Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21 180
Regeringsstandpunt kinderopvang
Nr. 11
BRIEF VAIM DE MIIMISTER VAN WELZIJIM, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 12 juni 1990 Op 11 december 1989 hebben de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik met u in een uitgebreide commissieverga– dering overlegd over het regeringsstandpunt kinderopvang en de daarop gebaseerde stimuleringsmaatregel kinderopvang. De voorstellen voor uitbreiding van de kinderopvang die wij daarbij hebben gepresenteerd, speelden zich af binnen het financiële kader dat het regeringsstandpunt kinderopvang heeft aangegeven: f 130 mln. als uitvloeisel uit de operatie Oort. In het Regeerakkoord is in aanvulling op dit bedrag een verdere groei van het budget voor kinderopvang voorzien. Deze groei vangt aan met een bedrag van f 20 mln. in 1990 en beloopt via een aantal tussen– stappen uiteindelijk in 1994 een bedrag van f 160 mln. Het totaal voor kinderopvang beschikbare budget bedraagt daarmee in 1994 f 290 mln. Een meer gedetailleerd overzicht over deze reeks bedragen treft u aan in bijlage 1. Tijdens de uitgebreide commissievergadering kinderopvang heb ik toegezegd u via een notitie te informeren over besteding van het extra bedrag van f 20 mln. voor 1990. Door middel van deze notitie wil ik aan dit verzoek voldoen. Over de besteding van de verdere groei van het budget met ingang van 1991 zal ik u afzonderlijk informeren. Voorafgaand aan het bestedingsvoorstel voor het aanvullende bedrag van f 20 mln. wil ik u inzicht geven in de stand van zaken na 5 maanden functioneren van de stimuleringsmaatregel kinderopvang en een aantal actuele thema' c op het gebied van de kinderopvang belichten. A. Terugblik over 5 maanden stimuleringsmaatregel kinder– opvang
Naar aanleiding van ons overleg op 11 december 1989 heb ik de stimuleringsmaatregel op drie punten aangepast:
013633F ISSN 0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11
a. plaatsen kinderopvang die gemeenten in 1989 hebben opgezet, kunnen voor 50% als nieuwe opvangplaatsen meetellen (paragraaf 1); b. gemeenten krijgen de vrijheid te schuiven tussen investerings– en exploitatiebijdragen (paragraaf 2); c. Om te waarborgen dat, bij alle aandacht die uitbreiding van de capaciteit op dit moment vergt, ook de kwaliteit van de opvang een expliciet punt van aandacht blijft, zijn gemeenten verplicht in een veror– dening op de kinderopvang een aantal zaken op het gebied van de kwaliteit te regelen (paragraaf 6). De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft hiervoor op 30 mei 1990 een model gepresenteerd. In mijn reactie van 14 december 1989 op moties 21 180 nrs. 4 en 5 heb ik de wijzigingen, beschreven onder b. en c., reeds aangekondigd Vervolgens heb ik de stimuleringsmaatregel kinderopvang op 22 december 1989 naar alle gemeenten gezonden en daarmee de aanvraag– termijn geopend. Gemeenten hebben snel en in zeer groten getale van de mogelijkheden gebruik gemaakt. Op 1 februari 1990 hadden 652 van de 672 gemeenten hun plannen voor uitbreiding van de kinderopvang bij mij ingediend. De respons bedraagt daarmee 97%. Op 15 februari 1990 heb ik deze gemeenten een beschikking gezonden. Een aantal trends uit de aanvragen en plannen die ik van gemeenten heb ontvangen, wil ik u niet onthouden. Zoals het aantal gemeenten al doet vermoeden, is de deelname aan de maatregel kinderopvang gelijkmatig over het land verspreid. Er vallen geen achterblijvende regio's aan te wijzen. Verschillen treden op bij de keuze voor een bepaalde vorm van opvang. Opvang in een kindercentrum lijkt licht favoriet boven opvang via gastouderopvang. Ongeveer 450 gemeenten geven in hun aanvraag aan een kindercentrum op te willen zetten, tegen ruim 300 opvang via gastouders (een aantal gemeenten kiest beide vormen). Een groot aantal (ongeveer) 175 kleinere gemeenten wil de kinderopvang in samenwerking met andere gemeenten opzetten. Een gemiddeld samenwerkingsverband bestaat uit 3 buurge– meenten. Ongeveer 300 gemeenten hebben aangegeven via de formule Jongeren-bouwen-voor-jongeren bij bouw en verbouwing werkloze jongeren te willen inschakelen. Het gaat hier uiteraard om intenties, uitgesproken door gemeenten in hun aanvragen. De jaarlijkse financiële en inhoudelijke verslaglegging zal zicht geven op de effectuering. B. Overleg over kinderopvang met de Stichting van de Arbeid Zoals in het Regeringsstandpunt Kinderopvang is neergelegd, ziet het kabinet kinderopvang als een gemeenschappelijk belang van ouders, overheid en werkgevers. Dit gemeenschappelijk belang leidt, naar de mening van het kabinet, tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De rijksoverheid wil zijn deel van die verantwoordelijkheid waar maken door gemeenten - via de systematiek van de Welzijnswet - een bijdrage te verstrekken in de kosten van nieuw te creëren plaatsen kinderopvang. Het kabinet verwacht daarbij dat de overige belanghebbenden (ouders, gemeenten en werkgevers) eveneens een financieel aandeel leveren. Ouders in de vorm van een ouderbijdrage, gemeenten via inzet van eigen middelen en werkgevers/werknemers bij voorbeeld via het inzetten van een deel van de loonruimte. Voor het verkrijgen van een optimaal rendement dienen naar de mening van het kabinet de initiatieven van genoemde bij kinderopvang betrokkenen zo veel mogelijk in gezamenlijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11
verband plaats te vinden. Op lokaal niveau zouden daarvoor afspraken tussen gemeenten en werkgevers kunnen worden gemaakt. Hierover hebben de Staatssecretartis van Sociale Zaken en Werkgele– genheid en ik op 13 maart 1990 overlegd met de Stichting van de Arbeid. Over de resultaten van dit overleg en de daarbij gebleken verdeling van standpunten heeft de Minister-President u met zijn brief van 26 maart 1990 geïnformeerd. De Minister-President heeft daarin aangegeven dat hernieuwd overleg tussen het kabinet, de Stichting van de Arbeid en - in tweede instantie - de VNG nodig is om te kunnen bepalen hoe de beoogde bundeling van krachten het beste vorm en inhoud kan worden gegeven. De Stichting van de Arbeid heeft het kabinet bij brief van 23 mei 1990 laten weten tot vervolgoverleg bereid te zijn. Over de resultaten van dit overleg en over eventuele maatregelen naar aanleiding daarvan zal ik u afzonderlijk informeren. C. Evaluatieonderzoek gastouderopvang 1987-1989 Ter informatie zend ik u hierbij tevens het eindrapport van een evalua– tieonderzoek dat ik onder 14 experimentele gastouderprojecten over de periode 1987-1989 heb laten uitvoeren.' De projecten hebben in deze periode een subsidie van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ontvangen met als doel verschillende organisatiemodellen van gastouderopvang in de praktijk te beproeven. Gastouderopvang is een opvangvorm waarover de meningen van oudsher verdeeld zijn. Het evaluatierapport gastouderopvang biedt de mogelijkheid verdere discussie meer op basis van argumenten en minder op basis van meningen te voeren. De volgende conclusies zijn daarbij voor mij richtinggevend: - de onderzochte projecten hebben een periode van forse groei doorgemaakt en voorzien in een behoefte; - de keuze van ouders voor opvang via gastouders is zeker niet altijd een negatieve keuze «andere opvang ontbreekt», maar in veel gevallen een keuze vanwege de specifieke kenmerken van gastouderopvang: kleinschalige opvang in een gezinssituatie, op flexibele tijden; - de rechtspositie van gastouders is een onderwerp dat aandacht blijft verdienen. Ik constateer bij de gastouderprojecten op dit punt twee tendensen. Enerzijds een tendens tot handhaving van gastouderopvang als een vorm van persoonlijke dienstverlening, anderzijds een tendens de gastouder als werknemer te beschouwen; - de kwaliteit van gastouderopvang staat of valt met de kwaliteit van de gastouder. Een deskundige bemiddeling en begeleiding van gastouders is daarom een essentiële voorwaarde voor verantwoorde gastouderopvang; - samenwerking met andere vormen van kinderopvang (bij voorbeeld met een kinderdagverblijf) vergroot de levensvatbaarheid van een gastouderproject. De komende jaren zullen naar verwachting veel gemeenten hun uitbreiding van de kinderopvang via gastouderopvang gaan realiseren. Ik meen dat de stimuleringsmaatregel kinderopvang gastouderopvang een uitgangspositie verschaft waarmee een verantwoorde opzet mogelijk is: ook voor één plaats gastouderopvang ontvangen gemeenten een exploi– tatiebijdrage van f 5 000; ook gastouderopvang valt onder de verplichte kwaliteitsverordening. Gastouderopvang in zijn huidige vorm is echter een nog jong fenomeen. Voor mij reden om er specifieke aandacht aan te geven. Ik heb dit al eerder gedaan in de aandachtspunten die ik het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) bij het opstellen van Ter inzage gelegd op de bibliotheek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11
zijn programma voor werkontwikkeling in de kinderopvang heb meege– geven. Daarnaast zal ik met betrokken organisaties en personen overleggen over de conclusies en aanbevelingen uit het rapport en zal ik de ondersteuning van gastouderopvang als voorwaarde stellen bij subsi– diëring van de provinciale organisaties genoemd onder E.3. Uiteraard zullen de hierboven opgeworpen vragen bij de evaluatie van de stimule– ringsmaatregelen kinderopvang mijn aandacht blijven houden. D. Samenhang kinderopvang en OP STAP projecten In de voorlopige regeringsreactie op het WRR-rapport «Allochtonen– beleid» heeft het kabinet het belang van de voorschoolse periode voor de verdere ontwikkelingskansen van kinderen uit minderheidsgroepen onderstreept. Daarbij is een bredere toepassing van de zogenoemde OP-STAP-projecten aangekondigd. Het doel van deze projecten is de kans op schoolsucces van 4-6 jarige allochtone kinderen te vergroten door een systematische versterking van de inbreng van moeders bij de opvoeding van hun kinderen. Kern van het programma is het inschakelen van «buurtmoeders». Zij instrueren de moeders die aan het programma deelnemen, over de wijze waarop met het materiaal moet worden gewerkt. In 1990 zal ik op een beperkt aantal lokaties nieuwe projecten starten (gemeenten Den Haag, Leiden, Lelystad, Helmond, Hengelo) en bestaande projecten uitbreiden (Enschede en Eindhoven). Daarnaast zullen voorbereidingen worden getroffen voor een verdere schaalver– groting na 1990. De landelijke taken met betrekking tot ontwikkeling van methodiek en materiaal en met betrekking tot de begeleiding en training van lokale projecten worden vervuld door de Averroës Stichting. Middelen voor de feitelijke uitvoering van de projecten zal ik rechtstreeks aan gemeenten beschikbaar stellen onder de voorwaarde van begeleiding en training door de Averroës Stichting. Dit laatste omdat ik, juist in een periode van uitbreiding, het stellen en bewaken van kwaliteitseisen van groot belang acht. In de zomer van 1990 zal een commissie onder voorzitterschap van de heer Rispens, die ik hiervoor heb ingesteld, advies uitbrengen. Op basis van dit advies zal het materiaal worden vernieuwd, aangepast en geschikt worden gemaakt voor gebruik op grotere schaal. Daarnaast zal een trainingsaanbod worden ontwikkeld voor het lokaal aan te stellen personeel (allochtone vrouwen). Gemeenten zullen hierbij worden begeleid. In overleg met de commissie Rispens worden mogelijkheden onderzocht om ook - volgens dezelfde methode van het inschakelen van buurtmoeders - programma's voor jongere kinderen in de leeftijd tot 4 jaar op te zetten. Voor de verdere advisering over de implementatie op grotere schaal zal de huidige begeleidingscommissie van het OP-STAP-project worden uitgebreid. Voor de hierboven beschreven intensivering van de OP-STAP-projecten (uitbreiding, onderzoek en ontwikkeling) zal ik vanaf 1991 jaarlijks een bedrag van f 15 mln. uit het budget voor de kinder– opvang beschikbaar stellen. Een meer uitgebreid stappenplan voor de uitbreiding zal ik u separaat toezenden. Doel van het OP-STAP-project is, zoals ik hierboven heb aangegeven, allochtone kinderen een betere uitgangspositie voor het basisonderwijs te geven. Middel daarvoor is een versterking van de cognitieve ontwik– keling via het thuismilieu. Voorzieningen voor kinderopvang als peuter– speelzalen en kinderdagverblijven kunnen eveneens een bijdrage leveren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11
aan dit doel. Tijdons het mondeling overleg over het Rijksplan Welzijnswet van 17 januari 1990 heeft u mij gevraagd de samenhang tussen deze twee zaken toe te lichten. Hierover het volgende. Kinder– opvang biedt opvoeding en verzorging van kinderen op tijden dat de ouders zelf hiervooi wegens werk of studie niet beschikbaar zijn. Groeps– gewijze kinderopvang brengt kinderen in de gelegenheid onder deskundige leiding met elkaar te spelen en van elkaar te leren. Oaarbij ontstaat de mogelijkheid gerichte aandacht aan achterstandsgroepen te geven. Met de projecten internationale kinderopvang is daarmee - met betrekking tot de deelname van allochtone kinderen in de kinderopvang in de eerste helft van de jaren tachtig ervaring opgedaan. Deze projecten hebben nieuwe inzichten en methoden opgeleverd op het gebied van taalontwikkeling, opvang van allochtone kinderen in gemengde groepen en een gemengd samengesteld personeelsbestand. Kern van de les die ik uit deze experimenten wil trekken is dat wij niet zo zeer naar een situatie moeten streven van afzonderlijke internationale kinderopvang, als wel naar een situatie waarin: a. kinderen uit minderheidsgroepen naar evenredigheid deelnemen aan de kinderopvang; b. elk kinderdagverblijf dat een substantieel aantal allochtone kinderen opvangt een interculturele werkwijze weet te hanteren. In de stimuleringsmaatregel kinderopvang heb ik gemeenten verzocht aan dit eerste punt aandacht te besteden. Daarnaast heb ik het NIZW gevraagd de ervaringen uit deze projecten om te zetten in breed toepasbaar materiaal en daarbij vooral aandacht te besteden aan een vergroting van de deelname van allochtonen aan de voorziening peuter– speelzalen. Stimulering van de taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling is in de kinderopvang een afgeleide doelstelling. In de OP-STAP-projecten is dit de hoofddoelstelling. Ik streef uiteraard naar een situatie waarbij afstemming van programma's tot een sterker effect kan leiden. E. Bestedingsvoorstel f20 mln. extra 1990 Aan het aanvullende bedrag van f 20 mln. wil ik de volgende besteding geven: 1. verruiming budget huidige regeling: f 15 mln. De aanvragen die gemeenten voor uitbreiding van de kinderopvang hebben ingediend, gaan het oorspronkelijke budget van f 130 mln. met vele tientallen miljoenen te boven. Het gaat voornamelijk om aanvragen voor een investeringsbijdrage, ingediend door kleine gemeenten (20 of minder opvangplaatsen) die op grond van de stimuleringsmaatregel hun investeringen vanuit het exploitatiebudget dienen te bekostigen. Extra middelen zijn eveneens aangevraagd door gemeenten die door samen– werking de drempel voor een investeringsbijdrage (meer dan 20 opvang– plaatsen) overschrijden. De paragrafen 7 en 8 van de stimuleringsmaat– regel bieden de mogelijkheid dergelijke gemeenten een investeringsbij– drage te verstrekken, indien het totaal aan aangevraagde investerings– en exploitatiebijdragen daarvoor ruimte laat. Door de bijna 100%-deelname aan de stimuleringsmaatregel, biedt de oorspronkelijke f 130 mln. hier geen ruimte voor. Voor honorering van deze aanvragen wil ik daarom een bedrag van f 15 mln., afkomstig uit de f20 mln. groei, inzetten. Omdat ook in dat geval een selectie van aanvragen nodig blijft, denk ik de volgende criteria voor beoordeling - in volgorde van afnemende prioriteit - te hanteren:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990,21 180, nr. 11
- aanvragen voor een investeringsbijdrage door samenwerkende gemeenten: - aanvragen voor een investeringsbijdrage door gemeenten mat 20 of minder opvangplaatsen) - aanvragen voor een investeringsbijdrage door gemeenten die vanwege voortzetting van een voormalig experiment kinderopvang nog niet tot uitbreiding kunnen overgaan. 2. buitenschoolse opvang op beperkte schaal: f2,5 mln. De stimuleringsmaatregel kinderopvang richt zich op opvang voor kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar. Ik heb voor deze - beperkte doelgroep gekozen om met het oorspronkelijke budget van f 130 mln. de meest urgente groep te kunnen bedienen. De komende groei van het budget voor kinderopvang lijkt mij een goede aanleiding om per 1 januari 1991 deze beperking in doelgroep te laten vervallen en ook opvang voor de leeftijdscategorie 4-12 jaar (buitenschoolse opvang) voor bekostiging op grond van de stimuleringsmaatregel kinderopvang in aanmerking te laten komen. Vooruitlopend hierop wil ik reeds dit jaar een beperkt aantal gemeenten toestaan op experimentele basis te starten met buiten– schoolse opvang. Ik wil hiervoor een bedrag van f2,5 mln. beschikbaar stellen. Het gaat daarbij in eerste instantie om gemeenten die mij in hun aanvraag voor een bijdrage op grond van de stimuleringsmaatregel kinderopvang reeds hebben laten weten ook plannen voor buiten– schoolse opvang te hebben. 3. versterking provinciale en grootstedelijke steunfuncties kinderopvang: f 2 mln. Twaalf provinciale en vier grootstedelijke organisaties ondersteunen het uitvoerend werk in de kinderopvang. Zij adviseren lokale instellingen over de, gegeven een lokale situatie, meest geëigende vorm van opvang en leveren daarvoor voorbeelden en modellen. De organisaties worden gefinancierd door de provinciale c.q. gemeentelijke overheid. Om de grootscheepse uitbreidingsoperatie die zich de komende jaren gaat voltrekken vlot en verantwoord te laten verlopen, wil ik de provin– ciale en grootstedelijke organisaties voor kinderopvang meer mogelijk– heden geven het uitvoerend werk met raad en daad bij te staan. De suggesties die u hiervoor tijdens het overleg over de kinderopvang van 11 december 1989 heeft geopperd, neem ik daarom over. Op grond van een verdelingsmodel gebaseerd op de groei van het aantal plaatsen kinderopvang per provincie c.q. grote stad zal ik de provincies en 4 grote steden middelen voor uitbreiding van de ondersteuningsorganisaties aanbieden. Ik wil hiervoor een bedrag van f 2 mln. inzetten (vier provincies elk f 200 000 en acht provincies en de vier grote steden elk f100000). 4. arbeidsvoorziening en scholing: f 0,3 mln. Tijdens de uitgebreide commissievergadering kinderopvang op 11 december 1989 heeft u er terecht op gewezen dat het welslagen van de huidige uitbreiding van de kinderopvang mede afhankelijk is van een voldoende aanbod aan geschoold personeel. Werkgevers– en werkne– mersorganisaties bij de CAO-Welzijnswerk hebben eveneens mijn aandacht voor dit onderwerp gevraagd. Ik heb hen verzocht mij een kwantitatief onderbouwd overzicht te leveren over de vraag– en aanbodkant van de arbeidsmarkt in de sector kinderopvang. Indien deze cijfers daar aanleiding toe geven zal ik, in overleg met mijn collega's van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs en Weten– schappen, via aanvullende maatregelen een voldoende groot personeels–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11
6
aanbod proberen te bereiken. Hiervoor heb ik een bedrag van f 0,3 mln. gereserveerd.
5. evaluatieonderzoek: f 0,2 mln. Een evaluatieonderzoek zal moeten uitwijzen of de stimuleringsmaat– regel kinderopvang inderdaad heeft geleid tot de verwachte uitbreiding van het aantal plaatsen kinderopvang. Het gaat dan om kwantitatieve vragen als hoeveel plaatsen van welke vorm zijn er sinds 1 januari 1990 bijgekomen? Daarnaast zal de evaluatie een aantal kwalitatieve vragen moeten beantwoorden die met name betrekking hebben op de decen– trale invulling van het beleid. Ik denk daarbij aan vragen als: - op welke wijze heeft de kwaliteit van de opvang zich ontwikkeld? - welke tarieven voor ouderbijdragen hanteren gemeenten? - welke vormen van gastouderopvang zijn ontstaan? - hoe is de samenwerking tussen gemeenten en werkgevers verlopen? Conform het Regeerakkoord zal deze evaluatie halverwege de kabinetsperiode plaatsvinden en een grondslag moeten bieden voor het beleid op langere termijn. Hiervoor heb ik een bedrag van f 0,2 mln. gereserveerd.
Samenvatting Recapitulerend wil ik het bedrag van f 20 mln. de volgende geven: 1. verruiming budget huidige regeling: 2. buitenschoolse opvang op beperkte schaal: 3. versterking provinciale en grootstedelijke organisaties: 4. arbeidsvoorziening en scholing: 5. evaluatieonderzoek:
besteding f15,0mln. f 2,5 mln. f 2,0 mln. f 0,3 mln. f 0,2 mln.
f 20,0 mln. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, mede namens De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. d'Ancona
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11
Bljlage
Opbouw budget kinderopvang (x f 1 mln.)
Oort Regeerakkoord'
1990
1991
1992
1993
1994
130 20
130 88
130 144
130 152
130 160
150
218
274
282
290
" Vanaf 1991 wordt hiervan een bedrag van f 15 mln ingezet voor de voorschoolse ontwik– kelmg van allochtone kinderen (OP-STAP-projecten)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 180, nr. 11