuleren, is bij de vormgeving van de regulerende energieheffing, waarvan invoering met ingang van 1-1-1996 beoogd is, een ontheffing voor duurzame energie opgenomen. Deze oplossing ligt in lijn met bovengenoemde aanbeveling om de investeringssubsidie¨ring om te zetten in een regeling waarbij geleverde kW-uren worden gesubsidieerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
36
93–21 Instrument: Novemprogramma Toepassing Windenergie in Nederland (TWIN) Resultaat: In 1994 is dit programma gee¨valueerd door Holland Consulting Group (HCG), in samenhang met de evaluatie van de subsidieregeling windturbines. In het kader van dit programma is een omvangrijk onderzoeksprogramma geı¨nitieerd. Dit heeft ertoe geleid dat de onderzoekswereld in Nederland haar vooraanstaande positie verder heeft weten te versterken. Onderzoeksinspanningen bij de industrie en de onderzoeksinstellingen hebben geleid tot de geplande daling van de kostprijs en in een aantal gevallen tot betrouwbare turbines. HCG spreekt overigens het vermoeden uit dat de doelstelling van EZ om in het jaar 2000 een windvermogen van 1 000 MW geı¨nstalleerd te hebben, niet gehaald wordt. Belangrijkste oorzaken zijn: – het ontwikkelen van geschikte locaties voor windturbines verloopt in de praktijk veel trager dan ingeschat; dit onderwerp heeft in het programma te weinig aandacht gekregen; – het feit dat de Stichting Windplan (een samenwerkingsverband van energiebedrijven) haar toezegging om een kwart van bovengenoemde doelstelling te realiseren niet is nagekomen. Door HCG zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd. Bij projectrealisatie dienen de activiteiten meer op kennisverspreiding te worden gericht. Het korte termijn onderzoek moet gericht zijn op het verbeteren van de betrouwbaarheid en staat van dienst van turbines. Er moet aandacht worden besteed aan onderzoek naar vraagstukken rond implementatie en besluitvorming omtrent de plaatsing van windturbines. Er moet meer aandacht besteed worden aan exploitanten en gebruikers. Fundamenteel onderzoek moet planmatiger aangepakt worden. Gebruik: Conform deze aanbevelingen, heeft EZ aan Novem gevraagd voor 1995 een programmavoorstel te formuleren waarin meer aandacht voor gerichte kennisoverdracht en communicatie opgenomen is. Tevens moet er een verschuiving komen van techniekontwikkeling naar productontwikkeling, en een voorrang aan activiteiten die dichter bij de markt zitten. Thans is Novem bezig met het formuleren van een meerjarenprogramma Toepassing Windenergie in Nederland 1996–2000, dat eveneens gebaseerd zal zijn op de evaluatie. 93–27 Instrument: Nederlands Meetinstituut (NMi) Resultaat: In de zomer van 1995 is het parlement de evaluatie aangeboden van de privatisering van de dienst van het IJkwezen naar het Nederlands Meetinstituut (NMi). De evaluatie bestond uit een beleidsbrief alsmede een ambtelijk feitenonderzoek en een rapport van het onderzoeksbureau Rijnconsult met opinies van betrokken instanties en bedrijven ten aanzien van het geprivatiseerde NMi. Conclusie van de evaluatie is, dat in het algemeen gesproken sprake is van een succesvolle privatisering. Gebruik: Naar aanleiding van de evaluatie zal onder andere worden zorg gedragen voor een nog helderder profilering van commercie¨le activiteiten ten opzichte van wettelijke taken. 94–2 Instrument: Bedrijfsomgevingsbeleid Resultaat: Op basis van een extern uitgevoerde evaluatie door bureau Berenschot kan geconcludeerd worden dat door het BOB de aandacht binnen de knooppuntgemeenten voor het vestigingsklimaat voor internationaal opererende bedrijven is versterkt. Het BOB heeft niet zozeer geleid tot de uitvoering van geheel nieuwe projecten, maar wel tot de snellere en kwalitatief betere uitvoering van projecten die reeds gepland waren. De ter beschikking stelling van de BOB-gelden door EZ heeft daarnaast tot effect gehad dat ook andere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
37
partijen gelden ter beschikking hebben gesteld. De door het BOB ondersteunde projecten hebben een positief effect op het bedrijfsleven in het algemeen. Gedacht kan worden aan een verbeterde bereikbaarheid over de weg van bedrijfsterreinen en kantoorlocaties en een toename van de uitbreidings- en vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Gebruik: De eigen ervaringen met het BOB, de uitkomsten van de evaluatie en de resultaten van de REA-studie zijn aanleiding geweest voor een herorie¨ntatie. Met ingang van 1-1-1996 zal via de Stimuleringsregeling REA (StiREA) het oplossen van dreigende knelpunten met betrekking tot de tijdige beschikbaarheid van voldoende bedrijfslocaties van de juiste kwaliteit gestimuleerd worden. 94–4 Instrument: IOP-Koolhydraten Resultaat: Het eindoordeel is overwegend positief. Het programma heeft een belangrijke aanzet gegeven voor een moderne aanpak van het koolhydratenonderzoek en de totstandkoming en verankering van het Nederlandse koolhydratennetwerk. Met name is de internationalisatie goed aangepakt en heeft enkele positieve gevolgen gehad. Gebruik: Besluitvorming hierover dient nog plaats te vinden. 94–4 Instrument: IOP-Technische Keramiek Resultaat: Dit Innovatief Onderzoeksprogramma (IOP) is niet helemaal naar wens verlopen. Enkele kritische opmerkingen die gemaakt zijn over de rol van de Programmacommissie (PC): het IOP is te grootschalig van start gegaan; en lopende het programma is het industrie¨le draagvlak afgenomen, zonder dat de PC hierop voldoende heeft geanticipeerd. Hierdoor is netwerkvorming onvoldoende tot stand gekomen. Het gevoelen bestaat dat de kennis over technische keramiek aanzienlijk is toegenomen, maar gezien de investering er te weinig blijvende resultaten zijn behaald. Gebruik: Besluitvorming hierover dient nog plaats te vinden. 94–6 Instrument: Telematica Gids Projecten (TGP) Resultaat: De TGP-regeling heeft de vorming van een hoogwaardige telematica-infrastructuur bevorderd. Zij heeft wezenlijk bijgedragen aan de realisatie, de omvang en het tempo van de telematica-projecten. Bovendien heeft de regeling de – vaak blijvende – samenwerking tussen partijen bevorderd. Tevens heeft de regeling geresulteerd in standaarden in de markt. De bekendheid van de regeling wordt als suboptimaal aangeduid. Daarentegen werden de brochure en aanvraagformulieren goed gewaardeerd, evenals de begeleiding door Senter. Gebruik: Veel van de suggesties om de regeling te wijzigen/verbeteren zijn inmiddels verwerkt in de bepalingen van de nieuwe IT-Telematica regeling. Deze regeling sluit nauwer aan bij de wensen van de markt. 94–7 Instrument: Kleine en Middelgrote Ondernemingen (KMO) Resultaat: De affiniteit van TNO met het MKB bleek vaak te beperkt (hoog abstractieniveau, niet optimale communicatie). Het programma heeft in beperkte mate nieuwe marktcontacten opgeleverd; een groot deel van de deelnemende bedrijven had al contact met TNO. Alhoewel de deelnemers zeer positief zijn over de door TNO geleverde diensten, zijn er nauwelijks vervolgopdrachten uit het programma voortgekomen. Ten opzichte van de projectbudgetten brengt de gehanteerde aanpak hoge kosten met zich. Het interne netwerk van TNO is aanzienlijk verbreed en versterkt. TNO heeft meer inzicht gekregen in geschikte vormen van kennisoverdracht naar KMO’s en de kennisbron TNO is toegankelijker geworden door het KMO-programma. Voor veel KMO’s is TNO een belangrijke kennisbron. Deze KMO’s zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
38
geı¨nteresseerd in directe contacten met TNO. Branche-organisaties vormen voor KMO’s een gewaardeerde externe kennisbron. Daarom vormen zij voor collectieve bewustwordingsacties een goed aangrijpingspunt. Bij de collectieve bewustwordingsacties is nog maar in beperkte mate sprake van samenwerking tussen IC’s en TNO. Intensivering van deze samenwerking zal de kennisoverdracht ten goede komen. Gebruik: Hierover moet besluitvorming nog plaatsvinden. 94–9 Instrument: Subsidies t.b.v. Industrie¨le Ontwikkeling (CMO, Marin) Resultaat: De vraag naar maritiem onderzoeks- en ontwikkelingswerk moet professioneler. Dit werkt stimulerend voor de onderzoeksinfrastructuur (de aanbodzijde). Voorgesteld wordt een Nederlands Instituut voor Maritieme Ontwikkeling in te stellen (NIM). Dit instituut dient tevens een taak te krijgen ten aanzien van de herstructurering van de aanbodszijde (makelaarsfunctie tussen vraag en aanbod). Voor wat betreft de aanbodzijde (Marin) wordt geadviseerd – voorlopig – af te zien van kennisverbreding en zich te bepalen tot de core-business. Tevens wordt een strategisch plan gepresenteerd voor Marin voor de langere termijn waarin de noodzaak van investeringen aan de orde komt. Gebruik: Op advies van de Adviescommissie Maritieme Onderzoeksinfrastructuur heeft een herstructurering plaatsgevonden van het stimuleringsbeleid ten aanzien van het maritiem gericht onderzoek. De ontwikkeling van een sectorale onderzoeksstrategie en op basis daarvan de advisering over de richtinggeving van het stimuleringsbeleid is neergelegd bij een nieuw gevormde instelling: het Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek (NIM). Daarnaast is in 1995 de subsidieregeling Maritiem Onderzoek van kracht geworden (Stcrt. 1995, 124). De uitvoering van de subsidieregeling wordt neergelegd bij Senter. 94–11 Instrument: Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) Zoals voorgeschreven in de AWT-wet en mede in het kader van de herziening van het adviesstelsel heeft een externe commissie een jaar eerder dan was voorzien, de AWT gee¨valueerd. Op 21 maart 1995 zijn de evaluatieresultaten gepubliceerd. Resultaat: Het algemene oordeel van de commissie is positief. Er zijn een aantal goede, onderling consistente, adviezen uitgebracht en de advisering over wetenschap en technologie is op een goede wijze gecombineerd. Door het uitbrengen van 1 a´ 2 ongevraagde adviezen per jaar zou de AWT nadrukkelijk aandacht moeten gaan geven aan zijn gidsfunctie. Ook zou de AWT meer gebruik moeten gaan maken van externe expertise. Alleen op uitdrukkelijk verzoek dient de AWT te adviseren over adviezen van derden. De AWT zou minder volgens een strak adviesprogramma moeten adviseren en meer flexibel moeten inspelen op vragen van de betrokken ministeries. Dit zou bij de herziening van het adviesstelsel wettelijk moeten worden geregeld. Gebruik: Gepoogd wordt (een aantal van) genoemde punten in de wetgeving rond het nieuwe adviesstelsel in te brengen. OCenW, als penvoerend ministerie, heeft daarbij het voortouw. 94–14 Instrument: meerjarenprogramma 1991–1995 energiebesparing industriesectoren NOVEM Resultaat: De evaluatie van het programma door Berenschot in 1995 heeft de volgende conclusies en aanbevelingen opgeleverd. 1. Novem heeft in het kader van dit programma de implementatie van de meerjarenafspraken energiebesparing (MJA’s) in ruim 20 sectoren van de Nederlandse industrie succesvol begeleid. Novem is er in geslaagd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
39
energiebesparing op de agenda’s van de verschillende betrokken organisaties en bedrijven te krijgen, en te houden. 2. De Novem-werkwijze in het kader van het programma is in grote lijnen effectief geweest. Positief is dat Novem door de MJA-partijen wordt ervaren als een deskundige organisatie die de eigen verantwoordelijkheid van betrokken bedrijven intact laat en hun zelfwerkzaamheid weet te stimuleren. Kanttekeningen zijn dat verschillende industrie-sectoren meer aandacht wensen voor sectorspecifieke onderwerpen, en dat de criteria voor toekenning van financie¨le steun af en toe als ondoorzichtig worden ervaren. 3. Op strategisch niveau behoeven voor de formulering van het volgende meerjarenprogramma geen fundamentele wijzigingen te worden aangebracht. Aanbevelingen: Op uitvoeringsniveau wordt aanbevolen in de toekomst meer aandacht te besteden aan: – branchegewijze lange termijn projecten met een brede uitstraling en minder aan korte-termijn bedrijfsprojecten; – adviesvaardigheden van het Novem personeel: bij de implementatie van MJA’s wordt het begeleiden van veranderingsprocessen in bedrijven belangrijker. – intern kennisbeheer: door de toenemende complexiteit en omvang van de projecten dient hieraan meer aandacht besteed te worden. Gebruik: De aanbevelingen worden gebruikt bij het opstellen van een nieuw meerjarenprogramma 1996–2000. 94–15 Instrument: Novemprogramma Agrarische Sector 1990–1994 Resultaat: In 1994 is dit programma, dat wordt uitgevoerd door Novem, in opdracht van Novem gee¨valueerd door ETC-Foundation. Geconcludeerd is dat de resultaten van dit programma als matig gekwalificeerd moeten worden. Zowel de absolute stijging van het kennisniveau van boeren en tuinders betreffende beschikbare technologie op het gebied van energiebesparing, alsmede de invloed van het programma hierop worden zeer beperkt genoemd. Het programma is wel geslaagd in haar positionering in diverse landbouwsectoren. Daarentegen werd ook qua kennisoverdracht te weinig bereikt. Het blijkt duidelijk dat zonder het programma veel minder onderzoek naar energiebesparing in de landbouw gedaan zou zijn. Er bestaat een grote behoefte aan systematisering, integratie en beschikbaarstelling van resultaten van onderzoek. De bij Novem aanwezige informatie is weinig toegankelijk. Het afsluiten van een meerjarenafspraak in de glastuinbouw is een succes, waarbij het programma een stimulerende rol heeft vervuld. Door ETC zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd. Ondanks de matige resultaten van het programma in de afgelopen jaren, is een nieuw meerjarenprogramma gerechtvaardigd. Het gegeven dat de doelstellingen slechts ten dele zijn gehaald, vindt mede zijn oorzaak in het feit dat die doelstellingen ambitieus waren gezien de omstandigheden waaronder het programma moest gaan functioneren. Het programma heeft verwachtingen gewekt door een geslaagde positionering in een aantal nieuwe sectoren. Dit vraagt om vervolgactiviteiten. Een voortgezette inzet van het programma ter ondersteuning van de meerjarenafspraak in de glastuinbouw is, gelet op de cruciale fase waarin de uitvoering zich bevindt, gerechtvaardigd. De maatschappelijke en politieke pleidooi voor energiebesparing dient ook voorzien te worden van concrete instrumenten om dit te bereiken. Op grond van het onderzoek, zal in het programma de volgende wijzigingen aangebracht moeten worden. Onderzoek dient meer aangestuurd te worden door de behoeften vanuit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
40
de praktijk, terwijl bestaande kennis goed beschikbaar en toegankelijk gemaakt wordt en de nadruk wordt gelegd op verbeteringen in management van bestaande apparatuur en gebouwen. Een veel actiever bespelen van het kennisontwikkelingsnetwerk wordt aanbevolen, ten koste van een deel van de technologie-bevordering. In termen van fondsen en van aantal projecten moet de aandacht meer worden gericht op het stimuleren van samenwerking tussen boeren en tuinders met onderzoekers en voorlichters en/of fabrikanten. Gebruik: Conform deze aanbeveling, is besloten het programma Agrarische sector in 1995 en volgende jaren te continueren. Aan Novem is gevraagd het programmavoorstel voor 1995 te baseren op de resultaten van de evaluatie. Thans is Novem bezig met het formuleren van een meerjarenprogramma Agrarische Sector 1995–1998, dat eveneens gebaseerd zal zijn op de evaluatie. 94–16 Instrument: Novemprogramma’s Aardwarmte en Zonthermisch Onderdeel Nationaal Onderzoeksprogramma Zonne-energie Thermische Conversie 1990–1994
Resultaat: In 1994 is dit programma gee¨valueerd door Bakkenist Management Consultants; het eindrapport is in maart 1995 gepubliceerd. Geconcludeerd is dat de meerjarenafspraak tussen overheid en zonne-boiler industrie om binnen een aantal jaar te komen tot een zonneboiler die zonder subsidie rendabel is, een evenwichtig en verantwoord instrument is ter regulering van zekerheden en verplichtingen. Wat betreft overige toepassingen van thermische zonne-energie zijn de onderzoekers van oordeel dat in het programma ten onrechte geen strategie is ontwikkeld om hanteerbare doelen te formuleren en te realiseren. Aan het begin van het programma heeft het ontbroken aan een systematische analyse van produktcategoriee¨n en potentie¨le marktsegmenten en het leggen van verband daartussen, een planmatige marktbenadering is niet tot stand gekomen. Met betrekking tot de effectiviteit van het programma wordt opgemerkt dat in het licht van de afzetontwikkeling van zonne-boilers tot 1990, de toegenomen belangstelling voor dit product vanaf 1990 voor een belangrijk deel toegeschreven worden aan dit programma. Analyse leert dat een prijsreductie van de zonne-boiler van 13 procent is bereikt en niet de beoogde 40 procent; de reductie is het gevolg van autonome commercie¨le factoren, en niet van producttechnische, doordat de goedkope compacte zonne-boiler zijn intrede niet heeft kunnen doen en doordat alternatieve technologie-ontwikkeling meer tijd bleek nodig te hebben. De marktontwikkeling is te weinig het uitgangspunt en criterium geweest voor de technologie-ontwikkeling. Een kwantitatieve en resultaatgerichte planvorming en rapportage heeft niet plaatsgevonden en is ook niet afgedwongen door EZ. Aanbevolen wordt het nieuwe meerjarenprogramma als een businessplan te ontwikkelen om grootschalige toepassing van de zonne-boiler te realiseren. Met betrekking tot andere toepassingen wordt aanbevolen een duidelijke sturing aan te brengen op basis van een onderzoekskader waarin doelen zijn geformuleerd en technologiee¨n zijn geı¨dentificeerd die in aanmerking komen om deze doelstellingen te bereiken. Gebruik: Besluitvorming over deze aanbevelingen was medio 1995 nog niet afgerond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
41
Onderdeel Nationaal Onderzoeksprogramma Aardwarmte en Energie-opslag in Aquifers.
Resultaat: In 1994 is dit programma gee¨valueerd door B&A groep. Ten aanzien van aardwarmte is geconcludeerd dat, als gevolg van een tussentijdse koerswijziging door EZ waarbij mede op grond van een advies van de AER de realisatie van een demonstratieproject afhankelijk werd gemaakt van het initiatief van marktpartijen, de samenhang in deze programmalijn in belangrijke mate verloren is gegaan. Er is te weinig accent gelegd op potentieel-ramingen en techniekontwikkeling in ruimere zin. Daardoor is inzicht in de mogelijkheden van aardwarmte als duurzame energiebron nauwelijks toegenomen. B&A achtte het gewenst een duidelijke visie te ontwikkelen waarin de betekenis van aardwarmte op de lange termijn duidelijk wordt. De reeds verworven kennis moet in stand worden gehouden en het volgen van internationale ontwikkelingen dient te worden gecontinueerd, aldus B&A. Gebruik: Als gevolg van de regeerakkoord-bezuinigingen en de ter invulling daarvan gepleegde prioriteitenstelling, is besloten de optie aardwarmte niet verder te onderzoeken. Resultaat: Ten aanzien van koude-opslag heeft B&A geconcludeerd dat de activiteiten gericht op het oplossen van technische knelpunten ertoe hebben geleid dat de belangrijkste daarvan zijn opgelost. Het bestaan van het programma is daarbij bepalend geweest. Het doel de marktintroductie zover te stimuleren dat de markt zich na 1994 autonoom ontwikkelt is echter niet bereikt. B&A adviseerde een gecontroleerde groei van het aantal demonstratieprojecten in verschillende deelmarkten en het niet langer subsidie¨ren in het kader van de BSET. Gebruik: Conform deze aanbevelingen, heeft Novem in 1994 een meerjarig marktintroductieprogramma geformuleerd, dat in 1995 in opdracht van EZ in uitvoering is genomen. Tevens is koude-opslag met ingang van 1995 niet meer subsidiabel in het kader van de BSET. Resultaat: Met betrekking tot warmte-opslag is door B&A geconcludeerd dat door het door Novem gestimuleerde onderzoek duidelijk is geworden dat de marktkansen voor deze optie slecht zijn. Geadviseerd wordt om de huidige kennis te behouden voor de toekomst. Gebruik: Conform deze aanbeveling, is besloten lopende activiteiten af te ronden en kennis te consolideren, een en ander in het kader van het nieuwe programma Lange termijn onderzoek Gebouwde Omgeving. De aanbeveling om het NOAA-programma niet te continueren, is eveneens overgenomen. 94–18 Instrument: ECN-missie en doelsubsidie-programma Resultaat: In 1994 heeft PA Consulting Group een evaluatie-onderzoek verricht naar de wijze waarop ECN haar missie en het doelsubsidieprogramma in de periode 1991 tot en met 1994 heeft uitgevoerd. Ten aanzien van de missie, is geconcludeerd dat ECN een internationaal erkende technologische positie heeft verworven, en excellent heeft gereageerd op toenemende internationalisatie van het energie-onderzoek. De gemaakte programmatische keuzen sluiten goed aan bij het energiebeleid van de overheid. Door het vergroten van de marktgerichtheid, ontstaat spanning tussen korte en lange termijn onderzoek. De missie is zeer breed geformuleerd, waardoor de vertaling naar strategie moeilijk toetsbaar is en de afbakening met TNO onduidelijk is. De voortgang van het onderzoek is op basis van de rapportages moeilijk controleerbaar. Aanbevolen wordt om jaarlijks tussen EZ, ECN en TNO een afstemmingsoverleg te houden. Industrie¨le betrokkenheid moet alleen nagestreefd worden wanneer dit een bijdrage levert aan voor het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
42
energie-beleid relevant onderzoek. EZ dient zich te beperken tot opdrachtgever en het opstellen en vaststellen van de missie over te laten aan ECN. Wat betreft het doelsubsidie-programma, heeft PA geconcludeerd dat het palet aan ECN-onderzoek zo breed is dat EZ onvoldoende capaciteit in huis heeft om de kwaliteit van alle voorstellen en resultaten te kunnen beoordelen. Het behalen van de doelstellingen wordt als redelijk beoordeeld. Meerjaarplannen, jaarplannen en jaarverslagen hebben niet altijd een goede consistentie, een kwalitatief oordeel over resultaten wordt in jaarverslagen nauwelijks gegeven. Aanbevolen wordt om verscheidene adviescommissies in het leven te roepen die EZ adviseren bij het beoordelen van programma’s en rapportages. Daarbij dient de consistentie tussen programma’s en rapportages verbeterd te worden, en dient waar mogelijk concretisering en kwantificering van werkzaamheden en resultaten plaats te vinden. Gebruik: Besluitvorming over deze aanbevelingen was medio 1995 nog niet afgerond. 94–19 Instrument: Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO) Resultaat: Het in 1994 verrichte evaluatie-onderzoek naar de Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO) betrof de bruikbaarheidswaarde van de TRHIO. De conclusies waren: – De TRHIO heeft een grote bruikbaarheidswaarde, met name voor de (groter wordende) groep van investeerders die zich op Rusland en andere GOS-staten richt, – hoewel er op onderdelen van het instrument verbeteringen mogelijk zijn, voldoet het instrument in het algemeen aan de behoeften van ondernemers die alleen een verzekeringsmogelijkheid zoeken, – de informatievoorziening rond het instrument kan worden verbeterd, hetgeen zal leiden tot een grotere vraag. Gebruik: besluitvorming rondom de evaluatieresultaten was medio 1995 nog niet afgerond. 94–20 Instrument: Investeringsbevordering- en Technische Assistentie Oost-Europa (IBTA) Resultaat: Het in 1994 verrichte evaluatie-onderzoek naar het programma InvesteringsBevordering en Technische Assistentie Midden- en Oost-Europa (IBTA-OE) heeft zich geconcentreerd op de jaren 1992 en 1993. De kwaliteit van de geleverde produkten (haalbaarheidsstudies, proefprojecten, arbeidsplaatsgerichte training en opleiding en managementondersteuning) is zonder meer goed te noemen. Dat geldt ook voor het gebruik dat vervolgens wordt gemaakt van de produkten. Beperking tot bijvoorbeeld de meest toegepaste produktsoort (haalbaarheidsstudies) zou de flexibiliteit uit het programma halen. De additionaliteit van het IBTA-programma wordt door de evaluator als bevredigend beoordeeld. Het bleek overigens niet alleen lastig de additionaliteit van het IBTA-programma te meten, ook bij de beoordeling ervan passen nuances. In de gevallen dat ook zonder de IBTA het bedrijf de activiteit wel had ondernomen, werkte de IBTA drempelverlagend en ook kwaliteitsverbeterend. De uitvoering van het IBTA-programma blijkt over het algemeen goed te zijn. Gebruik: De aanbevelingen tot verbetering ter zake zullen worden meegenomen bij het opstellen van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst per 1-1-1997. Al met al steunen de resultaten van het onderzoek de wens tot continuering van het IBTA-programma. Wanneer alle generieke instrumenten voor Midden- en Oost-Europa zijn gee¨valueerd, kan het IBTA-programma ook in breder kader worden beoordeeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
43
94–22 Instrument: Programma Uitzending Managers OostEuropa (PUM/OE) Resultaat: In 1995 hebben Deloitte en Touche Management Consultants en het Nederlands Economisch Instituut (NEI) een evaluatie-onderzoek verricht naar het Programma Uitzending Managers Oost-Europa (PUM/ OE). PUM/OE wordt uitgevoerd door het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). De evaluatoren zijn positief over de flexibiliteit van het programma, deze komt de effectiviteit ten goede. Zowel de ontvangende bedrijven in Oost-Europa als de PUM-mers zelf oordelen gemiddeld genomen poisitief over de effecten van de missies. De effecten liggen op een breed terrein waarbinnen interne organisatie, produktverbetering, marketing, interne logistiek en financieel management de meeste aandacht krijgen. Mede omdat het aantal missies sterk is toegenomen, hebben (mogelijke) vervolgactiviteiten niet altijd plaatsgehad. Ook de beperkte capaciteit van de administratie organisatie beperkt de mogelijkheden tot vervolgactiviteiten en aansturting van het programma. Het bevorderen van commercie¨le relaties tussen Nederland en Oost-Europa, geen doelstelling maar wel een gewenst neveneffect, blijkt vooralsnog in de praktijk gering. Deze zullen voornamelijk tot stand moeten komen via bemiddeling door PUM-mers en door (het groeide aantal) stages, en vergen tijd om zicht tijd om zich te concretiseren. De eveneens van het PUM/OE deel uitmakende managementcursussen worden zeer positief beoordeeld op doeltreffendheid en doelmatigheid. De kosten van het totale programma zijn laag, mede door de inzet van vrijwilligers. Gebruik: Besluitvorming over de aanbevelingen was medio 1995 nog niet afgerond. 94–32 Instrument: Stichting Geschillencommissies voor consumentenaangelegenheden (SGC) (Tot deze evaluatie is besloten na opstelling van het plan 1994) (artikel 05.21–010, budget 1994: f 1,5 mln) Resultaat: De beslechting van een geschil door een geschillencommissie wordt door consumenten en ondernemers ervaren als eenvoudig, goedkoop en snel. Ook voor de overheid is geschillenbeslechting goedkoper bij de SGC dan bij de rechter. Gebruik: De SGC gaat na hoe haar werkwijzen zijn te verbeteren; EZ overlegt met Justitie over voortzetting van de subsidie¨ring. 94–33 Instrument Subsidieregeling Regionale Investeringsprojecten (IPR) (Tot deze evaluatie is besloten na opstelling van het plan 1994) (artikel 04.08–010, budget 1994: f 115 mln) Resultaat: Op basis van het rapport van Moret Ernst & Young kan geconcludeerd worden dat de IPR in het tijdvak 1986–1993 een effectief instrument is geweest. De mogelijkheid een IPR-subsidie te verkrijgen is voor vestigingsprojecten de meest bepalende factor en voor uitbreidingsprojecten de tweede bepalende factor geweest om te kiezen voor de realisatie van een project in een IPR-regio. Bovendien heeft toekenning van de IPR als gevolg gehad dat het vestigings- c.q. uitbreidingsproject sneller is gerealiseerd. Het aantal als gevolg van de IPR-projecten direct en indirekt gecree¨erde arbeidsplaatsen is 36 000. Bedrijven met een IPR-toekenning blijken tevens beter te presteren dan het gemiddelde vergelijkbare bedrijf en oefenen daarmee een positieve invloed uit op de economische activiteit. Tenslotte wordt geconcludeerd dat door middel van de lokatiebeslissing een vestiging of uitbreiding mogelijk is gemaakt in sectoren die in het algemeen niet reeds kenmerkend waren voor de bestaande economische structuur.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
44
Gebruik: Gelet op de effectiviteit van het instrument wordt de IPR in de komende jaren gecontinueerd. 94–34 Instrument: Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP) (Tot deze evaluatie is besloten na opstelling van het plan 1994) (artikel 07.02–010, budget 1994: f 4 mln) Resultaat: De Tweede Kamer is over de resultaten geı¨nformeerd met de brief van de staatssecretaris van 7 april 1994 (Kamerstukken II 1994/95, 23 900-XIII, nr. 36). Gebruik: Op basis van de evaluatie is de PESP-publicatie in 1995 gewijzigd. 95–1 Instrument: IOP-Milieutechnologie/Preventie en Recycling Resultaat: Van beide IOP’s bestaat de indruk dat wetenschappelijk gezien een goede bijdrage wordt geleverd aan de IOP-doelstellingen. De projecten dragen ook voldoende bij aan het realiseren van de milieudoelstellingen. De (actieve) bijdrage van het bedrijfsleven is daarentegen achtergebleven bij de verwachtingen, waardoor (duurzame) nieuwe netwerken onvoldoende tot stand zijn gekomen. Gebruik: Het rapport moet nog besproken worden in de PC’s en in de Stuurgroep. De bevindingen zullen gebruikt worden voor de invulling van de tweede fase IOP/MT. 95–2 Instrument: Micro-electronicastimulering Resultaat: De werkzaamheden van de projecten LCD, Consumer IC, Radiologie, Mechatronica, Jessi en ADTT (vervolg van HDTV) verlopen naar wens. De R&D in Nederland leidt tot produktverbetering en nieuwe produkten en de Nederlandse concurrentiepositie is verbeterd. Gebruik: De bevindingen van de experts worden gebruikt voor eventuele bijsturing van projecten en/of vervolgprojecten (bijvoorbeeld voor Radiologie). 95–3 Instrument: Technisch Ontwikkelingskrediet (TOK) Resultaat: Hoofdconclusie is de opzet en het karakter van de TOKregeling in stand te houden aangezien van een doelmatige regeling sprake is. Naar het oordeel van de geı¨nterviewde ondernemers is in bijna driekwart van de projecten het TOK van beslissende invloed op de doorgang van het project. TOK-projecten zijn in hoge mate innovatief en risicovol. De resultaten van TOK-projecten zijn betere dan van minder risicovolle projecten (blijvende verhoging R&D-uitgaven, positievere resultaten werkgelegenheid, omzet, investeringen). De selectiecriteria van de TOK-regeling zijn in samenhang complex en moeilijk te operationaliseren. Bij kleinere bedrijven is de faalkans van projecten groter. Voor wat betreft de uitvoering wordt door 80% tot 90% van de respondenten een positief oordeel gegeven. Senter doet het steeds beter, zeker in vergelijking met de periode van voor 1991. Kleinere bedrijven bekritiseren de frequente wisseling van contactpersonen. In sterk stijgende mate wordt de begeleiding door subsidie-adviesbureau’s noodzakelijk geacht. Gebruik: Hierover moet nog besluitvorming plaatsvinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
45
95–4 Instrument: Internationale Ruimtevaartprogramma’s. Effecten van industrieel ruimtevaartbeleid. Resultaat: Sterke punten van het beleid zijn: brede draagvlak, goede overlegstructuur en succesvol optreden in ESA-verband. Zwakke punten zijn de versnipperde inzet van middelen en onbekendheid van de visie van de overheid en gemaakte keuzen. Aanbevolen wordt het totale budget in ieder geval op het huidige niveau te handhaven. Daarnaast dienen bedrijven gestimuleerd te worden waar mogelijk meer gebruik te maken van EU-technologieprogramma’s (Brite-Euram, Esprit, etc.). Tevens zou meer bekendheid moeten worden gegeven aan de toekomststrategie voor het ruimtevaartbeleid en de gemaakte keuzen breder bekend te maken en uit te dragen. In de sector wordt veel samengewerkt; 55% van de contacten tussen bedrijven is structureel van karakter. Toch vindt driekwart van de bedrijven en instellingen dat er meer moet worden samengewerkt (vooral op deelgebieden). Van de bedrijven heeft 88% contacten met Nederlandse kennisinstellingen. Om het industrieel-technologisch potentieel van de sector te vergroten moet samenwerking met andere sectoren worden bevorderd (meer interactie, grotere bekendheid van de sector, commercieel hergebruik van kennis/technologie, clustervorming, stages). Gebruik: de resultaten zullen worden meegenomen bij de standpuntbepaling voor de ministersconferentie in najaar 1995 te Toulouse.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
46
BIJLAGE 5
OVERZICHT ECONOMISCHE EN FUNCTIONELE CLASSIFICATIES
Overzicht a1. Uitgaven per (macro-)economische categorie met totalen per economische hoofdgroep Code
Omschrijving t-2
t-1
Uitgaven t 774 3 818 32 767
01 01.11 03
Nog nader te verdelen Nog nader te verdelen (loonbijstelling) Interne verplichtingen (Uitgaven)
43 877
893 1 594 42 978
0
Nog nader te verdelen
43 877
45 465
37 359
11.1 11.2 11.3 11.31 12.1 12.2
Eigelijk loon Sociale verzekeringspremie (werkgever) Overige sociale lasten (werkgever) Directe toelage Aankoop goederen en diensten (niet-overheid) Algemene wervingskosten vergoed binnen de overheid
380 773 725 151 24 624 328 765 5 245
397 254 1 045 250 28 019 330 177 5 966
399 395 975 250 29 631 314 751 5 424
1
Consumptieve verrichtingen
740 283
762 711
750 426
28.2
Dividenden
138 106
137 000
138 000
2
Resultaten van vermogen
138 106
137 000
138 000
30 31.1 31.3 35.1 35.4 35.5
Belastingen nader te verdelen (36,37,56) Huur- en renteverlagende subs. aan bedrijven Overige expl.subsidies aan niet-overheidsbedr. Inkomensoverdr. aan E.G.-instellingen Inkomensoverdr. aan intern. instell. (niet E.G.) Inkomensoverdr. aan niet-E.G.-landen (overheden)
24 412 114 194 460 094 20 147 143 220 4 193
21 165 108 741 515 811 14 090 144 409 5 139
20 168 86 134 740 381 20 171 153 892 7 017
3
Inkomensoverdrachten aan/van derden
766 260
809 355
1 027 763
41.4 43.4
Inkomensoverdr. aan overige instell. landelijk Inkomensoverdr. aan I.Z.W. regionaal (>50% overh)
354 762 244
353 016 278
315 325 126
4
Inkomensoverdrachten binnen de overheid
355 006
353 294
315 451
51.1 51.2 51.3 51.4 53.1 54.61
Investeringsbijdr. aan bedrijven/fin. instell. Overige kapitaaloverdr. aan bedrijven overige kapitaaloverdr. aan kredietinstellingen Overige kapitaaloverdr. aan verzekeingsmaatschapp Investeringsbijdragen aan gezinnen Inves.bijdr. aan niet-E.G.-landen (niet-overheden)
741 930 125 618 18 205 36 162 58 353 15 271
1 247 722 238 642 10 522 53 160 16 992 21 017
1 111 852 81 866 10 663 68 057 5 305 28 612
5
Kapitaaloverdrachten aan/van derden
995 539
1 588 055
1 306 355
63.11 63.2 63.21
Investeringsbijdragen aan provincies kaptaaloverdr. aan gemeenten Investeringsbijdragen aan gemeenten
16 162
22 800
8 359
10 181 3 200 13 001
6
Kapitaaloverdrachten binnen de overheid
24 521
26 382
22 825
74.2
Verwerving van overig materieel
47 658
18 733
19 881
7
Investeringen
47 658
18 733
19 881
81.1 81.2 81.4 81.5
Kredietverleningen aan bedrijven Kredietverleningen aan kredietinstellingen Deelnemingen in bedrijven Deelnemingen in kredietinstellingen
70 987
84 000
10 650
86 258 220 1 850
8
Kredieten en deelnemingen
81 637
88 328
96 750
3 192 887
3 829 323
3 714 810
Totaal hoofdstuk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
25
5 000 7 750
47
Overzicht a2. Ontvangsten per (macro-)economische categorie met totalen per economische hoofdgroep Code
Omschrijving t-1
Ontvangsten t
Interne verrichtingen (ontvangsten)
14 793
16 796
Nog nader te verdelen
14 793
16 796
t-2 08
12.1 16.0 16.1
26.1 26.2 27.1 28.1 28.2
31.3 35.4 36 38.1 39.4
41.4
51.1 51.2 51.3 59.1
63.11 63.21
86.1 86.4
Aankoop goederen en diensten (niet-overheid) Verkoop goederen en diensten nog nader te verdelen Verkoop van goederen en diensten (niet-overheid)
776 2 698 72 562
6 748 2000 70 620
6 000 2000 60 803
Consumptieve verrichtingen
76 036
79 368
68 803
Rente-ontvangsten (niet-overheid) Rente-ontvangsten (overheid) Exploitatiewinsten niet-financiele ov-bedrijven Consessies Dividenden
1 524 1 122 116 592 5 715 715 278 138
1 178 500 120 000 4 983 000 325 573
1 081 500 120 000 4 483 000 233 830
Resultaten van vermogen
6 113 091
5 430 251
4 838 411
Overige expl.subsidies aan niet-overheidsbedr. Inkomensoverdr. aan intern. instell. (niet E.G.) Indirecte belastingen en heffingen Overige inkomensoverdr. van bedrijven Inkomensoverdr. van intern. instell. (niet E.G.)
11 777 421 206 927 544 423
2000 3 000 214 228 1 782 517
1 000 4 200 213 728 35 500
Inkomensoverdrachten aan/van derden
220 092
221 527
219 463
Inkomensoverdr. aan overige instell. landelijk
1 490
1 777
1 777
Inkomensoverdrachten binnen de overheid
1 490
1 777
1 777
Investeringsbijdr. aan bedrijven/fin. instell. Overige kapitaaloverdr. aan bedrijven Overige kapitaaloverdr. aan kredietinstellingen Kapitaaloverdr. van E.G.-instellingen
8 099 1 160 4 218
100 000 1 000 900 14 000
50 000 1 000 600
Kapitaaloverdrachten aan/van derden
13 477
115 900
51 600
Investeringsbijdragen aan provincies Investeringsbijdragen aan gemeenten
1 267
6 213 21 514
2 800
Kapitaaloverdrachten binnen de overheid
1 267
27 727
2 800
Kredietaflossingen door bedrijven Liquidatie van deelnemingen in bedrijven
99 222
167 866 84 788
93 481 90 440
Kredieten en deelnemingen
99 222
252 654
183 921
6 524 675
6 143 997
5 383 571
Totaal hoofdstuk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
48
Overzicht b1. Uitgaven per functionele categorie Code
01.32 01.43 03.5 06.12 06.2 06.35 07.35 09.0 09.01 09.1 09.11 09.2 11 11.0 11.01 11.1 11.11 11.2 11.3 11.31 11.4 11.41 11.6 11.7 11.9 12.0
Omschrijving
Centrale diensten (plannig en statistiek) Buitenl. betrekkingen (intern. organisaties) Openbare orde veiligheid (burg. bescherming) Sociale voorzieningen (soc. verzk. ouderdom Sociale bijstand Maatschappelijke dienstverlening (schade) Milieu (overig) Brandstoffen en energie (algemeen) Brandstoffen en energie (algemeen) onderzoek Brandstoffen en energie (brandstoffen) Brandstoffen en energie (brandstoffen) onderzoek Brandstoffen en energie (electriciteit en overig) Economische aangelegenheden e.d. Economische aangelegenheden e.d. (algemeen) Economische aangelegenheden e.d. (algemeen) onderz Economische aangelegenheden e.d. (alg. economisch) Ec. aangelegenheden e.d. (al. economisch) onderz. Economische aangelegenheden e.d. (mijnwezen) Economische aangelegenheden e.d. (industrie) Economische aangelegenheden e.d. (ind.) onderzoek Economische aangelegenheden e.d. (handel en opsl) Ec. aangelegenheden e.d. (handel en opsl) onderz. Economische aangelegenheden e.d. (toerisme) Economische aangelegenheden e.d. (ov. diensten) Ec. aangelegenheden e.d. nog nader te verdelen Verkeer en vervoer (algemeen)
Totaal hoofdstuk
Uitgaven t
t-2
t-1
66 791 5 250 368 6 000 24 412 42 116 4 292 377 814 128 759 310 149 20 147 33 529
66 634 5 395 2 414 6 000 21 165 148 225 3 843 297 229 122 559 315 259 14 090 49 042
668 569 10 604 193 326 9 141 15 012 472 174 563 935 146 489 8 570 56 654 27 303 568 915
692 850 15 578 723 339 9 084 14 855 511 552 533 859 147 955 10 176 65 889 34 704 16 712 915
3 371 223 501 128 468 308 212 20 171 49 245 15 000 691 367 10 195 682 533 8 453 13 122 675 658 541 018 132 463 6 254 52 458 45 501 21 388 765
3 192 887
3 829 323
3 714 810
t-2
t-1
Ontvangsten t
18 411
121 316 20 191 6 052 257 10 377 45 488 8 263 209 917 38 455
10 571 14 793 6 213 100 000 125 000 31 250 5 313 350 23 737 48 182 6 740 433 481 30 680
50 000 124 500 26 250 4 812 350 8 989 48 165 4 740 255 491 25 751
6 524 675
6 143 997
5 383 571
53 082 5 193 1 224 6 000 20 168
Overzicht b2 Ontvangsten per functionele categorie Code
01.32 04.9 06.43 06.9 08.3 09.0 09.1 11.0 11.1 11.2 11.3 11.4
Omschrijving
Centrale diensten (plannig en statistiek) Onderwijs nog nader te verdelen Alg. arb.aangelegenh. (werkgelegenheid) Sociale voorzieningen nog nader te verdelen Cultuur en recreatie (sport en recreatie) Brandstoffen en energie (algemeen) Brandstoffen en energie (brandstoffen) Economische aangelegenheden e.d. (algemeen) Economische aangelegenheden e.d. (alg. economisch) Economische aangelegenheden e.d. (mijnwezen) Economische aangelegenheden e.d. (industrie) Economische aangelegenheden e.d. (handel en opsl)
Totaal hoofdstuk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
10 539 16 796
49
BIJLAGE 6
Stand van de wetgeving
A. Tot stand gekomen wetten (periode 1 juli 1994 tot 1 juli 1995) Citeertitel
Kamerstuknr.
Staatsblad
Inwerkingtreding
Wet van 2 november 1994 tot wijziging van de Wet economische mededinging (vergroting van de effectiviteit)
23 306
1994, 801
01-09-1995
Rijkswet van 15 december 1994, houdende regels met betrekking tot octrooien (Rijksoctrooiwet 1995)
22 604 (R 1435)
1995, 51
01-04-1995
Rijkswet van 21 december 1994 tot goedkeuring van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie, met bijlagen 1, 2 en 3, en van het eveneens op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake overheidsopdrachten, met bijlage
23 961 (R 1525)
1994, 947
30-12-1994
Wet van 8 juni 1995, houdende regels betreffende de uitvoering van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Uitvoeringswet verdrag chemische wapens)
23 911
1995, 338
wordt bij koninklijk besluit bepaald
B. Bij het parlement aanhangige wetsvoorstellen Wetsvoorstel
Kamerstuknr.
Op 1 juli 1995 gevorderd tot en met
Verwachting omtrent de eerstvolgende fase
Intrekking van de Bedrijfsvergunningenwet 1954
19 537
nota n.a.v. het eindverslag aan de Tweede Kamer
plenaire behandeling door de Tweede Kamer
Regels op het gebied van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet energiedistributie)
22 160
vragen van de Tweede Kamer t.b.v. een verslag van een schriftelijk overleg
antwoorden op schriftelijke vragen van de Tweede Kamer
Instelling van een Centrale commissie voor de Statisteik (Wet op de Centrale commissie voor de statistiek)
22 312
nota n.a.v. het verslag aan de Tweede Kamer
intrekking van hetwetsvoorstel
Instelling van een Fonds economische structuurversterking (Wet Fonds economische structuurversterking)
23 002 en 24 146
nota n.a.v. het verslag aan de Tweede Kamer inzake novelle
plenaire behandeling van de novelle door de Tweede Kamer
Instellingsregeling voor het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek (Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek)
23 576
nota n.a.v. het verslag aan de Tweede Kamer
brief en tweede nota van wijziging aan de Tweede Kamer
Goedkeuring van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien; Luxemburg, 15 december 1 989 (Trb. 1990, 121)
23 953 (R 1 524)
nota n.a.v. het verslag aan de Tweede Kamer
plenaire behandeling door de Tweede Kamer
Intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954
23 963
aanvaard door de Tweede Kamer
verslag van de Eerste Kamer
Vereenvoudiging van de Handelsregisterwet en wijziging van enige andere wetten (Handelsregisterwet 199.)
23 970
aanvaard door de Tweede Kamer
verslag van de Eerste Kamer
Wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164)*
24 078
aanvaard door de Tweede Kamer
verslag van de Eerste Kamer
Vaststelling van ruimere regels met betrekking tot de openingstijden van winkels (Winkeltijdenwet)
24 226
ingediend bij de Tweede Kamer
verslag van de Tweede Kamer
* In verband met een EG-voorschrift.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
50
C. In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen
Wetsvoorstel inzake
Op 1 juli 1995 gevorderd tot en met
Verwachting omtrent eerstvolgende fase
Nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)
aanvaard door de ministerraad
advies van de Raad van State
Nieuwe IJkwet*
is in ambtelijke voorbereiding
Regels met betrekking tot de opsporing en winning van delfstoffen (herziening mijnwetgeving)
is in ambtelijke voorbereiding
Wijziging van de Kernenergiewet (revisievergunningen en melding)
is in ambtelijke voorbereiding
Nieuwe Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken/wijziging Handelsregisterwet
is in ambtelijke voorbereiding
oktober 1995 naar de ministerraad
Goedkeuring van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout 1994
aanvaard door de ministerraad
aanhangig maken bij de Raad van State na de ondertekening van het verdrag
Goedkeuring van het op 28 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Protocol houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen alsmede aanpassing van de Wet bestrijding namaakprodukten in verband met genoemd Protocol
aanhangig bij de Raad van State
Nieuwe Kaderwet EZ-subsidies
aanhangig bij de Raad van State
indiening bij de Tweede Kamer najaar 1995
Goedkeuring van het op 17 december 1994 te Lissabon tot stand gekomen verdrag inzake het Energiehandvest, met bijlagen, en het op 17 december 1994 te Lissabon tot stand gekomen protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficie¨ntie en daarmee samenhangende milieu-aspecten, met bijlage
advies van de Raad van State
indiening bij de Tweede Kamer oktober 1995
Aanpassing van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie, met bijlagen 1, 2 en 3, alsmede wijziging van de Rijksoctrooiwet
aanhangig bij de Raad van State
Wijziging van de In- en uitvoerwet (opneming van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen voor de uitvoer van goederen een vergunningvereiste te stellen)
aanhangig bij de Raad van State
Enige regels ter uitvoering van een aantal EG-verordeningen op het gebied van de mededinging (Wet uitvoering EG-mededingingsverordeningen)
aanhangig bij de Raad van State
* In verband met een EG-voorschrift.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
51
BIJLAGE 7
OVERZICHT VAN DE DOOR DE STATEN-GENERAAL AANVAARDE MOTIES EN DOOR BEWINDSPERSONEN GEDANE TOEZEGGINGEN
A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties Omschrijving motie
Vindplaats
Stand van zaken
Motie Van der Hoeven cs.: Projecten Actieprogramma Electronische Snelwegen op basis van co-financiering marktsector
23 900, nr. 29, 30-5-1995
Co–financiering van marktsector bij projecten ES is uitgangspunt.
Motie Vouˆte-Droste c.s: op korte termijn belemmeringen wegnemen uit de Mediawet, zodat de kabel maximaal toegankelijk wordt voor aanbieders van diensten
23 900, nr. 25, 30-5-1995
notitie Nuis mediabeleid eind juni 1995 naar de Kamer
Een beleidsnota inzake kansspelen
24 032, nr. 1, 14-12-1994
ontwerp (van Justitie i.o.m. o.m. EZ) is in eindfase
Wettelijke basis voor plaatsingsbeleid kansspelautomaten
24 032, nr. 3, 20-12-1994
wordt behandeld in zojuist genoemde nota
Motie Remkes c.s: medewerking verlenen aan ontwikkeling plan van aanpak c.q. actieprogramma voor Noordkop van Noord-Holland. Ook pleiten voor doelstelling-2 1997–99
24 060, nr. 5
Regionale situatie onder aandacht gebracht van Europees Commissaris Wulf in gesprek op 26-6-1995. Er zal nader overleg met de regio plaatsvinden en Stas zal op 5/10 Den Helder bezoeken.
Motie Vos: Afzien van voornemen in te stemmen met bedrijfsverlenging Borssele
16 226, nr. 18, 15-11-1994
Voldaan bij brief TK 1994/95, 16 226, nr.26
Motie v.d. Doel c.s.: evaluatie extra regelgeving
23 910/23 911, nr. 7, HTK 94-1995,
Kamer ontvangt evaluatie in 1998
B. Door bewindslieden gedane toezeggingen Omschrijving toezegging
Vindplaats
Stand van zaken
Voor het zomerreces een door het Kabinet gedragen nota over het technologiebeleid
HTK 94/95, 15, blz. 730/732
Nota Kennis in Beweging naar Kamer verzonden (TK, 1994/95, 24 229, nr.1)
Samen met OCW notitie wisselwerking uitbrengen over mogelijkheden de kennisinfrastructuur meer vraaggestuurd te maken
HTK 94/95, 15, blz. 731
Verwerkt in bovengenoemde Nota
Eind 1994 Actieplan (Kabinetsbreed) naar de Tweede Kamer. Daarnaast mogelijkheden voor informatievrijhavens nagaan.
Actieplan naar Kamer verzonden (TK, 1994/95, 23 900, nr.20)
TOK-evaluatie toezenden aan Kamer
HTK 94/95, 15, blz.727
Evaluatie vrijwel afgerond Wordt na de zomer naar de Kamer gezonden
Met Tweede Kamer van gedachten wisselen over het proces van clustervorming/ duidelijke definitie clusters
HTK 94/95, 15, blz. 730; 23 900 XIII, nr. 27 p. 14
Clusterbrief van 28-12 1994 (TK, 94/95, 23 900 XIII, nr. 31)
Bij clustervorming kijken naar andere landen (bijv. royalty-systeem Israe¨l)
HTK 94/95, 15, blz. 732
Royalty systeem is bezien, biedt geen aanknopingspunten voor beleid
Inzicht geven in besteding R&D-uitgaven (hoeveel gaat naar defensie) om betere vergelijking met buitenland mogelijk te maken
HTK 94/95, 15, blz. 725
Hier wordt de Kamer binnenkort over geı¨nformeerd
Kijken naar Duits systeem van opleiding en scholing
HTK 94/95, 15, blz 776
Onderhanden (SZW, OCW, EZ), rapportage na de zomer
Onderzoeken oorzaken terugloop aantal R&D-verrichtende bedrijven in MKB
HTK 94/95, 15, blz 724
Hier wordt de Kamer binnenkort over geı¨nformeerd
Onderzoek naar relatief beperkte aantal middelgrote technologiegedreven ondernemingen in Nederland
HTK 94/95, 15, blz. 724
Onderzoek is gaande, Kamer wordt begin 1996 nader geı¨nformeerd
Evaluatie Industriefaciliteit
HTK 94/95, 15, blz 775
December 1995 evaluatie naar Kamer
Kamer informeren over follow-up nota Normen, certificaten en Open Grenzen
AO 15-6 1995
Over een jaar opnieuw bespreken met Kamer. Voorafgaand voortgangsrapportage (zie brief van 23-06-1995)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
52
Omschrijving toezegging
Vindplaats
Stand van zaken
Halfjaarlijkse rapportage m.b.t. elektronische snelwegen
AO 16-5 1995
Betrokken bewindslieden rapporteren in oktober/november
Kamer informeren over de positie van de databanken MIC
AO 11-5 1995
Kamer per brief (4-7 1995) geı¨nformeerd
Kamer informeren over regeringsstandpunt investeringen grote testfaciliteiten MARIN
AO 11-5 1995
Regeringsstandpunt uitgesteld tot na het zomerreces. Kamer per brief (4–7 1995) geı¨nformeerd over stand van zaken
Wetsvoorstel Winkeltijdenwet vo´o´r zomerreces 1995 naar Kamer
TK, 94/95, 24 035, nr. 1, brief 19-12-1995
Wetsvoorstel ingediend 22-6-1995 TK, 1994/95, 24 226, nr.1–3
Invulling bezuinigingen consumentenbeleid
HTK 94/95, 15, blz. 754
TK, 94/95, 23 162, nr. 3, 25-4-1995
Kamer informeren over stand van zaken erkenningsregelingen
AO 24-5–95
notitie in najaar ’95
Inlichten Kamer over aanmoediging starters en innovatieve ondernemers
HTK 94/95, nr. 15, blz. 744
Notitie ’Werk door Ondernemen’, 28 juni 1995
Inlichten Kamer over initiatieven en terugdringing administratieve lasten
HTK 94/95, nr. 15, blz. 752
Notitie ’Naar minder administratieve lasten’, 27 juni 1995
Evaluatie privatisering Nederlands Meetinstituut na vijf jaar
HEK 88/89, 3, blz. 65, 25-10-1988
brief in zomer 1995 naar Kamer
Kamer informeren vo´o´r besluit omtrent deponering akte van toetreding tot Conventie van Wenen inz. onderzoek en stempeling van edelmetalen werken
TK, 94/95, nr. 5, 1-9-1992
brief in zomer 1995 naar Kamer
Evaluatie regeling paracommercialisme
HTK 79, blz. 4 438, 19-6-1990
rapport met reactie Min. EZ en VWS zomer 1995 naar Kamer
Bezien welke bijdrage EZ kan leveren aan Grote Steden Beleid
HTK 94/95, nr. 15
gedeelte (33%) van StiREA gereserveerd voor vier grote steden.
Kamer informeren over inzet andere departmenten bij co-financiering van EFRO-programma’s
NO 1/6/95
brief in voorbereiding
Kamer informeren over uitkomsten gesprek tussen Noorden/Financie¨n/EZ over toepassing Wet Vermeend/Vreugdenhil
NO 1/6/95
gesprek in voorbereiding
Voortgangsrapportage ruimtelijk economisch beleid
NO 1/6/95
jaarlijks in MvT
Kamer informeren over criteria behorende bij StiREA-AMvB
NO 1/6/95
derde kwartaal 1995
Kamer informeren over compenserende maatregelen voor het energiebesparingsbeleid.
HTK 94/95, nr. 15, blz. 735
Bij brief TK, 1994/95, 24 241, nr.1
Resultaat gesprekken EZ met Pawex en EnergieNed over terugleververgoeding voor windenergie aan Kamer melden.
23 900 XIII, nr. 7 blz. 44–45
AHTK 1 056, 18-07-1995
Kamer informeren over overleg EZ met Europese Commissie en Nederlandse regelgeving voor minimum efficiency eisen voor koel- en vries apparatuur
23 900 XIII, nr. 7, blz. 45
AHTK 472, 23-02-95
Nota Energiebeleid
HTK 94/95, nr. 15, blz. 739
Nota in december 1995 naar Kamer
Bij voorstel kleinverbruikersheffing aangeven wat de kosten zijn voor belaste groepen.
HTK 94/95, nr. 15, blz. 736
Bij MvT TK, 1994/95, 24 250, nr.3
Toezenden Mc. Kinsey-rapport en visie van de elektriciteitssector
23 900 XII, nr.7, blz. 33
Bij brief van 24-10-94 aan de Vaste Kamercommissie Economische Zaken aangeboden.
Voortgangsrapportage WTO
Brief TK, 1994/95, 23 961, nr.14
Kamer wordt geı¨nformeerd
Notitie buitenlandse handel en investeringen
23 900-XIII, nr. 32
Brief TK, 1994/95, 22 214, nr.1, d.d.22/5/95
Verhoging budget BSE
24 214, nr. 1, blz. 5
Brief TK, 1994/95, 23 900-XIII, nr. 46 d.d. 09-06-1995
Voortgangsrapportage M-/O-Europabeleid
AO 14-06-95
Kamer wordt binnenkort geı¨nformeerd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
53
Omschrijving toezegging
Vindplaats
Stand van zaken
Overzicht buitenlandse reizen
AO 14-06-95
Kamer geı¨nformeerd per brief aan VC-EZ in augustus jl.
Exportkredietverzekeringsbeleid, matchingbeleid buitenlandse overheden, commentaar Exportraad op EVD-activiteiten
AO 14-06-95
Kamer wordt binnenkort geı¨nformeerd
Kamer informeren over evaluatie nieuwe vestigingswetgeving
AO 24-5-95
brief in najaar ’95
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
54
BIJLAGE 8
OVERZICHT DEREGULERING CIRCULAIRES Op 9 december 1985 hebben de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer een notitie over vermindering en verbetering van circulaires gezonden (Kamerstukken II 1 985/86, 18 315, nr. 5). In deze notitie is onder meer bepaald dat per ministerie jaarlijks een inventarisatie zal worden gepubliceerd van geldende circulaires, afkomstig van de rijksoverheid en verstuurd aan geadresseerden buiten de rijksoverheid (lagere overheden, burgers en bedrijfsleven). De jaarlijkse inventarisatie beslaat het tijdvak 1 juli tot en met 30 juni. Mutatie aantal geldende circulaires EZ, tijdvak 1-7-1994 tot en met 30-6-1995: – – – –
aantal geldende circulaires EZ per 1-7-1994: aantal vervallen circulaires: aantal nieuw verzonden circulaires: totaal aantal geldende circulaires EZ per 30-6-1995:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
119 17 1 103
55
BIJLAGE 9
AANBEVELINGEN VAN DE NATIONALE OMBUDSMAN In de periode van september 1994 tot en met augustus 1995 heeft de Nationale ombudsman 3 rapporten over bij hem ingediende klachten tegen optreden van de zijde van dit ministerie uitgebracht. De Nationale ombudsman heeft in deze rapporten geen aanbeveling gedaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
56
BIJLAGE 10
VERSLAG WET ECONOMISCHE MEDEDINGING 1994–1995 In de Wet economische mededinging, artikel 43, eerste lid, is bepaald dat jaarlijks verslag wordt uitgebracht aan de Staten-Generaal over de toepassing van deze wet. Afgelopen jaren is dit verslag steeds als bijlage opgenomen bij de memorie van toelichting op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Dit jaar wordt het verslag, gelijktijdig met de begroting, als zelfstandige publicatie aan het parlement aangeboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
57
BIJLAGE 11
VOORTGANGSRAPPORTAGE ENERGIEBESPARING De jaarlijkse rapportage over de voortgang van het energiebesparingsbeleid, die normaliter in een bijlage bij de begroting wordt opgenomen, is dit jaar als bijlage bij de brief over het energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II, 1994/95, 24 242, nr.1) opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
58
BIJLAGE 12
OVERZICHT TECHNOLOGIERELEVANTE UITGAVEN Deze bijlage biedt een inventarisatie van de technologieuitgaven van de verschillende departementen. Het overzicht van de technologierelevante uitgaven is door de betreffende departementen zelf aangegeven op basis van een door Economische Zaken aangereikt format. Onder technologierelevant wordt verstaan: uitgaven ter vergroting en verspreiding van nieuwe technische kennis en uitgaven ter bevordering van de ontwikkeling en verantwoorde toepassing van (nieuwe) technische kennis in produkten, produktieprocessen en diensten. Bij lezing van het totaaloverzicht dient met het volgende rekening gehouden te worden: – per artikel zijn de technologierelevante uitgaven voor de jaren 1995 en 1996, met uitzondering van EZ en LNV, op kasbasis vermeld. De bedragen die weergegeven zijn, zijn de totalen van het (sub)artikel tenzij dat anders vermeld staat. De departementen hebben op basis van de omschrijving van «technologierelevant» en hun ervaring een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van de (mate van) technologierelevantie van de begrote bedragen voor 1996. In die gevallen waarbij het bedrag op dat (sub)artikel niet volledig technologierelevant is, wordt het technologierelevante aandeel in een aparte kolom aangegeven. – het overzicht is indicatief van aard. Een vergelijking van de uitgaven van dit jaar met die van het vorige begrotingsjaar dient dan ook met de nodige zorgvuldigheid te gebeuren. Als gevolg van incidentele factoren kunnen jaarcijfers fluctueren; bovendien is er voor gekozen om de cijfers voor 1995 te baseren op de cijfers zoals die in de ontwerp-begrotingen 1996 zijn opgenomen. – departementale personele kosten zijn niet meegenomen in het overzicht. Ministerie van Buitenlandse Zaken art.
03.27 *)
sub
omschrijving
1995
1996
% techn. relevant
Speerpuntprogramma onderzoek Andere speerpuntprogr.(incl.MILIEV)
48,0 229,9
52,0 265,0
45 10
*) De andere speerpuntprogramma’s zijn niet terug te vinden op een afzonderlijk begrotingsartikel bij BuZa, maar zijn samengesteld uit diverse artikelen, waaronder 03.28; 03.29; 03.30; 03.36 en 03.37.
Ministerie van Binnenlandse Zaken De projecten «Documentaire Informatie Systemen» en «Gemeentelijke Basisadministratie» zijn in 1995 in de exploitatiefase overgegaan. Dit betekent dat er vanaf dat jaar geen technologie-uitgaven zijn geraamd. Verder onderzoek binnen de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft naar voren gebracht dat er geen technologie-uitgaven voorkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
59
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen art.
sub
18.05 19.02 19.05 20.03 23.01
23.04
omschrijving
1995
1996
% techn. relevant
Actieplan techniek basisonderwijs/overig informatietechnologie basis onderwijs Inventarisvernieuwing voortgezet ond. Informatietechn. voortgezet onderwijs Informatietechn. beroepsonderwijs/ volwasseneneducatie (cluster III) Instellingen voor onderzoek en wetensch. beoefening, waaronder – KNAW (Rathenau-instituut) – NWO * STW * investeringen incl. budget apparatuurfonds (BAF) – SURF – CERN, ESO, EMBL, EMBC, ESA – TNO (basisfin. en doelsubsidie) – NLR – WL – GD – MARIN – PWT – STT – Bureau EG-liaison Coordinatie wetenschapsbeleid waaronder – budget internationale fac.(BIF) – kennisinfrastructuur (FES-proj. kas)
68,4
59,7
14
749,5 168,1 107,3
762,4 73,1 124,6
3 18 4
1 146,0
1 175,9
39
3,6
3,7
41,8 77,3
41,2 76,7
5,0 125,1 136,6 1,7 2,5 1,5 1,7 3,0 0,2 0,3 65,5
5,0 133,1 187,8 1,7 2,5 1,5 1,7 3,1 0,2 0,3 52,0
20,0 8,9
15,5 8,0
45
De cijfers voor 1995 zijn gebaseerd op de ramingen in de ontwerpbegroting OCW 1995. Met ingang van 1996 is de doelfinanciering TNO van de departementen VROM, LNV, V&W, SZW en VWS ondergebracht bij OCW op artikel 23.01. De technologie-uitgaven via de Nederlandse universiteiten en HBOinstellingen zijn in dit overzicht niet meegenomen. Wel opgenomen zijn de uitgaven binnen de tweede geldstroom die via de Stichting voor Technische Wetenschappen (STW, ressorterend onder NWO) naar de universiteiten toestromen. De uitgaven voor informatietechnologie tbv het onderwijs zijn terug te vinden op diverse artikelen (18.05; 19.02, 19.05; 20.03). De middelen voor informatietechnologie in het basisonderwijs (het zgn. COMENlUS-project) zijn vanaf 1995 in lumpsum van de basischolen opgenomen. Vanaf 1994 zijn de middelen voor de regionale centra opgenomen in de reguliere bekostiging van deze centra. Bijdragen die vroeger apart werden gefinancierd, worden steeds meer in de lumpsum voor de scholen opgenomen. Hierdoor zijn de cijfers voor het basisonderwijs en voor de regionale BVE-centra verdwenen. De Fes-projecten Mainport Rotterdam en MIBITON maken onderdeel uit van het artikel 23.04 en beslaan dus slechts een deel van de totale omvang van dat artikel. Ministerie van Justitie art.
01.09 01.09
sub
omschrijving
Intern Onderzoek CDWO Extern Wetensch. onderzoek CDWO
1995
1996
1,0 9,6
1,0 9,6
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
% techn. relevant
10
60
Ministerie van Justitie art.
sub
02.08
omschrijving
1995
1996
% techn. relevant
Rijksrecherche/Gerechtelijke Laboratoria
34,2
36,9
5
De bedragen van 01.09 zijn de bedragen die volledig betrekking hebben op de genoemde omschrijving van het subartikel. Ministerie van Defensie art.
sub
01.04 01.11 01.15 03.07 04.05 05.04
omschrijving
TNO Bijdrage NATO-Research Technologie & Mat. Ontw. (CODEMA) Mat. Projectgebonden Onderz. bij K.M. Idem bij K.L. Idem bij K.Lu
1995
98,2 4,3 29,6 3,6 4,3 10,0
1996
% techn. relevant
95,9 4,1 32,5 4,6 8,5 9,7
De informatie is gebaseerd op bijlage 9 van de MvT bij de ontwerp Defensie-begroting 1996. De genoemde bedragen hebben betrekking op de relevante (sub)artikelen. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu art.
sub
Hoofdstuk A 01.06 03.03 04.03 05.14.01 05.15.01 05.16.03 05.17.01 05.17.02
omschrijving
TNO Onderzoek DGVH Onderzoek RPD Onderzoek Milieu (DGM) t/m 05.14.03 Milieutech. en Infrastr. Lucht en Energie Afvalstoffen Ind, Bouw, Prod, Cons.
Hoofdstuk B 01.06 Onderzoek RGD
1995
1996
% techn. relevant
16,2 18,8 7,9 57,7 47,5 9,3 25,4 16,9
OCW 12,5 7,2 46,3 59,0 13,9 19,8 10,9
7* >50 20 10 23 18 36
10,5
8,7
10
*) De mate van technologierelevantie kan voor dit artikel slechts achteraf worden vastgesteld. Het % heeft dus betrekking op 1995.
Conform besluitvorming in MR (kabinetsstandpunt over Strategienota van TNO) wordt m.i.v. 1996 de doelfinanciering TNO van de begroting van VROM (hoofdstuk A artikel 01.06) overgebracht naar de begroting van OCW. Het artikel 01.06 van hoofdstuk B is in plaats gekomen van het artikel 06.03.00 Onderzoek Rijksgebouwendienst. Het onderdeel Emissie Registratie, artikel 05.18.01 van hoofdstuk A is toegevoegd aan artikel 05.15. De bedragen die hier zijn opgenomen zijn de totalen van het (sub)artikel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
61
Ministerie van Verkeer & Waterstaat art. sub
omschrijving
01.05.01 01.10.00 02.12.00 02.14.00 02.30.01 02.30.02
TNO Ruimtevaartactiviteiten Onderhoud Waterkeringen Onderzoek Waterkeringen Onderz.Eigen Beheer RWS Waterloopkundig Lab. (WL) & Grondmechanica 02.03.03 Rijkswaterstaat overige spec. uitgaven 02.36.02 Milieutechn/Stowa 02.37.01 Onderzoek Waterbeheer 02.39.00 Sanering Waterbodems 02.52.02 Onderzoek Vaarwegen 03.15.00 Schone bus 03.18.00 Bereikbaarheidsbevorderende– en mobiliteitsgeleidende maatregelen 04.31.01 Opdrachten NLR en NLRGC 04.31.02 Bijdrage exploitatie NLR 04.31.03 Investeringen NLR/ETW 05.10.00 Verkeersregeling zeescheepv. 05.20.00 Veiligheid scheepv. 05.31.02 MARIN/CMO 06.10.01 HDTP/Spec.uitgaven ICES-projecten Kennisinfrastructuur 02.35.00 Bijdragen waterhuishouding 02.52.03 Onderzoek rijkswegen 03.40.00 Sector stimulering goederenvervoer
1995
1996
4,2 15,0 124,6 5,9 3,1 7,5
OCW 15,8 150,0 7,0 3,2 7,4
8,9 6,6 20,2 63,9 3,7 16,0 35,0
8,5 6,0 20,2 83,3 3,7 16,0 52,4
3,7 33,7 20,5 27,0 4,4 6,6 1,6
3,2 31,3 19,1 24,2 4,3 5,8 1,6
15,5 16,7 23,9
16,4 21,9 18,2
%techn. relevant
3 40
18 85 11
28
4 10
70 75 45
Conform besluitvorming in MR wordt m.i.v. 1996 de doelfinanciering TNO (artikel 01.05.01) van V&W overgebracht naar de begroting van OCW. De drie ICES-projecten kennisinfrastructuur maken deel uit van de artikelen 02.35.00, 02.52.03 en 03.40.00 en zijn binnen die artikelen volledig technologierelevant. Ministerie van Economische Zaken art.
0113 0114 0161 0202
0203 0204 0205 0206 0207 0208 0209 0212
sub omschrijving
010 210 600 710 720 730 740 750 760 770 780 010 020 010 020 030 420 div
110
Int.Org.Intell.Eigendom Adviezen Verstr. door EOB Materieel Octrooiraad Stim. Strat. Samenwerking PBTS IOP Maritiem gericht onderzoek via Senter Flankerend Beleid Infralijn & Bel.Onderz. TWA KMO Informatietechnologie BTIP/EUREKA Micro–Electronica Stim. O&O Collectiviteiten Overheidsaanschaffingen Bijdr. Netw Innovatiecentra ind.ontw.TNO Doelfin. Hfdst VIII overige inst. (oa.NEHEM, CMO, MARIN) Int.Ruimtevaart.Prog.(kas) Overige NIVR aktiviteiten Ontwikkelingskredieten Technol. Infrastructuur
1995
2,7 9,0 11,6 28,2 98,5 21,4 32,0 12,0 1,0 6,0 51,0 30,3 110,0 5,0 17,3 45,4 53,9 29,0 129,7 5,0 132,5 40,2
1996
% techn. relevant
2,8 8,9 6,5 89,5 19,8 4,9 36,6 9,7 1,0
23,5 107,0 20,0 43,1 52,2 21,4 140,0 5,0 132,0 38,5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
62
Ministerie van Economische Zaken art.
0213 0303 0501 0508 0 901 0 902 0 903
sub omschrijving
140
Proj. gefin. uit FES (NOBIS, HPCN; kas) Gelden Prioriteitencluster III Versterken Economische Structuur Branche Centra Technologie Techno–Starters Energiebesparingstechnologie Duurzame energie Energievoorzieningsonderzoek
1995
14,2 15,6 4,1 169,6 88,2 45,8
1996
16,8 75,0 17,6 3,0 15,0 167,2 50,7 115,1
% techn. relevant
80 90
De budgetten voor de PBTS en IT-regeling voor 1995 wijken af van eerdere ramingen in verband met de afwikkeling van de tenders 1994. (Zie ook Kamerstukken 1994/95, 23 900-XIII, nr. 2, blz 76). De IT-regeling maakt onderdeel uit van de nationale technologieprogramma’s. De verdeling van de budgetten voor de instrumenten van deze programma’s vindt plaats aan de hand van ervaringen van het voorgaande jaar. Eind 1995 zal bezien worden hoeveel voor de IT-regeling wordt uitgetrokken. De middelen zijn vooralsnog opgenomen in de raming voor de PBTS. De kosten van de door het agentschap Senter uitgevoerde regelingen zijn afzonderlijk zichtbaar gemaakt op een apart begrotingsartikel (01.55). Aangezien het hierbij niet om beleidsuitgaven maar om apparaatsuitgaven gaat is dit artikel niet in de bovenstaande tabel opgenomen. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij art. sub
omschrijving
Verplichtingen: 12.02.01 Bedrijfsstructuurverbetering 12.02.04 Innovatiestimulering 16.02 TNO–doelsubsidie 16.02.01 Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) 16.02.03 Overige subsidies en uitgaven 16.03 Praktijkond. plantaardig en dierlijk 16.0.2/ Grond en gebouwen onderzoek 16.03 16.04.03 Dienst Landbouwvoorlichting (technischeconomische voorlichting) Ontvangsten 16.02 Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) 16.02.03 Overige subsidies en uitgaven
1995
1996
64,3 3,2 5,2 243,2 18,0 49,5 59,1
49,4 3,2 OCW 244,5 37,2 38,6 55,6
47,6
39,9
27,5 6,6
33,5 7,8
% techn. relevant
54
Cijfers zijn grotendeels conform opgave van LNV. De bedragen zijn op verplichtingenbasis en betreffen de volledige (sub)artikel bedragen. Conform besluitvorming in MR (kabinetsstandpunt over Strategienota van TNO) wordt m.i.v. 1996 de doelfinanciering TNO van de begroting van LNV overgebracht naar de begroting van OCW. Het ICES-project Agro-ketenkennis is opgenomen onder artikel 16.02.03. Op verzoek van LNV zijn voor de Fes-gelden die hiervoor beschikbaar komen volledigheidshalve ook de inkomsten vermeld. Medio 1995 is het «Kennisbeleidsplan 1996–1998» vastgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen van het LNV Kennisbeleid aangegeven op basis waarvan jaarlijks uitvoeringsplannen gemaakt zullen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
63
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid art. sub
omschrijving
1995
1996
% techn. relevant
11.05
Onderzoek
29,5
19,2
9
De reorganisatie binnen het Ministerie van SZW heeft consequenties gehad voor de begrotingsindeling. Omdat m.i.v. 1996 de doelsubsidie aan TNO wordt overgebracht naar de begroting van OCW, heeft het technologierelevante onderdeel van het nieuwe artikel 11.05 alleen nog betrekking op de uitgaven aan de kernfysische dienst (het oude artikel 01.12). Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport art. sub
omschrijving
1995
24.01.02 10.05.01 25.01 01 25.02.02 25.02.04 27.01.04
Welzijnsbeleid TNO Ouderenbeleid (gerontologie) NKI (Nederl. Kanker Instit.) Thuiszorgtechnologie RIVM
43,2 16,6 18,5 20,5 43,7 15,0
1996
37,6 OCW 14,5 19,5 53,9 12,4
% techn. relevant 4 5 89 3
Door wijziging van de begrotingsindeling (en interne herschikkingen) zijn de artikelnummers gewijzigd ten opzichte van het overzicht van vorig jaar. Zoals in de begroting 1995 is aangegeven is het oude budget van 10.05.03 vervallen. De doelsubsidie voor TNO is m.i.v. 1996 overgeheveld naar de begroting van OCW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
64
BIJLAGE 13
RAPPORTAGE WET MELDING BUITENLANDSE BOYCOTMAATREGELEN 1991 I. Inleiding Bij de Wet van 8 november 1993, houdende verlenging van de werkingsduur van de Wet melding buitenlandse boycotmaatregelen 1991 werd de betrokken wet, die met ingang van 1 januari 1994 zou vervallen, verlengd tot 1 januari 1997. De doelstelling van de wet is in de loop van de jaren hetzelfde gebleven, namelijk het inventariseren van de gevolgen van de buitenlandse boycotmaatregelen, en met name de Arabische boycot, voor de Nederlandse economie en samenleving. Nadrukkelijk is het nooit de intentie van de wetgever geweest om het naleven van buitenlandse boycotmaatregelen strafbaar te stellen. De meldingsplichtige hoeft derhalve niet aan te geven of een boycotmaatregel werd nageleefd, doch uitsluitend of de naleving van een dergelijke maatregel werd gevraagd. Niet onder de meldingsplicht vallen boycotmaatregelen waaraan Nederland zelf deelneemt. Momenteel neemt Nederland deel aan exportcontrole-bepalingen van de non-proliferatie regimes, de embargos tegen Irak, Libie¨, Servie¨ en Montenegro alsmede aan een aantal andere VN- en EU-embargo’s. II. Verslagperiode en werkwijze In de laatste eindevaluatie werd een cijfermatig overzicht gegeven over het tijdvak van 1 juli 1990 tot 1 januari 1993. In deze rapportage wordt verslag gedaan over de periode van 1 januari 1993 tot 1 juli 1995. Het cijfermatig overzicht is opgenomen in bijlage 1 en 2 bij deze rapportage. De meldingsplicht bleef in deze periode inhoudelijk hetzelfde als in de vorige meldingsperiode. III. Overzicht boycots
A. Arabische boycot Uit de cijfers met betrekking tot de Arabische boycot blijkt dat het aantal aanmeldingen per jaar met zo’n 50% daalt. Geconcludeerd kan worden dat het effect van deze boycot op Nederlandse bedrijven die zaken doen met Israe¨l niet alleen beperkt is, maar ook steeds kleiner wordt. Het beleid van Nederland is erop gericht om in EG-verband te ijveren voor gezamenlijke en totale afschaffing van buitenlandse boycotten. In november 1993 nam het Europees Parlement twee resoluties aan waarin zij er bij de Arabische landen op aandringt de boycot af te schaffen. Ondanks de vorderingen bij het Midden-Oosten vredesproces heeft de Arabische Liga de boycot van Israe¨l nog niet afgeschaft. Wel verliest in de praktijk de boycot aan kracht. De leden van de Gulf Cooperation Council hebben in 1994 besloten de secundaire en tertiaire (d.w.z. boycot van bedrijven uit derde landen die direct resp. indirect zaken doen met Israe¨l) boycot buiten toepassing te laten. De primaire boycot (verbod voor Arabische bedrijven op rechtstreeks zaken doen met Israe¨l) blijft nog van kracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
65
De recente (30 oktober/1 november 1994) conferentie in Casablanca, waar vertegenwoordigers van de Israe¨lische overheid en bedrijfsleven rechtstreekse contacten hadden met hun ’counterparts’ uit Arabische landen, kan echter als een belangrijke stap op weg naar bee¨indiging van de primaire boycot worden gezien. De vervolgconferentie te Amman, voorzien voor 30 oktober/1 november 1995, zal naar verwachting bijdragen tot verdere erodering van de Arabische boycot van Israe¨l. Jordanie¨ nam, in het vredesverdrag met Israe¨l van 26 oktober 1994, op zich geen boycotmaatregelen tegen Israe¨l te treffen.
Arabische boycot en Nederlandse wetgeving In 1993 werd de bestaande Nederlandse Wet melding buitenlandse boycotmaatregelen 1991 met een periode van 3 jaar verlengd. Nederland zag en ziet geen aanleiding tot het treffen van unilaterale maatregelen tegen de boycot om de volgende redenen: • door voortgang in het Midden-Oosten vredesproces te bevorderen wordt bee¨indiging van de boycot als zodanig nagestreefd; • het is gewenst oneigenlijke concurrentienadelen voor het Nederlands bedrijfsleven te voorkomen; • de Arabische boycot heeft geringe invloed op de Nederlandse economie en samenleving.
B. Overige sanctiemaatregelen Met betrekking tot de overige internationale boycotmaatregelen is het aantal meldingen bijna tot nul gereduceerd. Na afschaffing van de sancties die in internationaal verband van toepassing waren op Zuid Afrika, zijn namelijk ook de meeste unilaterale boycotmaatregelen op Zuid Afrika opgeheven. Daarnaast worden sinds 1993 steeds minder meldingen ontvangen met betrekking tot boycotmaatregelen die de VS ten opzichte van derde landen hanteert. Oorzaak ligt onder meer in het gegeven dat de VS sinds 1993 geen uitgebreide exportbeperkende maatregelen meer op het oostblok heeft. Recentelijk heeft de VS evenwel tegen Iran een unilaterale boycot ingesteld, waarvan het onzeker is of het effecten op het Nederlandse bedrijfsleven zal hebben. Voorts is, sinds de laatste rapportage aan de Kamer, het aantal boycotmaatregelen waaraan Nederland deelneemt toegenomen. Het betreft hier VN-maatregelen waarop de VS al in eerder stadium unilaterale boycotmaatregelen toepaste (bijv. Libie¨ en Haı¨ti). Aangezien boycotmaatregelen waaraan Nederland zelf deelneemt niet onder de meldingsplicht vallen, heeft dit een verdere daling van meldingen tot gevolg gehad. IV. Evaluatie De Wet melding buitenlandse boycotmaatregelen heeft in de loop der jaren zijn nut bewezen, daar een duidelijk inzicht is verkregen in de effecten en de werking van de verschillende boycotmaatregelen ten opzichte van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse maatschappij. V. Beleidsvoornemens en conclusies Uit deze rapportage zijn verschillende conclusies af te leiden waaraan een aantal beleidsvoornemens worden verbonden. 1. De vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten hebben nog niet geleid tot afschaffing van de boycot van Israe¨l. Wel wordt gesignaleerd dat de boycot in praktijk aan kracht verliest. De verwachting bestaat dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
66
deze ontwikkeling zich zal voortzetten. De regering zal inspanningen in EU-verband voor het bee¨indigen van deze boycot voortzetten. 2. De regering ziet geen aanleiding tot het treffen van unilaterale maatregelen, zoals het verbieden van meewerken aan (bepaalde onderdelen van) buitenlandse boycotmaatregelen. Achtergrond hiervoor is dat: • in deze meldingsperiode wederom is gebleken dat bestaande buitenlandse boycotmaatregelen als zodanig in het algemeen niet een substantie¨le invloed hebben op de Nederlandse economie en samenleving. Het is onzeker of de unilaterale boycot van de VS op Iran enige invloed op het Nederlandse bedrijfsleven zal hebben. De rapportage laat zien dat, zo er een invloed aan te tonen is, deze steeds verder afneemt: de aanmeldingen m.b.t. de Arabische boycot dalen vanaf 1993 met een percentage van 50% per jaar en de aanmeldingen bij de overige boycotmaatregelen zijn bijna tot nul gereduceerd; • in de afgelopen meldingsperiode in communautair verband geijverd is voor afschaffing van de Arabische boycot; • unilaterale maatregelen een nadelig effect hebben op de Nederlandse concurrentiepositie ten opzicht van andere landen die geen strengere maatregelen zullen treffen; • unilaterale maatregelen een negatieve uitstraling kunnen hebben op het vredesproces in het Midden-Oosten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
67
Periode 1-1-1993 tot en met 31-12-1993 Overzicht boycots meldingen Internationale boycot van Israe¨l Internationale boycot van Zuid-Afrika V.S. maatregelen ten aanzien van Oostblok e.a.
3 031 88 –
totaal
3 119
Periode 1-1-1994 tot en met 31-12-1994 Overzicht boycots meldingen Internationale boycot van Israe¨l Internationale boycot van Zuid-Afrika V.S. maatregelen ten aanzien van Oostblok e.a.
1 766 32 –
totaal
1 798
Periode 1-1-1995 tot en met 1-6-1995 Overzicht boycots meldingen Internationale boycot van Israe¨l Internationale boycot van Zuid-Afrika V.S. maatregelen ten aanzien van Oostblok e.a.
432 2 –
totaal
434
geboycot land: Israe¨l – 1993 Boycottend land
maatregelen
Algerije Bahrein Bangladesh Irak Iran Jemen Jordanie¨ Koeweit Korea Libanon Libie¨ Marokko Mauretanie¨ Oman Pakistan Quatar Saoedie-Arabie¨ Syrie¨ Tunesie¨ Verenigde Arabische Emiraten totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
2 77 5 8 15 110 249 388 1 20 373 10 2 130 43 450 494 148 4 502 3 031
68
geboycot land: Israe¨l – 1994 Boycottend land
maatregelen
Algerije Bahrein Egypte Irak Iran Jemen Jordanie¨ Koeweit Libanon Libie¨ Oman Quatar Saoedie-Arabie¨ Syrie¨ Tunesie¨ Verenigde Arabische Emiraten
2 55 3 16 16 40 110 246 66 206 143 165 319 138 2 244
totaal
1 766
geboycot land: Israe¨l (tot 1-6-1995) Boycottend land
maatregelen
Bahrein Iran Jemen Jordanie¨ Koeweit Libanon Libie¨ Marrokko Oman Quatar Saoedie-Arabie¨ Syrie¨ Verenigde Arabische Emiraten
1 2 1 105 16 72 46 3 16 10 36 98 26
totaal
432
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
69
BIJLAGE 14
LIJST VAN AFKORTINGEN AER AIO AMF AMP AMvB ANVV ANWB Arbo-wet AWT BBH BBP BIE BMKB BNP BOA BOB BOM BRT BRTN BSE BSET BTIP BTOC CBA CBIN CBO CBS CDIU CMO CODEMA COVA CPB DMM DSM EBN ECD ECN EET EFRO EG EIM EMOE EMU EOB ESA ESB EU EVD EWAB EZ FES
Algemene Energieraad Assistent in opleiding Algemeen Mijnwerkersfonds (van de Steenkolenmijnen in Limburg) Adviesraad Militaire Produktie Algemene Maatregel van Bestuur Algemene Nederlandse Vereniging van VVV’s Algemene Nederlandse Wielrijdersbond Arbeidsomstandighedenwet Algemene wetenschaps- en technologieraad Bedrijfsbee¨indigingshulp Bruto Binnenlands Produkt Bureau voor Industrie¨le Eigendom (regeling) Borgstelling MKB-Kredieten Bruto Nationaal Produkt Beleidsonderbouwende Activiteiten Bedrijfsomgevingsbeleid Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij Bijzondere Regionale Toeslag Beleidsvisie Recreatie toerisme Nederland Besluit Subsidies Exportfinanciering Besluit Subsidies Energiebesparingstechnieken Bedrijfsgerichte technologiestimulering van Internationale Programma’s Subsidieregeling bedrijfsgericht technologisch onderzoek Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland Collectieve Bedrijfsontwikkeling Centraal Bureau voor de Statistiek Centrale Dienst voor In- en Uitvoer Stichting Coo¨rdinatie Maritiem Onderzoek (Interdepartementale) Commissie Ontwikkeling Defensie Materieel Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten Centraal Planbureau Domaniale Mijn Maatschappij De Staats Mijnen Energiebeheer Nederland B.V. Economische Controledienst Energieonderzoek Centrum Nederland Economie, ecologie & technologie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Europese Gemeenschap Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Evaluatie en beleidsondersteuning Midden- en OostEuropa Economische en Monetaire Unie Europees Octrooibureau European Space Agency / Europese Samenwerkings Activiteiten Economisch-Statistische Berichten Europese Unie Economische Voorlichtingsdienst Energiewinning uit afval en biomassa Ministerie van Economische Zaken Fonds Economische Structuurversterking
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
70
fte’s GBA GEO GEPCI GKN HBO HFR HPCN HSL IBRD IBTA-OE ICES IEA IFC IMK IMKN IOAZ IOKV IOP IPO IPR IRI IRP ISP IT JESSI KIM KMO KNOV KV-STEG KWW LCD LIOF MIA MAP MARIN MDW MILLIEV MJA MKB M&O MPO MW NBBI NBT NCG NCOV NCW NDL NEA NEHEM
full time equivalents Gemeentelijke basisadministratie Grote Effiency Operatie Groupement Europeen pour la Promotion du Commerce International Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland Hoger Beroepsonderwijs Hoge Flux Reactor High Performance Computing and Networking Hoge snelheidslijn International Bank for Reconstruction and Development Investeringsbevordering Technische Assistentie Middenen Oost-Europa Interdepartementale Commissie inzake het Economische Structuurbeleid Internationaal Energie Agentschap International Finance Corporation Stichting Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Stichting Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Nederland Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen Industrie¨le Ontwikkelingsprogramma Kolen Vergassing Innovatiegericht Onderzoeksprogramma Interprovinciaal Overleg Investeringspremieregeling Regionale Projecten Interfacultair Reactor Instituut Subsidieregeling Regionale Investeringsprojecten Intergraal Structuurplan Noorden des Lands Informatie-technologie Joint European Submicron Silicon Initiative regeling Kennisdragers in het Midden- en Kleinbedrijf Kleine en Middelgrote Ondernemingen Koninklijk Nederlands Ondernemersverbond Kolenvergassing Stoom- en Gasturbine Krekel van der Woerd Wouterse BV Liquid Crystal Display N.V. Industriebank LIOF (voorheen: Limburgse industriebank voor ontwikkeling en financiering) Multilateraal Akkoord Investeringen Meerjarenafspraken Maritiem Research Instituut Nederland Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit Programma Milieu en Economische Verzelfstandiging Meerjarenafspraken Midden- en kleinbedrijf Misbruik en oneigenlijk gebruik Milieugerichte Produkt Ontwikkeling Megawatt Nederlands Bureau voor Bibliotheekwezen en Informatievoorziening Nederlands Bureau voor Toerisme Nederlands congres gebouw Nederlands Christelijk Ondernemers Verbond Nederlands Christelijk Werkgeversverbond stichting Nederland distributieland Nederlands centrum voor onderzoek, advisering en onderwijs op het gebied van verkeer en vervoer Nederlandse Herstructureringsmaatschappij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
71
NIB NIPG NIVR
Nationale Investeringsbank Nationaal Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart NLR Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NMCP/EE Netherlands Management Consultancy Programme/ Eastern Europe NMi Nederlands Meetinstrument N.V. NMP Nationaal Milieubeleidsplan NNI Nederlands Normalisatie-Instituut NOVEM Nederlandse Ontwikkelingsmaatschappij voor Energie en Milieu NPM Nederlandse Pijpledingmaagschappij OC&W Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen OESO(OECD) Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OIO Onderzoeker in opleiding OPEC Organization of Petroleum Exporting Countries ORET Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties PBTS Programmatische Bedrijfsgerichte Technologie Stimulering PESP Programma Economische Samenwerkings-Projecten PINC Onderzoeksprogramma Nucleaire Competentie PKB Planologische Kernbeslissing PMC’s Produkt/Marktcombinaties PMMS Project Mainport en Milieu Schiphol PPM Particuliere participatiemaatschappijen PSB Programma voor starters op buitenlandse markten PSO Programma Samenwerking Oost-Europa PSOL Premieregeling stimulering ontwikkeling Lelystad PTN Polymeer Technologie Nederland PUM Programma Uitzending Managers RBMKB Regeling Borgstelling MKB-Kredieten RCC voorheen: Rijkscomputer Centrum RDBMS Relationeel Database Management Systeem REA (StiREA) Raad voor Economische Aangelegenheden R&D Research and Development RGD Rijks Geologische Dienst; Rijks Gebouwen Dienst RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RO Ruimtelijke ordening ROM Regionale Ontwikkelingsmaatschappij RPD Rijks Planologische Dienst SBU Stichting tot Bevordering van de Uitvoer SCME Stichting Centra voor Micro Elektronica SENTER agentschap voor technologie, energie en milieu SEO Stichting voor Economisch Onderzoek Sep N.V. Samenwerkende Electriciteitsproduktiebedrijven SodM Staatstoezicht op de Mijnen TIEB (Besluit) tenders industrie¨le energie besparing TNO Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TOK Technisch OntwikkelingsKrediet TRHIO Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen OostEuropa TRIP’s Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights T&U Toeleveren en Uitbesteden TWA Technisch Wetenschappelijk Attache´ systeem UCN Ultra-Centrifuge Nederland N.V. UNCTAD United Nations Conference on Trade and Development Uneto Unie voor elektrotechnische ondernemers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
72
VAMIL VNI VNO-NCW VROM VS VTP VVV V&W WBSO WIR WKK WML WTO
Regeling Vervroegde Afschrijving Milieu-Investeringen Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven Verbond van Nederlands Ondernemingen/Nederlands Christelijk Werkgeversverbond Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Verenigde Staten van Amerika Vliegtuig Technologie Programma Vereniging voor Vreemdelingen Verkeer Ministerie van Verkeer en Waterstaat Wet Bevordering Speur en Ontwikkeling Wet Investeringsrekening Warmte/kracht-koppeling Wet op het Minimumloon World Trade Organization
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XIII, nr. 3
73