Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 873
Organisatie van het toezicht op het effectenverkeer
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 30 augustus 1996 Naar aanleiding van de brief van de vaste commissie voor Financie¨n van 26 juni 1996 met een notitie over de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer doe ik u bijgaand mijn reactie daarop toekomen. De aan u toegezegde notitie over de samenhang en de verschillen tussen de financie¨le toezichtswetten wordt u bij afzonderlijk schrijven aan de Tweede Kamer toegezonden. De Minister van Financiën, G. Zalm
S–AFE 6K2607 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
1
ORGANISATIE TOEZICHT EFFECTENVERKEER 1. Inleiding In uw notitie over de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer wordt een reactie gevraagd op de daarin opgenomen aanbevelingen. Centraal in deze aanbevelingen staat de organisatie van het toezicht. In uw notitie wordt gesteld «dat het toezicht op het effectenverkeer analoog aan het toezicht van De Nederlandsche Bank en het verscherpt toezicht van de Verzekeringskamer kan worden vormgegeven, waarbij alle wettelijke toezichtstaken dienen te worden toebedeeld aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer. Doel hiervan is een verdere invulling van het principe van functiescheiding tussen toezichthouder en ondertoezichtgestelden». In uw notitie wordt daarbij aangetekend dat de zelfregulering van de beurs gehandhaafd dient te blijven ten aanzien van producten van de beurs en de handel daarin, mits de beoogde structuurverandering op de beurs uitzicht biedt op een adequate functiescheiding. Daarnaast wordt in uw notitie de aandacht gevestigd op een aantal onderwerpen dat betrekking heeft op de herstructurering van de beurzen, de deskundigheid van bij het toezicht betrokken personen, het Openbaar Ministerie, de Klachtencommissie Effectenbedrijf en de Wet economische mededinging. De opzet van mijn reactie is als volgt. Allereerst zal ik in hoofdstuk 2 ingaan op de rol van de diverse actoren in het effectenverkeer. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de ontwikkeling van de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer tot nu toe. In hoofdstuk 4 zal worden ingegaan op de mogelijkheden tot versterking van de positie van de STE als toezichthouder. Aangezien dit per onderdeel van het toezicht kan verschillen, wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen vier toezichtsgebieden, te weten effectenuitgevende instellingen, beursleden, handelsregels en misbruik van voorwetenschap. In hoofdstuk 5 wordt stil gestaan bij de eerdergenoemde overige onderwerpen. Afgesloten wordt met een concluderend hoofdstuk 6. 2. Rol van diverse actoren in het effectenverkeer
1
Bij misbruik van voorwetenschapzaken is hiervan bij wet afgeweken; de vervolging en berechtingvan deze zaken is geconcentreerdop e´e´n plaats, te weten bij hetOpenbaar Ministerie en de rechtbank in Amsterdam.
Naar aanleiding van uw notitie heb ik allereerst de behoefte om kort de rol te schetsen die de diverse actoren in het effectenverkeer vervullen. Uit hoofde van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) is het wettelijk toezicht op het effectenverkeer, zowel op de beurs als daarbuiten, overgedragen aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE). Een andere wettelijke toezichthouder dan de STE kent de Wte niet. Wanneer de STE op grond van de haar ter beschikking staande gegevens een vermoeden heeft dat in strijd met de wet wordt gehandeld, doet de STE hiervan, behoudens voor zo ver een administratiefrechtelijke afhandeling mogelijk en meer op haar plaats is, aangifte bij de Economische Controledienst (ECD) die vervolgens een onderzoek kan starten. Behalve een aangifte door de STE kunnen ook inlichtingen van buitenlandse instanties en andere opsporingsinstanties en aangiften van derden voor de ECD aanleiding vormen om zelf een onderzoek te starten. Het proces-verbaal waarmee het ECD-onderzoek wordt afgerond, wordt overhandigd aan de officier van justitie in wiens relatieve competentiegebied de zaak valt1. Deze kan besluiten de zaak voor de rechter te brengen. De onder toezicht van de STE gestelde instellingen omvatten de effecteninstellingen, de effectenuitgevende instellingen en de beurzen. De beurzen hebben klachtencommissies in het leven geroepen waar clie¨nten die menen dat zij door het handelen of nalaten van een beurslid in hun belang zijn getroffen een klacht kunnen indienen (zie hoofdstuk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
2
5.4). Over een dergelijke klacht doet de Klachtencommissie een voor partijen bindende uitspraak. Het bovenstaande is hieronder schematisch weergegeven. Daarbij is tevens de situatie weergegeven zoals die met betrekking tot kredietinstellingen en verzekeraars bestaat. Onderwerp Wettelijke toezichthouder
Onder toezicht staande instellingen Opsporings- en vervolgingsinstantie Klachtencommissie
Wte 1995
Wtk 1992
Wtv 1993
STE – effecteninstellingen – effectenuitgevende instellingen– beurzen
DNB
VK
– kredietinstellingen
– schadeverzekeraars – levensverzekeraars
ECD/OM Aanwezig
ECD/OM Aanwezig
ECD/OM Aanwezig
Uit het schema komt naar voren dat de rolverdeling tussen de verschillende actoren in de effectensector, de bankensector en de verzekeringssector vergelijkbaar is. Alle wettelijke toezichtstaken uit hoofde van de Wte 1995 zijn thans reeds aan de STE overgedragen. De rol van DNB ten opzichte van kredietinstellingen en de rol van de Verzekeringskamer ten opzichte van verzekeringsinstellingen valt hierbij te vergelijken met de rol van de STE ten opzichte van effecteninstellingen. Hiernaast heeft de STE een functie ten opzichte van beurzen en de uitgifte van effecten door ondernemingen. Het toezicht van de STE op effecteninstellingen die geen lid zijn van de beurs is, afgezien van sectorspecifieke verschillen, vergelijkbaar met het toezicht van DNB en de VK. Met betrekking tot effecteninstellingen die wel lid zijn van de beurs maakt de STE bij haar toezicht in belangrijke mate gebruik van de diensten van de (controlebureaus van de) beurzen waarbij deze instellingen zijn aangesloten1, terwijl DNB en de VK bij de uitoefening van hun toezicht in voorkomende gevallen mede gebruik maken van het werk van de interne controleafdelingen van de onder toezicht staande instellingen zelf. Ook bij het toezicht op de beurzen en de uitgifte van effecten door op de beurs genoteerde ondernemingen, steunt de STE op de (controlebureaus van de) beurzen. De beurzen hebben de ruimte om, met inachtneming van zekere randvoorwaarden, eigen regels op te stellen; deze dienen evenwel vooraf aan de toezichthouder te worden voorgelegd. Deze vormgeving van het toezicht is gebaseerd op de Wte 1995. 3. Ontwikkeling organisatie toezicht effectenverkeer tot nu toe
1
De beurzen voeren privaatrechtelijk controle uit op de beurslid-maatschapsvereisten; deze eisenzijn gelijkwaardig of verderreikend dan de wettelijke eisen.
Wettelijk toezicht op het effectenverkeer werd voor het eerst in Nederland ingevoerd in 1914 met de totstandbrenging van de Beurswet. Deze wet beperkte zich tot het toezicht op de beurshandel en liet hierbij veel ruimte aan de beurzen om eigen regels op te stellen en de naleving daarvan te controleren. De Beurswet liet de buitenbeurshandel vrij. Excessen in de buitenbeurshandel leidde in de jaren tachtig tot regulering van deze handel door middel van de Wet effectenhandel: effectenbemiddeling in de buitenbeurshandel werd aan een vergunningsplicht onderworpen en de uitgifte van effecten aan een prospectusplicht. Met de Wet toezicht effectenverkeer 1992 (Wte 1992) werd het toezicht op de beurzen en op de buitenbeurshandel in e´e´n wet geı¨ntegreerd. Verder werden de in de Wte 1992 beschreven taken en bevoegdheden overgedragen aan e´e´n onafhankelijke toezichthouder, te weten de STE. Met de Wte 1992 werd het toezicht op de beurzen versterkt. Zo voorzag de Wte in een aanwijzingsbevoegdheid van de toezichthouder die ertoe strekte dat de beurshouder bij overtreding van de beursregels passende maatregelen diende te nemen ten aanzien van het betrokken beurslid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
3
Verder kon de toezichthouder op grond van de Wte een onderzoek instellen bij onder meer beursleden. Ook konden voorschriften worden gegeven aan effectenbeurzen ter uitvoering van een EU-regelgeving. Bovendien werd een erkenningsplicht voor beurzen ingevoerd. Het streven van de Europese Unie om de effectenwetgeving in de verschillende lidstaten te harmoniseren resulteerde in de Wte 1995. In deze wet waarin de EU-richtlijnen beleggingsdiensten en kapitaaltoereikendheid zijn geı¨mplementeerd, is het toezicht op het effectenverkeer verder versterkt. Wat betreft de beursleden geldt hierbij dat zij onder de Wte 1995 niet langer zijn vrijgesteld van een vergunningsplicht; ook zij moeten over een door de toezichthouder verstrekte vergunning beschikken. Aldus draagt de STE de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het verlenen respectievelijk intrekken van vergunningen van beursleden. Verder is de aanwijzingsbevoegdheid van de toezichthouder uitgebreid. Hij kan nu ten aanzien van alle instellingen en leden die onder de Wte 1995 vallen een aanwijzing geven. Met de invoering van de Wte 1995 is de STE ertoe overgegaan een eigen controle-afdeling in te stellen; daarvoor maakte de STE bij haar toezicht gebruik van de diensten van de controlebureaus van de beurzen. De eigen controle-afdeling van de STE beoordeelt met betrekking tot de beurzen de kwaliteit van de controles van deze beurzen en stelt zo nodig eigen onderzoeken in. Parallel aan de versterking van het toezicht is onder invloed van de Europese regelgeving, de wettelijke regels voor de buitenbeurshandel en de regels op het gebied van misbruik van voorwetenschap, de mogelijkheid voor beurzen om zelf regels op te stellen in de loop van de tijd ook beperkt; immers de hiervoor genoemde regels fungeren voor de beurzen als een ondergrens. De voortschrijdende internationalisering en de daarmee samenhangende toenemende mogelijkheden tot criminele praktijken en de verharding van de handel zijn de directe aanleiding geweest om de bakens van het toezicht geleidelijk te verzetten. De formele mogelijkheden van de beurzen om de betrouwbaarheid van de effecteninstellingen te toetsen zijn nu eenmaal minder dan de mogelijkheden die een wettelijk toezichthouder heeft. Verder reiken de bevoegdheden van de beurzen niet verder dan haar leden en zullen beurzen veelal niet in de positie zijn om informatie te ontvangen van wettelijke toezichthouders. Gelet op het belang van een adequaat functioneren van de kapitaalmarkten en de positie van de belegger daarop is daarom het toezicht versterkt. Aan de andere kant is steeds zoveel als mogelijk rekening gehouden met de voordelen die aan zelfregulering zijn verbonden. Met name biedt zelfregulering grotere mogelijkheden om slagvaardig in te springen op veranderende marktomstandigheden. Een afweging van voor- en nadelen, is daarbij te meer van belang in een sfeer van toenemende concurrentie1. 4. Toezichtsgebieden In dit hoofdstuk zal worden nagegaan hoe, met inachtneming van de voordelen die zijn verbonden aan een zekere mate van zelfregulering van de beurzen, verder invulling kan worden gegeven aan het in hoofdstuk 3 beschreven beleid van versterking van het toezicht. Per toezichtsgebied zal hierbij worden aangegeven wat de consequenties zijn.
4.1. Effectenuitgevende instellingen
1
Zie notitie inzake de positie van de Amsterdamse Effectenbeurs, Kamerstukken II 1995/96, 24 456, nr. 11.
Effectenuitgevende instellingen die genoteerd zijn aan de beurs moeten voldoen aan prospectus- en periodieke informatieverplichtingen. Bij haar toezicht op de naleving van deze regels, laat de STE veel ruimte aan de beurzen; zo is de Vereniging voor de Effectenhandel (VvdE) verantwoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
4
delijk voor het beoordelen van noteringsaanvragen alsmede voor de naleving van de regels na het opnemen van een fonds in de notering. De STE onderwerpt de controle-programma’s van de beurs op basis waarvan noteringsaanvragen worden beoordeeld, e´e´nmaal per jaar aan een eigen beoordeling; deze beoordeling zal ook gelden bij eventuele tussentijdse wijzigingen van controle-programma’s. De uitvoering van controle-programma’s wordt door de STE gevolgd aan de hand van de periodieke controlerapportage van de beurs alsmede signalen uit andere bronnen. De STE beschikt op grond van de Wte 1995 over de bevoegdheid door middel van aanwijzingen het beleid van de beurs ter zake te corrigeren. Vooralsnog zie ik geen aanleiding de wijze van toezicht op dit gebied te wijzigen. Deze conclusie strookt met de opmerking in uw notitie dat «de zelfregulering van de beurs dient gehandhaafd te blijven ten aanzien van de producten van de beurs». Handhaving van dit toezichtsysteem vergt wel dat de beurs ervoor zorgdraagt dat het met de aanwijzing beoogde resultaat ook daadwerkelijk wordt bereikt; met andere woorden dat wettelijke regels en bevoegdheden effectief doorwerken naar de ter beurze genoteerde effectenuitgevende instellingen. Deze kwestie vormt een aandachtspunt bij de voorgenomen herstructurering van de Amsterdamse Effectenbeurs.
4.2. Handelsregels In de reglementering van de beurzen zijn regels opgenomen ten aanzien van de handel op de beurs. De beurzen controleren zelf de naleving van deze regels. Bij haar toezicht hierop, maakt de STE gebruik van de bevindingen van de controlebureaus van de beurzen. Wanneer het controlebureau van een beurs een onderzoek uitvoert naar het functioneren van een handelssysteem, neemt de STE hiervan kennis door middel van controlerapportages. In geval deze controlerapportages of andere signalen daartoe aanleiding geven, vraagt de STE opheldering bij de leiding van de desbetreffende beurs over eventuele gebreken in de controle op de naleving van de regels die gelden voor het ordelijk verloop van de handel. Mocht deze opheldering naar het oordeel van de STE onvoldoende zijn, dan stelt de STE zelfstandig met haar controle-afdeling een wettelijk onderzoek in. Verder vormt de STE zich een oordeel over de geautomatiseerde systemen van de beurzen. Daartoe beoordeelt de STE jaarlijks een door de beurzen uit te voeren «EDP-audit». Eenzelfde procedure geldt ten aanzien van de clearingsystemen van de beurzen. Aangezien bij handelsregels bij uitstek de behoefte bestaat deze voortdurend te evalueren en zo nodig aan te passen aan gewijzigde marktomstandigheden, gaat mijn voorkeur ernaar uit de ruimte die op dit toezichtsgebied aan de beurzen wordt gelaten te handhaven. Deze voorkeur komt overeen met de opmerking in uw notitie dat «de zelfregulering van de beurs dient gehandhaafd te blijven ten aanzien van de producten van de beurs en de handel daarin» en sluit aan bij wat internationaal in het algemeen gebruikelijk is op dit terrein.
4.3. Effecteninstellingen Het toezicht van de STE met betrekking tot leden van de beurzen gebeurt thans door middel van beoordeling van de maandelijkse rapportages van de controlebureaus van de beurzen en de door de beurzen opgestelde controleprogramma’s per leden-categorie. In dit kader is afgesproken dat de uitvoering van deze programma’s zal worden gecontroleerd door steekproefsgewijze periodieke beoordelingen van individuele controle-dossiers. De beoordeling van de controleprogramma’s geschiedt eenmaal per jaar naast die van eventuele tussentijdse wijzigingen van deze programma’s. Wanneer daartoe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
5
aanleiding bestaat, kan de STE zelf op grond van haar wettelijke bevoegdheden een onderzoek instellen bij de beurs en/of het desbetreffende lid. Gelet op de eindverantwoordelijkheid die de toezichthouder draagt voor het verlenen en intrekken van vergunningen, heeft de STE mij meegedeeld dat zij haar toezicht op het gebied van de beursleden binnen het bestaande kader van de Wte 1995 verder wil versterken. Deze versterking houdt in dat de STE in algemene zin bepaalt op welke wijze de controlebureaus van de beurzen invulling dienen te geven aan controles. Tevens bepaalt de STE de inhoud en frequentie van de aan haar gerapporteerde controlebevindingen van de controlebureaus. De STE zal door middel van reviews van de werkzaamheden van de controlebureaus erop toezien dat hieraan in de praktijk ook een efficie¨nte en effectieve invulling wordt gegeven. Wanneer de STE signalen ontvangt uit hoofde van controlerapportages van de beurzen of uit andere bronnen dat er bij een beurslidvergunninghouder sprake is van een (dreigende) overtreding van de wettelijke toezichtregels, zal de STE bepalen welke specifieke maatregelen met betrekking tot dat beurslid genomen dienen te worden. Dit voornemen van de STE past in mijn beleid om het toezicht geleidelijk en verder te versterken en heeft dan ook mijn instemming. De STE zal na overleg met de betrokkenen, mede ter vermijding van doublures, een kader vaststellen waarin de herorie¨ntatie van het toezicht gestalte zal krijgen. De verwachting is dat deze herorie¨ntatie personele consequenties zal hebben voor de STE.
4.4. Misbruik van voorwetenschap Onderzoeken naar overtredingen van de wettelijke regels op het gebied van misbruik van voorwetenschap vinden thans al volledig door de STE zelf plaats. Aan deze onderzoeken gaat als regel een signaleringsfase vooraf, waarin op basis van signalen door de STE wordt besloten of aanleiding bestaat tot het instellen van een onderzoek. Deze onderzoeken zijn administratiefrechtelijk van aard. Wanneer de aanwijzingen betrekking hebben op een overtreding van de wet, stelt de STE met haar eigen controle-afdeling een onderzoek in. Bij de uitvoering van deze onderzoeken krijgt zij om efficiency-redenen waar mogelijk ondersteuning van medewerkers van de beurzen. Wanneer uit het onderzoek van de STE mocht blijken dat de Modelcode ter voorkoming van misbruik van voorwetenschap van de VvdE (Modelcode) of andere regels van de beurzen zijn overtreden, stelt de STE de desbetreffende beurs hiervan als regel zo spoedig mogelijk in kennis. Tijdens het STE-onderzoek verkregen informatie, die duidt op mogelijke overtreding(en) van de Modelcode of andere beursreglementering, wordt door de STE als regel zo spoedig mogelijk aan de betrokken beurs verschaft. Wanneer de aanwijzing uitsluitend betrekking heeft op een overtreding van de Modelcode of andere beursreglementen, wordt het onderzoek verder uitgevoerd door de desbetreffende beurs. Voor een strafrechtelijk onderzoek wordt de ECD ingeschakeld. De werkafspraken tussen de STE en de ECD zijn neergelegd in een convenant waarover in uw notitie met instemming wordt gesproken. Verder is, zoals uw commissie bekend is, onlangs de capaciteit bij de STE, ECD en OM ten behoeve van misbruik voorwetenschapzaken uitgebreid. Een wetsvoorstel ter versterking van de bestrijding van misbruik van voorwetenschap ligt tenslotte thans voor advies bij de Raad van State. Het wetsvoorstel houdt een aanscherping van het beleid in, in die zin dat ieder handelen met voorwetenschap strafbaar zal zijn, ongeacht of hiermee voordeel kan worden behaald. Bovendien wordt de reikwijdte van de strafbepaling uitgebreid tot de zogenaamde «as if and when issued»-handel en tot de niet-beursgenoteerde afgeleide instrumenten als de voorwetenschap betrekking heeft op de onderliggende
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
6
beursgenoteerde effecten. Verder voorziet het wetsvoorstel in een verplichting voor (onder andere) bestuurders en commissarissen van effectenuitgevende instellingen om transacties in effecten van de eigen instelling te melden aan de STE. Hiermee wordt beoogd de controle op de naleving van de strafbepaling te vergemakkelijken. Bovendien zal van de voorgestelde meldingsplicht naar verwachting een preventieve werking uitgaan. Gelet op het feit dat de op dit toezichtsgebied genomen maatregelen – convenant STE/ECD, capaciteitsuitbreiding, aanscherping wetgeving – relatief kort geleden zijn ingevoerd, ligt het mijns inziens voor de hand eerst de ervaringen hiermee af te wachten alvorens te bezien of er behoefte bestaat om de organisatie van dit toezichtsgebied te wijzigen. 5. Overige onderwerpen De overige onderwerpen die door uw commissie worden aangesneden betreffen de herstructurering van de Amsterdamse Effectenbeurs, het vermijden van iedere schijn van belangenverstrengeling bij de bezetting van functies binnen de effectenwereld, de deskundigheid van bij het toezicht betrokken personen, het Openbaar Ministerie, de Klachtencommissie Effectenbedrijf en de Wet Economische Mededinging. Hieronder wordt op deze onderwerpen ingegaan.
5.1. Herstructurering Amsterdamse Effectenbeurs (AEB)/VvdE Thans worden door de betrokken beurzen voorstellen voorbereid ter herstructurering van de AEB/VvdE. In het kader van de benodigde beurserkenning op grond van artikel 22 van de Wte 1995 zullen deze voorstellen door mij worden bezien. Zij zullen uiteraard moeten passen binnen de wet en een adequaat toezicht mogelijk moeten maken. Opgemerkt wordt dat de beoogde ontkoppeling van de beurshouder en de VvdE weliswaar een bijdrage kan leveren aan de vermindering van de kans op belangenverstrengeling. Belangrijker in dit verband is het functioneren van e´e´n wettelijke toezichthouder.
5.2. Deskundigheid van bij toezicht betrokken personen Met uw commissie ben ik het eens dat de deskundigheid van de diverse actoren in het effectenverkeer van groot belang is. Het streven is er dan ook steeds op gericht personen aan te stellen die berekend zijn op hun taak. Dit beleid zal ook in de toekomst worden voortgezet.
5.3. Openbaar Ministerie (OM) In uw notitie wordt aangegeven dat grote waarde wordt gehecht aan het plan twee vaste Officieren van Justitie voor minimaal drie jaar te belasten met de portefeuille financie¨le fraudezaken. Dezerzijds wordt opgemerkt dat het aanstellen van twee Officieren van Justitie bij het Openbaar Ministerie in Amsterdam die beursfraude, waaronder ook misbruik van voorwetenschapzaken valt, in hun portefeuille hebben geen plan betreft, maar al praktijk is. De Tweede Kamer is hierover geı¨nformeerd in de op 16 februari 1996 toegezonden notitie inzake de handhaving van de integriteit van het effectenwezen. Ik heb van het OM begrepen dat ervoor gewaakt zal worden dat tenminste e´e´n van deze twee Officieren van Justitie ervaren is.
5.4. Klachtencommissie Effectenbedrijf (KCE) Alvorens in te gaan op uw aanbevelingen over de KCE, wordt benadrukt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
7
dat de tuchtrechtelijke controle die de VvdE zelf op de leden uitoefent, moet worden onderscheiden van de functie van de onafhankelijke KCE. De tuchtrechtelijke controle houdt kortgezegd in dat leden die de Statuten of andere reglementen van de VvdE hebben overtreden voor de Commissie van Orde of de Commissie van Beroep ter verantwoording kunnen worden geroepen. Van een andere orde is de KCE die in het leven is geroepen ten behoeve van de clie¨nten van leden. De KCE is ingesteld om een ieder, die meent dat hij door een handelen of nalaten van een bedrijfslid, een beurslid of een remisier in zijn belang is getroffen, de mogelijkheid te geven terzake schriftelijk een klacht in te dienen bij de KCE. De (plaatsvervangend) voorzitter en de leden van de KCE worden benoemd door de president van de arrondissementsrechtbank in Amsterdam op voordracht van het bestuur van de VvdE. In uw notitie worden drie aanbevelingen gedaan met betrekking tot de KCE. Ten eerste zou de KCE meer bekendheid moeten krijgen. Ten tweede wordt gepleit voor het vervangen van het bindend advies van de KCE door een bindende uitspraak. Ten derde wordt de VvdE in overweging gegeven een maximale termijn voor de behandeling van een klacht door de KCE, van bijvoorbeeld een jaar, in haar reglement op te nemen. Met betrekking tot de eerste aanbeveling wordt opgemerkt dat de VvdE kennis heeft genomen van de wens van uw commissie om de bekendheid van de KCE te vergroten. De VvdE zal in overleg met de voorzitter van de KCE bezien op welke wijze dit kan worden gerealiseerd. In de tweede aanbeveling van uw commissie wordt reeds voorzien. Uitspraken van de KCE hebben de vorm van een bindend advies. Beide partijen zijn aan dat advies gebonden; de klager door een verklaring bij indiening van de klacht, en het bedrijfslid, beurslid of de remisier krachtens statutaire en reglementaire bepalingen van de VvdE. Het is derhalve een voor beide partijen bindende uitspraak. Overigens is de gang voor beleggers naar de KCE facultatief. Een belegger die in zijn belang is getroffen, kan ook een civiele procedure tot schadevergoeding aanspannen bij de burgerlijke rechter. De procedure bij de KCE heeft echter als voordeel dat daar inmiddels een grote deskundigheid is opgebouwd op het terrein van het effectenbedrijf. Verder zijn de kosten verbonden aan deze relatief snelle procedure laag; de KCE brengt voor haar werkzaamheden geen kosten in rekening bij de klager. Over de derde aanbeveling van uw commissie – het invoeren van een maximale termijn voor het afhandelen van klachten – heeft de KCE mij meegedeeld dat de uitspraken van de KCE meestal ruimschoots binnen een jaar na ontvangst van de klacht volgen, tenzij zich complicaties voordoen die een nader onderzoek vergen of de klager zelf om uitstel verzoekt omdat hij nog in onderhandeling is met de wederpartij. Het lijkt derhalve niet gewenst een maximale termijn voor de behandeling van een klacht in het reglement op te nemen, aangezien dit in het nadeel van de klager zou kunnen werken.
5.5. Wet economische mededinging (Wem) In uw notitie wordt gevraagd naar de gevolgen van de Wem voor het toezicht op het effectenverkeer. Aangenomen wordt dat hier gedoeld wordt op de toelaatbaarheid van de beursregels van de VvdE onder de gewijzigde Wem. De gewijzigde Wem die thans voor behandeling bij de Tweede Kamer ligt, gaat mededingingsregels in beginsel verbieden. Er zal echter een vrijstelling van dit verbod worden opgenomen, wanneer uit anderen hoofde al wettelijk toezicht bestaat. Hiervan is sprake bij de beursregels van de VvdE; op deze regels wordt ingevolge de Wte 1995 toezicht gehouden door de STE.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
8
6. Conclusies Het toezicht op het effectenverkeer, zowel op de beurzen als daarbuiten, is overgedragen aan e´e´n wettelijke toezichthouder, te weten de STE. Onder invloed van de internationalisering van de effectenhandel en de daarmee samenhangende toenemende mogelijkheden tot criminele praktijken en de verharding van de handel, is de rol van de STE geleidelijk versterkt. Nagegaan is op welke toezichtsgebieden, met inachtneming van de voordelen die zijn verbonden aan het laten van een zekere mate van zelfregulering van de beurzen, verder invulling kan worden gegeven aan dit beleid van geleidelijke en verdere versterking van de STE. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het toezicht op effecteninstellingen de rol van de STE verder kan worden vergroot. Op korte termijn zal daartoe de controle van de beursleden door de controlebureaus van de beurzen gaan worden aangestuurd door de STE. Dit betekent dat de STE in algemene zin bepaalt op welke wijze de controlebureaus van de beurzen invulling dienen te geven aan controles. Tevens bepaalt de STE de inhoud en frequentie van de aan haar gerapporteerde controlebevindingen van de controlebureaus. De STE zal door middel van reviews van de werkzaamheden van de controlebureaus erop toezien dat hieraan in de praktijk ook een efficie¨nte en effectieve invulling wordt gegeven. Wanneer de STE signalen ontvangt uit hoofde van controle-rapportages van de beurzen of uit andere bronnen dat er bij een beurslid-vergunninghouder sprake is van een (dreigende) overtreding van de wettelijke toezichtregels, zal de STE bepalen welke specifieke maatregelen met betrekking tot dat beurslid genomen dienen te worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 873, nr. 1
9