Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1979-1980
15 827
Stadsverwarming
Nr 2
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 19 augustus 1980 De vaste Commissie voor Economische Zaken' heeft op 5 juni 1980 in een openbare vergadering met de Minister van Economische Zaken opnieuw mondeling overleg gevoerd over stadsverwarming (SV). Ter voorbereiding van dit overleg, dat aanvankelijk in april 1980 had zullen plaatsvinden maar ook nadien verschillende malen moest worden uitgesteld vanwege plenaire Kamerdebatten waar de aanwezigheid van de Minister vereist was, had de bewindsman de commissie een notitie toegezonden. Deze notitie is als bijlage bij dit verslag gedrukt. De uitkomsten van het overleg vat de commissie als volgt samen. Vragen en opmerkingen vanuit de commissie
' Samenstelling: Joekes (VVD), Portheine (VVD), Van Dis (SGP), Epema-Brugman (PvdA), voorzitter, Jansen (PPR), Salomons (PvdA), van Houwelingen (CDA), Kolthoff (PvdA), Van der Hek (PvdA), Engwirda (D'66), Braams (VVD), Jacobse (VVD), Lansink (CDA), Spieker (PvdA), Wöltgens (PvdA), Van der Linden (CDA), Van Rooijen (CDA), Gerritse (CDA), ondervoorzitter, De Vries (CDA), Zijlstra (PvdA) en van lersel (CDA).
2 vel
Na een woord van dank voor de notitie, verklaarde de woordvoerder van de V.V.D.-fractie, de heer Braams, toch wel enige zorg te hebben over de ontwikkelingen met betrekking tot SV, ten aanzien waarvan een zorgvuldige besluitvorming vereist blijft. Vele burgers verkeren in onzekerheid. Ter illustratie noemde spreker de inwoners van Heerlen, Zoetermeer en Nieuwegein. Hij wees op een aantal knelpunten en noemde in de eerste plaats het met SV gepaard gaande elektrisch koken. Waarom wordt in geval van SV geen aardgasdistributienet aangelegd, met alle consequenties van dien voor de consument? Indien het juist is dat de isolatie-eisen, die gesteld worden aan huizen aangesloten op SV, minder streng zouden zijn dan doet dit de vraag rijzen of deze praktisch worden toegepast en zo ja, of daarin geen wijziging moet worden aangebracht. Het systeem van SV is weinig flexibel, in die zin dat de hoge investeringskosten eerst na twintig tot dertig jaar zullen zijn afgeschreven. Bovendien is het systeem kwetsbaar op de lange termijn vanwege de inzet van olie en steenkool. Moet ook daarom niet naar een andere opzet worden gezocht, wil SV flexibeler kunnen worden aangepast aan de behoeften van groeiende woonwijken? De individuele besparing zal men moeten blijven belonen. Het feit, dat de hulpwarmteketels op gas zullen draaien vereist een dubbele voorziening. Er zullen nieuwe technieken, die de benodigde investeringen, waaronder die voor individuele bemetering, drukken, moeten worden ontwikkeld. Wordt hier onderzoek naar verricht, mogelijk in de richting van decentralisatie van de warmtekrachtcentrales?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
1
Naar aanleiding van het in de notitie onder paragraaf 2.3 gestelde (de m i lieuproblematiek) vroeg de heer Braams of het de bedoeling is speciale v o o r z i e n i n g e n te treffen in de v o r m van reserveringen van aardolie v o o r de hier bedoelde centrales. Een v o l g e n d e vraag had betrekking op het met behulp van energiebesparende maatregelen (invoering van c.v.-ketels met hoog r e n d e m e n t ; isolatie) te bereiken resultaat qua individueel w a r m t e v e r b r u i k . Kan niet veel meer w o r d e n bereikt dan de onder paragraaf 3a (Zoetermeer) g e n o e m d e besparing van 20%? Het is o p p o r t u u n , zo vervolgde spreker, o m o p korte t e r m i j n inzicht te hebben in de wijze w a a r o p de elektriciteitsproduktie zal kunnen w o r den gedecentraliseerd, hetgeen i m m e r s bepalend is voor de m o g e l i j k h e d e n van decentralisatie van de warmtekrachtcentrales. Zelfs w a n n e e r de gekozen opzet o p t i m a a l is v a n u i t energiebesparingsoogpunt bleef het v o o r de heer Braams de vraag of gasinzet v o o r deze warmtekrachtcentrales op de langere t e r m i j n niet toch in a a n m e r k i n g zou k o m e n . De inzet van steenkool bij uitsluiting leek h e m , gelet o p alle daaraan v e r b o n d e n m i l i e u h y g i ë n i s c h e bezwaren, niet zonder meer ideaal. Kan, zo luidde zijn laatste v r a a g , nader m e d e d e l i n g w o r d e n gedaan van de d o o r de gasdistributiebedrijven op g r o n d v a n gederfde i n k o m s t e n ten gevolge van de invoering van SV ingestelde schadeclaims, die op zich ook weer een kostenverhogend en daard o o r v o o r de gebruikers v a n SV nadelig effect zullen hebben? Onder verwijzing naar het eerder o p 26 juni 1979 gevoerde m o n d e l i n g overleg over SV v r o e g de heer Van der Linden (C.D.A.) naar de stand van zaken met betrekking tot het d o o r h e m bij die gelegenheid aan de orde gestelde « w a r m t e - i n s t i t u u t » . Welke v o r d e r i n g e n zijn gemaakt met de inventarisatie van vraag en aanbod van w a r m t e in Nederland, dat w i l zeggen met de zog e n a a m d e «warmte-kaart»? Zal het binnenkort uit te brengen deel III van de Energienota, de Elektriciteitsnota, een integrale beleidsvisie ten aanzien van SV bevatten, mede in verband met de problematiek van decentralisatie van de elektriciteitsproduktie en de functie van de w a r m t e k r a c h t k o p p e l i n g daarbij? Hebben de sinds de laatstgehouden gedachtenwisseling gerealiseerde forse prijsstijgingen v o o r aardolie nog consequenties voor SV? W o r d t SV d i e n t e n g e v o l g e wellicht ook aantrekkelijk v o o r kleinere w o n i n g b e s t a n d e n dan het tot o p heden als u i t g a n g s p u n t g e n o m e n aantal w o n i n g e n van ten minste 5000? In dat opzicht w a s de in Denemarken bestaande situatie, waarop dit m o m e n t r u i m 30 % van de huizen is aangesloten op SV en v o o r 1990 gestreefd w o r d t naar 55 %, w e l l i c h t illustratief. Welke v e r w a c h t i n g e n bestaan ten aanzien van de haalbaarheid van de volgens de notitie o p dit m o m e n t nog in studie zijnde circa 20 potentiële projecten? W o r d e n deze verw a c h t i n g e n niet enigszins g e t e m p e r d door het gegeven, dat Heerlen en Zoet e r m e e r hebben afgehaakt, terwijl de desbetreffende projecten ook naar het oordeel van de b e w i n d s m a n alleszins realiseerbaar leken te zijn? In dat verband kon ook m e l d i n g w o r d e n gemaakt van de kritische geluiden over SV g e h o o r d tijdens de laatste ministeriële bijeenkomst in het kader van het internationaal Energie Agentschap te Parijs. Bestaat er nog steeds goede h o o p dat een potentieel van 350 000 w o n i n g e q u i v a l e n t e n kan w o r d e n gerealiseerd? Zijn de beschikbare financiële m i d d e l e n v o l d o e n d e o m te garanderen, dat op zich goede projecten niet behoeven te w o r d e n afgewezen v a n w e g e gebrek aan geld? Bestaat er in dat verband geen aanleiding o m bij voorbeeld het risicodragend kapitaal van de NEOM te verhogen? Wanneer verwacht de b e w i n d s m a n de v o l t o o i i n g van de op dit m o m e n t lopende twaalf projecten, w a a r m e e in totaal ongeveer 210000 w o n i n g e q u i v a l e n t e n zijn g e m o e i d ? Op w e l k e t e r m i j n zal het interdepartementaal overleg tussen Economische Zaken en Financiën en het overleg met de NEOM over eventuele garantiestelling d o o r de centrale overheid zijn afgerond? Met betrekking tot de g e m e e n t e n Heerlen en Zoetermeer v r o e g de heer Van der Linden of de Minister bereid was op korte t e r m i j n o p n i e u w met de betrokken gemeentebesturen in overleg te treden teneinde alsnog te trachten een positieve beslissing over SV u i t t e lokken. Het zou hier gaan o m een
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
2
totale besparing van circa 15 min. m 3 aardgasequivalenten per jaar, hetgeen op zich zelf een nieuwe poging waard zou moeten zijn. Het gemeentebestuur van Heerlen zou inmiddels al de bereidheid hebben uitgesproken voor een dergelijk gesprek, in het licht van de eerder door deze gemeente geformuleerde wensen. Mevrouw Epema-Brugman (P.v.d.A) sloot zich aan bij een groot aantal van de door beide vorige sprekers gestelde vragen. Haar was niet duidelijk hoe de in paragraaf 1 van de notitie genoemde subsidies ten bedrage van f 113,4 min. zich verhouden tot het totaal van de investeringen. Voorts vroeg zij naar het oordeel van de NEOM over SV. Een van de grootste knelpunten bij SV vormt, zo meende zij, de problematiek van de beheèrsvorm van warmteproduktiemiddelen, waarover de Commissie Concentratie Nutsbedrijven (COCONUT) binnenkort zal adviseren. De gemeenten zullen allemaal ook voor zover zij niet over een eigen distributiebedrijf beschikken, trachten de zaak zoveel mogelijk in eigen hand te krijgen. Er zal bovendien een felle strijd ontbranden tussen de gasdistributiebedrijven en de elektriciteitsbedrijven, met name daar waar de concessiegebieden niet geheel samenvallen. Met betrekking tot Heerlen en Zoetermeer verklaarde spreekster eveneens zeer te betreuren dat daar SV, althans vooralsnog, niet lijkt te zullen worden ingevoerd. Voor haar was dat nog eens aanleiding de Minister de expliciete vraag voor te leggen of de ervaringen met deze beide gemeenten niet voldoende aanleiding zouden moeten zijn voor een wettelijke regeling, die de mogelijkheid biedt SV verplichtte stellen. Antwoord van de Minister Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Braams over de onzekerheid onder de burgers, verklaarde de Minister inmiddels voor wat Nieuwegein betreft te hebben toegezegd, dat gasinzet eventueel mogelijk is. Wel zal zorgvuldig moeten worden bezien of bij de Pegus-centrale een kolengestookte eenheid kan worden geplaatst, eventueel op termijn, waarbij gedurende de overbruggingsperiode gas zou kunnen worden ingezet. Hierover is advies gevraagd van het Beheerscomité van het Brandstoffeninzetplan Centrales (BIPC). De tariefstelling bij SV levert inderdaad wel eens problemen op. De gemeenten zijn wat dat betreft autonoom. In Nieuwegein doen zich in dat opzicht, na overleg tussen STAMIN en NEOM, resulterend in aanpassing van de tarieven, geen moeilijkheden meer voor. Overigens levert de NEOM in het algemeen gesproken een positieve bijdrage aan SV. Geruchten, als zou de NEOM negatief oordelen over SV, moest de Minister dan ook met klem van de hand wijzen. Hij bevestigde, dat over het energiegebruik bij elektrisch koken goede voorlichting moet worden gegeven, juist vanwege de in het algemeen op energiebesparing gelegde nadruk en het onbegrip dat over elektrisch koken - overigens ten onrechte - daarom wel eens zou kunnen ontstaan. De noodzaak van individuele bemetering onderschreef de bewindsman, ook vanuit het oogpunt individuele energiebesparing zoveel mogelijk te belonen. Met goede isolatie en de invoering van c.v.-ketels met hoog rendement zal een totale besparing van ongeveer 40% op het individuele warmtegebruik kunnen worden gerealiseerd. De NEOM en het Centrum voor Energiebesparing onderzoeken op dit moment de mogelijkheden van een studie naar een gewijzigde opzet van warnv tekrachtcentrales, in de richting van toepassing van meer kleinschalige warmtekrachtkoppeling. Een voorstel voor een dergelijke studie is binnenkort te verwachten. De inzet van kolen in kleinschalige eenheden zou thans nog met grote milieuhygiënische problemen gepaard gaan, die als het desbetreffende onderzoek met alle kracht ter hand wordt genomen overigens naar verwacht wordt oplosbaar zijn. In de gegeven situatie vormt een dieselcentrale nog het beste alternatief vanuit een oogpunt van ernergiebesparing. Wel speelt
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
3
daarbij het probleem van de olie-inzet en de situering. Voor zover aanwezig ligt het gebruik van afvalwarmte voor de hand. Op dit moment is er geen olietekort; toekomstige te verwachten olieprijsstijgingen, ook gestage, zullen echter noodzaken tot verdergaande beperkingen van de importen. De Minister merkte overigens op dat het landenrapport van de IEA zeer positief oordeelt over de Nederlandse besparingsinspanning. Wij lopen in dat verband bepaald vooruit op andere landen, hetgeen niet wegneemt dat er ook in Nederland nog betere resultaten mogelijk zouden moeten zijn. De Beleidsadviesgroep SV zal binnenkort advies uitbrengen over de kwestie van de schadeloosstelling voor investeringen van gasbedrijven. Hiervoor lijkt men wel een oplossing te kunnen vinden. Moeilijker ligt het met de problematiek van de tarievensystemen en van de decentralisatie. Bij de kwestie van door de verschillende gemeenten gevraagde garantiestelling is de kleinverbruikersprijs voor gas beslissend. Het overleg met de NEOM hierover is inmiddels afgerond. De besprekingen met het Ministerie van Financiën zijn nog gaande. In reactie op hetgeen de heer Van der Linden naar voren had gebracht verklaarde de Minister dat Nederland en Denemarken, ook waar het om SV-toepassing gaat, toch niet geheel met elkaarte vergelijken zijn. Denemarken beschikt niet over naar verhouding goedkoop aardgas en heeft ook een volstrekt andere spreiding van de bevolking (een groot percentage woont in Kopenhagen; de rest in veel kleinere steden en op het platteland). Het ligt voor de hand dat men in Denemarken kiest voor SV en niet voor het veel duurdere alternatief van oliegestookte individuele verwarming. De NEOM werkt in overleg met de AER aan een warmtekaart. Er is door de Minister in het met de AER laatstgevoerde overleg op 2 juni jl. op spoed aangedrongen en men lijkt een eind te zijn gevorderd met een eerste globale inventarisatie. Indien de kleinverbruikersprijzen voor aardgas in de pas blijven met de olieprijzen, met name gebracht op huisbrandoliepariteit, zal SV waarschijnlijk ook rendabel zijn bij projecten kleiner dan 5000 wooneenheden, daarbij mede de besparingsmogelijkheden door c.v.-ketels en isolatie in beschouwing genomen. Het project in Heerlen is niet doorgegaan omdat men niet tevreden was met de mededeling van de overheid, dat de subsidie verstrekt kon worden, maar dat voor wat betreft de gevraagde garantiestelling de uitkomst van het interdepartementaal overleg moest worden afgewacht. De Minister herhaalde nog eens te betreuren, dat het in Heerlen zo is gelopen en verklaarde bereid te zijn op elk moment opnieuw met het gemeentebestuur van Heerlen in overleg te treden, just omdat zijns inziens dit SV-project alsnog dient door te gaan. Ditzelfde geldt voor Zoetermeer. Ten aanzien van beide gemeenten bestond bij hem de indruk, dat de optimale wil tot samenwerking ontbrak en dat daarom negatief is besloten over SV. Een groot deel van de nu onderhanden projecten, in totaal 12, zullen naar wordt verwacht in ongeveer vijf tot tien jaar zijn voltooid. Leeuwarden, dat zich eerder had teruggetrokken, heeft inmiddels opnieuw een project aangemeld. De in de notitie genoemde investeringsbedragen hebben betrekking op de totale investeringen inclusief investeringen voor elektriciteitsproduktie. Globaal gezien zijn met de meer-investeringen, die op het totaal een omvang hebben van 60 a 70%, in verhouding tot de jaarlijkse bespaarde m 3 f 3 a f 4 per m 3 gemoeid. Het systeem van SV is niet flexibel, in die zin dat daarmee verschillende andere besparingsopties zouden worden uitgesloten. De markt van SV is evenwel beperkt, zodat er toch voldoende ruimte overblijft. Bovendien gaan de leidingen veel langer mee dan de warmteproduktie-eenheid, zodat later ecentueel op een andere brandstof kan worden overgeschakeld. Nader ingaande op de door de verschillende woordvoerders ter sprake gebrachte problematiek van de beheersvorm van stadsverwarming zette de Minister uiteen, dat de gemeentelijke autonomie wanneer het gaat om
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
4
een nationaal beleid ook hier de centrale overheid wel eens hoofdbrekens bezorgt. Tegen een eventuele wettelijke verplichting voor gemeenten om SV in te voeren, die een zeer ingrijpende wetswijziging vergt, zei de Minister niet zonder meer negatief te staan. Ten departemente worden op dit moment de mogelijkheden in die richting onderzocht. Vaststaat dat de tijd rijp is voor een ingrijpende wijziging van de beheersvorm met enerzijds een sterkere centralisatie, in de zin van een grotere rol van de centrale overheid bij de vaststelling van het Elektriciteitsplan en met anderzijds ruimte voor gedecentraliseerde kleinere eenheden. De COCONUT buigt zich over deze problematiek van de beheersvorm van niet alleen gas- maar ook licht en watervoorziening. Het rapport van het Bureau Krekel van der Woud Wouterse is in de laatste fase van voorbereiding en zal binnenkort na verschijning ook aan de Kamer worden aangeboden. Discussie in tweede termijn De heer Braams informeerde naar de in andere landen, met name in Zweden en Denemarken, op het gebied van SV bestaande wetgeving. De heer Van der Linden waarschuwde voor het eventueel afspringen van bepaalde projecten als gevolg van het feit dat over de garantiestelling nog interdepartementaal overleg gaande is en drong er bij de Minister op aan een spoedige afronding van dit overleg te bevorderen. Alleen immers bij een resultaat op korte termijn van die besprekingen zou het nog zinvol zijn de discussie over de projecten in Heerlen en Zoetermeer te heropenen. Kan tot slot mededeling worden gedaan van het resultaat van de inmiddels met de NEOM afgeronde besprekingen? Ook mevrouw Epema-Brugman bepleitte een spoedige afwikkeling van het interdepartementaal overleg. Zij zei de indruk te hebben, dat de gemeente Heerlen in feite niet bereid was voldoende risico te nemen, en dat dat de verklaring vormde voor de negatieve beslissing van de gemeenteraad. In reactie op hetgeen in tweede termijn vanuit de commissie naar voren was gebracht zegde de Minister toe de beschikbare gegevens over buitenlandse wettelijke regelingen, die vanzelfsprekend mee in beschouwing worden genome ter kennis te zullen brengen van de Kamercommissie. De verantwoordelijkheid voor het afspringen van de projecten in Heerlen en Zoetermeer ligt volledig bij de gemeentebesturen zelf en mag niet worden afgeschoven naar de centrale overheid. De financiële eisen van Heerlen vormden een principiële afwijking van hetgeen de overheid kon en nog steeds kan aanbieden. Ook in dat opzicht zou een wettelijke verplichting, waarbij het de verschillende gemeenten immers niet langer vrij zou staan zelf voorwaarden te formuleren, overweging verdienen. De kwestie van een eventuele garantiestelling is van algemeen belang en rechtvaardigt zorgvuldig interdepartementaal overleg. Overigens worden op dit moment geen projecten afgewezen vanwege gebrek aan financiële middelen. Zover zal het in de toekomst ook niet mogen komen. De voorzitter van de commissie, Epema-Brugman De griffier van de commissie, Vrins
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 827, nr. 2
5
BIJLAGE
NOTITIE STADSVERWARMING 1. Inleiding In de notitie ten behoeve van het overleg met de vaste Commissie voor Economische Zaken op 26 juni 19791 kon worden meegedeeld dat 6 stadsverwarmingsprojecten door de respectievelijke gemeenteraden voor uitvoering waren goedgekeurd. Sindsdien hebben nog een zestal gemeenten principebesluiten genomen tot aanleg van een s.v.-systeem (zie tabel). Na voltooiing zal de totale omvang van deze 12 projecten ca. 210 000woningequivalenten bedragen. Per jaar zal dan ca. 625 min. m 3 aardgas (400 min. aardgasequivalent) worden bespaard. Aan deze projecten werden subsidies toegekend ten bedrage van f 113,4 min. De reeds in uitvoering zijnde projecten Nieuwegein en Breda zullen overigens een belangrijk grotere omvang krijgen dan oorspronkelijk gepland. Gezien de snelle toename van het aantal in uitvoering komende projecten en rekening gehouden met de mogelijkheden tot realisatie van een deel van de nog in studie zijnde ca. 20 potentiële projecten mag worden aangenomen, dat een s.v.-potentieel van 350 000 woningequivalenten alleszins realiseerbaar is. De voortdurend stijgende brandstofprijzen kunnen ertoe leiden, dat stadsverwarming uiteindelijk ook in kleinere nieuwbouwprojecten en in daarvoor geëigende bestaande stadswijken verantwoord kan worden toegepast. In het licht van deze ontwikkelingen is het te betreuren dat toch nog een tweetal alleszins acceptabele projecten, Zoetermeer en Heerlen, verloren zijn gegaan (zie projecten). 2. Projekt evaluatie 2.1. Inleiding Nog steeds wordt de evaluatieprocedure gevolgd zoals weergegeven in de notitie ten behoeve van het vorige overleg. Na een tweetal jaren ervaring met het evalueren van stadsverwarmingsprojecten kan worden gesteld dat de aandacht zich voornamelijk concentreert op een drietal zwaartepunten die om een oplossing vragen en wel: 1e. de financieel-economische consequenties 2e. de milieuproblematiek 3e. de beheersvorm 2.2 Financieel-economische
. ' De hier bedoelde notitie is afgedrukt als bijiage ii bij kamerstuk 15827, nr. i.
consequenties
De financieel-economische evaluatie omvat een kosten-batenanalyse over een tijdvak van 25 jaar die, rekening houdende met onvermijdelijke onzekerheden ten aanzien van de gehanteerde uitgangspunten, alle informatie verschaft benodigd voor het afwegen van de eventuele voordelen voortkomend uit het brandstofbesparingspotentieel van het stadsverwarmingssysteem in vergelijking tot het gebruik van individuele en collectieve (wijk- en blokverwarmings-) c.v.-ketels. Via deze evaluatie wordt vérgaand inzicht verschaft betreffende de effecten van te verwachten ontwikkelingen op het gebied van de brandstofprijzen, de isolatie-omvang, de rendementen van c.v.-ketels, het rentepercentage en de inflatie. Aangezien thans nog, mede als gevolg van het hoge investeringsniveau en de lange aanlegfase (8 a 10 jaar), pas op langere termijn een positief projectresultaat valt te verwachten wordt algemeen het financieel-economische risico zwaar gewogen. De gedeeltelijke compensatie van de aanloop- c.q. onderbezettingsverliezen via de rijkssubsidie in combinatie met de risicodekking via de NEOM-lening worden voor een posit i e f geëvalueerd project meestal voldoende geacht. Enige gemeenten echter
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
6
verwachten, onder verwijzing naar de situatie dat op lokaal niveau een nationaal belang wordt gediend, een verdergaande tegemoetkoming in de vorm van een garantstelling door de centrale overheid. Desbetreffend overleg is gaande tussen NEOM en de Departementen van Economische Zaken en van Financiën. 2.3. De milieuproblematiek Wanneer een bestaande E-centrale ter beschikking staat als warmtebron doen zich geen milieuproblemen voor. De betrekkelijk geringe milieubeïnvloeding door de hulpwarmteketels roept dan eveneens geen bijzondere weerstand op. Anders is het gesteld wanneer als gevolg van het ontbreken van enigerlei bestaande warmtebron het bouwen van een warmtekrachtcentrale nodig blijkt. Gezien het terughoudende beleid ten aanzien van de ter beschikkingstelling van aardgas voor s.v."doeleinden mede met het oog op de diversificatiedoelstelling, zal in deze gevallen bezien moeten worden in hoeverre kolen dan wel olie als primaire brandstof ingezet kunnen worden. Voor wat betreft koleninzet zullen slechts milieuvriendelijke verbrandingstechnieken in aanmerking kunnen komen. Voor wat betreft een oliegestookte centrale komt hiervoor een dieselcentrale in aanmerking, die enerzijds uit een oogpunt van brandstofbesparing een aantrekkelijke systeemopzet is, anderzijds een toeneming van de olie-inzet tot gevolg heeft. Objectief gezien behoeft het milieu-effect op leefniveau geen problemen op te roepen. 2.4. De beheersvorm Praktisch algemeen aanvaard is dat het beheer van de warmteproduktiemiddelen, zeker wat betreft de gecombineerde warmte- en elektriciteitsopwekking, toevalt aan het regionale elektriciteitsbedrijf. Bestaat er in een potentiële s.v.-gemeente verder een gemeentelijk energiebedrijf dan zal dit de warmtedistributie beheren. Bij het ontbreken van zo'n lokaal energiebedrijf zou het min of meer voor de hand liggen het beheer van het warmtedistributiebedrijf toete denken aan het regionale gasbedrijf, enerzijds als een zekere compensatie voor verloren gegane gasactiviteiten, anderzijds zal een eventuele uitbouw van stadsverwarming in gebieden met bestaande bebouwing eenvoudiger zijn te realiseren. In dat verband hebben VEGIN/VEG-Gasinstituut zich begin dit jaar tot gemeenten en provincies gericht en hierbij onder meer verzocht te bevorderen ingeval van invoering van stadsverwarming het gasbedrijf in aanmerking te laten komen voor de verzorging van de warmtedistributie. 3. Projekten a. Zoetermeer De gemeenteraad van Zoetermeer heeft onlangs op voordracht van het college van B en W besloten de aanleg van stadsverwarming niet verder in overweging te nemen. Bij de besluitvorming heeft een complex van factoren een rol gespeeld, de financiële risico's verbonden met dit lange-termijnproject, milieubezwaren met betrekking tot een lokale warmtekrachtcentrale en onzekerheden met betrekking tot warmtelevering van andere bronnen. Zou de thans ontstane situatie worden gecontinueerd dan betekent dit dat eventueel nog te realiseren energiebesparende maatregelen voornamelijk moeten voortkomen uit particulier initiatief, echter zelfs na algemene invoering van c.v.-ketels met hoog rendement in combinatie met het terugdringen van het individuele warmteverbruik tot 80 procent van het verbruik overeenkomstig de isolatieklasse «goed», zal er ten opzichte van de stadsverwarmingssituatie een meerverbruik aan brandstof resteren van ca. 20 min. m 3 aardgasequivalent per jaar.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
7
b. Heerlen B en W hebben een afwijzend advies voorgelegd aan de gemeenteraad omvattende de volgende zienswijze: 1e. de gebruikelijke rijkssubsidie in combinatie met de gebruikelijke risicodragende NEOM-lening biedt onvoldoende risicodekking voor het s.v.project. 2e. een volledige risicodekking kon door de centrale overheid niet tijdig, in verband met een aan te zetten woningbouwprogramma worden toegezegd. De gemeenteraad heeft het negatieve advies gevolgd. Voor beide gemeenten geldt dat, als gevolg van de negatieve besluiten van de respectievelijke gemeenteraden, de realisatie van de betreffende projecten is geblokkeerd. Dientengevolge zal het besparingspotentieel van de in de naaste toekomst te bouwen woningen verloren gaan. Voor de bestaande bebouwing plus de op iets latere termijn te bouwen woningcomplexen blijven de mogelijkheden tot aansluiting op een stadsverwarmingssysteem bestaan. Met het oog op het algemene belang dat met energiebesparing wordt gediend is NEOM verzocht zowel ten aanzien van Zoetermeer als van Heerlen te blijven nagaan of en zo ja onder welke voorwaarden de aanleg van stadsverwarming alsnog zou zijn te realiseren. Project
Woning equiv.
Investeringen m i n . gld.
Brandstofbespar ing m i n . m ' a.e. per jaar
in 20 jaar
Rotterdam Almere Den Haag Nieuwegein Breda Purmerend
19 39 13 9 18 16
000 000 000 500 000 000
159 390 150 120 151 145
25 75 24 25 34 28
450 900 350 450 600 450
Tilburg Helmond Dordrecht Hoorn Lelystad Enschede
26 14 16 9 23 8
000 000 000 500 750 700
163 165 137
36 33,5 45 27 25-40 15
550 460 600 400 350 230
Project
Subsidie mln.gld.
237 78
NEOM-bijdrage m i n . gld. et. per m 3 a.e. bespaard per
gld. per w o n . equiv.
ir. Rotterdam Almere Den Haag Nieuwegein Breda Purmerend
10 25 13,9 9 9 7
0,40 0,33 0,58 0,36 0,26 0,25
Tilburg Helmond Dordrecht Hoorn Lelystad Enschede
9 7 8 5,5 10
0,25 0,21 0,18 0,20 0,40-0,25
-
530 640 1070 950 500 440
—
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15827, nr. 2
350 500 500 580 420
-
15
8 14 5 14 10 11 7
—