Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
30 000
Kerncentrale Borssele
Nr. 19
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 2 maart 2006 De commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar aanleiding van de brief d.d. 10 januari 2006 inzake de besluitvorming inzake de bedrijfsduur van de kerncentrale (Kamerstuk 30 000, nr. 18). De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 maart 2006. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Hofstra De adjunct-griffier van de commissie, Van Halen
1
Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD) en Lenards (VVD). Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé HammingBluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Kos¸er Kaya (D66), Vacature (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD) en Van der Sande (VVD).
KST95509 0506tkkst30000-19 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
1
1 Klopt het dat op dit moment geen enkele PWR (drukwaterreactoren) van Europese makelij die voor 1975 in gebruik is genomen een geplande levensduur van langer dan 40 jaar heeft? In de meeste gevallen ja. Destijds (in de jaren zeventig) werd bij het ontwerp uitgegaan van een standaard bedrijfsperiode van 40 jaar, maar er is een enkele uitzondering. Zo werd in 2004 voor unit 2 van de Beznau kerncentrale in Zwitserland (1971), na goedkeuring via een referendum, geen expliciete beperking meer aan de bedrijfsduur gesteld. Tot op dat moment werd die elke 10 jaar verlengd. Voorzetting van de bedrijfsduur is nu onbeperkt toegestaan, mits dit veiligheidstechnisch verantwoord is. Voor unit 1 van deze centrale (1969) gold deze onbeperkte bedrijfsduur reeds vanaf het begin. 2 Kunt u aangeven welke nog in werking zijnde kerncentrales in de wereld qua leeftijd en type vergelijkbaar zijn met de kerncentrale Borssele? Kunt u voor elk van deze kerncentrales de staat van de centrale en de verwachte leeftijdsduur aangeven? In navolgende tabel staat de opsomming van deze centrales met hun verwachte bedrijfsduur. Over de veiligheidstechnische staat waarin deze centrales verkeren, kan ik geen nadere uitspraken doen omdat de juiste gegevens mij daarvoor ontbreken en het ook niet op mijn weg ligt om daar uitspraken over te doen. Kerncentrales die qua type (PWR) en leeftijd vergelijkbaar zijn met de kerncentrale Borssele: Land
Centrale
Kritisch
In bedrijf
Bedrijfsduur (standaard 40 jaar/ verlenging in vergunning)
Nederland Duitsland Japan Japan Spanje VS VS VS VS VS VS VS VS VS VS VS VS VS VS Zwitserland Zwitserland
Borssele Obrigheim Mihama-1 Mihama-2 Jose Cabrera-1 (Zorita) Fort Calhoun-1 H.B. Robinson-2 Indian Point-2 Oconee-1 Oconee-2 Palisades Point Beach-1 Point Beach-2 Prairie Island-1 R.E. Ginna Surry-1 Surry 2 Turkey Point-3 Turkey Point-4 Beznau-1 Beznau-2
1973 1968 1970 1972 1968 1973 1970 1973 1973 1973 1971 1970 1972 1973 1969 1972 1973 1972 1973 1969 1971
1973 1969 1970 1972 1969 1974 1971 1974 1973 1974 1971 1970 1972 1973 1970 1972 1973 1972 1973 1969 1972
2013/geen maximum gesteld. 2008/sluiting in 2005 (Ausstieg) 2010/ 2012/ 2008/2006 2013/2033 (in 2003) 2010/2030 (in 2004) 2013/ 2013/2033 (in 2000) 2013/2033 (in 2000) 2011/2031 (is aangevraagd) 2010/2030 (is aangevraagd) 2012/2032 (is aangevraagd) 2013/2033 (wordt aangevraagd) 2009/2029 (in 2004) 2012/2032 (in 2003) 2013/2033 (in 2003) 2012/2032 (in 2002) 2013/2033 (in 2002) 2009/Geen maximum bedrijfsduur 2012/Geen maximum bedrijfsduur
3 Is het juist dat op de gehele wereld slechts 6 centrales met een startdatum ouder dan Borssele een langere vergunde levensduur dan 50 jaar hebben gekregen en dat bij al deze centrales vervanging van (een deel van) het reactorvat heeft plaatsgevonden? Klopt het dat dit bij Borssele niet wordt gepland en acht u dit verantwoord? Op dit moment zijn er 19 in bedrijf zijnde centrales van het type PWR, zoals de kerncentrale Borssele, die in het zelfde jaar als de kerncentrale Borssele of eerder in bedrijf zijn gesteld (zie voorafgaande tabel). Van deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
2
19 centrales zijn er 9 (alle in de VS) waarvan de maximale bedrijfsduur in de vergunning is verlengd tot 60 jaar. Volgens mijn informatie is bij geen van deze kerncentrales het reactorvat vervangen. Wel zijn mogelijk kleine aanpassingen aangebracht aan bijvoorbeeld aansluitingen of doorvoeren. Daarnaast zijn er van deze 19 centrales 4 in de VS waarvoor verlenging van de vergunde maximale bedrijfsduur tot 60 jaar is of wordt aangevraagd. Van de overige 6 centrales zijn er twee (Beznau, Zwitserland) waarvoor geen maximale bedrijfsduur is aangegeven. Voortzetting van de bedrijfsduur van deze centrales geschiedt op basis van de uitkomst van frequent uitgevoerde veiligheidsbeoordelingen. De centrale Zorita, in Spanje, zal dit jaar worden gesloten. De bedrijfsduur van de overige drie centrales is minder dan 40 jaar. Gezien de huidige conditie van het reactorvat van de kerncentrale Borssele, zie ook het antwoord op vraag 87, is het veiligheidstechnisch verantwoord in bedrijf te blijven. Een uitgebreid testprogramma als onderdeel van het verouderingsbeheer (zie hoofdstuk 6.3 van het ECN-NRG rapport), en periodieke controle door de Kernfysische Dienst zorgt ervoor dat conditie van het reactorvat wordt bewaakt. Mocht deze conditie in de komende jaren toch zodanig veranderen dat voortzetting van de bedrijfsvoering veiligheidstechnisch niet meer verantwoord is, dan zou theoretisch gesproken aan vatvervanging gedacht kunnen worden, maar dit lijkt geen realistische optie (zie ook het antwoord op vraag 16). 4 Is het juist dat Borssele haar plutonium heeft overgedragen aan Cogéma en dat er nog geen eindgebruiker is gevonden? Zo ja, hoe is dat te rijmen met eerdere verklaringen dat het plutonium «aan derden» is overgedragen voor eindgebruik? Over de bestemming van het bij de opwerking afgescheiden plutonium heb ik eerder in (de bijlagen bij) mijn brieven van 29 april 20051 en 9 augustus 20052 mededelingen gedaan. Ik heb daarbij aangegeven dat, in een vertrouwelijk overleg, EPZ aan de hand van de contracten tussen EPZ en Cogéma heeft laten zien dat al haar plutonium is overgedragen of op termijn zal worden overgedragen aan derden voor hergebruik. Dit geldt ook voor het plutonium dat nog geproduceerd zal gaan worden. Het doel waarvoor het opgewerkte plutonium ingezet zal worden, is hergebruik als MOX-brandstof in andere kerncentrales. De overdracht vanuit EPZ hoeft niet onmiddellijk aan een eindgebruiker plaats te vinden. 5 Kunt u een nauwkeuriger schatting geven van de hoogte van de schadevergoeding dan de enkele honderden miljoenen euro tot ruim 1 miljard euro, die u tot nu toe steeds noemt?
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 5. Tweede Kamer Vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 15.
2
De hoogte van het waardeverlies van de kerncentrale Borssele, waarmee rekening dient te worden gehouden bij een eventuele schadeclaim bij gedwongen sluiting per ultimo 2013, wordt bepaald door een aantal factoren die (zoals ik in mijn brief van 29 april 20051 ook heb opgemerkt) niet of moeilijk te kwantificeren zijn. De waarde van de kerncentrale Borssele wordt in hoofdzaak bepaald door de te verwachten opbrengsten minus de te verwachten kosten. De bandbreedte van de waarde van de kerncentrale Borssele na 2013 wordt enerzijds beperkt door de combinatie van hoge opbrengsten en lage kosten, en anderzijds door de combinatie lage opbrengsten en hoge kosten. De daarbij berekende waarden zijn € 1300 miljoen en € 260 miljoen (prijspeil 2013). Gezien de onzekerheden in de aannames en in de gebruikte scenario’s is niet te verwachten dat nader onderzoek zal leiden tot een grotere nauwkeurigheid in de bepaling
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
3
van het waardeverlies en evenmin tot een wezenlijke verandering van de uitkomsten. 6 Waarom hebt u ervoor gekozen tijdens het onderhandelingstraject met EPZ, Delta en Essent te spreken van een schadevergoeding van enkele honderden miljoenen tot een miljard euro? Is het juist dat u daarmee uw onderhandelingspositie met betrekking tot de sluiting als het ware weggegeven heeft? Zoals is gebleken op basis van een juridische analyse van de positie van de Staat en van de beschikbare juridische middelen om tot sluiting te komen, is een schadevergoeding bij gedwongen sluiting per ultimo 2013 waarschijnlijk onontkoombaar (zie ook mijn brief van 21 februari 20051). De bandbreedte waarbinnen de te betalen schadevergoeding zal vallen, kan op dit moment niet nader bepaald worden dan op basis van scenario’s en aannames waaruit de door mij genoemde brede marge volgt. In mijn brief van 29 april 20052 heb ik beschreven hoe de schatting tot stand is gekomen. Zowel de juridische constatering dat schadevergoeding (waarschijnlijk) onontkoombaar is, als de genoemde marge waarbinnen deze zal vallen, waren niet nieuw, zeker niet voor EPZ, Delta en Essent die reeds eerder hierop gewezen hadden. Het negeren van mijn kant van deze bevindingen en van de consequenties daarvan, zou onverstandig zijn geweest. 7 Wat betekent het juridisch dat er principeafspraken zijn gemaakt? In hoeverre kan hiervan in het definitieve convenant worden afgeweken? De principeafspraken (ontwerp-convenant) drukken de intentie van partijen uit om een convenant met deze inhoud overeen te komen. Het ontwerp-convenant is voor partijen nog niet juridisch bindend. Dit is eerst het geval wanneer het is ondertekend. Het ontwerp-convenant is ter instemming aan u voorgelegd. Na uw instemming zullen partijen het convenant ondertekenen. Afwijking van de tekst van het ontwerpconvenant is alleen mogelijk als alle partijen het met die afwijkingen eens zijn. 8 Waarom is gekozen voor een geldigheidsduur van vergunningen voor nieuwe kerncentrales van veertig jaar, en niet korter of langer? Gelet op de aard van de kernreactoren en de technologische ontwikkelingen die op dit gebied plaatsvinden, bestaat de behoefte om na afloop van de initiële ontwerplevensduur, hetgeen voor de meeste reactoren (nog) neerkomt op 40 jaar, opnieuw een rechtvaardigingstoets voor een eventueel voortgezet gebruik uit te voeren. Het systeem van een nieuwe beoordeling nadat een kerncentrale veertig jaar operationeel is geweest, wordt bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten toegepast. Dit sluit overigens niet uit dat de inrichting voor een langere periode dan veertig jaar kan worden gebruikt, maar dan zal eerst weer een nieuwe beoordeling moeten plaatsvinden of voortzetting voor langere tijd gerechtvaardigd is en veilig kan worden gerealiseerd. 9 Welke objectieve criteria liggen ten grondslag aan het sluitingsjaar 2033? 1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 1. Tweede Kamer Vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 15.
2
In de onderhandelingen over het convenant met EPZ, Delta en Essent is als onderdeel van het totale pakket deze sluitingsdatum overeengekomen. Deze datum is niet onlogisch gezien de bedrijfsduurverlengingen tot 60
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
4
jaar die ook in andere landen (met name in de VS) nu worden toegestaan. Een belangrijk element daarbij was dat uit veiligheidsevaluaties is gebleken dat het aannemelijk is dat de belangrijkste grote reactorcomponenten van de kerncentrale Borssele tot die tijd veilig zullen kunnen blijven functioneren. Dit wordt verder via de veiligheidsevaluaties elke 10 jaar opnieuw getoetst door de Kernfysische Dienst. 10 Is op een of andere wijze een simulatie uitgevoerd van hoe de bedrijven in het convenant gaan handelen, zodat de overheid niet wordt overvallen door onverwachtse ongewenste effecten (bijvoorbeeld zoals bij de CO2-emissiehandel het Rijk werd overvallen door het feit dat de gratis weggegeven emissierechten voor de energiebedrijven een waarde vertegenwoordigen die ze vervolgens doorberekenen aan klanten)? Zo neen, bent u bereid deze simulatie alsnog uit te laten voeren door deskundigen? Er is geen simulatie uitgevoerd. Wel zijn met de bedrijven afspraken gemaakt over het traject naar besluitvorming over hun projecten. Na een inventarisatie zullen uiterlijk ultimo 2008 projecten geselecteerd zijn en beoordeeld door een onafhankelijke commissie. Geselecteerde projecten zullen in de periode 2009 – 2011 worden voorbereid en uitgewerkt. De bedrijven zullen zich in de periode 2012 – 2014 tezamen voor een bedrag van € 200 miljoen definitief verbinden aan additionele innovatieve investeringsprojecten, waarbij de innovativiteit gepaard gaat met een technisch en economisch risico dat hoger is dan de eisen die Delta of Essent normaliter aan investeringen van vergelijkbare omvang stellen. In het ontwerp-convenant is vastgelegd dat de bedrijven de vrijheid hebben om de domeinen te kiezen waarin zij uiteindelijk zullen investeren. In de periode tot en met 2008 zullen zij hiertoe opties verkennen. Er worden met het instellen van de commissie voldoende waarborgen ingesteld om de investeringen in de gewenste richting te leiden. Een simulatie acht ik daarom niet nodig. 11 Waarom is bij het vaststellen van de omvang van de extra middelen voor duurzame energie de onderkant van de geschatte hoogte van de schadevergoeding aangehouden? De extra middelen die het Rijk inzet voor duurzame energie worden uit de zogenoemde FES gelden gehaald (in totaal € 2,3 miljard in 2005) die verdeeld zijn over verschillende projecten. Hierover is binnen het kabinet overleg gevoerd waarbij voor het duurzaamheidspakket ook rekening is gehouden met de ordegrootte van de mogelijk omvang van de schadevergoeding. Het vaststellen van het definitief bedrag voor het duurzaamheidspakket is echter het resultaat van het kabinetsoverleg en staat derhalve los van de hoogte van de mogelijke schadevergoeding. Zie ook antwoord op vraag 21. 12 Waarom hebt u bij het vaststellen van de exploitatiekosten van de KCB gekozen voor het business as usual scenario en niet voor een fair play, wat volgens het vervuiler-betaalt-principe en maatschappelijk verantwoord ondernemen een logischere stap zou zijn? De hoogte van de exploitatiekosten voor de kerncentrale Borssele en de daarbij behorende (grote) spreiding is geschat op basis van deskundig advies en relevante onderzoeken. Hierbij geldt de realistische aanname dat het exploitatiescenario niet noemenswaardig verandert. Op dit moment is er geen reden om van een wijziging uit te gaan en iedere invulling van een nieuw scenario zou slechts op speculaties zijn gebaseerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
5
Overigens komen ook in het business as usual scenario de kosten van afval en amovering voor rekening van de exploitant. 13 Kan in meer algemene zin de relatie worden aangegeven tussen de voorgestelde wijziging van de Kernenergiewet en de kerncentrale behalve het voorstel om de sluitingsdatum van 2033 in de Kernenergiewet op te nemen? Behoudens de in artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet1 opgenomen bepalingen omtrent de sluitingsdatum van de kerncentrale Borssele, hebben de overige wijzigingen (beperking geldingsduur vergunningen, beïnvloeden keuze van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het bevoegd gezag) geen directe relatie met de bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale Borssele. Er vloeien wel gevolgen uit voort voor de bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele, voorzover daarbij onderwerpen als opwerking, financiële zekerheidstelling en (wijzigingen van) vergunningen aan de orde zijn, maar deze wijzigingen zijn ingegeven vanuit meer algemene beschouwingen en politieke wensen. 14 Welke wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Wako) verwacht u? Indien bedragen bijgesteld worden, verwacht u dan dat er sprake zal zijn van een groter verzekeringsbedrag of juist kleiner? Welke gevolgen gaat dat hebben voor de verzekering van EPZ en de Staat? Zowel het Verdrag van Parijs als het Verdrag van Brussel, die beide aan de Wako ten grondslag liggen, zijn in 2004 gewijzigd. Hierdoor is aanpassing van de Wako noodzakelijk, welke thans ambtelijk wordt voorbereid door het ministerie van Financiën. De wijzigingen omvatten uitbreidingen van het begrip kernschade, van de aansprakelijkheid bij natuurrampen en van het toepassingsgebied van de Wako. Ook zal het maximumbedrag van de aansprakelijkheid worden verhoogd van € 340,3 miljoen tot € 700 miljoen. Dit nieuwe, hogere aansprakelijkheidbedrag van € 700 miljoen dat ook voor EPZ zal gaan gelden, zal op de particuliere verzekeringsmarkt worden verzekerd. Over de hoogte van de premie kan nu nog niets worden gezegd. De premie van de zogenoemde Aanvullende Staatspolis, die de risico’s dekt waarvoor de exploitant van de kerncentrale aansprakelijk is, maar waarvoor geen dekking op de particuliere verzekeringsmarkt is te verkrijgen, is gerelateerd aan de door verzekeraars in rekening gebrachte premie. De premie voor de Aanvullende Staatspolis zal derhalve een vergelijkbare stijging ondergaan. 15 Welke afspraken zijn er gemaakt over de wijze waarop bij voortzetting van de bedrijfsvoering van de kerncentrale met het radioactieve afval wordt omgegaan? Blijft EPZ volledig autonoom in de keuze van de wijze van het omgaan met afval? Betekent dit dat het afval tot 2033 opgewerkt zal blijven worden? Kan de voorgestelde wijziging van de Kernenergiewet hierin iets veranderen?
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2005–2006, 30 429, nr. 2, blz. 2.
In het convenant zijn geen afspraken gemaakt over hoe EPZ met het radioactief afval zal omgaan, maar het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet (beperking geldingsduur vergunningen, beïnvloeden keuze van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het bevoegde gezag)5 bevat wel nieuwe bepalingen dienaangaande, die ook op EPZ van toepassing zullen zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
6
In artikel I, onderdeel E, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet is een wijziging opgenomen die tezamen met het eveneens nog aan te passen Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, een vergunningsplicht invoert voor het zich ontdoen van splijtstoffen met het doel deze te laten opwerken. Bovendien wordt de duur van een dergelijke vergunning beperkt tot een periode van maximaal 10 jaar (artikel I, onderdeel F, van het wetsvoorstel). In concreto betekent dit dat EPZ vanaf het moment dat de wetswijziging in werking treedt, een dergelijke vergunning zal moeten aanvragen indien gebruikte splijtstof voor opwerking naar het buitenland zal worden overgebracht. Het bevoegd gezag zal dan beoordelen of die vergunning verstrekt kan worden. Het beoordelingskader daarbij wordt gegeven door de in artikel 15b van de Kernenergiewet opgesomde belangen die in het algemeen bij de toetsing van vergunningsaanvragen een rol spelen, aangevuld met het criterium dat in voornoemd wetsvoorstel in artikel I, onderdeel E is gegeven. Dat laatste criterium houdt in dat de vergunning kan worden geweigerd indien het opwerken van splijtstoffen naar het oordeel van de Minister van VROM niet in het algemeen belang is. 16 Als zou blijken dat het reactorvat vervangen moet worden om voortzetting van de bedrijfsduur tot 2033 te garanderen, is dit dan mogelijk op basis van de huidige vergunning of gaat dan het regime van de nieuwe Kernenergiewet gelden? Of moet het vervangen van het reactorvat binnen de huidige centrale als een onrealistische optie worden gezien? In de eerste plaats merk ik op dat het vervangen van het reactorvat inderdaad als een onrealistische optie gezien moet worden. In het algemeen is dit technisch nauwelijks of niet uitvoerbaar en het zou daardoor bovendien zeer kostbaar en daardoor bedrijfseconomisch niet verantwoord zijn. Er hoeft geen nieuwe bedrijfsvergunning («in werking brengen en houden») afgegeven te worden waarvoor de maximale vergunningstermijn van 40 jaar (voor inrichtingen die voor het eerst in werking worden gebracht) opnieuw een aanvang zou nemen. 17 Waarom hebben de verplichtingen voortvloeiend uit het OSPAR verdrag geen effect op de overweging de kerncentrale in Borssele open te houden? Kunt u inzicht geven in de extra kosten voor EPZ om aan de (toekomstige) verplichtingen van het OSPAR verdrag te voldoen en welke gevolgen dat zou hebben voor de schadevergoeding? In 1998 is in OSPAR-verband de Strategie voor radioactieve stoffen vastgesteld met als doel om uiteindelijk te komen tot concentraties in het mariene milieu die dicht bij nul liggen voor kunstmatige radioactieve stoffen en dichtbij achtergrondwaarden voor natuurlijke radioactieve stoffen. Dit moet bereikt worden door middel van voortschrijdende en substantiële reducties van lozingen van radioactieve stoffen. Daarbij wordt rekening gehouden met het legitieme gebruik van de zee, technische haalbaarheid en radiologische gevolgen voor mens en andere biota. In de strategie is ook een tijdsbestek opgenomen. In 2020 dienen de lozingen van radioactieve stoffen gereduceerd te zijn tot niveaus waarbij de additionele concentraties in het mariene milieu boven historische niveaus, dicht bij nul zijn. Om de strategie te implementeren is binnen OSPAR afgesproken dat iedere verdragspartij een nationaal plan zou opstellen, waarmee de verdragspartij aangeeft hoe de strategie geëffectueerd wordt. In augustus 2002 heb ik het Nederlandse plan naar het OSPAR-secretariaat verzonden. De conclusies in dit document waren: 1. Sinds 1998 is de hoeveelheid radioactieve stoffen die toegevoegd
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
7
worden aan het mariene milieu vanuit Nederland fors gedaald. De voornaamste oorzaak hiervoor is dat twee fosforzuurproducerende bedrijven in het Rotterdamse havengebied hun bedrijfsactiviteiten beëindigd hebben, welke gepaard gingen met grote lozingen van fosfogips, dat verhoogde concentraties radioactieve stoffen bevatte. In omvang bedroegen deze lozingen een veelvoud van de lozingen van radioactieve stoffen door andere Nederlandse installaties die radioactieve stoffen lozen waaronder de kerncentrale in Borssele. 2. De huidige lozingen van de Nederlandse installaties hebben een triviale en niet-meetbare bijdrage aan de concentraties van radioactieve stoffen in het mariene milieu van OSPAR. 3. De nucleaire installaties in Nederland voldoen aan het ALARA-beginsel (as low as reasonably achievable): het zoveel als redelijkerwijs mogelijk terugdringen van de stralingsbelasting. Hierbij wordt rekening gehouden met sociaal-maatschappelijke aspecten en kosten van maatregelen. Zouden maatregelen om de lozingen terug te dringen hieraan niet voldoen, dan zouden de lozingen van radioactieve stoffen niet vergund mogen worden. Dit geldt ook voor de kerncentrale Borssele. 4. De verwachting is dat op basis van het ALARA-beginsel de lozingen van de kerncentrale Borssele in de periode tot aan 2020 (de reikwijdte van de Strategie) verder teruggedrongen zullen worden. 5. Op basis van het voorgaande is geconcludeerd dat er geen specifiek beleid noodzakelijk is om de OSPAR-strategie voor radioactieve stoffen in Nederland te effectueren. De kosten, die derhalve gepaard gaan met de investeringen die nodig zijn om te kunnen voldoen aan het ALARA-beginsel, zijn in feite de kosten die benodigd zijn om de OSPAR-strategie voor radioactieve stoffen in Nederland te implementeren. Hoeveel deze kosten bedragen is afhankelijk van technologie-ontwikkeling en het rendement daarvan. Deze kosten behoren tot de normale bedrijfsvoering en hebben als zodanig geen bijzondere invloed op een mogelijke schadevergoeding. 18 Is het juist dat opslag van nucleair afval te duur wordt als er geen internationale opslagplaats komt? Zo ja, wat betekent dat voor de hoogte van het eventuele uit te keren bedrag aan schadevergoeding? Vermoedelijk refereert deze vraag aan een berekening getoond tijdens één van de presentaties op het Clingendael International Energy Programme (CIEP) Seminar «Nuclear Energy and EU Energy Policy» dat op 24 januari 2006 plaatsvond. Deze berekening laat zien dat, indien de geschatte kosten van de aanleg van een terugneembare ondergrondse berging worden gedeeld door het totaal aantal gegenereerde kilowattuur aan elektriciteit bij 30 jaar reactorbedrijf van de kerncentrale Borssele, dit zou leiden tot een verhoging van de kostprijs van kernenergie met 1,3 eurocent. Deze berekening gaat er van uit dat de aanleg van een eindberging nog tijdens het bedrijf van de centrale of kort na sluiting wordt gerealiseerd. Tijdens dezelfde voordracht is eveneens aangegeven dat eindbergingskosten kunnen worden gereduceerd via een aantal maatregelen, onder meer door een verhoging van de capaciteit van de berging en gezamenlijk gebruik of door een toename van de productietijd. Nederland heeft om deze reden gekozen voor de tweede optie, namelijk voor een langdurige (> 100 jaar) bovengrondse opslag in een gebouw, voordat een eindberging wordt gerealiseerd. Hiermee wordt een tweeledig doel bereikt: er wordt meer radioactief afval gegenereerd voordat de eindberging gereed is en er vindt verdiscontering van de kosten plaats door de aangroei van een relatief gering bedrag in een kapitaal groeifonds. De eerste optie, verhoging van de capaciteit van de eindberging, kan voor landen met een klein kernenergieprogramma slechts worden gerealiseerd door bundeling van krachten. Hierbij komt een regionale of internationale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
8
eindberging in beeld. Overigens wordt de mogelijkheid van deelname van Nederland aan een regionale of internationale berging niet uitgesloten, indien politieke besluitvorming hierover plaats zou vinden. In dat geval zou eindberging van het radioactief afval waarschijnlijk op een eerder tijdstip dan thans is voorzien gerealiseerd kunnen worden. Ten slotte merk ik op dat EPZ niet afhankelijk is van een internationale berging gelet op het feit dat zij altijd eindberging in Nederland als (financieel) uitgangspunt heeft genomen. Duurzaamheidpakket 19 Wanneer wordt een concrete invulling van het duurzaamheidpakket verwacht? Bent u bereid met de concrete invulling de verschillen tussen openhouden en sluiten van Borssele nader te herzien? Zo neen, waarom niet? Zoals in mijn brief van 10 januari 2006 is aangegeven zullen in de zomer van 2006 nader uitgewerkte voorstellen kunnen worden verwacht. Het ontwerp-convenant is juist opgesteld om voor lange termijn duidelijke afspraken te maken over het open houden van de kerncentrale Borssele. Het meenemen van verschillen in de vraag over het wel of niet open houden van de kerncentrale Borssele is daarom niet relevant. 20 Zijn er afspraken gemaakt over de gevolgen van een eventuele splitsing van de energiebedrijven voor het afgesproken duurzaamheidpakket? Zo ja, welke zijn dat? Zo neen, welke gevolgen kan de splitsing hebben voor de bereidheid en draagkracht van de betrokken energiebedrijven om te investeren in het duurzaamheidpakket? Nee. De gemaakte afspraken in het ontwerp-convenant staan los van een eventuele splitsing. 21 Kan de rijksbijdrage van 250 miljoen euro voor het duurzaamheidpakket beschouwd worden als indicatieve hoogte van de schadevergoeding die betaald had moeten worden wanneer de kerncentrale per 2013 gesloten had moeten worden? Zo neen, waarop is dan het bedrag van 250 miljoen euro gebaseerd? Nee. Voor een indicatie van die schadevergoeding verwijs ik naar mijn brief van 29 april 20051, alsmede naar mijn antwoord op vraag 5. Een nadere indicatie is thans niet te geven. De hoogte van het door de overheid gereserveerde bedrag voor het duurzaamheidspakket is het resultaat van het kabinetsoverleg in het kader van de verdeling van de FES gelden waaruit dit bedrag afkomstig is. Zie ook mijn antwoord op vraag 11. 22 Welke stappen gaat u ondernemen als de Europese Unie de koppeling van nieuwe regelingen aan private voorstellen niet goedkeurt? Op welke manier gaat u de beoogde 250 miljoen euro dan investeren? Wanneer weten we of de voorgenomen maatregelen Europa-proof zijn?
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 5.
De nieuwe regelingen zullen zo veel mogelijk aansluiten bij bestaande EG-steunregelingen. De relevante steunkaders zullen in acht worden genomen (o.a. het milieusteunkader en het onderzoek en ontwikkelingssteunkader). Bij twijfel over de verenigbaarheid van een nieuwe regeling met het van toepassing zijnde steunkader, zal de regeling voorgelegd worden in Brussel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
9
23 Kan geconcludeerd worden dat de kosten van het «additionele» duurzaamheidpakket 17,8 euro per ton CO2 bedraagt (500 miljoen delen door 28 (20 jaar 1,4 Megaton CO2)? Zo ja, vindt u dit een realistisch bedrag voor «additionele» reductie gezien het feit dat de prijs van een ton CO2 op dit moment al rond de 20 euro bedraagt? De 1,4 Mton CO2-reductie zal worden gerealiseerd in de drie gebieden schoon fossiel, energie efficiency en hernieuwbare energie. De kosten per vermeden ton CO2 varieren per type project en zijn tevens verschillend binnen het overheidsdeel en het bedrijvendeel. Voor het overheidsdeel gaat het gemiddeld om ruim 25 euro per ton. Immers, er is € 250 miljoen beschikbaar (bij een annuïteit van 0,1 is dat € 25 miljoen op jaarbasis) waarmee een reductie-effect van 0,94 Mton CO2 moet worden gerealiseerd. Het getal van gemiddeld 25 euro per ton geeft aan dat er bij de invulling van het pakket spanning zal kunnen gaan ontstaan tussen het reductiedoel en de wens dat het moet gaan om innovatieve (relatief kostbare) projecten. 24 Wordt, om energiebesparing nieuwe impulsen te geven, ook gedacht aan herintroductie van de begin 2004 afgeschafte energiepremieregeling (EPR)? Nee. Advies begeleidingscommissie 25 De begeleidingscommissie beveelt aan de berekeningen aan de hand van het POWERS rekenmodel extern te laten evalueren: bent u daartoe bereid? De aanbeveling van de begeleidingscommissie betreft niet een evaluatie specifiek van de berekeningen voor de kerncentrale Borssele, maar een externe evaluatie van het gebruikte rekenmodel POWERS als zodanig. Dat is niet omdat er aanwijzigen zijn dat er iets mis zou zijn met het model, maar wordt ingegeven vanuit het oogpunt van kwaliteitsborging vanwege het grote belang van de vaak met dit model uitgevoerde berekeningen voor het energiebeleid in ruimere zin. Dergelijke evaluaties van wetenschappelijke rekenmodellen zijn gebruikelijk en ik zal de aanbeveling van de begeleidingscommissie voorleggen aan de onderzoeksinstellingen die met het rekenmodel POWERS werken. Voorzover dat van de kant van de Rijksoverheid gewenst of nodig is, ben ik bereid daarvoor medewerking en ondersteuning te bieden. 26 Vindt u een maatschappelijke kosten-batenanalyse een geschikt instrument in de beleidsvoorbereiding? Waarom was het in de «huidige situatie» niet mogelijk om een maatschappelijke kosten/batenanalyse uit te voeren? De door ECN en NRG uitgevoerde analyse is geen maatschappelijke kosten-baten analyse. Waarom is er geen poging ondernomen een maatschappelijke kosten-baten analyse te maken ter onderbouwing van het besluit de kerncentrale Borssele open te houden? Is een maatschappelijke kosten-baten analyse naar het oordeel van de regering toch niet gewenst? Een maatschappelijke kosten-baten analyse is vaak een geschikt instrument ter ondersteuning van beleidsbeslissingen. Het is echter niet het enig mogelijke en ook niet altijd het meest geschikte instrument. Ter
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
10
ondersteuning van de discussie en van het besluitvormingsproces rond de kerncentrale Borssele heb ik door ECN-NRG een analyse laten uitvoeren die een antwoord geeft op de vele vragen die bij dit onderwerp spelen. Ik heb de onderzoekers opdracht gegeven om met een nadere analyse de verschillen tussen de opties (sluiten in 2013 of in 2033) uit te diepen en waar nodig verbanden te leggen. Dat betekent ook dat het onderzoek is ingedeeld naar onderwerpen zoals die ook in de discussies naar voren komen, maar die in een zuiver wetenschappelijke benadering anders gegroepeerd zouden zijn om mogelijke overlap en onderlinge afhankelijkheden te vermijden. De gebruikte opzet heeft naar mijn mening dus het voordeel dat zij goed aansluit op de aspecten die in de politieke besluitvorming aan de orde worden gesteld, waardoor die besluitvorming efficiënter en duidelijker kan plaatsvinden. Een wetenschappelijk zuiverder kosten-baten analyse zou hiervoor minder geëigend zijn en naar mijn mening ook niet een extra bijdrage leveren die onontbeerlijk zou zijn bij de besluitvorming over het sluiten of open houden van de kerncentrale na 2013. 27 Welke maatregelen neemt de regering om de geleidelijke verschraling van de deskundigheid bij de overheid op het gebied van kernenergie tegen te gaan? Acht u een bepaalde deskundigheid bij de overheid noodzakelijk? Zo ja, welk niveau? Zo neen, waarom niet? Zoals ik in mijn brief van 10 januari 20061 heb aangegeven, zal ik de adviezen van de begeleidingscommissie van de nadere analyse van ECN-NRG ter harte nemen. Dat geldt ook voor hun opmerking met betrekking tot de beschikbare deskundigheid. Los hiervan is door mij al een onderzoek gestart om, mede gelet op een mogelijke voortgezette bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele, na te gaan welke deskundigheid, en in welke omvang, noodzakelijk is om de taken van de overheid op het gebied van kernenergie adequaat uit te voeren. Medio 2007 zal dit onderzoek naar verwachting afgerond kunnen worden en daarna zal nadere besluitvorming daaromtrent plaats kunnen vinden. Nucleair veiligheidsbeleid (Convenant artikel 4 e.a.) 28 Elke 5 jaar zal een benchmark worden uitgevoerd, zo wordt vermeld in de brief van de 10 januari 2005. Dit zal een internationaal uitgevoerde benchmark moeten zijn. Op welke wijze is het IAEA hierbij betrokken? De manier waarop de benchmark zal worden uitgevoerd en in hoeverre daar een internationale betrokkenheid bij is, is nog niet uitgewerkt. De commissie die, conform het ontwerp-convenant in het leven zal worden geroepen, zal voor de wijze van werken zelf een reglement opstellen dat goedkeuring van de partijen van het convenant behoeft. De wijze waarop het IAEA en eventueel andere internationale organisaties daarbij betrokken zullen zijn, is daarom ook op dit moment niet aan te geven. Het ligt evenwel in de lijn der verwachting dat het IAEA hier op enigerlei wijze bij betrokken zal worden.
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 18.
29 Waarom is niet gekozen voor een volledig onafhankelijke commissie om de benchmark uit te voeren? Op welke wijze is de commissie van plan om te bepalen of Borssele tot de 25% veiligste kerncentrales in OECD-landen behoort? Bestaan er dergelijke ranglijsten? Zo ja, welke? Zo neen, op welke manier denkt Nederland deze ranglijst op te stellen? Welke ijkpunten worden in deze benchmark meegenomen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
11
Is de sanctie bij niet voldoen aan de benchmark (25% veiligste centrales) een onmiddellijke sluiting? Zo neen, hoeveel tijd krijgt Borssele om alsnog aan de eis te voldoen? Zoals in het ontwerp-convenant is opgenomen bestaat de commissie van deskundigen belast met de uitvoering van de benchmark uit 5 leden, die alle onafhankelijk dienen te zijn. Zij zullen dus niet opereren als vertegenwoordiger van de partij, die ze benoemd heeft vanwege hun specifieke deskundigheid. Bij een dergelijke constructie is de onafhankelijkheid voldoende gewaarborgd en tevens wordt bijgedragen aan het creëren van committment en draagvlak bij de convenantpartijen. Zoals uit het antwoord op vraag 28 blijkt, is de manier waarop de benchmark zal worden uitgevoerd thans nog niet uitgewerkt. Gezien het feit dat er op dit moment geen ranglijsten bestaan met de gevraagde informatie, zal de commissie de wijze van werken zelf regelen in afstemming met de convenantspartijen. In het ontwerp-convenant in artikel 4.2 is vastgelegd dat EPZ ervoor zorgt dat de kerncentrale Borssele blijft behoren tot de 25% veiligste reactoren in de EU, de VS en Canada. Indien de kerncentrale Borssele volgens het oordeel van de Commissie van deskundigen hier niet aan zou voldoen, zou dat betekenen dat EPZ zich niet aan het convenant houdt en zou een geschil met de Rijksoverheid kunnen ontstaan. Overeenkomstig artikel 11.3 van het ontwerp-convenant zal eerst gezocht worden naar een voor alle partijen aanvaardbare oplossing. Mocht die oplossing niet gevonden worden, dan kan volgens dat artikel het geschil aan de rechter worden voorgelegd. Hoeveel tijd met deze procedure gemoeid kan zijn, valt voorshands niet te zeggen. Dat hangt af van het geschil in kwestie. Ontmanteling (Convenant artikel 5 e.a.) 30 Is gegarandeerd dat het Rijk op geen enkele wijze financieel bijdraagt in de ontmantelingskosten? Zo neen, welk financieel risico loopt het Rijk dat het moet bijdragen in de ontmantelingskosten? Teneinde de zekerheid te verkrijgen dat na beëindiging van de bedrijfsvoering de exploitant van een kerncentrale daadwerkelijk beschikt over de benodigde gelden voor de ontmanteling, is in artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet (beperking geldingsduur vergunningen, beïnvloeden keuze van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het bevoegde gezag)1 daartoe een nieuwe bepaling opgenomen waarbij de vergunninghouder van een kerncentrale verplicht wordt financiële zekerheid te stellen voor de kosten van de buitengebruikstelling en ontmanteling van de centrale. 31 Wat gebeurt er in het geval van een faillissement van EPZ voor de sluitingsdatum van de centrale? Op welke wijze is financiering van de ontmanteling en opslag van het afval van de kerncentrale zeker gesteld in de situatie dat EPZ failliet zou gaan?
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2005–2006, 30 429, nr. 2, blz. 3.
In het geval van faillissement van EPZ voor de sluitingsdatum van de kerncentrale kan EPZ haar verplichtingen uit het convenant niet nakomen. Echter, zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 30 is aangegeven, beoogt het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet onder meer de financiële zekerheidstelling van de benodigde gelden voor ontmanteling te regelen. In het geval dat EPZ voor de sluitingsdatum failliet gaat en de door EPZ gereserveerde voorziening voor de kosten van buitengebruikstelling en ontmanteling van de kerncentrale aldus in de failliete
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
12
boedel valt, kan de Rijksoverheid met het inroepen van de gestelde financiële zekerheid, ondanks het faillissement, de ontmanteling bekostigen. 32 Wat betekent de verplichting voor EPZ om de centrale na buitengebruikstelling niet te «entomberen» financieel voor EPZ (art 5.2)? In hoeverre is deze convenantafspraak anders dan wat er tot nu toe was overeengekomen over de ontmanteling? Tot op heden is er door EPZ vanuit gegaan dat de kerncentrale na sluiting eerst in een veilige insluiting zal worden gebracht (dat duurt circa 5 jaar) en vervolgens pas na een wachttijd van 40 jaar ontmanteld zal worden. Op basis hiervan zijn door EPZ financiële reserveringen gemaakt om dit te zijner tijd te kunnen bekostigen. Hierbij kan voordeel worden verkregen uit de aangroei van het ontmantelingsfonds door rente-inkomsten gedurende de wachtperiode van 40 jaar. De convenantafspraak brengt met zich mee dat EPZ deze reserveringen zal moeten baseren op een directe ontmanteling na bedrijfsbeëindiging, waardoor genoemd voordeel niet aan de orde is. 33 Hoe is geregeld dat de verplichting de centrale te slopen overgaat naar een eventuele nieuwe eigenaar/exploitant? In artikel 3.3 van het convenant is een kettingbeding opgenomen dat EPZ ertoe verplicht om de verplichting de centrale te ontmantelen door te geven aan een eventuele opvolgende eigenaar. 34 Welke financiële risico’s voor het Rijk brengt convenantartikel 5.5 – waarin het Rijk zich verplicht geen zekerheid in de vorm van borgtocht bankgarantie en dergelijke te verlangen – met zich mee? Waarom is hiervoor gekozen? Zijn er buitenlandse voorbeelden waar dit ook zo gebeurt?
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2005–2006, 30 429, nr. 2, blz. 3.
Het stellen van financiële zekerheid in de vorm van een borgtocht of bankgarantie is in het ontwerp-convenant niet uitgesloten. In artikel 5.5. van het ontwerp-convenant is bepaald dat voor het stellen van financiële zekerheid in deze vorm de instemming van EPZ is vereist. Het zonder meer eisen van een borgtocht of bankgarantie acht ik ook onredelijk. Sinds de inbedrijfneming van de kerncentrale Borssele heeft EPZ al vrijwillig een financiële voorziening voor de ontmanteling opgebouwd, maar niet in de vorm van een borgtocht of bankgarantie. Het per direct van EPZ een zekerheid in de vorm van borgtocht of bankgarantie verlangen, zou veel kosten met zich meebrengen. Overigens blijft onverlet de verplichting om, na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet (beperking geldingsduur vergunningen, beïnvloeden keuze van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het bevoegd gezag)1, te voldoen aan de eis van financiële zekerheidstelling op een wijze die in lijn is met het nieuwe wetsartikel. In artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel wordt de vergunninghouder van een kerncentrale verplicht financiële zekerheid te stellen voor de kosten van de buitengebruikstelling en ontmanteling van de centrale. De vergunninghouder wordt daarbij voor de vorm van de te stellen financiële zekerheid de keuze geboden tussen een aantal mogelijkheden. Borgtocht en bankgarantie horen daarbij. Deelneming aan een daartoe ingesteld fonds dat naar het oordeel van de Ministers van VROM en van Financiën voldoende waarborg biedt of enige andere voorziening, die naar het oordeel van de Ministers van VROM en van Financiën voldoende waarborg biedt, zijn de andere mogelijkheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
13
Voor wat betreft de landen binnen de Europese Unie die de beschikking hebben over kerninstallaties, is de financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling zeer verschillend gereguleerd. Volgens een recente studie uitgevoerd door de Nuclear Energy Agency van de OECD1 vindt het beheer van de ontmantelingsfondsen bij ca. 50% van de lidstaten op dezelfde wijze plaats als EPZ dat doet, namelijk door de exploitant van de centrale zelf. Door de Europese Commissie wordt thans geïnventariseerd hoe één en ander in de lidstaten precies is geregeld. Met behulp van de resultaten zal getracht worden om tot voorstellen voor harmonisatie van nationale regelingen te komen. Het is nu nog te vroeg om aan te geven welke richting dat in zal gaan. CO2-reductie en Additionele besparing 0,47 Mton (Convenant artikel 7 e.a.) 35 Hoe wordt het business as usual scenario bepaald, welke nodig is voor de bepaling van de emissiereductie (convenant artikel 7.1)? In artikel 7.2 van het ontwerp-convenant wordt aangegeven dat in het jaar dat een project wordt geselecteerd de gemiddelde emissies in Nederland in het er aan voorafgaande kalenderjaar als business as usual worden beschouwd. Daarmee wordt bereikt dat de referentie zo actueel mogelijk is, waarmee meer garantie ontstaat dat de reductie ook als additioneel mag worden beschouwd. Per project (of domein) zal een referentie moeten worden bepaald, waarover de in het ontwerp-convenant genoemde commissie haar oordeel zal moeten geven. In het ontwerpconvenant zijn voor projecten waarbij elektriciteitsproductie centraal staat een tweetal elementen van de referentie omschreven. Inzet van biomassa, die in het Convenant Kolencentrales en CO2-reductie is overeengekomen, wordt in mindering gebracht, waarmee de referentiewaarde dus ambitieuzer wordt. Als daarboven nog extra hoeveelheden biomassa worden meegestookt, worden deze daarbij meegeteld alsof de daarmee opgewekte energie zonder het convenant was geproduceerd uit fossiele brandstoffen. 36 Hoe wordt gegarandeerd dat de besparingsprojecten een lange levensduur hebben en niet bijvoorbeeld al na 2 jaar worden beëindigd? De regelingen uit het overheidsdeel behelzen dat private investeringen worden ondersteund. Ook de steunkaders (zie antwoord op vraag 22) vereisen bepaalde minimum inzet van private middelen (afhankelijk van de regeling en het regime van het steunkader liggen deze tussen 25 en 75 procent). Het private deel betekent dat bedrijven er zelf baat bij hebben dat projecten niet voortijdig worden afgebroken. 37 Kunt u garanderen dat de 1,4 Mton emissiereductie additioneel is aan het Kyotobeleid en er dus door het convenant 1,4 Mton CO2 meer gereduceerd wordt dan het Kyoto-doel? En als u dit niet kunt garanderen, is het dan juist dat de gereserveerde middelen van 250 miljoen euro in feite onderdeel maakt van het reguliere klimaatbeleid en klimaatmiddelen?
1
NEA/OECD, Decommissioning Nuclear Power Plants, Policies, Strategies and Costs, Paris, 2003.
De vraag of er een bijdrage is aan het Kyoto-doel hangt af van verschillende factoren. Zoals blijkt uit het voorbereidingstraject voor het bedrijvendeel komen die projecten naar verwachting grotendeels na 2012 gereed. Daarmee is de reductie niet relevant voor onze Kyoto-prestatie (2008–2012). Uiteraard wel voor de periode erna.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
14
Voor de projecten die met overheidsgeld tot stand komen is de bijdrage aan het Kyoto-doel afhankelijk van de snelheid van realisatie en van de sector waarin projecten worden gerealiseerd. Projecten die snel gerealiseerd kunnen worden en die buiten het systeem van emissiehandel vallen (vooral de gebouwde omgeving, landbouw en verkeer) leveren een bijdrage aan het Kyoto-doel. Projecten die daarentegen vallen binnen het Europese handelssysteem leveren per definitie geen additionele bijdrage aan het Kyoto-doel. Immers, zodra het emissieplafond voor dit systeem vastligt (dit is medio 2006), ligt ook vast welke emissies op de Nederlandse Kyoto-rekening komen. Extra subsidies vanuit het duurzaamheidspakket (maar ook andere) hebben dan geen effect meer. Wel hebben ze effect op de mate van energiebesparing in Nederland, op het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en op de CO2-emissies na 2012 (want daarvoor moet mettertijd een nieuw plafond worden vastgesteld). Vanwege het innovatieve karakter en de lange termijn horizon zullen de beoogde structurele effecten van deze duurzaamheidsimpuls echter grotendeels worden gerealiseerd na 2012. 38 Wat wordt bedoeld met artikel 7.4 over de rekenregels van het allocatieplan? Waarom is dit artikel toegevoegd? Bedoeld wordt dat het sluiten van het convenant geen invloed heeft op de rekenregels van het allocatieplan 2008–2012 en de allocatie van CO2-emissierechten (in nationale of internationale toewijzingsplannen) in de handelsperiode 2008–2012 van de betrokken bedrijven EPZ, Delta en Essent. Dit betekent dat de reductie-effecten die met de projecten van deze bedrijven worden gerealiseerd niet worden verdisconteerd in de rekenregels. De betekenis hiervan voor het allocatieplan voor de Kyotoperiode (2008–2012) is overigens naar verwachting minimaal omdat er volgens het voorbereidingstraject geen projecten voor 2012 gerealiseerd worden. Over rekenregels na 2012 valt op dit moment niets te zeggen. Zou er dan zijn overgegaan op het veilen van rechten dan zou het reductievoordeel sowieso aan de bedrijven toekomen. Het doen toekomen van het voordeel aan de bedrijven betekent dat de rentabiliteit van projecten verbetert, maar tegelijkertijd dat de lat voor innovativiteit hoger kan worden gelegd. In het oordeel hierover speelt de in artikel 8 van het ontwerp-convenant genoemde commissie een belangrijke rol. 39 Is de sanctie voor niet voldoen aan de additionele CO2-reductie een onmiddellijke sluiting van de centrale? Zo neen, welke sancties zijn er wel en waarom zijn deze niet in het convenant vastgelegd? Nee. Zoals in artikel 12.3 is aangegeven, treden de partijen in overleg, als de bedrijven op 31 december 2008 gemotiveerd hebben aangetoond dat de ingediende projecten niet volledig tot de afgesproken CO2-emissiereductie zullen leiden. Dan zullen nadere afspraken worden gemaakt over de invulling van de dan nog openstaande verplichtingen. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is de geschillenregeling als genoemd in artikel 11.3 van het ontwerp-convenant van toepassing. Zie ook de antwoorden op vragen 29 en 77, waarin op deze geschillenregeling wordt ingegaan. 40 Hoe voorkomt u dat bij ongewijzigde allocatie de extra reducties door emissiehandel te gelde worden gemaakt en feitelijk meer opleveren dan de oorspronkelijke investeringen (marktprijs emissierecht hoger dan geïnvesteerd bedrag per ton CO2)? Zie het antwoord op vraag 38.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
15
41 Gesteld wordt dat bij voortzetting van de Europese emissiehandel voor de periode na 2012 een nieuw allocatieplan wordt gemaakt waarin bij de vaststelling van het plafond rekening zal worden gehouden met bestaande centrales, inclusief de kerncentrale. Betekent dit concreet dat het langer open houden van de centrale zich vertaalt in een verlaging van het plafond? Verlenging van de levensduur van de kerncentrale Borssele betekent dat de nationale emissies ten gevolge van elektriciteitsopwekking na 2013 lager zullen uitkomen. Dit gegeven zal een rol spelen bij het maken van afspraken over de post-Kyoto prestatie van Nederland en Europa. Ingeval er na 2012 nog gewerkt wordt met nationale allocatieplannen, dan zou dit zich vertalen in een lager emissieplafond. 42 Worden op het moment dat in de nieuwe handelsronde de CO2-rechten verdeeld worden, voor de in het convenant deelnemende bedrijven automatisch 0,47 Mton van hun rechten afgetrokken, zodat ze niet de nu opgelegde besparing in de emissiehandel te gelde kunnen maken (omdat ze door het uitvoeren van de convenantafspraken emissierechten overhouden)? Zo neen, waarom niet? Zie het antwoord op vraag 38. 43 Kunt u de passage over het nieuwe allocatieplan in relatie tot verlenging van de levensduur van de kerncentrale nader toelichten? Zie het antwoord op vraag 41. 44 Hoe voorkomt u dat de emissiereductie van de bedrijven via het emissiehandelssysteem te gelde worden gemaakt en het dus feitelijk geen additionele investering is? Worden deze reducties bijvoorbeeld buiten het systeem gelaten waardoor ze feitelijk voor de markt geen waarde krijgen? Deze opmerking kan geen betrekking hebben op de periode tot 2012. Zie ook de antwoorden op de vragen 37 en 38. 45 Kunt u aangeven of u voornemens bent, bij het nieuwe allocatieplan van broeikasgasgassen, in te zetten op een systeem dat ook vermeden broeikasgasemissies door de toepassing kerncentrales ten opzichte van conventionele centrales beloont? Kerncentrales vallen niet onder het huidige Europese systeem van verhandelbare CO2-emissierechten. De vormgeving van het klimaatbeleid na 2012 is nog onzeker. Mocht het komen tot een systeem van veilen, dan hebben kerncentrales sowieso het voordeel dat geen rechten behoeven te worden gekocht. 46 Wanneer kunnen we het allocatieplan voor de periode na 2012 verwachten? Kan het nieuwe allocatieplan gevolgen hebben voor de exploitatiekosten? Zo ja, wat betekent dat voor de door u verwachte schadevergoeding? Zo neen, waarom niet? Volgens de systematiek van de huidige richtlijn zal het allocatieplan voor de periode na 2012 twee jaar daarvoor ingediend moeten worden. Bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
16
ongewijzigde vormgeving van het huidige handelssysteem na 2012 zal er geen invloed zijn op de exploitatiekosten van de kerncentrale Borssele omdat kerncentrales niet onder het systeem van verhandelbare emissierechten vallen. Het hier bedoelde verschil in exploitatiekosten met andere vormen van elektriciteitsopwekking is afhankelijk van de marktprijs voor CO2. 47 Op welk moment moet de 0,47 Mton reductie per jaar gerealiseerd zijn? Hoe lang moet deze reductie in stand blijven? De jaarlijkse reductie zal gerealiseerd worden vanaf het jaar dat de nieuwe situatie geldt met betrekking tot de kerncentrale Borssele (2013). Met de bedrijven is een planning afgesproken. Daarin staat een tijdschema in drie fasen: 1. 2006–2008: opties voor eigen projecten (van de bedrijven) worden verkend met een analyse en voorlopige keuzes; 2. 2009–2011: de projecten worden verder uitgewerkt en de benodigde vergunningen worden aangevraagd; 3. 2012–2014: bedrijven verbinden zich definitief financieel aan de projecten en ze worden uitgevoerd. Verwacht wordt dat bedrijven voor deze investeringen een gebruikelijke afschrijvingstermijn zullen hanteren, vaak is dat circa 10 jaar. 48 Kunnen de bedrijven de 0,47 Mton reductie ook voor andere verplichtingen gebruiken, bijvoorbeeld in het kader van emissiehandel (te verwachten valt dat na 2012 de CO2-emissierechten worden ingeperkt in het kader van post-Kyotobeleid)? Zo ja, welk financieel voordeel kunnen de bedrijven hieraan ontlenen, bijvoorbeeld doordat ze andere investeringen niet meer hoeven te doen of emissierechten overhouden? Zie de antwoorden op de vragen 37 en 38. 49 Worden de nationale duurzame-energiedoelen (5% duurzame energie in 2010; 10% in 2020; 9% duurzame elektriciteit in 2010) navenant verhoogd aangezien te verwachten valt dat een aanzienlijk deel van de zgn. «additionele» CO2-besparing via duurzame energie gerealiseerd zal worden? Zo neen, waarom niet? Het effect op de genoemde doelen voor 2010 is naar verwachting zeer beperkt omdat de meeste effecten na dat jaar zullen gaan optreden. De doelbereiking voor het jaar 2020 is nog niet voorzien van beleidsmiddelen en in die zin is er sprake van een additioneel effect. 50 Hoe wordt gegarandeerd dat het besparingsdoel van het convenant (een «additionele» besparing van 0,47 Mton CO2/jr door Essent en Delta, art 2a) daadwerkelijk additioneel is ten opzichte van toekomstig beleid, zoals het toekomstige klimaatbeleid (inclusief aanscherpingen in de post-Kyotoperiode)? De betekenis van het reductie-effect van de projecten van Delta en Essent ligt na het jaar 2012. En de producten leveren daarmee een bijdrage aan het post-Kyoto beleid. Het moet gaan om projecten die innovatief zijn en onder normale omstandigheden niet zouden worden uitgevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
17
51 Waarom wordt in artikel 7.2 de referentie van jaar op jaar opnieuw vastgesteld? Betekent dat niet dat de zgn. «additionele» 0,47 Mton binnen een jaar geregeld moet zijn, omdat het emissiedoel (= referentie – 0,47 Mton) anders continu buiten bereik blijft? Bijv. in een jaar x wordt 0,2 Mton besparing gerealiseerd. Het jaar daarop maakt deze 0,2 Mton deel uit van het (nieuwe) referentieniveau van dat jaar. Er moet dan opnieuw 0,47 Mton t.o.v. de referentie worden gehaald. Of is dit een verkeerde voorstelling van zaken? Kunt u met een rekenvoorbeeld aangeven hoe artikel 7.2 geïnterpreteerd moet worden? Dat wordt gedaan om een actuele referentie te hebben. Dit bevordert het innovatieve en additionele karakter van de projecten. Het betekent niet dat de gehele 0,47 Mton in één jaar geregeld moet zijn. Het gaat immers ook om meerdere projecten. Het betekent wel dat er mogelijk per project een andere referentie is. 52 Waarom wordt nergens goed gedefinieerd wat het begrip «additioneel» inhoudt (in artikel 1 wordt voor een definitie verwezen naar artikel 8.2, maar daar wordt alleen gezegd dat een additioneel project een bijdrage levert aan een duurzame energiehuishouding; in 7.2 wordt gedefinieerd wat emissiereductie is en daar duikt opeens het begrip referentie op?!)? Hoe gaat u het convenant hierop aanpassen? Onder additioneel wordt verstaan dat het projecten zijn die onder normale omstandigheden niet zouden worden uitgevoerd. Wat hieronder wordt verstaan is tijdgebonden en daarom op dit moment moeilijk vast te stellen voor een lange periode. Daarom is ervoor gekozen om de projecten van de bedrijven op dit punt te toetsen aan het oordeel van de in artikel 8 van het ontwerp-convenant genoemde commissie. Additionele innovatieve projecten (Convenant artikel 8 e.a.) 53 Wat betekent de afspraak voor investering in additionele innovatieve projecten door Essent en Delta (met 0,47 Mton CO2-besparing) financieel voor de bedrijven, aangezien ze niet alleen investeren maar ook een rendement halen op deze investeringen? Immers, ze kunnen de stroom verkopen, ze kunnen zelfs subsidie aanvragen voor het onrendabele deel van de investering (8.2.c). De afspraak betekent voor de bedrijven dat zij zullen investeren in innovatieve kansrijke technologie, waarbij de technisch-economische risico’s groter zijn dan gebruikelijk is bij hun investeringen. Dat ze subsidie op deze projecten kunnen ontvangen betekent ook dat de lat wat betreft de innovativiteit hoger kan worden gelegd. Dit is weer ter beoordeling van de eerdergenoemde commissie. 54 Komt de investering van 2x100 miljoen (cf. artikel 8.1) inderdaad overeen met een besparing van 0,47 Mton p.j.? Wat voor soort projecten kun je voor dit bedrag verwachten (biomassa, afval, CO2-opslag) en wat zouden de investeringen ongeveer zijn wanneer de 0,47 Mton geheel uit bijstook van biomassa in een kolencentrale zou worden gerealiseerd? Met de investering van € 200 miljoen spannen de bedrijven zich in om een emissiereductie van 0,47 Mton per jaar te bereiken. Uit hun selectie van projecten en het oordeel van de commissie daarover zal dat moeten blijken. In artikel 8.2 van het ontwerp-convenant staat niet-limitatief
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
18
beschreven aan welke domeinen wordt gedacht bij het concretiseren van inspanningen voor de inzet van hernieuwbare brandstoffen, energiebesparing en CO2-opslag. Bij bijstook van biomassa is het nodig buiten de bestaande centrale een aparte installatie te bouwen die brandstof, meestal gas, voor de centrale produceert. Volgens informatie verstrekt door Essent zijn de hiervoor benodigde investeringen van dezelfde orde van grootte als de investeringen die in het ontwerp-convenant zijn genoemd. Naast «bijstook» is ook «meestook» mogelijk. Dan gaat het om het direct toevoegen van biomassa aan de fossiele brandstoffen, meestal kolen, waarmee de centrale gevoed wordt. Volgens informatie verstrekt door Essent zijn hiervoor de benodigde investeringen geringer. Om de biomassa geschikt voor meestook te maken kunnen installaties nodig zijn, waarvoor ongeveer een kwart tot een derde van de in het ontwerpconvenant genoemde € 200 miljoen geïnvesteerd zou moeten worden. 55 Worden subsidies voor de te ondernemen projecten van Essent en Delta in mindering gebracht voor het totaal te investeren bedrag van 200 miljoen euro? Nee. 56 Toont het feit dat de definitie van «additionele» projecten is dat ze bijdragen aan het (al bestaande) streven naar een duurzame energiehuishouding (art. 8.2) niet aan dat ze helemaal niet additioneel zijn? Zo neen, waarom niet? Nee, de grootste betekenis van de projecten, zeker die van de bedrijven, ligt na de huidige Kyoto-periode. Daarmee worden met het duurzaamheidspakket stappen gezet waarmee het post-Kyotobeleid wordt ingevuld. Deze stappen zijn vooral gericht op innovatieve projecten die daarna op grotere schaal herhaalbaar zijn. 57 Waarom is er niet voor gekozen om de additionaliteit van de duurzame investeringen door de bedrijven te garanderen door vast te leggen dat er bovenop de reguliere allocatie een extra reductiedoelstelling wordt afgesproken? De afspraak met de bedrijven heeft geen invloed op de allocatie voor de periode 2008–2012. Zie verder de antwoorden op de vragen 37 en 38. 58 Gesproken wordt over investeringen van Essent en Delta in projecten die in termen van ondernemerschap van durf getuigen en als vernieuwend worden ervaren. Is het juist dat deze projecten wel allemaal aan eisen van duurzaamheid voldoen en dus geen projecten op het terrein van kernenergie hieruit worden gefinancierd? In het ontwerp-convenant zijn niet-limitatief de belangrijkste domeinen genoemd waarin kansrijke projecten worden gezocht. Projecten moeten bijdragen aan de transitie naar een duurzame energievoorziening. Kernenergie is geen duurzame vorm van elektriciteitsproductie. Deze randvoorwaarde zal aan de beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 8 van het ontwerp-convenant, worden meegegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
19
59 Waarom wordt in artikel 8.2 onderdeel c verplicht dat een additioneel project aan de rentabiliteitseisen van Essent en Delta moet voldoen en waarom mogen niet ook projecten die een lagere of geen rentabiliteit halen worden uitgevoerd? Het centrale doel is toch het halen van CO2-emissiereductie en het Rijk heeft er toch geen enkel belang bij dat dit voor Essent en Delta op een rendabele manier gebeurt? Als het persé moet gaan om projecten die net zo rendabel zijn als normaal, wat is dan nog de tegenprestatie van Essent en Delta voor het langer open mogen blijven van de centrale? Een lagere rentabiliteit mag wel, maar de bedrijven kunnen niet worden verplicht zulke projecten uit te voeren. Dat is de strekking van het artikel. De tegenprestatie betreft het accepteren van de hoge technischeconomische risico’s waarvoor durf nodig is. Het zijn projecten die onder normale omstandigheden niet door de bedrijven zouden zijn uitgevoerd. Overigens is dit punt ter beoordeling aan de in artikel 8 van het ontwerpconvenant bedoelde commissie. 60 Kunt u aangeven hoeveel geld Essent en Delta de afgelopen vijf jaar jaarlijks geïnvesteerd hebben in innovatieve projecten? Zo neen, hoe kunt u dan beoordelen dat de beloofde middelen van Essent en Delta additioneel zijn? Wat zijn de verwachte reguliere investeringen van deze energiebedrijven tot 2033, gebaseerd op een normale vervangingsstrategie en wat zijn de verwachte reguliere cumulatieve CO2 reducties tot 2033, gebaseerd op een te verwachten emissiereductie-scenario bij voortgezet Kyotoverdrag? In de onderhandelingen is niet aan de orde geweest, hoeveel Delta en Essent in de laatste jaren in innovatieve projecten investeerden. De beoordeling van de additionaliteit is, zoals eerder toegelicht, onderdeel van het werk van de in te stellen commissie. Verwachte reguliere vervangingsinvesteringen betreffen een aspect van bedrijfsvoering waarop ik geen zicht heb. De toetsingscriteria die de commissie zal hanteren zullen deze uitsluiten. Over het verwachte verloop van de emissies van Delta en Essent tot 2033 heb ik geen gegevens. Overigens zijn deze mijns inziens ook niet relevant. De additionaliteit van projecten wordt immers op projectniveau beoordeeld. 61 Waarom is in artikel 8.2 de mogelijkheid opgenomen dat Essent en Delta gebruik kunnen maken van overheidssubsidies, waaronder dus ook de MEP-subsidies die de onrendabele top dekken? Wat is dan nog de tegenprestatie van Essent en Delta, aangezien de projecten waartoe ze via dit convenant gedwongen worden rendabel worden gemaakt door overheidssubsidies? Zie het antwoord op vraag 53. 62 Hoe verhoudt het door de bedrijven toegezegde bedrag van 250 miljoen euro zich tot de ondernemingsresultaten die de bedrijven zullen hebben omdat de kerncentrale langer open zal zijn? De in de toekomst te behalen ondernemingsresultaten als gevolg van het openhouden van de kerncentrale Borssele zijn afhankelijk van verschillende, deels onvoorspelbare, factoren. Naar verwachting zullen de opgetelde extra ondernemingsresultaten het bedrag van € 250 miljoen ruimschoots overstijgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
20
63 Kunt u aangeven op welke manier u gaat toetsen of de investeringen van Essent en Delta in eigen projecten geen investeringen in staand of voorgenomen beleid zijn? Deze toetsing zal geschieden door de in artikel 8 van het ontwerpconvenant genoemde commissie, waarvan het reglement voor haar functioneren mijn goedkeuring behoeft. Belangrijkste toetssteen voor mij is dat projecten innovatief zijn, zodanig dat zij in Nederland een impuls geven aan vernieuwing die uiteindelijk leidt tot kosteneffectieve oplossingen voor een duurzame energiehuishouding. 64 Hoe kan gesproken worden van «extra» investeringen, die zonder dit convenant niet waren gedaan, wanneer het in feite gaat om bedrijfsmatige investeringen die gewoon rendabel zijn? Het gaat om extra investeringen, omdat de aan de projecten verbonden technische en economische risico’s normaliter zo hoog zijn dat de bedrijven deze projecten anders onder normale omstandigheden niet in uitvoering zouden nemen. Dit maakt ook deel uit van de beoordeling van de in te stellen commissie. Zie ook het antwoord op vraag 63. 65 Kunt u aangeven waarom u ervoor gekozen heeft om 200 van de 250 miljoen euro door Delta en Essent te laten investeren in eigen projecten van de twee bedrijven? Lagen hieraan juridische argumenten ten grondslag? Hieraan liggen geen juridische argumenten ten grondslag, maar het was de voorkeur van de bedrijven. Door te investeren in eigen projecten (met een hoog risicogehalte) doen de bedrijven zelfs waardevolle ervaringen op voor de toekomst en bredere toepasbaarheid. Een win win situatie dus. Oprichting Fonds innovatieve projecten (Convenant artikel 9 e.a.) 66 Waarom is ervoor gekozen de bijdrage van Delta en Essent aan het innovatiefonds te starten met een initiële storting van slechts 5 miljoen euro? Waarom is niet gekozen voor een structurele bijdrage van bijvoorbeeld 5 miljoen euro per jaar? Gaat u maatregelen nemen indien het maximum van 50 miljoen euro niet bereikt wordt? In het ontwerp-convenant is geregeld dat er een passende governance structuur voor het fonds wordt opgezet, dat er aanvullende afspraken gemaakt worden met betrekking tot het revolving karakter en dat het fonds in 2006 wordt opgericht, inclusief een eerste storting. Ook zijn (procedure-)afspraken gemaakt in verband met regels die opgesteld moeten worden om additionaliteit te waarborgen. De minimum gestelde eisen zijn: i) projecten leveren een aantoonbare bijdrage aan een verduurzaming van de energievoorziening; ii) projecten moeten voldoen aan bepaalde rendementseisen; en iii) projecten worden bij voorkeur in Nederland uitgevoerd. Ten aanzien van het revolving karakter geldt dat in het geval door het fonds gefinancierde projecten na enige tijd revenuen opleveren er dan een deel daarvan in het fonds wordt teruggestort. Afspraken over bijdragen aan het fonds en de liquidering (in 2033) dienen in de statuten te worden vastgelegd, welke in overleg met de overheid nog zullen worden opgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
21
67 Waarom wordt niet uitgesloten dat Essent en Delta zelf projecten kunnen indienen bij het op te richten Fonds? Het zal een onafhankelijk fonds zijn, waarbij geen andere banden met Delta en Essent bestaan dan dat zij financier zijn. Als Delta en Essent projecten indienen die voldoen aan de criteria is het vanuit het perspectief van het energietransitiebeleid wenselijk dat die projecten ook ondersteund kunnen worden. 68 Hoe reëel is het om als voorwaarde te stellen dat milieucredits van projecten die uit het innovatiefonds worden gefinancierd aan Nederland kunnen worden toegeschreven? In hoeverre wordt hiermee een belemmering opgeworpen voor veelbelovende projecten/ontwikkelingen die nog niet direct in concrete resultaten als vermeden tonnen CO2-uitstoot uitgedrukt kunnen worden? De voorwaarde is bedoeld om er voor te zorgen dat als projecten buiten Nederland worden uitgevoerd de milieucredits wel voor Nederland kunnen worden meegeteld. De voorwaarde stelt geen beperkingen in relatie met het innovatieve karakter en de onzekere CO2-opbrengsten die een project op kan leveren. Deze laatste aspecten zullen worden getoetst als aanspraak gemaakt wordt op een van de te ontwikkelen regelingen. Schadeloosstelling (Convenant artikel 10 e.a.) 69 Waarom heeft u ervoor gekozen de schadevergoeding bij vervroegde sluiting van de centrale door het Rijk en/of de Tweede Kamer vast te leggen in het convenant? Waarom heeft u er tevens voor gekozen de hoogte van deze schadevergoeding niet nader te specificeren? In artikel 2 van het ontwerp-convenant zijn de doelstellingen vastgelegd. Eén van die doelstellingen is het continueren van de levensduur van de kerncentrale Borssele tot en met uiterlijk 31 december 2033. In samenhang met deze voortgezette bedrijfsvoering hebben EPZ, Delta en Essent de bereidheid uitgesproken een additionele financiële bijdrage te leveren aan het realiseren van de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Daarnaast zijn zij ook bereid om in te stemmen met een beperking van de geldingsduur van de bedrijfsvergunning voor de kerncentrale Borssele die tot op heden voor onbepaalde tijd geldig is, tot uiterlijk eind 2033. Tegen deze achtergrond willen EPZ, Delta en Essent zoveel mogelijk ervan verzekerd zijn dat de Rijksoverheid zal afzien van het entameren van regelgeving die de sluiting van de kerncentrale Borssele vóór 31 december 2033 beoogt en dat, mochten Rijksoverheid en/of Tweede Kamer toch het initiatief daartoe nemen, EPZ, Delta en Essent schadeloos zullen worden gesteld voor de ten gevolge van vervroegde sluiting in redelijkheid te bepalen geleden verliezen en gederfde winsten. In het licht van de hierboven omschreven doelstellingen van het ontwerpconvenant acht ik deze wens niet onredelijk. Een nadere specificatie van de hoogte van de schadevergoeding hangt van zoveel onzekerheden af, dat een dergelijke specificatie naar mijn mening op dit moment niet opportuun is. 70 Waarom is in het convenant (artikel 10.3) opgenomen dat de rijksoverheid aan de betreffende bedrijven een schadeloosstelling zal betalen, als door
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
22
internationale regelgeving de kerncentrale Borssele voor 2033 moet worden gesloten? Waarom is besloten tot een dergelijk verregaande concessie en waarom heeft u in het convenant geen clausule opgenomen dat wanneer sluiting vanwege een zwaarwegende reden van algemeen belang in het geding is, er geen sprake kan zijn van schadeloosstelling? De schadeloosstelling is in dit geval beperkt tot de door EPZ, Delta en Essent gederfde winsten tot en met 31 december 2033, die verband houden met de investeringen in additionele innovatieve projecten. Deze investeringen, die mede mogelijk worden gemaakt door de voortgezette bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele, leveren EPZ, Delta en Essent naar verwachting minder rendement op in vergelijking met het rendement dat behaald zou zijn in het geval van investeringen in andere projecten. Sluiting van de kerncentrale Borssele voor 31 december 2033 als gevolg van internationale regelgeving leidt derhalve tot schade bij EPZ, Delta en Essent. Een redelijke compensatie van die schade beschouw ik niet als een verregaande concessie. Opneming van een aparte clausule over sluiting op grond van een zwaarwegende reden van algemeen belang acht ik overbodig. In het ontwerpconvenant is zoveel mogelijk voorzien in de situaties die zich tijdens de looptijd van het convenant kunnen voordoen. Wanneer de kerncentrale op grond van belangen die de Kernenergiewet beoogt te beschermen zou moeten sluiten, dan kan het bevoegd gezag daartoe in het kader van zijn bevoegdheden uit deze wet en de daarop gebaseerde regelgeving, die onverkort van toepassing blijven, over gaan zonder dat enige schadeloosstelling verschuldigd is (artikel 3, eerste lid van het ontwerp-convenant). In het ontwerp-convenant is verder afgesproken dat – enige vorm van – schadeloosstelling is verschuldigd ingeval van sluiting van de kerncentrale als gevolg van initiatieven van de Staten-Generaal of de uitvoering van internationale regelgeving. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in de redenen op grond waarvan de initiatieven dan wel de internationale regelgeving hiertoe nopen. Buiten deze gevallen zal de Rijksoverheid een beroep moeten doen op substantieel gewijzigde omstandigheden (artikel 12, vijfde lid, van het ontwerp-convenant). 71 Kunt u voorbeelden noemen van andere convenanten of afspraken tussen het Rijk en andere partijen, waar een dergelijk ruime schaderegeling is overeengekomen? Welke andere landen hebben een dergelijke schadeloosstellingovereenkomst met hun kerncentrales afgesloten? Nee. Ik ken geen voorbeelden van soortgelijke afspraken tussen het Rijk en andere partijen. In Zweden en Duitsland heeft de uitfasering van kernenergie door middel van afspraken plaatsgevonden. In België is daaromtrent een wet vastgesteld. In Zweden en Duitsland heeft de uitfasering van kernenergie door middel van afspraken plaatsgevonden. In België is daaromtrent een wet vastgesteld.
Zweden In Zweden werd in 1997 bij wet besloten tot uitfasering van kernenergie (12 reactoren) teneinde een ecologische en economisch haalbare energievoorziening te bereiken gebaseerd op hernieuwbare energie. Op basis van deze wet is de kerncentrale Barsebäck 1 eind 1999 gesloten en de kerncentrale Barsebäck 2 op 31 mei 2005. De eigenaren van beide kerncentrales zijn schadeloos gesteld. Zij verkregen in dit kader pakketten aandelen in de grote elektriciteitsproducent Vattenfall ten bedrage van 6 miljard
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
23
Zweedse Kroon (circa € 1 miljard). Tevens delen de eigenaren van Barsebäck in de winst van toekomstige contracten voor elektriciteitslevering door Vattenfall.
Duitsland In Duitsland is in 2000 een overeenkomst tot beëindiging van de toepassing van kernenergie gesloten tussen regering en exploitanten. Partijen zijn daarbij – voor zover hier van belang – de volgende afspraken overeengekomen. 1. Bestaande kerncentrales mogen doorgaan met elektriciteitsproductie, totdat zij een hoeveelheid stroom hebben geproduceerd die ruwweg overeenkomt met een bedrijfsduur van ongeveer 32 kalenderjaren. Er is dan genoeg tijd geweest om de investeringen te kunnen afschrijven en om voldoende rendement op de investeringen te behalen. 2. De overheid verzekert exploitanten een verdere ongestoorde bedrijfsvoering van de centrales, waarbij geen nieuwe veiligheidsfilosofie zal worden opgelegd. Wel zal het aanwezige (hoge) veiligheidsniveau in stand moeten worden gehouden. 3. Zowel overheid als exploitanten gaan ervan uit dat betrokkenen geen verdere schadeclaims zullen indienen. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat in de Duitse (kernenergie)wet een algemene bepaling is opgenomen ten aanzien van schadevergoeding waarop een beroep gedaan zou kunnen worden indien afgeweken wordt van de in de overeenkomst gemaakte afspraken. België In België is in 2003 de Wet houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie van kracht geworden. Daarbij werd bepaald dat de kerncentrales veertig jaar na ingebruikname moeten worden gesloten en dat geen nieuwe vergunningen meer zullen worden verstrekt. Dat betekent dat de zeven Belgische kerncentrales tussen 2015 en 2025 moeten worden gesloten. In deze wet is geen schadevergoedingsbepaling opgenomen. De wet sluit echter niet uit dat indien centrales daadwerkelijk op enig moment tot sluiting gedwongen zullen worden, een schadevergoeding in beeld kan komen. 72 In het convenant is afgesproken dat bij eerdere sluiting dan 2033 (door parlement, kabinet of internationale regelgeving) de staat een schadevergoeding zal betalen aan de betreffende bedrijven. Is deze harde toezegging een verbetering van de positie van de staat ten opzicht van de huidige situatie, zonder convenant, waarbij bij sluiting van Borssele voor 2033 wellicht een schadevergoeding gevraagd zal worden door de bedrijven, maar nog te bezien valt in hoeverre die wordt gehonoreerd, zeker wanneer de datum tussen 2013 en 2033 valt? Zo neen, waarom is voor een verslechtering van de positie gekozen? Is dit op basis van het advies van de landsadvocaat gebeurd?
1
Tweede Kamer Vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 5.
In mijn brief van 29 april 20051 heb ik geconcludeerd dat in de huidige situatie, zonder convenant, bij een wettelijk afgedwongen sluiting hoe dan ook rekening moet worden gehouden met een omvangrijke schadevergoeding. De aanspraak op schadevergoeding in het ontwerp-convenant is pas aan de orde als de Rijksoverheid haar verplichtingen niet nakomt. Dit impliceert dat middelen, die anders nodig zouden zijn geweest voor een gedwongen sluiting, nu ingezet kunnen worden voor de noodzakelijke transitie naar een duurzame energiehuishouding. Verder worden in het ontwerp-convenant extra afspraken gemaakt over de veiligheid en de ontmanteling van de kerncentrale Borssele. Ik beschouw het totale pakket aan afspraken als winst ten opzichte van de situatie zonder convenant.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
24
73 Valt een scenario waarbij door internationale regelgeving de opwerking van kernafval wordt verboden en daarmee de facto rendabele voortgezette bedrijfsvoering van Borssele onmogelijk wordt, ook onder het artikel in het convenant dat Borssele door «internationale regelgeving» wordt gesloten. Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het risico van het OSPARverdrag dat opwerking vanaf 2020 onmogelijk zou kunnen maken? Nee. Een eventueel uit internationale regelgeving voortvloeiend verbod op het opwerken van gebruikte splijtstof, heeft niet tot gevolg dat de bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele onmogelijk wordt gemaakt. Zo kan de kerncentrale Borssele er voor kiezen om gebruikte splijtstof (tijdelijk) bovengronds op te slaan. 74 Wat is juridisch gezien de situatie en de positie van de Nederlandse staat op het moment dat na bekrachtiging van het convenant uit de 10-jaarlijkse veiligheidsanalyse zou blijken dat voortzetting van de bedrijfsvoering tot 2033 niet verantwoord is? De verplichting tot schadeloosstelling ziet alleen op de verplichtingen uit dit ontwerp-convenant en niet op de uitvoering van het bevoegd gezag van haar bevoegdheden uit de Kernenergiewet en de verplichtingen van EPZ, die voortvloeien uit de Kernenergiewetvergunning en de daaraan verbonden voorschriften. In artikel 3, eerste lid, van het ontwerpconvenant is – voor zover van belang – uitdrukkelijk bepaald dat dit artikel de bevoegdheden van de Rijksoverheid tot uitvoering van nationale en/of internationale regelgeving onverlet laat, voorzover deze betrekking heeft op de gebruikelijke bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele. Indien derhalve uit de tienjaarlijkse evaluaties blijkt dat een veilige voortzetting van de kerncentrale niet mogelijk is, zal moeten worden bezien of en welke veiligheidsverhogende maatregelen EPZ zal moeten nemen om haar bedrijfsvoering voort te zetten. Indien het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen onmogelijk is en de voortzetting van de bedrijfsvoering een gevaar oplevert voor mens en milieu, zal de Kernenergiewetvergunning moeten worden ingetrokken en zodoende de bedrijfsvoering van de kerncentrale moeten worden gestaakt. De Staat zal in dat geval niet gehouden zijn om de eventuele kosten van EPZ te vergoeden. Overige bepalingen (Convenant artikel 12 e.a.) 75 Erkent u het grote risico van artikel 12.5 dat EPZ, Essent en Delta hiermee een instrument in handen krijgen om het convenant open te breken en hun afspraken niet na te komen? Is het geen risico dat bijvoorbeeld Essent, Delta en EPZ stijgende prijzen van biomassa sterk zouden kunnen aangrijpen om te zeggen dat er substantieel gewijzigde omstandigheden zijn, waardoor hun prestaties worden beïnvloed of dat er additionele kosten zijn, terwijl het Rijk er vervolgens aan gehouden is om tot een aanvaardbare oplossing voor die drie partijen te komen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, acht u dit risico verantwoord? Wat gebeurt er als er geen voor alle partijen aanvaardbare oplossing wordt gevonden? Nee, dit risico erken ik niet. In juridisch opzicht bestrijkt artikel 12.5 van het ontwerp-convenant het terrein van artikel 6:258 BW. Op grond van dit artikel 6:258 BW kan de rechter op verlangen van één der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhou-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
25
ding van de overeenkomst niet mag verwachten. Artikel 6:258 BW is krachtens artikel 6:250 BW van dwingend recht. Dat betekent dat partijen niet door middel van een contractuele regeling artikel 6:258 BW kunnen uitsluiten. EPZ, Delta en Essent hebben op basis van het ontwerpconvenant vergeleken met de dwingendrechtelijke regeling uit het Burgerlijk Wetboek dus geen extra instrument in handen om het convenant open te breken en afspraken niet na te komen. Het risico dat prijsstijgingen van biomassa worden aangemerkt als substantieel gewijzigde omstandigheden, acht ik zeer beperkt. Vergoedingen door de Rijksoverheid aan de bedrijven tijdens de looptijd van het convenant voor prijsstijgingen van biomassa dan wel andere specifieke prijsstijgingen zijn niet bedongen en overeengekomen. Gelet hierop mag de Rijksoverheid er van uitgaan dat de bedrijven prijsstijgingen stilzwijgend in hun financiële verplichtingen zullen verdisconteren. Additionele kosten of investeringen van EPZ, Delta en Essent zijn alleen dan in het kader van artikel 12.5 van het ontwerp-convenant relevant, indien zij het gevolg zijn van substantieel gewijzigde omstandigheden. Partijen dienen het dus eerst met elkaar eens te worden of sprake is van substantieel gewijzigde omstandigheden. Zijn partijen het hierover eens dan moeten partijen volgens dit artikel in overleg een oplossing vinden. Als partijen het niet met elkaar eens worden over de vraag of sprake is van substantieel gewijzigde omstandigheden of als er geen voor alle partijen aanvaardbare oplossing wordt gevonden, is er sprake van een geschil tussen de Rijksoverheid enerzijds en EPZ, Delta en Essent anderzijds. EPZ, Delta en Essent kunnen dan met toepassing van artikel 11.3 van het ontwerp-convenant het geschil voorleggen aan de rechter. In dat kader wijs ik nog op artikel 3.4 van het convenant waarin is bepaald dat partijen het convenant zullen uitvoeren op de meest zorgvuldige wijze en met het oog voor elkaars belangen die samenhangen met en voortvloeien uit dit convenant. Daarbij hebben partijen afgesproken dat zij zich zullen onthouden van elke activiteit die daarmee strijdig is. 76 Waarom worden de bedrijven in artikel 12.5 beschermd tegen hogere kosten, terwijl er in artikel 8.1 wordt bepaald dat zij elk minstens 100 miljoen euro moeten investeren? Artikel 12.5 heeft niet als uitgangspunt dat de bedrijven contractueel worden beschermd tegen hogere kosten. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vraag 75. 77 Hoe wordt omgegaan met geschillen? Wat gebeurt er bijvoorbeeld als bij uitvoering van artikel 12.5 niet wordt gekomen tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing? Overeenkomstig aanwijzing 16, tweede lid, van de Aanwijzingen voor convenanten, is in artikel 11.3 van het ontwerp-convenant een geschillenregeling opgenomen. Volgens dat artikellid zullen alle geschillen in verband met dit convenant of met afspraken die daarmee samenhangen, die niet in onderling overleg worden opgelost, ter beslechting worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Den Haag. Op initiatief van één der partijen kan het geschil ter beslechting aan de civiele rechter worden voorgelegd. Indien bij uitvoering van artikel 12.5 sprake is van een geschil – zie het antwoord op vraag 75 – treedt deze geschillenregeling in werking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
26
78 Wat voor sanctie staat er op het niet nakomen van het convenant? Partijen kunnen, over en weer, gebruik maken van hun rechten uit het BW om nakoming van het convenant te vorderen dan wel het convenant te (laten) ontbinden. Zie voorts de beantwoording van vraag 77. Voor het geval de Rijksoverheid haar verplichting niet nakomt, bevat artikel 10 van het convenant een regeling voor een schadeloosstelling aan EPZ, Delta en Essent. ECN-NRG Rapport 79 Het ECN rapport stelt (blz. 82) dat Siemens/KWU bij de bouw van Borssele gebruik heeft gemaakt van ervaringen met eerder gebouwde centrales. Welke centrales waren dat? Hoe lang is de levensduur van deze centrales geweest? De kerncentrale Borssele is gebouwd door KWU en de Nederlandse industrie (RDM). Van de zijde van KWU is destijds ervaring opgedaan bij een serie van testreactoren en bij de Duitse kerncentrales in Obrigheim (1968) en Stade (1972). Deze zijn gesloten in respectievelijk 2005 en 2003 in het kader van de overeenkomst tot beëindiging van de toepassing van kernenergie (zie antwoord op vraag 71). RDM had destijds ervaring opgedaan bij de bouw van Dodewaard, die in 1997 om economische reden buiten bedrijf werd gesteld. RDM heeft destijds reactorvaten en andere reactorcomponenten van zeer goede kwaliteit gefabriceerd. 80 Het ECN rapport (blz. 86) vermeldt dat Engeland, Zweden, België, Nederland, Frankrijk, Hongarije, Spanje, Duitsland, Japan, Canada en Zwitserland vergunningen voor onbepaalde tijd bezitten. Kunt u van het lijstje de landen noemen die voornemens zijn om een kerncentrale langer dan 50 jaar open te houden? Kunt u van het lijstje de landen noemen waar van overheidswege is besloten tot een maximale levensduur of uitfasering van kernenergie waardoor de facto de centrales een beperkte levensduur hebben? In een aantal landen is destijds in de vergunning geen maximale bedrijfsduur van de kerncentrales opgenomen. Van de landen waar vergunning voor een onbepaalde bedrijfsduur geldt, hebben Duitsland, Spanje, Zweden en België besloten tot uitfasering van kernenergie. Landen waar men voornemens heeft kerncentrales, indien dit veiligheidstechnisch en economisch is verantwoord, langer dan 40 jaar in bedrijf te houden, zijn Hongarije, Canada en Zwitserland. Japan en Frankrijk hebben alsnog geen uitspraak gedaan over de maximale bedrijfsduur. Frankrijk heeft wel om economische reden een aantal oudere centrales (geen lichtwater reactoren) uit bedrijf genomen. In de Verenigde Staten is inmiddels al voor een 30-tal reactoren door de NRC een bedrijfsduurverlenging tot 60 jaar toegestaan en dit aantal zal op korte termijn nog toenemen. 81 Heeft het ECN inzage gekregen in de contracten tussen EPZ en Cogéma? Zo ja, waarom krijgt de regering zelf geen inzage in de contracten en ECN wel? Zo neen, op basis waarvan doet het ECN uitspraken over wat er volgens de contracten geregeld zou zijn (pag. 70 van onderzoek ECN)? Nee. NRG baseert zich in pagina 70 van het ECN-NRG rapport op de bijlage bij de brief naar de Tweede Kamer van 29 april 2005, waarin is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
27
aangegeven dat, in een vertrouwelijk overleg met het bevoegd gezag, EPZ aan de hand van de contracten tussen EPZ en Cogéma heeft laten zien dat al haar plutonium is overgedragen of op termijn zal worden overgedragen aan derden voor hergebruik. Dit betreft ook het plutonium dat nog geproduceerd zal gaan worden. NRG weet dus niet meer dan de regering. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. 82 Volgens het ECN zal de bestraalde splijtstof volgens de nog lopende contracten na beëindiging van de levensduur worden afgevoerd en opgewerkt. Geldt dit ook bij een sluitingsdatum van 2033? Welke garantie is er dat Cogéma tegen die tijd nog opwerkingsdiensten aanbiedt (pag. 70)? EPZ heeft aangegeven voorlopig door te gaan met het laten opwerken van gebruikte splijtstof. Of EPZ in de toekomst bij de keuze voor opwerking blijft, zal vooral gestuurd worden door ontwikkelingen in de mogelijkheden en kosten daarvoor. Voor geen enkel bedrijf is een garantie te geven dat over 15 tot 30 jaar nog dezelfde diensten worden aangeboden. Dit geldt ook voor Cogéma, alhoewel opwerkingscontracten over het algemeen langlopende termijnen kennen. Er zijn overigens geen signalen dat opwerkingscapaciteit in de nabije toekomst zal verdwijnen. 83 Het ECN stelt dat het praktisch onmogelijk is om van reactor grade plutonium een kernwapen te maken (pag. 173). Hoe is deze stelling te rijmen met inmiddels lang bekende feiten uit het Amerikaanse kernwapenprogramma waaruit het tegendeel blijkt (zie bijvoorbeeld het document «Additional information Concerning Nuclear weapon test of reactor grade plutonium», DOE fact sheet released as part of the openness initiative, june 27, 1994)? Het officiële standpunt van het Department of Energy (DOE) zoals verwoord in de pagina’s 37–39 van hun rapport «Nonproliferation and Arms Control Assessment of Weapons-Usable Fissile Material Storage and Excess Plutonium Disposition Alternatives, DOE/NN-0007, 1997» is dat alle plutonium in theorie gebruikt kan worden voor het vervaardigen van een primitief wapen, een «nuclear device». Het is echter technisch zeer veel moeilijker («praktisch onmogelijk») om een werkend (primitief) nucleair explosief (kernwapen) te maken van reactor grade plutonium, waarbij met name de aanwezigheid van het isotoop Pu-240 verstorend werkt. 84 Klopt het dat de impliciete conclusie van bijlage F7.2 van het ECN rapport is dat het verschil tussen opwerking en directe opslag vanuit proliferatieoogpunt nihil is? Hoe is die conclusie te rijmen met de internationale consensus over het feit dat opwerking veel proliferatiegevoeliger is, zoals bijvoorbeeld verwoord in El Baradei’s speech op de Carnegie International Non Proliferation Conference, november 2005? De conclusie van het ECN-NRG rapport dat het verschil vanuit proliferatie oogpunt tussen opwerking en directe opslag nihil is, is niet strijdig met de uitspaak van de directeur-generaal van het IAEA. Wat betreft de mogelijkheid tot misbruik, maakt het geen verschil of de splijtstof wordt opgewerkt of wordt opgeslagen. Belangrijker is waar deze processen plaatsvinden. Bij opslag van bestraalde splijtstof in een «verdacht» land kan evenzo proliferatie optreden. Dit is een van de achtergronden van het initiatief van het IAEA, om splijtstof als het ware tijdelijk uit te lenen aan landen. De uitspraak van het ECN-NRG rapport heeft met name betrekking op de splijtstofcyclus bij de kerncentrale Borssele, waarbij alleen landen als
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
28
Nederland, België (doorvoer) en Frankrijk betrokken zijn. Voor andere landen zou opwerking in kunnen houden dat de bestraalde splijtstof via een lange transport route naar het land met de opwerkingsfaciliteit zou moeten worden vervoerd, hetgeen een verhoogde kans op tussentijdse ontvreemding biedt. Opslag in eigen land zou een dergelijk transport onnodig maken. Om deze reden is voor dat land de optie directe opslag minder proliferatie gevoelig. 85 ECN stelt dat het opgewerkte afval met een vertraging van vele jaren terugkomt uit Frankrijk, waarbij de indruk bestaat dat over de termijn onderhandeld kan worden. (blz. 160). Is deze bewering nog geldig na de uitspraak van de Franse rechtbank in Caen in een zaak tegen de langdurige opslag van Australisch kernafval bij Cogéma, waarbij de rechter oordeelde dat het afval slechts gedurende de technisch noodzakelijke termijn bij Cogéma mag worden bewaard? Is die «technisch noodzakelijke termijn» onderhandelbaar? Is de uitbreiding van het HABOG ook op tijd klaar wanneer slechts de technisch noodzakelijke termijnen voor opslag in Frankrijk in acht worden genomen? In het ECN-NRG rapport wordt op pagina 160 gesproken over het afval dat uit de opwerking van gebruikte splijtstof ontstaat. Bedoelde uitspraak van de Franse rechtbank in Caen betrof de opslag van gebruikte splijtstof die nog niet opgewerkt was en is dus – los van de vraag of die uitspraak enige betrekking kan hebben op de splijtstof uit de kerncentrale Borssele – niet van toepassing op afval als bedoeld in het ECN-NRG rapport. De vragen met betrekking tot opslagtermijnen bij Cogéma en de realisatie van uitbreiding van het HABOG, zijn derhalve niet relevant. 86 Het ECN rapport beschrijft een mogelijk zeer interessante techniek om de levensduur van kernafval aanmerkelijk te bekorten (P&T) (blz. 158). Waarom wordt er bij de vergelijking tussen opwerking en directe opslag (route 1 en 2) met geen woord meer gerept over deze mogelijkheden, die alleen bij directe opslag toepasbaar zijn en de balans kunnen laten doorslaan richting de voordelen van route 2? Is het slechts een theoretische mogelijkheid? Waarom is deze mogelijkheid dan in het rapport opgenomen? Partitioning en transmutation (P&T) moet gezien worden als een aantal processtappen die aan de conventionele opwerking worden toegevoegd. Eenmaal verglaasd opwerkingsafval dat de splijtingsproducten en de zogenoemde «minor actinides» bevat en naar het HABOG wordt afgevoerd, komt niet meer in aanmerking voor verdere recyclagebewerkingen zoals P&T. De tijdschalen voor introductie van commerciële P&T zijn niet eenvoudig te ramen. In elk geval is in de periode tot 2013 deze introductie niet te verwachten. Om deze redenen is deze mogelijkheid niet in het rapport opgenomen. 87 Op diverse plaatsen in het ECN rapport wordt gesproken over het reactorvat dat «minder snel veroudert dan verwacht» doordat de verbrossing «trager verloopt dan bij reactoren uit dezelfde periode». Hierdoor zouden er geen belemmeringen zijn voor verlenging van de levensduur tot «na 2013». Is uit de vele metingen die zijn gedaan ook een kwantitatieve analyse te geven over hoeveel trager het verouderingsproces verloopt en hoeveel minder verbrossing er plaatsvindt? Is op basis van deze analyses een inschatting te maken hoe lang de centrale na 2013 nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
29
probleemloos doorkan? Zo ja, kan die worden gegeven? Zo neen, op welke kwantitatieve analyse wordt de sluitingsdatum van 2033 dan gebaseerd? (blz. 83) De conclusies in het ECN-NRG rapport zijn gebaseerd op uitvoerige kwantitatieve analyses; zie hoofdstuk 6.3 van dit rapport. De analyses waarop de conclusies over de conditie van het reactorvat zijn gebaseerd zijn uitgevoerd door de kerncentrale Borssele en zijn getoetst door de Kernfysische Dienst. De vraagstelling in deze analyses is niet geweest hoe lang de centrale na 2013 nog door kan gaan, maar of bedrijfsvoering tot 2033 veiligheidstechnisch verantwoord mogelijk lijkt. Het antwoord dat stralingsverbrossing geen belemmerende factor is voor bedrijfsvoering tot 2033, impliceert dat op die basis na 2013 er een gefundeerde verwachting is dat nog zeker 20 jaar geen problemen als gevolg van verbrossing te verwachten zijn. Dit wordt overigens bewaakt door de Kernfysische Dienst via de systematiek van de tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie en de resultaten van het verouderingsbeheersingsprogramma bij de kerncentrale Borssele.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 000, nr. 19
30