Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1981-1982
2
Rijksbegroting voor het jaar 1982
17100 Hoofdstuk XVII Departement v a n Volksgezondheid en Milieuhygiëne
Nr. 73
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 31 maart 1982 De vaste C o m m i s s i e v o o r V o l k s g e z o n d h e i d ' heeft o p 18 maart 1982 m o n d e l i n g overleg g e v o e r d met de Minister van Volksgezondheid en M i l i e u h y g i ë n e over de positie v a n de assistent-geneeskundigen in opleiding (AGIO's). De notitie die de Minister desgevraagd ter v o o r b e r e i d i n g v a n het overleg aan de c o m m i s s i e had toegezonden is als bijlage aan dit verslag t o e g e v o e g d . De c o m m i s s i e heeft de eer over het overleg hierbij een beknopt verslag uit te b r e n g e n . De w o o r d v o e r d e r s van de aan het overleg d e e l n e m e n d e fracties w a r e n allen van o o r d e e l , dat de notitie van de Minister een goed beeld geeft van de p r o b l e m e n , die zich in de o p l e i d i n g van assistent-geneeskundigen v o o r d o e n . De moeilijkheden bestaan reeds vele jaren en zijn ook regelmatig v e r w o o r d d o o r organisaties als de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen (LVAG). Desondanks zijn nog steeds geen oplossingen in zicht. Wellicht zou dit o v e r l e g kunnen dienen o m noodzakelijk geachte o p l o s s i n g e n naderbij te b r e n g e n . Met het o o g daarop lijkt het ook zinvol indien de Minister nog eens in overleg treedt met de LVAG. Van alle zijden w e r d b o v e n d i e n aandacht gevraagd v o o r de kwaliteit van de zorg, die door de moeilijkheden in de o p l e i d i n g van assistent-geneeskundigen nadelig w o r d t beïnvloed. Het lid Lansink (C.D.A.) sprak in dit verband van een vierde knelpunt naast de drie categorieën die de Minister in haar notitie onderscheidt. Bestaat er enig inzicht, zo v r o e g dit lid, in de wijze w a a r o p en de mate w a a r i n de kwaliteit van de zorg nadelig w o r d t beïnvloed? In wezen, zo zeiden de leden Müller-van Ast (P.v.d.A.) en Dees (V.V.D.) zouden oplossingen v o o r de p r o b l e m e n van de assistent-geneeskundigen gezocht moeten w o r d e n vanuit de zorg v o o r de kwaliteit van de patiëntenzorg.
' Samenstelling: Haas-Berger (PvdA), voorzitter, Cornelissen (CDA), Dees (VVD), Weijers (CDA), Ginjaar-Maas (VVD), Lansink (CDA), Müller-van Ast (PvdA), Wessel-Tuinstra (D'66), Verkerk-Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Andeia-Baur (CDA), Borgman (CDA), Buurmeijer (PvdA), Toussaint (PvdA), Mik (D'66), ondervoorzitter. De Graaf (CDA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Groenman (D'66), Janmaat-Abee (CDA) en Van Es (PSP).
Wat betreft de kwaliteit van de opleiding pleitten de w o o r d v o e r d e r s uit de c o m m i s s i e algemeen v o o r een wettelijke regeling van de specialisteno p l e i d i n g , zoals reeds eerder w e r d bepleit in adviezen van de c o m m i s s i e Rang en de A d v i e s c o m m i s s i e Opleidingen Geneeskundigen (AOG). Kan de Minister uiteenzetten hoe zij over de desbetreffende voorstellen denkt, of zij streeft naar een regeling van de opleiding bij w e t en op welke t e r m i j n een dergelijke regeling tot stand zou kunnen komen? Het lid Dees informeerde in dit verband of de Minister op zich zelf een regeling in de w e t Beroepsuitoefening Individuele Geneeskunst (BIG) mogelijk zou achten.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
1
De leden Muller van Ast en Mik (D'66) waren van oordeel, dat de positie van de overheid ten aanzien van de specialistenopleidingen in verhouding tot die van de beroepsgroep zelf momenteel veel te zwak is. Dat klemt te meer, zo meenden zij, gezien het voorgenomen beleid inzake de beperking van het aantal medische specialisten. De toelating en erkenning van opleidingen en specialismen behoort een zaak te zijn van gedeelde verantwoordelijkheid tussen de overheid en de beroepsgroep. Het lid Lansink vroeg of in een wettelijke regeling onder meer rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat de opleidingsbevoegdheid in de praktijk niet langer gekoppeld is aan één persoon. Zal voorts ook een beroepsrecht voor de assistent-geneeskundige worden vastgelegd ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding (zoals bij voorbeeld het verkrijgen van voldoende gelegenheid voor wetenschappelijk onderzoek)? Kunnen ook sanctiebepalingen worden opgenomen met het oog op de wenselijke aanpassing van de opleiding aan nieuwe ontwikkelingen? Het lid Mik achtte de huidige sanctie bij niet-naleving van de opleidingseisen, t.w. het ontnemen van de opleidingsbevoegdheid, te rigoureus om werkelijk bruikbaar te zijn. Is deze sanctie in de praktijk ooit toegepast, zo vroeg hij, en wat gebeurt er in zo'n geval met de betrokken assistent-geneeskundigen. Is er eigenlijk een mogelijkheid tot beroep indien de sanctie wordt gebruikt? De rechtspositie van de AGIO is momenteel naar de algemene mening van de woordvoerders niet goed geregeld. De werkbelasting van de assistent-geneeskundigen is erg zwaar, terwijl in de positie van de AGIO's werkzaam in privaatrechtelijke ziekenhuizen en publiekrechtelijke duidelijk verschillen zijn te constateren. Bovendien functioneert de c.a.o.-ziekenhuiswezen lang niet overal in dit opzicht. Opvallend is ook, aldus het lid Müller-van Ast, dat de nacht- en weekenddiensten tegenwoordig vrijwel geheel worden verricht door assistent-geneeskundigen; waarom zouden de specialisten zelf niet een groter deel van dit soort werkzaamheden voor hun rekening kunnen nemen? De Minister stelt in haar notitie vast dat er knelpunten in de rechtspositie bestaan, zo zeiden de leden Lansink en Mik, doch trekt vervolgens geen conclusies. Deelt zij niet de mening, dat althans de verschillen in rechtspositie tussen de AGIO's zouden moeten worden opgeheven? Hoe denkt de bewindsvrouwe in dit verband over de opvatting van de commissie-Van Mansvelt dat de universitaire en de niet-universitaire opleiding gecombineerd zou dienen te worden? Het lid Dees memoreerde, dat de commissieRang in 1974 krachtig heeft gepleit voor een uniforme rechtspositie voor alle AGIO's en daarbij twee modaliteiten heeft onderscheiden: hetzij alle AGIO's zijn in dienst van een rechtspersoon en worden bij een opleidingsziekenhuis gedetacheerd, hetzij de AGIO's zijn in dienst van een opleidingsziekenhuis terwijl de rechtspositie geharmoniseerd is. In welke richting gaan de gedachten van de Minister? Het lid Lansink zei het huidige aanvangssalaris van de assistent-geneeskundigen aanvaardbaar te achten. Voorts mag zijns inziens het aantal werkuren de 40 per week overschrijden mits het aantal overuren binnen redelijke grenzen blijft. Het lid Mik vond het niet geheel redelijk de inschaling van assistent-geneeskundigen af te meten aan die van andere academici met een doctoraal examen. Assistent-geneeskundigen moeten ook nog een artsexamen afleggen en hebben daarenboven een zware werkbelasting. Wellicht zou daarnaar toch nog eens gekeken kunnen worden. De leden Müller-van Ast en Mik vroegen aandacht voor de opleiding van assistent-geneeskundigen in deeltijd. Het eerstgenoemde lid vermeldde in dit verband een brief van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, waarin wordt meegedeeld, dat de Europese richtlijn over de opleiding tot medisch specialist in deeltijd mogelijk reeds in 1982 van kracht zal worden. Op welke wijze zal aan deze richtlijn uitvoering worden gegeven?
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
2
De financieringsstructuur van de opleiding tot specialist laat volgens alle woordvoerders te wensen over. Allerwegen werd de financiële neutraliteit van de opleiding centraal gesteld: de kosten die de opleiding met zich meebrengt voor de specialist moeten in evenwicht zijn met de inkomsten. De moeilijkheid is nochtans om precies te kunnen bepalen hoe de diensten van de assistent-geneeskundige financieel neutraal kunnen uitwerken op de omzet van de specialist. De eenvoudigste oplossing zou zijn, zo zei het lid Lansink, alle betrokkenen in dienstverband werkzaam te doen zijn; de meeste assistent-geneeskundigen werken overigens in dienstverband. Een andere mogelijkheid zou zijn om een centrale financiering per opleidingsziekenhuis op te zetten via een door alle betrokkenen te beheren fonds, waarin de inkomsten vloeien en waaruit de salarissen worden betaald. Het lid Müller-van Ast suggereerde als mogelijke oplossing om per ziekenhuis of per regio een stichting in het leven te roepen die wordt beheerd door de ziektekostenverzekeraars en de specialisten. Door deze stichting worden de declaraties uitgeschreven en geïnd op grond van vastgestelde tarieven. Tot een bepaald inkomensbedrag zou dan een arts het volledige tarief kunnen ontvangen, van dat bedrag tot aan het norminkomen het halve tarief en daarboven een nog lager tarief. Het positieve saldo dat daaruit zou ontstaan zou kunnen worden aangewend voor de zogenaamde meerkosten van de uitvoering van de ca.o."Ziekenhuiswezen, terwijl de verdere overschotten zouden toevloeien aan de verzekeraars. Zo zou ook een toetsingspunt worden verkregen voor de inwerkingtreding van het degressieve tarief. Is de Minister bereid dit plan in positieve overweging te nemen en daarover met de LSV, de LVAG en de ziektekostenverzekeraars in overleg te treden? Wat betreft de meerkosten van de c.a.o.-ziekenhuiswezen stelde het lid Lansink zich op het standpunt dat de ziekenhuizen, die op dit moment reeds f40 min. hebben voorgefinancierd omdat de LSV meent dat de kosten niet voor rekening van de specialisten mogen komen, dit niet kunnen blijven doen. Dit conflict zal spoedig moeten worden opgelost, wellicht bij de regeling van de reductie van de bovennorm-inkomens. Ook de leden Dees en Mik bepleitten een oplossing in deze richting. Eerstgenoemde wees daarbij in het bijzonder op de opvatting van de vorige staatssecretaris, dat de reductie van de bovennorm-inkomens zou moeten worden benut om mede dit knelpunt tot een oplossing te brengen. De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne zette uiteen, dat in de notitie, zoals met de commissie overeengekomen, het accent is gelegd op de beschrijving van de knelpunten die zich in de opleiding van assistentgeneeskundigen aftekenen. Dat betekent niet, aldus de Minister, dat geen aandacht zou worden geschonken aan het zoeken naar oplossingen voor de geschetste problemen. Evenmin houdt dat in, dat geen relatie zou worden gelegd tussen deze problemen en de kwaliteit van de patiëntenzorg. Het is juist de kwaliteit van de zorg die noopt tot een afweging van de voors en tegens van de mogelijke oplossingen voor de moeilijkheden. De Minister benadrukte, dat de opleiding van assistent-geneeskundigen onder de primaire verantwoordelijkheid valt van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen. Nochtans zijn de sturingsmogelijkheden van de overheid op dit terrein gering, nu van oudsher de beroepsgroep zelf de opleiding regelt. Het is wenselijk, aldus de bewindsvrouwe, dat de overheid zoals op andere plaatsen in de gezondheidszorg ook op dit gebied over meer mogelijkheden tot sturing en regelgeving gaat beschikken, hetgeen wellicht noopt tot een wettelijke voorziening. Daartoe zal op korte termijn overleg worden geopend met Onderwijs en Wetenschappen. Hoewel met deze zaak zoveel mogelijk spoed zal worden betracht, toch kunnen eventuele wettelijke maatregelen niet zeer spoedig tegemoet worden gezien. Het overleg met de betrokken organisaties en de wettelijk voorgeschreven advisering door verscheidene advieslichamen zullen het niet eenvoudig maken nog voor het verstrijken van deze kabinetsperiode een wettelijke regeling te treffen.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
3
Ontneming van de opleidingsbevoegdheid noemde de Minister als sanctie tegen niet-naleving van de opleidingseisen een zwaar en ongenuanceerd middel. De sanctie is in de praktijk dan ook nimmer toegepast, al is met toepassing wel eens gedreigd. De Minister ontkende niet dat tussen de assistent-geneeskundigen die worden opgeleid in overheidsziekenhuizen en universitaire ziekenhuizen enerzijds en in privaatrechtelijke ziekenhuizen anderzijds verschillen in rechtspositie bestaan. De assistent-geneeskundigen in de publiekrechtelijke instellingen hebben een betere pensioenvoorziening, terwijl hun overwerksituatie relatief slechter is. Per saldo verkeert de ene categorie assistentgeneeskundigen niet in een slechtere positie dan de andere. Daarom bestaat niet het voornemen om de verschillen in rechtspositie weg te werken, te meer daar het financieel onhaalbaar moet worden geacht voor alle AGIO's zowel de optimale pensioenvoorziening als de optimale overwerkregeling te realiseren. Toch is een oplossing voor het probleem van de lange wachttijden voor het volgen van een opleiding en van de zware werkbelasting tijdens de opleiding niet onmogelijk, zo meende de bewindsvrouwe. Enerzijds ligt het in de bedoeling om de instroom in de medische opleiding te beperken, terwijl anderzijds een vestigingsbeleid tot ontwikkeling zal worden gebracht. Niet alleen zal daaruit een bezuiniging voortvloeien, maar tevens een verbetering van de positie van de AGIO. De Minister was van oordeel, dat de kosten van de opleiding idealiter budgettair neutraal zouden moeten zijn geregeld. In de huidige situatie, waarin de specialist financieel voordeel geniet van de verrichtingen van de assistent-geneeskundige, zal verandering moeten worden gebracht. Wellicht bieden de suggesties van de leden Müller-van Ast en Lansink mogelijkheden om uit dit probleem te komen. Het model-Müller-van Ast lijkt ideaal, aldus de bewindsvrouwe, doch kan door de overheid niet worden opgelegd. Hopelijk zijn de partijen betrokken bij de tariefstelling bereid om dit model in onderling overleg uit te werken en toe te passen. De aandacht van de financiers zal daarvoor worden gevraagd. Overigens sprak het vormen van een fonds de Minister niet erg aan. Over het andere knelpunt in de financieringsstructuur van de opleiding, de uitvoeringvan de ca.o."Ziekenhuiswezen en de daarmee samenhangende meerkosten, wordt, zo zei de Minister, overleg gepleegd in een commissie onder voorzitterschap van de directeur-generaal van de Volksgezondheid, de heer Van Londen, waarin de organisaties van ziekenhuizen, ziektekostenverzekeraars, specialisten en assistent-geneeskundigen zijn vertegenwoordigd. De oplossing voor dit probleem zal niet kunnen worden gevonden in het kader van de reductie van de bovennorm-inkomens. In het protocol dat voor het overleg over deze kwestie tussen overheid en specialisten is overeengekomen is daarin niet voorzien. De Minister stelde in het vooruitzicht de commissie nader te zullen rapporteren, zodra zich ten aanzien van de opleiding van assistent-geneeskundigen nieuwe ontwikkelingen zullen voordoen. De voorzitter van de commissie, Haas-Berger De griffier van de commissie, Witteveen
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
4
BIJLAGE
Notitie inzake Assistent-Geneeskundigen in Opleiding (AGIO's) De problematiek r o n d de o p l e i d i n g tot medisch-specialist is in de afgelopen jaren d o o r een g r o o t aantal c o m m i s s i e s direct dan w e l indirect bestudeerd. Als belangrijkste c o m m i s s i e s kunnen in dit v e r b a n d g e n o e m d w o r d e n de Commissie Assistent-Geneeskundigen, ook w e l commissie-Rang g e n o e m d , de c o m m i s s i e - V a n Mansvelt en de A d v i e s c o m m i s s i e Opleidingen Geneeskundigen. De Commissie Assistent-Geneeskundigen heeft t w e e rapporten uitgebracht, t.w. in december 1974 en in april 1976. De c o m m i s s i e - V a n Mansvelt heeft een standpuntbepaling ten aanzien van de o p l e i d i n g t o t specialist g e f o r m u l e e r d in haar eerste i n t e r i m r a p p o r t . De A d v i e s c o m m i s s i e Opleidingen Geneeskundigen heeft in 1981 een rapport uitgebracht w a a r i n aanbevelingen w o r d e n gedaan t o t v e r b e t e r i n g van de o p l e i d i n g tot geneeskundige, w a a r o n d e r de medisch specialist. De commissie-Rang heeft in haar rapportages drie p r o b l e e m v e l d e n gesignaleerd. De knelpunten die er in de positie van de AGIO zijn, kunnen in deze p r o b l e e m v e l d e n w o r d e n ondergebracht. De v o l g e n d e drie p r o b l e e m velden kunnen w o r d e n o n d e r s c h e i d e n : a. kwaliteit van de o p l e i d i n g ; b. rechtspositie van de AGIO (arbeidsvoorwaarden en b e v o e g d h e d e n ) ; c. financieringsstructuur van de opleiding tot specialist. Kwaliteit van de opleiding De o p l e i d i n g is m o m e n t e e l privaatrechtelijk geregeld. Het Centraal College v o o r de erkenning en registratie van medische specialisten h o u d t zich niet alleen bezig met het al dan niet erkennen van s p e c i a l i s m e n , maar ook met het vaststellen van eisen waaraan moet w o r d e n v o l d a a n zowel door de opleider als door de o p l e i d i n g s i n r i c h t i n g . Het Centraal College is samengesteld uit medische h o o g l e r a r e n , niet aan een universiteit v e r b o n d e n specialisten en w a a r n e m e r s van NZR en LVAG, en van de D e p a r t e m e n t e n van O n d e r w i j s en W e t e n s c h a p p e n en Volksgezondheid en M i l i e u h y g i ë n e . De Specialisten Registratie C o m m i s s i e (SRC) dient de o p l e i d i n g s e i s e n aan de praktijk te toetsen. De SRC bestaat uit v e r t e g e n w o o r d i g e r s van de erkende specialismen. Indien de opleidingseisen niet w o r d e n nageleefd, is slechts één nogal ongenuanceerde sanctie mogelijk: het o n t n e m e n van de opleidingsbevoegdheid. In het rapport van de A d v i e s c o m m i s s i e Opleidingen Geneeskundigen w o r d e n ten aanzien van de k w a l i t e i t v a n de opleiding de v o l g e n d e knelpunten genoemd: - o n v o l d o e n d e aandacht v o o r wetenschappelijke s c h o l i n g en research, - te veel aandacht voor v o o r de opleiding niet altijd relevante zaken, - lange w a c h t t i j d e n , - geen of geringe o n d e r l i n g e a f s t e m m i n g van de verschillende opleidingen. Voorts moet in dit verband nog als knelpunt w o r d e n g e n o e m d het ontbreken van een goed f u n c t i o n e r e n d en centraal beheerd a a n m e l d i n g s en registratiesysteem. Een bij de w e t geregelde o p l e i d i n g , eventueel gepaard gaande met nadere ministeriële richtlijnen ten aanzien van de o p l e i d i n g , zou de bestaande o n v o l k o m e n h e d e n in de o p l e i d i n g kunnen w e g w e r k e n . De commissie-Rang heeft hiervoor een aantal m o d a l i t e i t e n aangedragen. De A d v i e s c o m m i s s i e Opleidingen Geneeskundigen bepleit de instelling, bij w e t , van een z.g. College van Overleg. Dit college zou een aantal taken en b e v o e g d h e d e n dienen te krijgen ten aanzien van de opleiding. Geconstateerd kan w o r d e n dat een juiste n o r m e r i n g van de opleidingsactiviteiten gewenst is.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
5
Rechtspositie van de AGIO De commissie-Van Mansvelt heeft zich in haar eerste interimrapport van mei 1980 voorstander getoond van een combinatie van universitaire en niet-universitaire opleiding met de motivering dat een louter academische werkwijze met name zal leiden tot toenemende aanschaf van apparatuur en bovendien niet tegemoet komt aan een «doelmatige taakverdeling tussen academische en niet-academische ziekenhuizen». Het verschil in rechtspositie tussen privaatrechtelijke instellingen (algemeneen categorale ziekenhuizen) enerzijds en publiekrechtelijke instellingen (overheids- en academische ziekenhuizen) anderzijds, staat een vloeiende overgang van universitaire naar niet-universitaire opleiding (of omgekeerd) in de weg. Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met de z.g. pensioenbreuk bij overgang van PGGM op ABP of omgekeerd. De overstap van een PGGM-instelling naar een ABP-ziekenhuis houdt onder meer in, dat bij een aanstellingsperiode van minder dan één jaar geen sprake meer is van welvaartsvastheid van het PGGM-pensioen. Overigens dient in dit verband te worden aangetekend dat sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst met het opleidingsziekenhuis dan wel met de opleider zelf. De commissie-Rang heeft in haar eerste interimrapport uitvoerig aandacht besteed aan de bevoegdheden van de AGIO's. Een duidelijke afbakening van hun verantwoordelijkheid is van belang. Hiertoe zijn procedurele regelingen opgesteld door de commissie-Rang. De huidige opleidingssituatie van de AGIO kan schematisch als volgt worden weergegeven. Centraal College/SRC a Ziekenhuis -
Specialist/opleider AGIO
a b c d
: erkenning als opleidingsziekenhuis en als opleider : toelatingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst : arbeidsovereenkomst : opleidingsovereenkomst.
Hieruit blijkt een dualisme voor de AGIO. Het ziekenhuis blijkt als werkgever primair verantwoordelijk voor de werktijden zoals de specialist-opleider primair verantwoordelijk wordt geacht voor de opleidingstijden. Wat de werktijdenregeling voor de AGIO betreft, kan worden opgemerkt dat met ingang van 1 januari 1977 in de ca.o."Ziekenhuiswezen een aparte uitvoeringsregeling voor de AGIO is opgenomen. De overwerkvergoeding voor de AGIO in de privaatrechtelijke sfeer wijkt af van die in de publiekrechtelijke sfeer. In 1973 is voor de academische ziekenhuizen de z.g. regeling Loeffen tot stand gekomen, die overwerk en bereikbaarheids" c.q. beschikbaarheidsdiensten aanzienlijk lager honoreert. De overwerkvergoeding voor AGIO's in academische ziekenhuizen houdt voor meer dan 60 uur per week toeslagpercentages van 25%, 50% of 75% in, afhankelijk van het tijdstip van overwerk. AGIO's waarop de ca.o."Ziekenhuiswezen van toepassing is, komen, indien meer dan 50 uur per week gewerkt wordt, in aanmerking voor toeslagpercentages + basisuurloon variërend van 125%, 150%, 175% en 200%, afhankelijk van het tijdstip van overwerk. Bereikbaarheids" en beschikbaarheidsdiensten van AGIO's in academische ziekenhuizen worden met f85 resp. f 106,25 gehonoreerd. Aan AGIO's in ca.o."Ziekenhuizen wordt daarvoor 9 resp. 16 uur vrije tijd toebedeeld, die voor maximaal 50% in geld omzetbaar is. Overigens zij in dit verband opgemerkt dat er nog geen regeling bestaat voor de werk- en rusttijden, in de vorm van een z.g. Werktijdenbesluit zoals bedoeld in de Arbeidswet.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
Financieringsstructuur van de opleiding tot specialist De huidige financieringsstructuur van de AGIO kan als volgt worden omschreven: Ontvangsten voor verrichtingen van de AGIO komen de specialist-opleider ten goede; kosten van de AGIO zijn eveneens voor rekening van de specialist-opleider. Alleen de kosten van de z.g. wachtassistenten zijn voor rekening van het ziekenhuis. Deze kosten worden via de verpleegtarieven vergoed op basis van de richtlijn voor wachtassistenten, die uitgaat van 1,06 arts-assistent per 100 bedden. De AGIO is meestal in dienst van het ziekenhuis, dat wil zeggen dat het ziekenhuis het salaris uitbetaalt, maar het bewuste bedrag vervolgens doorberekent aan de specialist-opleider. De drie al eerder genoemde commissies, die aandacht gaven aan de opleiding tot specialist, toonden zich alle voorstander van een financieringsstructuur, waarbij de verrichtingen van de AGIO's financieel neutraal dienen uit te werken op de omzet van de specialist-opleider. Scheiding van verrichtingen van AGIO en opleider is een moeilijke aangelegenheid. Zo dit al te realiseren zou zijn, dan ontstaat er een ingewikkeld declaratiesysteem. Bij een dienstverband van de specialist-opleider en een dienstverband van de AGIO is scheiding van verrichtingen overbodig. Op deze wijze ontstaat financiering via de verpleegtarieven, waardoor een (voorlopige) volumebeheersing in het kader van de WTG mogelijk wordt. Het standpunt van de commissie-Van Mansvelt dat het aantal opleidingsplaatsen niet afhankelijk dient te zijn van de financiële bedrijfsvoering van de praktijk, kan dezerzijds worden onderschreven. Een acuut knelpunt in het kader van de financieringsstructuur betreft de z.g. meerkosten ca.o."Ziekenhuiswezen. De financiering van de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de AGIO zoals neergelegd in de c.a.o.ziekenhuiswezen (o.a. overwerkvergoeding) is tot op heden nog niet geregeld. Gegeven de huidige financieringsstructuur zouden de meerkosten ten laste van de opleiders dienen te komen, hetgeen door de LSV niet is aanvaard. De onderhavige kosten worden reeds een aantal jaren door de ziekenhuizen voorgefinancierd. Deze meerkosten bedragen tot op dit moment rond 40 min. gulden. De commissie-Van Mansvelt heeft geadviseerd ter zake spoedig een regeling te treffen. Deze regeling zou enerzijds rekening moeten houden met de inkomenspositie van de specialist-opleider zoals die blijkt uit de door de commissie ingestelde bedrijfsvoeringsenquête, en anderzijds geen blokkade mogen vormen voor een betere structuur van de financiering en honorering van de specialistenopleiding op langere termijn. In het bovenstaande zijn een aantal knelpunten met betrekking tot de positie van de AGIO weergegeven, gegroepeerd per probleemveld. Tot slot kan, per probleemveld, het volgende worden opgemerkt. Kwaliteit van de opleiding Een nadere regeling van de opleiding is gewenst. Op korte termijn zal daartoe contact worden opgenomen met de Minister van Onderwijs en Wetenschappen ten einde te komen tot realisering van de door de betrokken commissies gedane voorstellen. Rechtspositie van de AGIO Het verschil in rechtspositie van de AGIO in de privaatrechtelijke en de publiekrechtelijke sfeer is in zijn totaliteit bezien niet van zodanige aard, dat zulks zou moeten leiden tot nadere regeling op korte termijn. Wat de werktijden betreft zal nader bezien worden of het z.g. Werktijden Besluit Verplegings- en Verzorgingsinrichtingen voor de onderhavige categorie van kracht zou kunnen worden.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
7
Financieringsstructuur De commissie-Van Mansvelt bestudeert de mogelijkheden van een nieuwe financieringsstructuur. De resultaten daarvan, die op korte termijn worden verwacht, worden met belangstelling tegemoet gezien. De oplossing van het acute knelpunt van de meerkosten ca.o."Ziekenhuiswezen vormt onderwerp van overleg binnen een gespreksgroep onder leiding van de directeur-generaal van de Volksgezondheid. Deze gespreksgroep heeft tot taak het aandragen van alternatieve ombuigingen ter financiering van deze meerkosten. De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, M. H. M. F. Gardeniers-Berendsen
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XVII, nr. 73
8