Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8
2
Rijksbegroting voor het jaar 1988
20 200 Hoofdstuk XV Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr.26
N O T A N A A R A A N L E I D I N G V A N HET V E R S L A G Ontvangen 6 november 1987 1 De doelstelling verdubbeling van de instroom in het leerlingwezen, is in overleg tussen Kabinet en sociale partners in 1984 tot stand gekomen, mede n a a r a a n l e i d i n g v a n het zogenaamde Open Overleg over de voorstellen van de Commissie Wagner met betrekking t o t het beroepsonderwijs. Het gaat hierbij o m een verdubbel ing ten opzichte van de instroom in 1982 toen deze een dieptepunt vertoonde (25 000). Het afgelopen cursusjaar werd een instroom gerealiseerd van ca. 47 000 hetgeen aangeeft dat de verdubbeling nagenoeg is gerealiseerd. In het aanbieden van leer-(arbeids-)plaatsen spelen de door sociale partners beheerde opleidingsfondsen een belangrijke rol. Deze fondsen die mede onder invloed van de Bijdrageregeling Vakopleiding Jeugdigen tot stand zijn gekomen, stellen jaarlijks een beleidsplan op waarin een streefcijfer w o r d t g e n o e m d met betrekking tot het aantal jeugdige instromers in de betrokken sector. Deze streefcijfers zijn gebaseerd op de vervangingsvraag, rekening houdend met voortijdige uitval en het aanbod vanuit andere o p l e i d i n g s v o r m e n . Streefcijfers en realisatiecijfers liggen de afgelopen jaren dicht bij elkaar. Wat dat betreft is er voor de korte t e r m i j n sprake van een redelijk evenwicht tussen vraag en aanbod. Naar de toekomst toe mag de verdubbelingsdoelstelling echter zeker niet als een statisch begrip worden gehanteerd.
Onderscheid kan worden gemaakt tussen a. opleidingsmogelijkheden en b. financiële bijdragemogelijkheden i n d e kosten van de opleiding/scholing. ad a. Het aanbod aan korte en lange opleidingen dat kan w o r d e n gevolgd bij opleidingsinstellingen is divers en omvangrijk. Belangrijk acht ik de afspraak dat binnen de bedrijfstakken door sociale partners catalogi w o r d e n opgesteld waarin het aanbod van opleidingen relevant voor en toegemeten op de specifieke bedrijfstak staat beschreven. ad b. Ten aanzien van de financiële bijdragemogelijkheden wijs ik op de belangrijkste reguliere scholingsfaciliteiten die in het kader van Arbeidsvoorziening kunnen worden ingezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
1
1. Kaderregeling Scholing (KRS). Onder bepaalde voorwaarden kunnen Gewestelijke Arbeidsbureaus financiële bijdragen verstrekken in de kosten van scholing in en d o o r bedrijven. Zo kan een bijdrage van maximaal 50% van de scholingskosten (opleidings- en loonkosten) w o r d e n verleend ten behoeve van werknemers die m i n d e r dan zes maanden in dienst zijn. Een bijdrage van 25% in de opleidingskosten is mogelijk, indien werknemers die langer dan 6 maanden in dienst zijn, w o r d e n geschoold. 2. De technische en administratieve Centra voor Vakopleiding van Volwassenen/Centra v o o r Beroepsoefening en Beroepsoriëntatie. Op de (35) Centra v o o r Vakopleiding en (26) Centra voor Beroepsoriëntatie en Beroepsoefening kunnen (in een aantal gevallen o m niet) bijscholingsactiviteiten ten behoeve van werknemers w o r d e n uitgevoerd. De scholingstrajekten kunnen in onderling overleg tussen Centra en werkgevers worden vastgesteld. 3. Bijdrageregeling Vakopleiding Jeugdigen (VBJ). Indien werkgevers jeugdigen (23) jaar een (leerlingstelsel)opleiding aanbieden die in het kader van de Wet op het Leerlingwezen w o r d t uitgevoerd, wordt vanuit het betreffende fonds in die opleidingssector een bijdrage verleend in de kosten van de uitvoering van de praktijkcomponent. De fondsen ontvangen vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een subsidie op basis van afgesloten leerovereenkomsten. 3 Reeds g e r u i m e tijd w o r d e n de gemeenten betrokken bij arbeidsvoorzieningen door middel van het voorzitterschap van de Commissies van Advies van de betrokken GAB's. In die commissies w o r d e n jaarlijks de beleidsplannen vastgesteld. Met name daar waar samenwerkingsverbanden tussen GAB en Gemeente opereren (i.c. projectorganisatie) w o r d t aandacht besteed aan de aanpak van de langdurige werkloosheid [Wet V/M, vormen van scholing e t c ) . In de toekomst zullen daar de heroriënteringsgesprekken bijkomen. Daarnaast heeft de gemeente de eerste v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d voor de uitvoering van het Jeugdwerkgarantieplan in de toekomst en voor de tijdelijke voorziening die als voorloper voor het JWG fungeert. De beleidsvrijheid van de gemeente varieert. Voor zover de gemeente betrokken is - al dan niet in een samenwerkingsverband - bij de toepassing van centraal vastgestelde regelingen (bij voorbeeld de Wet Vermeend/Moor) of bij regelingen met beslissingsbevoegdheid door de directeur van het GAB (bij voorbeeld de BPR) is de beleidsvrijheid beperkt. Wel bestaat uiteraard de nodige vrijheid voor de gemeente bij het financieel en organisatorisch bijdragen aan een samenwerkingsverband. De beleidsvrijheid voor de gemeente is het grootst daar waar een eigen werkgelegenheidsbeleid w o r d t gevoerd als werkgever en als stimulator voor het lokale bedrijfsleven. 4 In 1986 bedroeg de werkgelegenheidsgroei (volgens de jongste schattingen) 120 000 personen ofwel 81 000 arbeidsjaren. Het verschil tussen beide aantallen is met name het gevolg van (het toenemend belang van) deeltijdarbeid. Het gaat daarbij niet alleen o m een grotere procentuele toename van het aantal deeltijdwerkers ten opzichte van het aantal voltijdwerkers. Ook het verschil in ontwikkeling van de arbeidsduur van deeltijdbanen en voltijdbanen speelt daarbij een rol. Uit een proefonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat reeds lange tijd de arbeidsduur van voltijdbanen daalt en die van deeltijdbanen stijgt. Uitkomsten van dit onderzoek staan in de Rapportage Arbeidsmarkt 1987 (tabel 2.8) v e r m e l d . De kwantitatieve bijdrage van scholing aan de werkgelegenheidsgroei in 1986 is niet bekend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
2
5 De omzetting van de werkgelegenheid in arbeidsjaren naar personen geschiedt via de zogenaamde personen/arbeidsjaren (p/a)-ratio. Er zijn geen gegevens over de p/a-ratio naar sectoren. Daarom is in tabel 1 volstaan met de totale werkgelegenheid in personen. In tabel 2 is de werkgelegenheid o p g e n o m e n bij onveranderde contractuele arbeidsduur sinds 1982. Tabel 1: werkgelegenheid in arbeidsjaren (gangbare definitie) en personen
marktsector collectieve sector1 totaal totaal in personen
1982 3351 1268 4619 5040
1983 3265 1266 4531 5010
1984 3260 1268 4528 5045
1985 3307 1282 4589 5150
1986 3376 1294 4670 5270
1987 3408 1296 4704 5345
1988 3418 1296 4714 5400
1 collectieve sector is hier gedefinieerd als overheid + werknemers in de kwartaire diensten. Bron:CPB
TABEL 2: werkgelegenheid in arbeidsjaren (in uren van 1982)
marktsector collectieve sector totaal
1982
1983
1984
1985
1986
3351 1268 4619
3240 1243 4483
3190 1238 4428
3175 1237 4412
3220 1174 4394
3234 1230 4464
3233 1164 4397
Bron: CPB, bewerking SZW 6 Uit onder meer de CBS-enquête betreffende vacatures en moeilijk vervulbare vacatures van eind januari 1987 kan w o r d e n afgeleid, dat moeilijk vervulbare vacatures momenteel vooral neerkomen bij de volgende functies: 1. Wetenschappelijke en andere vakspecialisten - piloten en scheepsofficieren; - dierenartsen; oogartsen, apothekers en artsenbezoekers; - verpleegkundigen en verloskundigen; - statistici, w i s k u n d i g e n , systeemanalisten en i n f o r m a t i c i ; - accountants; - predikanten; - managers op hoger niveau, met name bij de overheid. 2. Administratieve functies. - leidinggevend administratief personeel; - financiële specialisten. 3. Commerciële functies: - bedrijfsleiders g r o o t h a n d e l ; detailhandel en horeca; - vertegenwoordigers, vooral met technische kennis; - verzekeringsagenten en -makelaars. 4. Dienstverlenende functies: - kappers en schoonheidsspecialisten; - politiepersoneel; gevangenbewaarders; - huisbewaarders; schoonmaakpersoneel. 5. Agrarische functies: - bedrijfsleiders land- en t u i n b o u w . 6. Industriële en ambachtelijke functies: - leidinggevend produktiepersoneel; - procesoperators chemie en voedings- en g e n o t m i d d e l e n ; - l e d e r w a r e n - e n schoenmakers; - gereedschapsmakers en machinale metaalbewerkers; - machinebankwerkers, monteurs en instrumentmakers;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
3
-
electromonteurs en-reparateurs; monteurs en reparateurs radio- en tv-apparatuur en geluidsapparatuur; loodgieters; pijpfittersen lassers; rubber- en plastic produktenmakers; drukkers; met name offsetdrukkers; metselaars; timmerlieden en bouwvakarbeiders; chauffeurs, met name internationaal wegvervoer.
7 Relatief veel vrouwen zijn werkzaam in de functies: - verpleegkundigen en verloskundigen; - kappers- en schoonheidsspecialisten; - schoonmaakpersoneel. Overigens staan alle genoemde vacatures open voor zowel mannen als v r o u w e n . Bij de functiegroep politiepersoneel zijn het met name de vacatures waarvoor vrouwen worden gevraagd die moeilijk vervulbaar zijn. 8 Indien het begrip «zonder op de arbeidsmarkt gerichte beroepskwalificaties» w o r d t benaderd met «het hebben van niet meer dan lager onderwijs of een onvoltooide vervolgopleiding», waren per eind augustus de verhoudingen als volgt: mannen absoluut 191 000, dit is 44,4% van het totaal aantal geregistreerde werkloze m a n n e n ; v r o u w e n absoluut 90 000, dit is 30,5% van het totaal aantal geregistreerde werkloze v r o u w e n . 9 Er is thans aanleiding om te veronderstellen dat de groei van het aantal deeltijdbanen minder hoog is dan die waarvan bij de opstelling van het Regeerakkoord werd uitgegaan. Het aantal indicaties v o o r e e n lagere groei neemt toe. Een en ander heeft het CPB e r t o e gebracht om i n d e MEV 1988 de inschatting van het t e m p o waarin de verhouding tussen het aantal werkzame personen en het arbeidsvolume (de p/a ratio) stijgt neerwaarts bij te stellen. In het licht van recente informatie w o r d t de nu aangehouden waarde aan de hoge kant geacht (blz. 76). Ook in de Rapportage Arbeidsmarkt 1987 (blz. 16) wordt gewezen op een afzwakking van de groei van het aantal deeltijdbanen. 10 Het streven van het kabinet is erop gericht een zo beheerst mogelijke ontwikkeling van de bruto-loonkosten mogelijk te maken. Dit streven is mede afhankelijk van een zo goed mogelijke beheersing van de collectieve uitgaven, zowel op de rijksbegroting als van de sociale fondsen, die kunnen leiden tot beperking van de belasting en premiedruk. Daarmee zou de opwaartse beweging in de loonontwikkeling beperkt kunnen^vorden. Een verlaging van werkgeverspremies leidt immers tot verlaging van de bruto-loonkosten. In dit licht kan dan ook de daling van de belastingdruk als gevolg van een lastenverlichtend pakket i n d e loon-en inkomstenbelasting w o r d e n gezien van ca. 100 m i n . op kasbasis in 1988. Door de Wet Vermeend/Moor worden de bruto-loonkosten verlaagd, zij het v o o r e e n bepaalde groep en v o o r e e n bepaalde t i j d . 11 Het aanbod op de scholingsmarkt is bijzonder groot en divers. Er vindt bovendien voortdurend vernieuwing plaats. Om werkgevers en werknemers op de hoogte te stellen en te houden van de mogelijkheden en ontwikkelingen dienen daarom bepaalde selecties te worden gemaakt. Daarbij zijn in elk geval twee invalshoeken goed werkbaar gebleken. In de eerste plaats kan per branche/bedrijfstak een inventarisatie worden gemaakt van relevante (en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 2 0 200 hfdst. XV, nr. 26
4
kwalitatief goede) scholingstrajecten (waarbij tevens eventuele witte vlekken aan het licht kunnen komen). In een aantal bedrijfstakken/branches is (soms door sociale partners gezamenlijk) reeds een dergelijke - navolging verdienende - inventarisatie verricht en is het resultaat neergelegd in een scholingscatalogus. Het is uiteraard primair aan de branche/bedrijfstak organisatie o m dergelijke informatie onder «hun» werkgevers en werknemers te verspreiden. Een tweede benadering is o m op regionaal niveau de scholingsmogelijkheden te inventariseren, resp. op basis van op regionaal niveau tot uitdrukking komende scholingsbehoeften in nieuwe mogelijkheden te voorzien. Voor zover onder de bestaande scholingsmogelijkheden w o r d t verstaan het scholingsinstrumentarium van arbeidsvoorziening, merk ik het volgende op. Uit de vraagstelling kan w o r d e n opgemaakt dat de huidige intensiteit van de v o o r l i c h t i n g over de scholingsmogelijkheden onvoldoende w o r d t geacht. Ik beschik echter niet over aanwijzingen in deze richting. De indruk kan zijn gebaseerd op ervaringen opgedaan op landelijk niveau. Ik w i l dan ook benadrukken dat de voorlichting over de (bij- en om)scholingsmogelijkheden van bij voorbeeld de Centra voor Vakopleiding van Volwassenen en de Kaderregeling Scholing overwegend op regionaal niveau w o r d t verstrekt. De v o o r l i c h t i n g door Gewestelijke Arbeidsbureaus en Centra voor Vakopleiding is effectiever en kan «op maat» w o r d e n g e g e v e n ; een eventuele f o l l o w up kan dan gemakkelijker plaatsvinden. 12 Gegevens over het aantal arbeidsplaatsen zijn voor deze landen niet v o o r h a n d e n . De ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen w o r d t echter vaak afgelezen aan de ontwikkeling van het aantal werkzame personen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de werkgelegenheid uitgedrukt in personen voor de bovengenoemde landen. Tabel: Werkgelegenheidsgroei in personen voor een aantal landen. 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986
1987
% België Denemarken West Duitsland Nederland
-0.1 0.6 1.1 1.7
-2.0 -3.7 -0.7 0.1
-1.3 0.3 -1.7 -1.6
-1.1 0.7 -1.5 -2.7
4
-83
-135 - 4 6
0.0 2.9 0.1 -0.9
0.8 2.6 0.7 2.1
0.7 1.8 1.0 2.3
-0.25 0.00 0.50 0.75
X 1000 Nederland
90
104
120
Bron: CBS, OESO 14 Recent is door de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden (DCA) nagegaan in hoeverre in cao-afspraken roostervrije dagen bestemd w o r d e n voor scholing van werknemers. Bij een zevental cao's met ruim 30 C00 werknemers blijken op dit vlak afspraken gemaakt te zijn. Belangrijk zijn in dit verband vooral de afspraken tussen de sociale partners in het bankbedrijf en de bouw. Inde b o u w w o r d e n vanaf 1988 twee extra atv-dagen bestemd voor scholing. In het bankbedrijf geldt dat met ingang van dit j a a r o p l e i d i n g e n v o o r e e n deel in roostervrije dagen, voor een deel in werktijd zullen plaatsvinden. 15 Het scholingsbeleid kent geen (harde) leeftijdsgrenzen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 2 0 200 hfdst. XV, nr. 26
5
Voor het GAB is bepalend voor de vraag, of iemand van «oudere» leeftijd een scholing w o r d t aangeboden, de kans die betrokkene heeft o m op de beoogde deelarbeidsmarkt een arbeidsplaats te verwerven. Onvermijdelijk is dus dat in de beoordeling w o r d t meegewogen welke leeftijdseisen werkgevers aan bepaalde beroepencategorieën stellen voor indienstneming. Dat GAB's zeker wel ook «oudere» personen binnen het scholingsbeleid accepteren moge onder andere blijken uit het feit dat ca. 12% van de toepassingen Kaderregeling Scholing (component «werklozen») betrekking h e e f t o p scholing van personen ouder dan 40 jaar).
16 Erzijn geen recente cijfers beschikbaar. In de Rapportage Arbeidsmarkt 1987 wordt aandacht besteed aan scholing in bedrijven. Met name tabel 7.9(blz.66) geeft enig inzicht in de scholingsactiviteiten naar bedrijfssectoren onderscheiden. Ten aanzien van d e t e r beschikking gestelde middelen voor scholing kan w o r d e n gemeld dat het CBS op dit m o m e n t bezig is een onderzoek hiernaar af te ronden. Medio december w o r d e n de eerste resultaten verwacht. Het opleidingsbudget van de Rijksoverheid (in engere zin) was voor 1985 begroot op f 150 miljoen. Dit was toen 1,6% van de totale l o o n s o m . Hierbij dient w e l de kanttekening te w o r d e n gemaakt dat er ook andere uitgavenposten zijn die in zekere zin opleidingsaspecten bevatten, zodat het genoemde bedrag een onderschatting is. Overigens zal de Minister van Binnenlandse Zaken samen met de centrales van overheidspersoneel een fonds ten behoeve van additionele scholingsprojecten in het leven roepen. In 1988 is daarvoor een bedrag van f 44.7 miljoen beschikbaar. 17 Een dergelijke gedetailleerde o p s o m m i n g van werkloosheidspercentages over de periode 1980-1987 is helaas niet te geven. Bedoelde percentages zijn vaak slechts ad hoc - bij voorbeeld op basis van onderzoek - beschikbaar. De meest recente gegevens ter zake zijn o p g e n o m e n in de Rapportage Arbeidsmarkt 1987 (tabel 2,18). De geraamde percentages, zoals o p g e n o m e n in de Rapportage Arbeidsmarkt 1987 w o r d e n hierna o p n i e u w gepresenteerd. Werkloosheidspercentages van enkele groepen etnische minderheden naar leeftijd, 1986.
15-24jaar 25-44 jaar 45-64jaar Totaal
Tur ken Alle Werkl ozen 26 45 14 36 39 9 16 40
Mare ikka nenSurinamers *
Antillianen
47 35 36 38
20 20 25 20
31 27 25 28
* Bij deze categorieën is sprake van onderregistratie bij de werkloosheidscijfers. De percentages liggen derhalve hoger dan v e r m e l d . 18 Deelname van v r o u w e n aan beroepsopleidingen wordt op verschillende wijzen gestimuleerd. Bij voorbeeld is voorzien in een extra bijdrage in het leerlingwezen. Voor de inzet van scholingsmaatregelen geldt dat deze naar evenredigheid ten goede moet komen aan v r o u w e n . Stimulering van de deelname van meer v r o u w e n aan bedrijfsopleidingen is mede de verantwoordelijkheid van de sociale partners. In bepaalde branches zijn initiatieven ontstaan gericht op meer deelname van v r o u w e n . Deze initiatieven w o r d e n financieel ondersteund. Een voorbeeld hiervan is het computer services industrie project. Daarnaast hebben de V r o u w en Werkwinkels o.a. tot taak ( h e r i n t r e d e n d e v r o u w e n te stimuleren tot het volgen van een beroepsopleiding, met name in de roldoorbrekende sfeer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
6
19 Naar alle waarschijnlijkheid zal hetSER-adviesterzakeeind 1987/begin 1988 worden vastgesteld. Er zal naar gestreefd w o r d e n dat kort daarna een op minderheden toegespitst werkgelegenheids- en scholingsprogramma aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt toegezonden. 20 Wanneer iemand als gevolg van onvoldoende basiskennis niet zonder meer aan beroepsgerichte scholing kan beginnen, kunnen oriënterende en/of voorschakelende activiteiten in het leerproces w o r d e n o p g e n o m e n . Hierbij kan onder meer gedacht w o r d e n aan het educatieve aanbod uit de basiseducatie en aan activiteiten zoals die door de CBB's worden verzorgd, een en ander in samenhang met bij voorbeeld de kwalificerende opleiding zoals die in de PBVE gerealiseerd kan w o r d e n . 21 en 23 De stand van zaken en een overzicht van de uitkomsten van het overleg dat over het JWG is gevoerd met de VNG en de Stichting van de Arbeid zijn weergegeven in de beleidsnotitie inzake het JWG met bijbehorende bijlagen, welke op 22 oktober 1987 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is verzonden (Gedr. st. 20 278). Een indicatie voor de feitelijke bereidheid van gemeenten o m aan het Jeugdwerkgarantieplan deel te nemen is op dit m o m e n t af te leiden uit de gebleken bereidheid o m deel te nemen aan de Tijdelijke Voorziening gemeentelijke werkgelegenheidsinitiatieven voor jongeren. In het kader van deze regeling hebben 461 gemeenten aanvragen ingediend voor in totaal 8686 additionele arbeidsplaatsen. Het voornaamste knelpunt is, dat de VNG twijfelt aan de juistheid van ons voornemen bij de te ontwerpen wetgeving reeds de beoogde eindsituatie vast te leggen. In samenhang hiermee twijfelt de VNG aan de haalbaarheid van de voorgestelde fases bij invoering van het JWG. 22 Het betreft hier de maatregel ter ondersteuning van Arbeidsinpassing (MOA) en de maatregel Langdurig Werklozen (MLW), werkgelegenheidsverruimende maatregel (WVM) en het Jeugdontplooiingsbanenplan (JOB). Het aandeel van v r o u w e n in MOA, MLW en W V M is als volgt: 1986 Totaal w.v. vrouwen MOA MLW WVM
4875 248 2653
1209 47 1750
1987 * Totaal w.v. v r o u w e n 4170 4740 846
1162 1100 566
* stand per 30-9-1987 Onderzoek heeft uitgewezen dat het aandeel v r o u w e n in het J O B - p l a n ca. 40% bedraagt. Absoluut aantal is niet bekend. 24 In het eindrapport van de tri part ite Stichtingswerkgroep Jeugdwerkloosheid wordt een door alle partijen onderschreven oproep aan cao-partijen gedaan om speciale aandacht te geven aan het opnemen van jongeren uit het Jeugd werkga ra ntieplan. Ondanks het feit dat over het al dan niet maken van verdergaande afspraken ter zake van de d o o r s t r o m i n g verschil van mening bestond, ga ik er van uit dat de centrale aanbeveling die in het verband van de Stichting van de Arbeid tot stand kwam, onverkort geldt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
7
25 Jongeren die tot de doelgroep van de Sociale Werkvoorziening behoren doch niet in WSW-verband werkzaam zijn, zijn als werkloos aan te merken. Zij behoren dus tot de doelgroep van het J W G . Een aparte voorziening voor deze jongeren is derhalve niet nodig. 26 Het is de bedoeling, de d o o r s t r o m i n g naar reguliere banen zoveel als dat in ons v e r m o g e n ligt te bevorderen. Een garantie op dat punt is - helaas - in de praktijk n i e t t e realiseren. Ik verwijs in dit verband ook naar het a n t w o o r d op vraag 24. Wat particuliere initiatieven betreft: veel zal afhangen van w a t concreet in het overleg tussen sociale partners en bij onderhandelingen over collectieve arbeidsovereenkomsten ten aanzien van d o o r s t r o m i n g s i n s p a n n i n g e n w o r d t overeengekomen. 27 In de notitie «Invulling additioneel pakket arbeidsmarktmaatregelen», die ik op 30 oktober 1987 aan de voorzitter van de Tweede Kamer zond (Gedr. st. 20 200, XV, nr. 24), wordt nadere informatie gegeven over dit o n d e r w e r p . 28 Zie bijgaand overzicht. OVERZICHT BEREIK ARBEIDSVOORZIENINGSMAATREGELEN EN BESCHIKBARE MIDDELEN 1982 bereikmiddelen
1983 bereik middelen
1984 bereik middelen
1985 bereik middelen
1986 bereikmiddelen
1987' bereik middelen
Schol ings maatregelen SOB2 SKR2 KRS2 C(A)W BKE/PBVE CBB BVJ
7.276 17.894
60,5 15,0
5.554 19.194
57,1 16,1
4.389 20.109
67,6 22,5
7.440
110,0 8,0 35,5 135
7.750 2.024 2.180 24.759
125,0 8,0 35,4 135
8.812 2.754 3.000 29.363
88,4 7,0 35,7 135
10.455 2.730 3.000 35.629
52,7 8,0 35,7 135
15.000 ca. 4.000 3.214 ca. 41.000
28.721
445,0
17.896
343,0
15.227
297,9
6.531
104,9
9.307 788
65,0 29,9
7.285 849
73,6 40,7
8.020 465 ca. 2.500
90,0 21,0 22,2
2.653 4.875 1 2.880 / 37 ca. 10.000
-
1.679 25.002 5
9.500 16.201
}
100,0
18.925 1 32.800 /
158
-
42.000 17.000 10.000 3.200 45.000
190,6 66,5 25 38,7 210
2.000 7.000
25,9 50,2
20 2,1 92,3 8.000 (86/87) 6.000 35(85/86: 4.000 ?
0,6 68,2 30,6 35,0 1,0
76 9 36 212
Overige maatregelen WVM MOA 3 PBM 3 EAJ BRP MLW JOB MOVE" 1 2
prognose SOBenSKR per 1-1-87 vervangend oor KRS
7.381 203 ca. 8.000
72,1 13,5 66,4
2.145
44,8 46,2
3 per 1-4-86 vervan gen door MOA * per 1-9-87 van kracht 5 bron O&W tot 27, aar
ARBVO/HAM021187
29 Voor de verdeling van de additionele middelen ten bedrage van f 187,4 min. verwijs ik naar de notitie «Invulling additioneel pakket arbeidsmarktmaatregelen 1988» die door mij op 30 oktober aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is aangeboden. De betreffende middelen zijn in de begroting terug te vinden op de artikelen 40, 50 en 51 waar de respectievelijke bedragen zijn opgenomen voor het Jeugdwerkgarantieplan, de additionele arbeidsmarktmaatregelen en de wet Vermeend/Moor plus JOB-plan. Met de middelen voor de wet Vermeend/Moor, het JOB-plan en het Jeugdwerkgarantieplan w o r d t beoogd o m in 1988 de volgende aantallen personen te bereiken: 12 000 respectievelijk 10 000 respectievelijk 8 000 (inclusief de tijdelijke voorziening-GWJ). Het bereik van het pakket additionele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
8
arbeidsmarktmaatregelen is op v o o r h a n d moeilijk in te schatten gezien de aard van s o m m i g e maatregelen (bij voorbeeld de heroriënteringsgesprekken) en vanwege de benodigde aanloopperiode. 30,111 en 112 Met betrekking tot de vragen 30,111 en 112 verwijs ik naar m i j n , op 30 oktober j l . naar de Voorzitter van de Tweede Kamer verzonden, notitie «Invulling additioneel pakket arbeidsmarktmaatregelen 1988». Uit de notitie blijkt overigens dat met het budget van f 186 m i n . niet alleen scholingsinspanningen worden geïntensiveerd, maar ook middelen zijn uitgetrokken voor een verhoogde inspanning gericht op een directe aanpak van de problematiek van de langdurige werkloosheid. 31 Vooropgesteld zij dat over de nadere v o r m g e v i n g van de zgn. heroriënteringsgesprekken nog overleg plaatsvindt met VNG/DIVOSA. Dit omdat de gesprekken op regionaal niveau georganiseerd dienen te w o r d e n in nauwe samenwerking tussen gewestelijk arbeidsbureau en gemeentelijke sociale diensten. Uitgangspunten bij de v o r m g e v i n g zijn geformuleerd in het onderdeel Heroriënteringsgesprekken uit de notitie «Invulling additioneel pakket arbeidsmarktmaatregelen 1988». De medewerkers w o r d e n in onderling overleg ingezet ten behoeve van het samenwerkingsverband tussen GAB en GSD. In samenspraak met betrokkene w o r d t het op dat m o m e n t meest geschikte instrument of combinatie van instrumenten ingezet waarbij zowel de persoonlijke omstandigheden als de arbeidsmarktmogelijkheden in ogenschouw worden g e n o m e n . Het breed in te zetten i n s t r u m e n t a r i u m en de mogelijke plaatsing van medewerkers bij de gemeenten duidt er al op dat de medewerkers v o o r de heroriënteringsgesprekken niet dezelfden zijn als die v o o r d e u i t v o e r i n g v a n de Wet Vermeend/Moor. Wel zal er een relatie tussen deze medewerkers bestaan, omdat de Wet Vermeend/Moor immers deel uitmaakt van het relevante GAB-instrumentarium. 32 Voor het vaststellen van het juiste aantal werklozen is ook de feitelijke beschikbaarheid een relevant gegeven. In het programma dat w o r d t ontwikkeld voor een betere w a a r n e m i n g van de geregistreerde werkloosheid zal meer aandacht worden besteed aan het ten nutte maken van informatie die in de gebruikelijke bemiddelingscontacten beschikbaar komt. Het contact dat met werkzoekenden w o r d t opgenomen in verband met het aanbieden van scholing en werkervaring zal daarbij een bijdrage leveren. 33 Voor het voeren van heroriënteringsgesprekken zullen maximaal 250 tijdelijke medewerkers worden aangetrokken. 34 In de eerste alinea op blz. 10 w o r d t met nieuwe instroom gedoeld op de toename van de beroepsbevolking. Volgens het CPB bedraagt deze toename in de periode 1982-1988:
1983 1984 1985 raming 1986 raming 1987 raming 1988 Bron: CPB, CEPenMEV
toename beroepsbevolking in duizenden personen per jaar 125 45 60 80 75 65
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
9
Op dit m o m e n t zijn er geen ramingen voor 1989 en 1990 beschikbaar. 35 Dat het aandeel van de hoogwaardige werkgelegenheid groeit, kan w o r d e n afgeleid uit onderstaande tabel, waarin de samenstelling van de vacatures naar gevraagd opleidingsniveau w o r d t vergeleken met de verdeling van de werkgelegenheid in 1985 (meer recente informatie is nog niet beschikbaar). Vacatures en werkgelegenheid naar opleiding 1975
vacatures1
1985
uit.januari 1986 in procenten van hettotaal 6,9
Lager
23,8
14,1
Uitgebreid lager (MAVO, LBO)
30,8
28,2
34,1
Middelbaar (HAVO, VWO, MBO)
32,9
39,9
34,6
9,0 3,4
13,2 4,7
18,1 4,4
Semihoger(HBO) Hoger (WO) Totaal
100
100
100
1
Excl. overheid en o n d e r w i j s , sectoren die relatief veel academici en HBO-gediplomeerden vragen. Bron: CPB, CBS 36 In de periode 1980-1983 was de werkgelegenheidsontwikkeling in de tertiaire dienstverlening duidelijk anders dan in de kwartaire dienstverlening. De werkgelegenheid die samenhing met de op markt verkrijgbare diensten nam gemiddeld met 1,6% per jaar af, terwijl de werkgelegenheid die het gevolg is van de door de overheid gefinancierde diensten met 1,2% per jaar t o e n a m . In de jaren daarna is dit verschil nagenoeg rechtgetrokken. In beide sectoren groeit de werkgelegenheid 'm arbeidsjaren met ongeveer 1 % per jaar. Ontwikkeling van de werkgelegenheid in de dienstverlening in de periode 1973-1987 (arbeidsjaren, g e m . proc. mat.).
tertiaire dienstverlening 1973-1980 1980-1983 1983-1987 1986-1990*
-
1% 1,6% 1,1 1,5%
*
kwartaire dienstverlening 3,0% 1,2% 1 % 1 %
* raming Bron: CPB, CEP 1986 en 1987 De sterk uiteenlopende ontwikkeling in de jaren 1980-1983 is eerder uitzondering dan regel. Weliswaar is de groei in de kwartaire sector beduidend hoger geweest dan de tertiaire dienstverlening, ook in de commerciële dienstverlening is het aantal banen fors gestegen. Zo is in de kwartaire dienstverlening het arbeidsvolume tussen 1973 en 1980 met ongeveer 100 000 arbeidsjaren t o e g e n o m e n , in de tertiaire dienstverlening met circa 120 000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
10
Tussen 1983 en 1987 waren deze cijfers respectievelijk 25 000 en 75 000 arbeidsjaren. Er is dus zeker geen sprake geweest van een marginale werkgelegenheidsgroei in de tertiaire dienstverlening. Wel is het zo dat de groei van de werkgelegenheid in de kwartaire dienstverlening naar verwachting op een lager niveau dan voorheen zal komen te liggen. Dit hoeft zeker niet ten koste van de totale werkgelegenheid in de dienstverlening te gaan. Elke procent groei van de werkgelegenheid in de tertiaire dienstverlening levert circa 18 000 arbeidsjaren op tegenover 6000 arbeidsjaren in de kwartaire sector. 37 Onder het relevant concurrerend u i t v o e r v o l u m e w o r d t hier verstaan het naar pakketsamenstelling en geografische spreiding herwogen concurrerend u i t v o e r v o l u m e van goederen, exclusief energie, ofwel het dubbel herwogen concurrerend u i t v o e r v o l u m e , exclusief energie, zoals dat door het Centraal Planbureau w o r d t gepubliceerd. 38 In de Rapportage Arbeidsmarkt 1987 staat op blz. 23 in grafiek 2.5 de ontwikkeling aangegeven van de werkloosheid in procenten van de afhankelijke beroepsbevolking naar leeftijd. Hieruit blijkt dat tussen eind juni 1984 en eind juni 1987 het werkloosheidspercentage van jongeren onder de 23 jaar is gedaald van 3 2 % naar 23%. De werkloosheid onder ouderen (tussen 40 en 64 jaar) is in die periode nauwelijks a f g e n o m e n . Hoewel hiermee duidelijk de relatief gunstige o n t w i k e l i n g bij jongeren is geschetst, mag niet uit het oog w o r d e n verloren dat het werkloosheidspercentage van jongeren nog steeds flink boven dat van ouderen ligt (zie ook de tekst op blz. 24). In de genoemde publicatie kan in hoofdstuk 5 w o r d e n gelezen, dat de problematiek van langdurige werkloosheid kwantitatief gezien veel meer bij ouderen dan bij jongeren speelt. Dit is al lange tijd het geval. Ook ontwikkelt de langdurige werkloosheid zich de laatste jaren gunstiger bij de jongeren dan bij de ouderen (zie bij voorbeeld tabel 5.5).
39 Het FREIA/KOMPAS m i d d e l l a n g e t e r m i j n model van het Centraal Planbureau kan dienen o m de ontwikkeling van defrictie-werkloosheid te bepalen. Eén van de model-uitkomsten is dat tussen 1965 en 1985 de frictie-werkloosheid als percentage van het arbeidsaanbod jaarlijks met 0,05 a 0,06 procentpunt toenam. Frictie-werkloosheid w o r d t hier overigens gedefinieerd als de werkloosheid die samenhangt met een normaal functioneren van de arbeidsmarkt; er zal altijd een bepaalde tijd verlopen voor een werkloze (weer) een baan heeft gevonden. 40 Uitgaande v a n e e n instroom in de werkloosheid in 1986 van circa 750 000 en een gemiddelde werkloosheids- en vacatieduur van 3 a 4 maanden bij een normaal functionerende arbeidsmarkt, kan een frictie-werkloosheid (zie voor definitie bij vraag 39) van circa 200 000 w o r d e n berekend. Een cijfer dat overeenkomt met de frictie-werkloosheid waarmee het Centraal Planbureau (in het FREIA/KOMPAS m i d d e l l a n g e t e r m i j n model) rekening houdt. 41 Gunstige effecten van een appreciatie komen vooral tot uitdrukking in lagere invoerprijzen. Indien deze lagere prijzen vervolgens w o r d e n doorgegeven aan de consument kan een appreciatie zorgen voor minder inflatie en meer koopkracht. Daarnaast zou een appreciatie ruimte kunnen bieden voor renteverlaging met mogelijk gunstige gevolgen voor de investeringen. De binnenlandse bestedingen kunnen derhalve tegenwicht bieden aan een minder sterke ontwikkeling van de uitvoer in reactie op een (overigens tijdelijke) verslechtering van de concurrentiepositie die samenhangt met een appreciatie van de gulden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
11
42 Aan de drie vakcentrales FNV, CNV en MHP is v o o r e e n periode van 4 jaar in totaal f 6 m i n . aan subsidie toegezegd. Van dit bedrag ontvangt de FNV f 4 min., h e t C N V f 1 , 5 m l n . e n h e t M H P f O , 5 m l n . Het zijn de enige organisaties die in dit kader subsidie ontvingen. 43 Het gaat o m de o p b o u w van kennis o m adviezen te kunnen geven aan met name ondernemingsraadsleden. Om dat te kunnen doen, trekken de vakcentrales mensen aan of maken mensen daarvoor vrij, wordt documentatie verzameld o m daarmee gegevensbestanden op te b o u w e n , worden relatie netwerken o p g e b o u w d met deskundigen en kennisinstituten, zullen studiedagen w o r d e n gehouden en w o r d t voorlichtingsmateriaal gemaakt. K o r t o m , het gaat o m een veelheid van activiteiten die het mogelijk moeten maken o m (na verloop van tijd) een deskundig antwoord te kunnen geven op vragen van ondernemingsraden ten aanzien van technologische v e r n i e u w i n g . 44 Het verschijnsel doet zich in vele, zowel algemene bedrijfstak-cao's waarvan er circa 190 zijn - , als ondernemingscao's voor. Voor een nadere uiteenzetting omtrent de aard van de bedoelde bepalingen moge w o r d e n verwezen naar de adviesaanvrage aan de Stichting van de Arbeid d.d. 23 juni 1987, inzake mogelijke v e r r u i m i n g van het beleid met betrekking tot het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van (bedrijfstak-)cao's. 45 1. In de WAGGS-ruimte voor enig jaar worden de mutaties in de werkgeverspremies wettelijke sociale zekerheid onverkort verdisconteerd. Premiedalingen leveren derhalve geen ruimte op. Evenmin leggen premiestijgingen beslag op de ruimte. 2. Bij de ruimtevaststelling ten behoeve van de afzonderlijke deelsectoren o.g.v. de WAGGS voor 1987 is, volgens bestendig beleid, de ontwikkeling van de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorziening in die deelsectoren buiten beschouwing gelaten. Dit betekent dat de financiële middelen voortvloeiend uit een verlaging van deze bijdrage aan de ruimte voor arbeidsvoorwaardenontwikkeling kan w o r d e n toegevoegd. Een dergelijke verlaging heeft zich in 1987 in de g + g-sector over praktisch de gehele linie voorgedaan, resulterend in besparingen die per deelsector variëren van 0,25 tot 0,35% van de loonkosten, corresponderend met een premieverlaging van circa 1 %. Uitzonderingen deden zich voor bij de cao-sectoren Openbare bibliotheken (besparing 1,05% als gevolg van 3% premiedaling) en Apothekersassistenten, Ambulancevervoer en een deel van de Kunstensector (geen besparing). Met betrekking tot het betreffende deel van de Kunstensector merk ik op dat hier bestaande lacunes in de v o r m van het ontbreken van een pensioenvoorziening m o m e n t e e l in snel t e m p o w o r d e n weggewerkt. In dit kader is in 1987 aan de deelsectoren M i m e en Dansgezelschappen (voor zover niet bij het ABP aangesloten) circa 10% extra ruimte toegekend uit de herstruktureringsmiddelen. In 1988 is hiervoor extra ruimte voorzien voor de sector Toneel. 3. Met betrekking tot de aanwending van de beschikbare ruimte voor werkgelegen heidsafspraken merk ik op dat dit in geen van de tot nu toe bij mijn ministerie ter registratie aangemelde cao's-1987 substantiële v o r m e n heeft aangenomen. Aan verbetering van arbeidsvoorwaarden kon, afhankelijk van de ruimte als gevolg van de lagere werkgeversbijdrage voor de pensioenvoorziening, 0,65 a 0,75% w o r d e n besteed. Partijen bij het cao-overleg hebben deze allereerst willen aanwenden voor het van 7,5% op 8% brengen van de vakantietoeslag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
12
46 De voor 1988 vast te stellen W A G G S - r u i m t e - d i t is de mate waarin de stijging van arbeidskosten ten gevolge van wijziging van arbeidsvoorwaarden ten laste van de collectieve middelen gefinancierd kan w o r d e n - bedraagt 0,74% exclusief 1 % in verband met incidentele loonkostenontwikkeling en afgezien van de verdiscontering van mutaties in de werkgeverspremies sociale verzekeringen. Hierbij is ervan uitgegaan dat in 1988 in de g + g-sector (opnieuw) sprake kan zijn van een verlaging van de pensioenpremie met (gemiddeld) 1 %. De hierdoor ontstane ruimte - als gevolg van een lager werkgeversaandeel in de pensioenpremie - kan eveneens w o r d e n aangewend voor de financiering van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling, zodat de beschikbare ruimte voor 1988 (gemiddeld) ruim 1 % kan bedragen. In de MEV 1988 gaat het CPB voor het bedrijfsleven uit van een contractloonstijging van 0,5%. Uitgaande van deze raming moet het mogelijk geacht w o r d e n dat werkgevers en werknemers in de g + g-sector in 1988 een belangrijk deel van de beschikbare ruimte aanwenden voor werkgelegenheidsbevorderende maatregelen - bij voorbeeld scholing en vormen van a r b e i d s d u u r v e r k o r t i n g - z o n d e r dat dit per definitie leidt tot het achterblijven van de loonontwikkeling bij die in het particuliere bedrijfsleven. 47 Ja. 48 De ontwikkelingen met betrekking tot de bescherming van de (rechts-)positievan OR-leden in de o n d e r n e m i n g e n , blijf ik volgen. Zo nodig zal ik daarnaar gericht onderzoek laten doen. 49 en 50 Er vindt (opnieuw) overleg over vakbondswerk in de o n d e r n e m i n g plaats in het kader van de Stichting van de Arbeid. Ik wil dit overleg niet belasten met een v o o r t i j d i g e beslissing inzake het wetsvoorstel Vakbondswerk in de o n d e r n e m i n g . Overigens beschik ik niet over aanwijzingen dat over deze materie in de Stichting van de Arbeid geen uitzicht op o v e r e e n s t e m m i n g bestaat. De Stichting zal mij te zijner tijd het resultaat van het overleg meedelen, waarna ik zal beslissen met betrekking tot het w e t s v o o r s t e l . 51 Zoals uit de desbetreffende passage in de Memorie van Toelichting al blijkt, moet het overdragen van overheidstaken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie aan de SER gezien w o r d e n tegen de achtergrond van het streven o m de betrokkenheid van de overheid bij de p.b.o. zoveel mogelijk te beëindigen en die van het georganiseerde bedrijfsleven te vergroten. Vanuit dat streven zal in de adviesaanvrage nader w o r d e n ingegaan op de vraag welke van de thans bij de overheid berustende taken geheel zouden kunnen verdwijnen en welke van die taken in de toekomst door de SER uitgeoefend zouden kunnen w o r d e n . Bij dit laatste moet onder meer gedacht w o r d e n aan de instelling van bedrijfslichamen. Momenteel dient dit te geschieden bij w e t of algemene maatregel van bestuur, waarbij de SER een adviesfunctie dient te vervullen. Verder zou de toekenning aan de bedrijfslichamen van verordenende bevoegdheden als omschreven in het tweede lid van artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, thans gedelegeerd aan de Kroon met ook hier een adviesfunctie voor de SER, aan de SER gedelegeerd kunnen w o r d e n . Ten slotte zou de regeling van de samenstelling van de besturen van de bedrijfslichamen, thans eveneens overgelaten aan de Kroon met w e d e r o m een adviserende functie voor de SER, aan de SER overgelaten kunnen w o r d e n . De instellingsregeling, de regeling van de - autonome - verordenende bevoegdheden en de regeling van de bestuurssamenstelling van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
13
bed rijfslichaam zouden zodoende in één, door de SER v a s t t e stellen verordening vervat kunnen w o r d e n . Zo'n verordening zou dan wel o n d e r w o r p e n moeten zijn aan goedkeuring van de betrokken minister(s), zodat parlementairtoezicht daarop mogelijk blijft. 52 Het weduwnaarspensioen is niet meegenomen in het DCA-onderzoek. Pensioenregelingen maken namelijk doorgaans geen onderdeel uit van de cao. Cao-onderzoek kan daarom geen inzicht verschaffen in regelingen ter zake van w e d u w n a a r s p e n s i o e n . 53 Neen, i n d e m e m o r i e van toelichting (blz. 18) w o r d e n activiteiten beschreven die vanuit de emancipatiedoelstelling zijn of w o r d e n ontwikkeld ter bevordering van de t o t s t a n d k o m i n g van positieve actieplannen in arbeidsorganisaties ten aanzien van v r o u w e n . Daarnaast w o r d e n ook vanuit andere doelstellingen maatregelen getroffen gericht op het tot stand komen van positieve actieplannen in arbeidsorganisatiesten aanzien van andere groepen zoals etnische minderheden, gehandicapten en jongeren. 54 In het rapport «Flexibele inzet van arbeidskrachten» dat een dezer dagen door mijn departement aan de Stichting van de Arbeid zal w o r d e n uitgebracht en ook aan het parlement zal w o r d e n aangeboden, w o r d t uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden in de sfeer van flexibilisering van de arbeid. Kortheidshalve zij naar dat rapport verwezen. 55 en 13 Het beleid is gericht op het bieden van handreikingen en suggesties aan sociale partners en werkgevers met het oog op het omzetten van voltijdfuncties in deeltijdfuncties. De mogelijkheden van de overheid o m maatregelen te treffen die direct leiden tot het creëren van deeltijdbanen zijn zeer beperkt, zo niet afwezig, met name waar het de marktsector betreft. In de beleidsnota Deeltijdarbeid (maart 1987, gedr. st. nr. 19 902) w o r d t dan ook gekozen voor de genoemde, indirecte, weg van handreikingen en suggesties, bij voorbeeld in de v o r m van het aanmaken en ter beschikking stellen van een diagnose-instrument aan de hand waarvan bezien kan w o r d e n of functies zich voor omzetting in deeltijdbanen lenen. In dit verband is verder van belang, dat de Stichting van de Arbeid inmiddels een werkgroep Deeltijdarbeid heeft ingesteld die de genoemde nota thans behandelt. Voorts kan w o r d e n gemeld dat het thema deeltijdarbeid ook op de agenda staat van het Georganiseerd Overleg. De mogelijke afvlakkende groei zal bij de verschillende overlegsituaties een factor van betekenis zijn gelet ook op de positieve waardering die deeltijdarbeid bij partijen geniet als instrument in het werkgelegenheidsbeleid.
56 Vóór de begrotingsbehandeling kan de gevraagde informatie niet w o r d e n verstrekt. Eerst in het voorjaar 1988 zal het CPB een bijgestelde raming van het arbeidsvolume in 1990 opstellen. Daarbij zal dan ook een nieuwe prognose kunnen worden gemaakt van de groei van het aantal deeltijdbanen. Afhankelijk enerzijds van de uitkomsten van het dan wellicht afgesloten overleg in de verschillende gremia over het thema deeltijdarbeid en anderzijds de uitkomsten van de nieuwe prognose zal dan kunnen w o r d e n bezien of en zo ja welke aanvullende beleidsimpulsen door de overheid kunnen w o r d e n gegeven ten behoeve van verdere groei van het aantal deeltijdbanen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 2 0 200 hfdst. XV, nr. 26
14
57 en 58 Een standpuntbepaling in de v o r m van een beleidsnotitie wordt op dit m o m e n t - gelet op de complexiteit van het onderwerp - niet meer als eerste prioriteit gezien. Dit betekent allerminst, dat daarmee het onderwerp wederkerende arbeid van de agenda afgevoerd kan w o r d e n . Juist met het oog op een standpuntbepaling overweeg ik een beleidsverkenning uit te laten voeren, waarmee meer inzicht kan worden verkregen in de (vérgaande) consequenties die verbonden zijn aan een beleid dit gericht is op een algemene en systematische flexibilisering van arbeid, vrije tijd en educatie en de daarbij noodzakelijke institutionele veranderingen.
59 De ontwikkeling van scholingsverlof i s - z o a l s reeds meerdere malen naar voren is gebracht - primair een aangelegenheid van de sociale partners zelf. Deze visie is al v e r w o o r d in de Beleidsnota Hoofdlijnen Volwasseneneducatie (1983), welke ten behoeve van deze ontwikkeling een aantal handvatten bood. Sedertdien wordt getracht in het kader van het overleg in de Stichting van de Arbeid vorm te geven aan v o r m e n van scholing en scholingsverlof. Gewezen kan worden op het rapport van de werkgroep scholing van de Stichting van de Arbeid uit april 1986 en recentelijk de (concept-) eindrapportage van de tripartite werkgroep scholing. De afspraken, die in dat verband gemaakt zijn c.q. nog gemaakt zullen w o r d e n behoeven voor wat betreft het verlofaspect geen verdergaande initiatieven van de kant van de overheid op dit m o m e n t . Wel kan gewezen w o r d e n op een initiatief uit het Noorden van het Land, waar het bedrijfsleven met ondersteuning van de provinciale overheid overeenstemming heeft bereikt over het houden van een experimenteel scholingsverlof, dat door mij financieel w o r d t ondersteund. In dit experiment zullen verlofgangers vervangen w o r d e n door (werkloze) werkzoekenden. 60 De stelselherziening is een groot wetgevingsproject geweest. Alle grote wetgevingsprojecten hebben met elkaar gemeen, dat na verloop van tijd de geëffectueerde wetgeving op onderdelen aanpassing behoeft. Dit was ook bij de stelselherziening voorspelbaar en een evaluatie - onder meer ook van de wetgeving — werd dan ook in het vooruitzicht gesteld. Zoals inmiddels bekend, zijn door de Federatie van Bedrijfsverenigingen knelpunten gesignaleerd, die zich in het kader van de nieuwe Werkloosheidswet v o o r d o e n . Genoemde Federatie heeft deze onder de aandacht gebracht van de Sociale Verzekeringsraad met de vraag te bevorderen, dat door spoedige wijziging van w e t e n regelgeving oplossing van deze knelpunten mogelijk w o r d t . Mocht onverhoopt blijken dat de stelselherziening op s o m m i g e punten tot flagrant onjuiste uitkomsten leidt, dan zal de evaluatie niet worden afgewacht, maarzal in overleg met of na advies van de daarvoor bestaande instanties, zoals de SVr, naar oplossingen worden gezocht. De Staatssecretaris liet dit al eerder blijken. Nadat de SVr zijn visie op de opmerkingen va n d e Federatie van Bedrijfsverenigingen heeft gegeven zal zosnel mogelijk worden beslist over te zetten stappen. Overigens heeft de SVr op enkele van de door de Federatie van Bedrijfsverenigingen genoemde punten zelf de bevoegdheid nadere beslissingen te nemen.
61 In het proces van de totstandkoming van de wetgeving en het effectief in uitvoering nemen van de regelingen door de uitvoeringsorganen zijn geen onoverkomelijke knelpunten gebleken. Voor het overige zij verwezen naar het a n t w o o r d op vraag 60.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
15
62 Ja. In de voorbereiding van de regelgeving is het recht op en de hoogte van de uitkering v o o r w e r p van uitvoerige en nauwkeurige beschouwingen geweest. 63 Op dit m o m e n t ontbreken de gegevens o m deze vraag te kunnen b e a n t w o o r d e n . Gepoogd wordt de gevraagde informatie in een later stadium te verstrekken. 64 Nadat in februari 1987 de offerte-aanvraag betreffende een expert-systeem sociale zekerheid was uitgegaan, is door het departement een achttal offertes o n t v a n g e n . De offertes waren in het algemeen van zeer hoge kwaliteit. Om tot een goed oordeel te komen ten aanzien van de verschillende offertes alsmede tot een zorgvuldige afweging tussen de offertes, is een aantal relevant geachte criteria opgesteld. Op basis van deze criteria is een potentiële opdrachtnemer gekozen. Gestart w o r d t met een proefproject betreffende de ABW, waarbij v o o r a l s n o g in het bijzonder het aspect van beleidsvoorbereiding als toepassingsmogelijkheid van een expertsysteem aan de orde is. Met bedoelde potentiële opdracht nemer w o r d t momenteel overlegd over de wijze w a a r o p het project v o r m zal krijgen. Hierbij spelen met name organisatorische vraagstukken alsmede de s a m e n w e r k i n g tussen opdrachtnemer en departement een rol. De reden hiervoor is dat een dergelijk omvangrijk en verstrekkend project slechts dan kans van slagen heeft, indien het project in zijn ontwikkeling en uitwerking door zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever w o r d t gedragen. Het gaat, zelfs nu het zich vooralsnog beperkt tot een deelterrein van de sociale zekerheid, o v e r e e n groot en ingewikkeld project. Derhalve w o r d t zeker o p d i t m o m e n t nog niet gedacht a a n m e e r structurele inhoudelijke koppelingen naar terreinen buiten de sociale zekerheid. Uiteraard zullen bruto-netto aspecten in het expert-systeem wel een rol spelen, in die zin zal de relatie met het fiscale systeem binnen het expert-systeem aanwezig zijn. Zo spoedig mogelijk na het m o m e n t w a a r o p met de beoogde o p d r a c h t n e m e r over het projectplan een akkoord is bereikt, zal ik de Kamer nader inlichten over de besluitvorming. 65 Door het Openbaar Ministerie zijn voorstellen gedaan over het aanpassen van de richtlijnen voor strafrechtelijke v e r v o l g i n g , de zogenaamde richtlijnen Pfeill. Deze voorstellen zijn ter advisering voorgelegd aan het college ABW en de SVr. Recentelijk zijn de adviezen ter zake uitgebracht. Naar aanleiding hiervan w o r d e n binnenkort met het Openbaar Ministerie over v o o r n o e m d e aanpassing definitieve afspraken gemaakt. 66 Het is door de daarmee gemoeide werklast niet mogelijk de vigerende weten regelgeving in één keer aan een f ra ude-gevoelig heidsonde rzoek te o n d e r w e r p e n . Om die reden is besloten het onderzoek te splitsen in verschillende onderwerpen, die achtereenvolgens zullen w o r d e n behandeld. Als eerste o n d e r w e r p is gekozen voor de informatieverplichtingen en administratieve sanctiebepalingen. Naar verwachting zullen de uitkomsten van dit onderzoek medio volgend jaar beschikbaar zijn. 67 Zoals ook uit het antwoord op vraag 68 blijkt, kan thans met voortvarendheid w o r d e n gewerkt aan de reorganisatie van de uitvoeringsstructuur. In het voorstel tot herziening van de Organisatiewet Sociale Verzekering, dat naar verwachting tegen het einde van het eerste kwartaal 1988 voor advies aan de SVr zal w o r d e n voorgelegd, zal ook de positie van de GMD in relatie tot de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
16
positie van de medische diensten van de bedrijfsverenigingen nader w o r d e n uitgewerkt. Gezien de nauwe verwevenheid met de discussie o v e r d e toekomstige uitvoeringsorganisatie, ligt het voor de hand dat toegewerkt zal w o r d e n naar een fundamentele en consistente oplossing eerder dan naar een compromis. 68 Het grote beslag dat de stelselherziening geruime tijd heeft gelegd op de wetgevende capaciteit van het departement, verhinderde dat gelijktijdig kon w o r d e n gewerkt aan een eveneens gecompliceerd wetgevingsvraagstuk als de herziening van de Organisatiewet Sociale Verzekering. Nu de stelselherziening als wetgeving in grote lijnen is afgerond kan met voortvarendheid aan de reorganisatie van de uitvoeringsstructuur w o r d e n gewerkt. Men moet zich echter rekenschap geven van de complexiteit en de veelomvattendheid van deze operatie. Alhoewel de reorganisatie van de «top» en de «voet» volgtijdelijk zullen w o r d e n ingezet, althans wat wetgeving betreft, is het de bedoeling, gezien de samenhangen tussen beide, dat de reorganisatie aan de top zal w o r d e n bezien tegen de achtergrond van de hoofdlijnen van de toekomstige uitvoeringsorganisatie als geheel, waaronder dus ook die aan de voet. Het vergt inspanning die hoofdlijnen g o e d uit te werken. Dit geldt des te meer daar de uitvoeringsorganisatie in hoge mate ook een zaak van de sociale partners is. Wijzigingen in de organisatiestructuur zullen moeten kunnen rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak, w i l het beoogde doel gehaald kunnen w o r d e n . Dat betekent dat zorgvuldig rekening moet w o r d e n gehouden met verantwoordelijkheden, belangen - met name ook van cliënten - en a f s t e m m i n g met aanpalende beleidsterreinen. Het vinden van oplossingen voor talrijke problemen neemt tegen deze achtergrond meer tijd in beslag dan voorzien was. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Samenvoeging Sociale Verzekeringsbank/Raden van Arbeid is de Kamertoegezegd, dat er alles aan gedaan zal w o r d e n o m een concept-voorstel voor een nieuwe OSV tegen het einde van het eerste kwartaal 1988 voor advies naar de SVr te sturen. Bij diezelfde gelegenheid is de Kamertoegezegd dat uitvoering zal w o r d e n gegeven aan de motie waarin de Kamer er bij de regering op aandringt o m eveneens aan het einde van het eerste kwartaal 1988 een totaalvisie met uitgangspunten (blauwdruk op hoofdlijnen) in de v o r m van een discussienota aan de Kamer toe te sturen. 69 Ja. 70 Bij aanpassing van de uitkeringen c o n f o r m het in de W A M neergelegde mechanisme zouden de uitkeringen zowel per 1 januari 1987 als per 1 juli 1987 met 0,5% zijn gestegen. Een overzicht van de feitelijke ontwikkeling en de ontwikkel ing conform de W A M w o r d t i n onderstaande tabel gegeven. De tabel is ontleend aan het SER-advies over de maatregelen betreffende het m i n i m u m l o o n en de sociale uitkeringen in 1988. Tabel. Ontwikkelingen van het b r u t o - m i n i m u m l o o n , feitelijk en conform de W A M , in procenten vanaf I j a n u a r i 1980.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
17
1 Datum
1-7-79 1-1-80 1-7-80 1-1-81 1-7-81 1-1-82 1-7-82 1-1-83 1-7-83 1-1-84 1-7-84 1-1-85 1-7-85 1-1-86 1-7-86 1-1-87 1-7-87
2 3 idem feitelijke aanpassing a l i n d e x b )
2.0 2.0 1.0 2.3 2.8 2.4 1.0 0 -3.0 0 0 0 0 0 0 0
100.0 102.0 104.0 105.1 107.5 110.5 113.2 114.3 114.3 110.9 110.9 110.9 110.9 110.9 110.9 110.9 110.9
4 5 aanpassing idem conform indexb) WAMa) 2.0 2.9 1.4 0.1 4.3 4.2 1.7 1.8 0.1 0.2 0.3 0.3 0.7 0.8 0.5 0.5
100.0 102.0 105.0 106.4 106.5 111.1 115.8 117.7 119.9 120.0 120.2 120.6 121.0 121.8 122.8 123.4 124.0
6 verschil indicesc)
0.0 1.0 1.2 -0.9 0.5 2.3 3.0 4.9 8.2 8.4 8.7 9.1 9.8 10.7 11.3 11.8
a) Afgeronde cijfers b) Op basis van de afgeronde cijfers in kolom 2 resp. 4 r Kolom 5 "» C < 1 >x100; V. Knlnm J Kolom 3
71 De betreffende zin maakt onderdeel uit van het passage, waarin de opbrengsten en de kosten voortvloeiend uit de Wet premieheffing over uitkeringen (Wet van 18 december 1986, Stb. 86/639) tegenover elkaar worden geplaatst. De vanaf 1 januari 1988 ingaande samenstelling van loon en uitkering v o o r d e heffing van premies resulteert in een jaarlijkse opbrengst van 85 miljoen gulden. Daar staan alleen voor 1988 kosten tegenover van 30 miljoen, voortvloeiend uit de compensatie-uitkering in de v o r m van een bedrag ineens. Vanaf 1989 w o r d t derhalve de structurele opbrengst van de maatregel bereikt. 72 Met aanscherping van het noodzakelijkheidscriterium w o r d t bedoeld dat nadere beperkende criteria zullen worden voorgesteld voor het recht op de hogere alleenstaandennorm. 73 18- tot 21-jarigen komen alleen in aanmerking v o o r e e n zelfstandige bijstandsuitkering als zij voldoen aan de voorwaarden gesteld in de Rww. In uitzonderlijke gevallen, als er sprake is van een ernstig conflict tussen een jongere en zijn of haar ouders, kan een jongere die niet voldoet aan de voorwaarden van de R w w - bij voorbeeld omdat betrokkene nog geen 18 jaar is, of nog schoolgaand is - t o c h een bijstandsuitkering voor in beginsel dertig dagen ontvangen. Deze groep maakt deel uit van de ongeveer 3000 jongeren beneden d e 2 1 j a a r d i e b i j s t a n d ontvangen zonder te voldoen aan de voorwaarden van de Rww. In de zogenoemde «weglopercirculaire» uit 1983 zijn nadere criteria aangegeven met betrekking tot de bijstand aan minderjarige weglopers. Op grond van de huidige bepalingen kan een jongere met een RWW-uitkering die nog bij zijn of haar ouders w o o n t zonder meer met een beroep op de alleenstaandennorm zelfstandig gaan w o n e n . Niet bekend is in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 — 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
18
hoeveel gevallen hier een conflict met de ouders aan ten grondslag ligt. De v o o r g e n o m e n wijziging van het bijstandsbesluit landelijke n o r m e r i n g houdt in, dat voor jongeren onder 21 jaar striktere regels w o r d e n gesteld ten aanzien van het recht op de alleenstaandennorm. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan in afwijking van deze beperkende voorwaarden nog bijstand w o r d e n verleend n a a r d e alleenstaandennorm. 74 Ten opzichte van ongewijzigd beleid w o r d t de kinderbijslag met ingang van 1 januari 1988 verhoogd met 6%. Hiermee is een bedrag g e m o e i d van 330 m i n . gulden. Bij een vergelijking met de situatie per 1 januari 1987 zijn de volgende factoren van belang: a. de verlaging van de kinderbijslag bed ragen per 1 juli 1987 in verband met de daling van het prijsindexcijfer in de periode oktober 1986—april 1987; b. de aanpassing van de kinderbijslagbedragen per 1 januari 1988 aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer in de periode april 1987-oktober 1987; c. de laatste stap per 1 januari 1988 in de fase-gewijze invoering van de leeftijdsafhankel ijkheid; d. de wijze waarop de extra v e r h o g i n g per 1 januari 1988 w o r d t ingevuld. De onder c) en d) genoemde factoren leiden ertoe, dat niet voor iedere gezinssituatie eenzelfde stijging van de kinderbijslag bed ragen zal optreden. In de memorie van toelichting op het op korte termijn in te dienen wetsvoorstel tot verhoging van de kinderbijslag bedragen zal hierop nader w o r d e n ingegaan. 75 Deze vraag kan bevestigend w o r d e n beantwoord. De projectgroep onderzoekt de mogelijkheden tot verdergaande verzelfstandiging van uitkeringsrechten. In dit kader zijn ook inkomensoverdrachten van alleenstaanden en tweeverdieners naar alleenverdieners met afhankelijke partners onderwerp van studie. Zoals in de aanbiedingsbrief, behorende bij het rapport «samenlevingsvormen buiten huwelijk» (Tweede Kamer, 1986-1987,19 781 nr. 1) is aangegeven, zal het Kabinet zich, nadat de projectgroep haar werkzaamheden heeft afgerond, nader beraden op de mogelijkheid van een bredere studie naar de mogelijkheden en gevolgen van individualisering op het niveau van de regelgeving en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten w o r d e n . 76 De gelijke rechten van mannen en vrouwen in de A O W zijn wat betreft het m o m e n t van invoering bepaald door de derde EG-richtlijn betreffende de geleidelijke invoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en v r o u w e n op het terrein van de sociale zekerheid. Volgens deze richtlijn dienden de nodige wetswijzigingen vóór 1 januari 1985 te zijn gerealiseerd. 77 Bedoeld is het verschil in uitkeringsrechten dat vanaf 1 januari 1990 ontstaat tussen enerzijds alleenstaanden en alleenstaande ouders en anderzijds g e h u w d e n en o n g e h u w d samenwonenden voor zover er geen kind jonger dan 12 jaar tot het huishouden behoort. Op grond van de Toeslagenwet blijft voor alleenstaanden en alleenstaande ouders het recht op toeslag ook na 1 januari 1990 onverkort gehandhaafd, terwijl voor g e h u w d e n , en daarmee gelijk te stellen o n g e h u w d samenwonenden het recht op toeslag met ingang van die datum niet meer bestaat, indien geen kind jonger dan 12 jaar tot het huishouden behoort. Dit is een gevolg van de aanvaarding van twee amendementen op het wetsvoorstel Toeslagenwet (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 257, nr. 16 en nr. 34 herdruk). 78 Allereerst moge worden opgemerkt dat ten aanzien van belanghebbenden die nog via de computer te achterhalen waren de wet van 1 mei 1987, Stb. 242 - het zogenaamde «3%-wetje» - ambtshalve is toegepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
19
Een andere opmerking vooraf is, dat de voorlichting over dit onderwerp in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de uitvoeringsorganen is geschied. Vanuit het ministerie is over de in de w e t van 1 mei 1987 o p g e n o m e n regeling een uitgebreid persbericht gezonden aan alle dagbladen, aan geïllustreerde vak- en bondsbladen, aan o m b u d s p e r s o n e n , aan rechts- en wetswinkels en aan werkgevers- en werknemersorganisaties. Verder zijn aan onder meer de gemeentebesturen, de gemeentelijke sociale diensten, de sociale raadslieden, de Bonden van overheidspersoneel, de Maatschappelijke advies- en informatiecentra en aan de bureaus voor rechtshulp zogenaamde INFO-bladen en affiches toegezonden. Op het affiche staat vermeld op wie de wet van 1 mei 1987 vantoepassing is, alsmede waar men voor een beroep op die wet terecht kan. Bij de toezending is het verzoek gedaan het affiche op een duidelijk zichtbare plaats, bij v o o r b e e l d in een w a c h t r u i m t e of in een spreekkamer, op te hangen. Gemeenten hebben naar aanleiding van de toegezonden informatie op hun beurt daarover mededeling gedaan in informatiebladen en/of hun pagina in huis aan huisbladen. Ook in de cliëntenkrant «Bijstand, hoe & wat» is aandacht besteed aan de desbetreffende regeling. Tot slot is in het radioprogramma Vast en Zeker van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eveneens aandacht besteed aan het «3%-wetje». Naast de voorlichting vanuit het ministerie is ook door de bedrijfsvereniging een voorlichtingscampagne gevoerd. Zo hebben de Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen en het Gemeenschappelijk Administratiekantoor via hun bladen de bij hen aangesloten werkgevers ter zake geïnformeerd en hen verzocht aan die informatie bekendheid te geven. Voorts hebben de bedrijfsverenigingen de bladen die specifiek in de gepremieerde en gesubsidieerde sector verschijnen ( m e t e e n oplage van ten minste 2500) benaderd met een gezamenlijk persbericht over het «3%-wetje». Vrijwel alle bladen hebben dit o p g e n o m e n . Ook de koepelorganisaties zijn benaderd met het verzoek hun leden en de daarbij in dienst zijnde medewerkers te i n f o r m e r e n . Hiervoor w e r d ook materiaal ter beschikking gesteld. 79 Met een dieper ingaan op de redelijkheidstoets w o r d t gedoeld op de in het kader van de behandeling van de stelselherziening gedane toezegging aan de Kamer te bezien of er binnen de Werkloosheidswet behoefte zou bestaan beslissingen van uitvoeringsorganen op basis van discretionaire bevoegdheden te toetsen aan wat genoemd w o r d t de redelijkheidnorm. Momenteel geschiedt toetsing van discretionaire beslissingen aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het ligt in de bedoeling in overleg met daartoe competente instanties en na onder meer onderzoek van jurisprudentie en peilingen binnen de rechterlijke macht de vraag te beantwoorden of de redelijkheidstoets iets toevoegt aan de toets aan beginselen van behoorlijk bestuur. Een dergelijk onderzoek past ook binnen de evaluatie van de stelselherziening. 80 Ervan uitgaande dat met de vraag bedoeld w o r d t of er plannen bestaan de pensioenregelingen voor ambtenaren en werknemers uit de g + g-sector op dit punt aan te passen, merk ik het volgende op. Aanpassing van de pensioenregelingen voor ambtenaren behoort tot het werkterrein van de Minister van Binnenlandse Zaken. Aanpassing van pensioenregelingen voor werknemers uit de g + g-sector behoort evenmin tot mijn werkterrein: hiervoor zijn sociale partners in die sector verantwoordelijk. Voorzover bekend bestaat in die sector overigens niet het v o o r n e m e n o m tot flexibele pensionering o v e r t e gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
20
81 Zoals uit de desbetreffende passage blijkt vinden w i j dat zowel VUT als flexibele pensionering onderwerpen v o r m e n , waarvoor sociale partners in beginsel primair verantwoordelijk zijn. Er is voor de overheid wat dat aspect betreft tussen beide geen principieel verschil. 82 Wat betreft het overheidspersoneel geldt, dat de overheid zelf als werkgever optreedt en in die hoedanigheid initiatieven kan ontplooien. 83 Op 16 juli 1987 is over de gehele herziening van de AWW, waarbij de invoering van een weduwnaarspensioen één van de onderdelen, advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad, de Emancipatieraad en de Raad voor het Jeugdbeleid. De invoering van het weduwnaarspensioen zal mede afhankelijk zijn van de momenten waarop de diverse adviezen w o r d e n uitgebracht. Daarop bestaat nog geen zicht. 84 Bij brief van 31 maart 1980 is de SER gevraagd te adviseren over de verdere herstructurering van het kinderbijslagstelsel. Het werkschema van de SER voorziet op dit m o m e n t in een advisering in de periode eind 1988-1989. 85 Voor een handleiding als instrument o m het gemeentelijk sanctiebeleid in overeenstemming te brengen met de wettelijke uitgangspunten is gekozen vanwege het feit, dat deze aanpak kan rekenen op een breder draagvlak bij de gemeentelijke invoering. De inmiddels verspreide handleiding is immers tot stand gekomen na overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Vereniging van Directeuren van Overheidsorganen voor Sociale Arbeid (DIVOSA). Een handleiding past bovendien beter in het streven van het kabinet naar deregulering. Het advies van het College Algemene Bijstandswet ter zake heeft bijgedragen aan de veranderde opvatting over de wijze waarop het beoogde resultaat kan w o r d e n bereikt. 86 Tengevolge van het i n w e r k i n g t r e d e n van de regeling opvang asielzoekers is de bijstandsbegroting verlaagd met de volgende bedragen: 1988 : 77 m i n . gulden 1989 : 112 m i n . gulden 1990 : 119 m i n . gulden 1991 : 1 1 8 m l n . g u l d e n . Deze bijstelling is gebaseerd op de verwachting dat de opvangregeling in 1987 van start zal gaan. 87 Het desbetreffende kabinetsvoornemen heeft tot doel, dat de verantwoordelijkheid voor de bijstandsverlening betreffende bijzondere bestaanskosten, ook in financiële zin, kan handen van de gemeenten w o r d t gegeven. Er is derhalve sprake van een decentralisatie-operatie, die het mogelijk maakt de centrale regelgeving te verminderen. Het overbrengen van deze verantwoordelijkheid naar decentraal niveau betekent een beleidswijziging ten opzichte van de huidige situatie, waarin sprake is van centrale, landelijke normering op het terrein van de bijzondere bijstandsverlening. In een decentrale opzet past het dat gemeenten minder aan centrale regels gebonden is. 88 De onderzoeken hebben niet geleid tot de constatering dat er tussen de betreffende jaren verschil bestaat in het toekenningsbeleid van de gemeenten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
21
ten aanzien van de bijzondere bijstand. Een correcte uitvoering van de wet w o r d t daarom niet op g r o n d van deze onderzoeken in twijfel getrokken. Uit vergelijking tussen de totale uitgaven van de gemeenten voor bijzondere bijstand is gebleken, dat de verschillen i n d e uitgaven per inwoner zo groot zijn dat deze niet geheel door objectieve factoren verklaard kunnen w o r d e n hetgeen kan wijzen op een van gemeente tot gemeente verschillend toekenningsbeleid. 89 Zoals d o o r de M i n i s t e r v a n Binnenlandse Zaken bij diens begrotingsbehandeling op 21 oktober j l . is medegedeeld, blijkt uit de i n m i d d e l s door een meerderheid van de departementen beschikbaar gestelde gegevens dat het percentage gehandicapte werknemers bij de rijksoverheid 1,5 a 2 bedraagt. Omdat nog niet alle departementen zover zijn dat zij dergelijke gegevens beschikbaar hebben, kan (nog) geen volledig overzicht gegeven w o r d e n per departement. Overigens legt de Wet arbeid gehandicapte werknemers aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties de taak op maatregelen te treffen die gelijke kansen voor gehandicapten en niet-gehandicapten op deelname aan het arbeidsproces bevorderen. Ook moeten voorzieningen w o r d e n getroffen voor b e h o u d , herstel en bevordering van de arbeidsgeschiktheid van werknemers. Binnenkort zal een voorstel v o o r e e n aanpak ter zake in de sfeer van de rijksoverheid - w a a r o v e r nu nog ambtelijk vooroverleg p l a a t s v i n d t - aan de Centrales van Overheidspersoneel w o r d e n voorgelegd.
90 Naar ik heb begrepen is de Stichting van de Arbeid van oordeel dat een ondubbelzinnig beleid g e w a a r b o r g d blijft. Binnen het verband van de Federatie van Bedrijfsverenigingen (FBV) blijft het GMD-apparaat v o o r t b e s t a a n , voor zover het beleidsvoorbereidende en uitvoerende werkzaamheden betreft. De FBC kan zonodig bindende richtlijnen geven. Een en anderzal uiteraard ook mijn aandacht hebben bij de nadere uitwerking van de positie van de GMD in relatie tot de positie van de medische diensten van de bedrijfsverenigingen in het kader van de herziening van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen. 91 Allereerst verwijs ik naar mijn a n t w o o r d op vraag 90. Belangrijk aandachtspunt daarbij zal zijn, dat de uitgangspunten van de W A G W , zoals arbeidsbemiddeling door de GMD en ook het overleg in het veld van reïntegratie van gehandicapten, niet in gevaar mogen w o r d e n gebracht. 92 De Europese Commissie heeft de Belgische regering o m nadere informatie verzocht. De Commissie heeft op dit verzoek nog geen a n t w o o r d ontvangen. Inmiddels is bij het Europese Hof in Luxemburg door een Nederlandse pensioengerechtigde, die recht heeft op zowel een AOW-pensioen als een Belgisch o u d e r d o m s p e n s i o e n en die met een korting o p z i j n Belgische pensioen werd geconfronteerd toen zijn echtgenote recht kreeg op een AOW-pensioen, een zaak aanhangig gemaakt. Het Hof zal in de loop van 1988 uitspraak doen. 93 In 1988 zal het aandeel van het Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid in het departementale onderzoeksbudget ex artikel 14 naar verwachting 4,7 m i n . gulden op verplichtingenbasis bedragen. Daarnaast is uit hoofde van overige begrotingsartikelen een bedrag van 1,4 m i n . gulden beschikbaar op verplichtingenbasis, met name v o o r evaluatie-aktiviteiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
22
Hettotaal van de genoemde bedragen is bestemd voor onderzoek, dat aan derden w o r d t uitbesteed. Daarnaast w o r d t sporadisch een sociaalwetenschappelijk onderzoek door medewerkers van het departement zelf gedaan.
94 Het GSD-panel is bedoeld als een hulpmiddel o m onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid, waarbij een beroep moet w o r d e n gedaan op medewerking van de Gemeentelijk Sociale Diensten, efficiënter te laten verlopen en de kwaliteit van het desbetreffende onderzoek te verbeteren. Momenteel w o r d t een studie verricht naar de haalbaarheid van het beoogde panel. In deze haalbaarheidsstudie w o r d t een methode ontwikkeld voor de trekking van een steekproef van gemeenten, die gedurende een bepaalde periode een panel zullen v o r m e n , wordt aan gemeenten gevraagd of/en onder welke voorwaarden ze bereid zijn aan het panel deel te nemen, en wordt bezien welk soort onderwerp (zowel naar onderzoek als naar methode) binnen het panel kan worden onderzocht. Als een GSD-panel haalbaar kan w o r d e n geacht, zal met de VNG en DIVOSA overleg worden gevoerd over het opzetten ervan.
95 Het door het Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek uit te voeren evaluatie-onderzoek naar de tijdelijke voorziening GWJ zal bestaan uit een aantal delen. De resultaten van het eerste deel van het onderzoek worden tegen het einde van dit jaar verwacht. De overige delen zullen naar verwachting successievelijk in de loop van 1988 w o r d e n afgerond. 96 Het onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid van zwangerschapsen bevallingsverlof voor vrouwelijke zelfstandigen en meewerkende echtgenotes zal naar thans te voorzien valt begin 1988 van start gaan en medio 1989 afgerond zijn. 97 a. Door deling van bestuurlijke verantwoordelijkheden met sociale partners en op bestuurlijk niveau met gemeenten. b. Door handhaving van een stringent contractmanagement waarbij concrete meetpunten w o r d e n gehanteerd. c. Door evaluatie van verschillende instrumenten van aanbodversterking vacaturebehandeling en b e m i d d e l i n g . d. Door flexibilisering van de personeelsinzet. 98 Het marktaandeel is het produkt van marktbereik en vervullingsquote.*) Over het marktbereik van het GAB vanaf 1980 zijn gegevens beschikbaar uit de CBS-vacature-Enquête. Deze registreerde het v o l g e n d e : '80 63%
'81 52%
'82 45%
'83 39%
'84 '85 41% -
'86 43%
'87 33%
Bij deze gegevens moet w o r d e n aangetekend, dat het daarbij gaat o m openstaande vacatures (gegevens vloeien voort uit een stand- en niet uit een stroomonderzoek). Bij openstaande vacatures zullen de moeilijk vervulbare zijn o v e r v e r t e g e n w o o r d i g d , en daarmee wordt het marktbereik iets overschat. (Voor moeilijk vervulbare vacatures zal via meer w e g e n , waaronder het GAB, worden geworven.) Via ander onderzoek, met name «Hoe werven bedrijven?», w o r d t een lager marktbereik geconstateerd: Hoe werven bedrijven
'84 31%
'85 '86 '87 3 1 % 27% 2 1 %
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
23
Voor de ontwikkeling '86/'87 bevat «Hoe w e r v e n bedrijven» dezelfde tendens te zien als het CBS. De absolute hoogte van de HWB-resultaten lijkt, alle beschikbare gegevensbronnen overziend, het meest in o v e r e e n s t e m m i n g met de werkelijkheid. Opvallend in de CBS-reeks is de scherpe daling tussen '81 en '83. Deze deed zich echter voor a//e wervingskanalen voor, en heeft te maken met het in die t i j d snel geringer w o r d e n d vakature-aanbod, w a a r d o o r vakatures korter openstonden. * marktbereik
=
aantal geregistreerde vacatures totaal aantal vacatures
marktaandeel =
vervuldevacatures totaal aantal vacatures
vervullingsquote
=
vervuldevacatures aantal geregistreerde vacatures
Daardoor hoefden er minder wervingskanalen ingeschakeld te w o r d e n . Het marktbereik van A r b v o is volgens de CBS-gegevens niet sterker gedaald dan van de meeste andere kanalen. Over de vervullingsquote zijn over voorgaande jaren onvoldoende b e t r o u w b a r e gegevens bekend. (HWB geeft voor 1985 .37 en voor 1986.36 aan; de absolute aantallen waarop dit gebaseerd is, zijn echter klein.)
In 1987 ligt deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid rond de .50. Volgens w a a r n e m i n g e n van de GAB's lag deze in 1986 gelijk of een fractie hoger, en in 1985 lager. Concluderend kan gesteld w o r d e n , dat het marktaandeel van Arbvo in 1987 op circa 12% ligt.
99 In juni 1986 is voor de eerste maal een dergelijke rapportage aangeboden aan de Tweede Kamer. In de begeleidende brief w e r d medegedeeld dat de «Evaluatie Taakstellend Beleid Minderheden» in het vervolg deel zou uitmaken van het A c t i e p r o g r a m m a Minderhedenbeleid. In het op 7 oktober 1987 aan uw Kamer toegezonden A c t i e p r o g r a m m a 1988 is dan ook een rapportage in vorenbedoelde zin o p g e n o m e n . 100 Zie a n t w o o r d op vraag 27. 101 Zie a n t w o o r d op vraag 31 102 Door het GAB Haarlem w o r d t een tweejarig experiment uitgevoerd met Jobcentra, teneinde de vacaturebehandeling beter te doen verlopen. Definitieve resultaten over de werking van het experiment zijn nog niet beschikbaar.
103 De ontwikkelingen ten aanzien van flexibele arbeidsrelaties gaan uiteraard ook niet voorbij aan de arbeidsbureaus, zijnde de intermediaire contactpunten tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Na een aanvankelijke aarzeling o m vanuit de publieke functie die de arbeidsbureaus hebben, actief op de markt van de flexibele arbeidsrelaties te opereren, verlenen de meeste a r b e i d s b u r e a u s o n d e r v o o r w a a r d e n via b e m i d d e l i n g hun medewerking aan de t o t s t a n d k o m i n g van flexibele arbeidscontracten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
24
De achtergrondsgedachte hierbij is enerzijds dat arbeidservaring een zeer relevant selectiecriterium is, waardoor ook bezetters van tijdelijke of flexibele contracten een betere kans krijgen door te stromen naar «vastere» contracten en daardoor ook uit de harde kern van de langdurig werklozen kunnen blijven, anderzijds w o r d t ook door de arbeidsbureaus onderkend dat flexibele arbeidsrelaties een w i j d verbreid en deels ook geaccepteerd verschijnsel zijn geworden en dat derhalve de bemiddelingsvraag van werkgevers een adequate dienstverlening van de arbeidsbureaus vereist. Bijkomend voordeel is dat deze dienstverlening de marktpositie van de arbeidsbureaus versterkt, waardoor arbeidsbureaus beter in staat zijn o m via v o o r l i c h t i n g , advisering en waar nodig overreding op dit martksegment een zekere begeleidende functie u i t t e oefenen. Bij veel arbeidsbureaus heeft een discussie plaatsgevonden of aan bemiddeling bij flexibele arbeidsrelaties v o o r w a a r d e n gesteld zouden moeten w o r d e n . M o m e n t e e l is in het algemeen de gedragslijn dat geen medewerking w o r d t verleend aan het tot stand komen van nulurencontracten en contracten van minder dan 5 uren per week.
104 Volgens gegevens uit 1985 zouden 280 000 herintredende v r o u w e n niet als werkloos zijn ingeschreven bij de GAB's. Het gaat hier o m v r o u w e n die bereid zouden zijn op korte t e r m i j n een werkkring te aanvaarden. (Zie rapportage arbeidsmarkt 1987.)
105 Tot op heden w o r d t ten aanzien van de ontwikkeling van het arbeidsvoorzieningsbeleid in relatie met het bedrijfsleven geen onderscheid gemaakt naar bedrijfsgrootte (MKB: minder dan 100 werknemers). Een uitzondering hierop v o r m t de Sociale Bedrijfsvoorlichting MKB, een samenwerkingsverband tussen DG-ARBVO, KNOV, NCOV en CIMK. Een van de doelstellingen is namelijk het bewerkstelligen dat GAB's in voldoende en evenwichtige mate rekening houden met de specifieke kenmerken van het MKB. Naar aanleiding hiervan w o r d t periodiek een informatiepakket met arbeidsmarktrelevante gegevens over het MKB naar de GAB's verzonden. Verder zijn bij het KNOV en het NCOV op subsidie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een viertal personeelsadviseurs aangesteld, die met betrekking tot de individuele advisering aan MKB-ondernemers op het gebied van de w e r v i n g en selektie nauw met het GAB samenwerken en die via collectieve voorlichtingsactiviteiten ondernemers in het MKB ondermeer informeren over de dienstverlening van het GAB. Ten slotte dient in dit verband vermeld te w o r d e n dat in het voorjaar '88 een notitie verschijnt die het arbeidsvoorzieningsbeleid in het licht van de specifieke kenmerken van het MKB evalueert en aanbevelingen hieromtrent doet. 106 Met ingang van 1-2-1987 is binnen DG-Arbvo gestart met het toepassen van het profijtbeginsel. Het profijtbeginsel kan op verschillende terreinen toepassing vinden. Hoofdcategorieën zijn: vacaturevervulling, scholing, informatieverschaffing en advisering. Het marktmechanisme is richtsnoer voor prijs en handelen. Werklozen zijn uitgesloten voor toepassing van het profijtbeginsel. Het is de bedoeling het profijtbeginsel alleen toe te passen op de extra inspanning bij reguliere taken en slechts bij uitzondering op projectmatige activiteiten. De normale activiteiten mogen echter niet verstoord w o r d e n door bijzondere inspanningen ten behoeve van het toepassen van het profijtbeginsel. De doelgroepen waarop het profijtbeginsel toegepast kan gaan w o r d e n zijn bedrijven, organisaties en instellingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
25
Toepassen van het profijtbeginsel moet onderdeel uitmaken van het beleiden actieplan en dit moet geaccordeerd zijn door dienstcommissie en commissie van advies. Gedurende de experimenteerperiode wordt het aan het regionale/lokale management overgelaten zelf te bepalen de wijze waarop, en de mate waarin men start met het toepassen van het profijtbeginsel. Dit sluit aan op de diversiteit van mogelijkheden en omstandigheden in den lande en is in lijn met de decentralisatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van centraal naar lokaal niveau. De inventarisatie over de eerste zes maanden toont aan dat op nagenoeg alle genoemde terreinen het profijtbeginsel is toegepast. De helft van het behaalde profijt mag door het Arbvo-onderdeel worden herbesteed aan activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten waarvoor het geld is ontvangen. De andere helft moet w o r d e n afgedragen, om aan de in de begroting vastgelegde taakstelling van 4 m i l j o e n , te kunnen voldoen.
107 Met de beroepskeuzebureaus zijn ten aanzien van de aandachtsdistributie over bijzondere doelgroepen geen concrete afspraken gemaakt. Er wordt vanuit gegaan dat de bureaus de prioritaire doelgroepen van het regeringsbeleid volgen (langdurig werklozen, vrouwen en minderheden). Indien de evaluatiegegevens over het werken met de nieuwe subsidieregeling Beroepskeuzevoorlichting 1986 uitwijzen dat bovenvermeld uitgangspunt onjuist is (daarvoor zijn thans geen indicaties), zal een nadere aanscherping plaatsvinden, zoals de bureaus ook is medegedeeld in het Landelijk Programma Beroepskeuzevoorlichting 1987. 108 Hieraan w o r d t door de Emancipatiecoördinatoren van de GAB's aandacht besteed. Voorts zal een landelijke voorlichtingscampagne gestart w o r d e n die hierop met name zal zijn gericht. Deze voorlichtingscampagne zal in beginsel een aantal jaren lopen. In eerste instantie zal deze voorlichting gericht zijn op v r o u w e n . In een later stadium zal de campagne zich op werkgevers richten.
109 Bij s o m m i g e scholingsvoorzieningen, zoals de Kaderregeling Scholing en Vrouwenvakscholing is hierin uitdrukkelijk voorzien. Bij de CVV-opleidingen is hier niet structureel in voorzien. Bekend is wel dat ad hoc voorzieningen worden getroffen. 110 De structureel voor de CBB's beschikbare middelen bedragen f 35,4 min. Het v o o r n e m e n bestaat de beschikbare middelen voor 1988 met f 2 m i n . op te hogen. Bij de maatregelen ten aanzien van de CBB's wordt voldoende rekening gehouden met het belang van cursistenbegeleiding. De v o o r g e n o m e n v e r m i n d e r i n g van de personeelstoedeling op dit terrein betreft uitsluitend de B-Centra. De op die centra voor cursistenbegeleiding beschikbare 1,5 formatieplaats w o r d t teruggebracht tot 1 formatieplaats per B-Centrum. Daarmee ontstaat een zelfde verhouding tussen beschikbare begeleiding en aantal cursisten als welke reeds op de A-Centra bestaat. De daar aanwezige begeleidingscapaciteit is toereikend gebleken. De v o o r g e n o m e n verhoging van de groepsgrootte van 10 naar 12 cursisten is gerechtvaardigd, gegeven het vervallen van een aantal tot dusver door het CBB verrichte activiteiten als gevolg van het van kracht w o r d e n van de Rijksregeling inzake de basiseducatie. In samenwerking met de sociale partners en in overleg met het VNG wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe op budgettering gebaseerde subsidieregeling CBB.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
26
113 Het ligt in de bedoeling in 1988 bij Arbeidsvoorziening een voorlichtingscampagne over scholing te houden. Met vertalingen van voorlichtingsmateriaal ten behoeve van etnische minderheidsgroepen is in de opzet rekening gehouden. Afzonderlijke bedragen zijn hiervoor niet aangegeven omdat uitwerking van diverse middelen en de behoeftepeiling nog moet plaatsvinden. 114 Het aantal v r o u w e n op de technische centra is laag, nl. circa 3 8 % , maar groeit gestaag. Om de participatie van v r o u w e n te verhogen is in het meerjarenkader van Arbeidsvoorziening o p g e n o m e n dat 5% van de capaciteit van technische centra voor v r o u w e n moet w o r d e n bestemd. De technische centra ondernemen daartoe verschillende activiteiten, zoals de opzet van speciale oriëntatiecursussen voor v r o u w e n en in samenwerking met arbeidsbureaus, het in dienst nemen van speciale begeleidsters. 115 In oktober 1986 is het eerste voorlichtingsmateriaal geproduceerd o m de Maatregel Langdurig Werklozen/Wet Vermeend/Moor bekend te maken bij de doelgroepen werkgevers en werkzoekenden. Tot maart 1987 is er aan werkgevers- en werknemersfolders een totaal van 242 000 exemplaren afgezet. Voorjaar 1987 is, na onder meer interne evaluatie, g e p o o g d de effectiviteit van de voorlichtingsinspanning nog te vergroten. Overigens is het onder de aandacht brengen van informatie naar doelgroepen een proces dat een zekere o p b o u w in de tijd vergt. In het verdere verloop van de voorlichtingsactiviteiten is ook terug te vinden dat er een gestage toename van het verbruik van het materiaal plaatsvindt. De invoering van de verruimde Wet Vermeend/Moor was samen met de resultaten van de interne evaluatie een goede aanleiding o m de volgende middelen in te zetten. Voor werkgevers: - een promotiefolder, door arbeidsbureaus in te zetten bij m a i l i n g e n en bedrijfsbezoeken; - een brief, door arbeidsbureaus in te zetten bij mailingen naar werkgevers. Voor werkzoekenden: - een informatiefolder; - een bijsluiter, met informatie over de mogelijkheden van de wet, mee te zenden met de verlengingsbewijzen aan de ingeschreven werkzoekenden bij de arbeidsbureaus. '. Algemeen: - een affiche, te verspreiden bij intermediairen, zoals Gemeentelijke Sociale Diensten, andere informatiepunten binnen gemeenten, zoals bibliotheken en uiteraard bij de arbeidsbureaus zelf en de Kamer van Koophandel; - een advertentie, om werkzoekenden a t t e n t t e maken op de wet, in te zetten naar eigen beoordeling van de arbeidsbureaus; - een voorbeeld-persbericht, in te zetten naar eigen beoordeling van de arbeidsbureaus; - een voorbeeld-redactioneel artikel, in te zetten naar eigen beoordeling van de arbeidsbureaus. Tot op heden is er aan folders naar werkgevers (325 000 exemplaren) en werkzoekenden (280 000 exemplaren) een totaal van 605 000 exemplaren geproduceerd. Daarvan zijn 480 000 exemplaren afgezet door tussenkomst van de arbeidsbureaus. Naar verwachting zal eind 1987 de totale oplage van 605 000 folders zijn afgezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
27
Aan werkgeversbrieven is een totaal van 100 000 exemplaren van het centraal aangemaakte materiaal verzonden. Tevens zijn 40 000 bijsluiters gevoegd bij de verlengingsbewijzen van werkzoekenden en zijn 2 900 affiches verspreid. De laatstgenoemde middelen geven mogelijk geen goed beeld van de totale inspanning op dit gebied, omdat arbeidsbureaus ook nog eigen informatiemateriaal (laten) maken. Zeker is dat dit in een aantal gevallen ook is gebeurd. Het is echter niet mogelijk daar cijfers over te geven, omdat deze akties over het algemeen niet centraal w o r d e n g e m e l d . De totale afname van het centraal aangemaakte voorlichtingsmateriaal geeft een duidelijke indruk van de aktieve wijze waarop het instrument voorlichting door de arbeidsbureaus is ingezet bij bekendmaking van de mogelijkheden van de Wet Vermeend/Moor. In juli 1987 heefteen tussentijds inventariserend onderzoek plaatsgehad bij de arbeidsbureaus ten aanzien van knelpunten in de v o o r l i c h t i n g . Uit deze inventarisatie bleek, dat over het algemeen de werkzoekenden zich in voldoende mate a a n m e l d d e n , maar er een tekort aan beschikbare vacatures was. In december 1987 zal o p n i e u w , nu steekproefsgewijs, een inventarisatie bij de arbeidsbureaus plaatsvinden. Als blij kt dat er nieuwe knel punten zijn, zullen met ingang van januari 1988 extra voorlichtingsinspanningen worden gerealiseerd o m deze op te lossen. 116 Op 4 GAB's zijn op 7 september 1987 Sollicitatieclubs gestart bestaande ieder uit één groep van g e m i d d e l d 14 deelnemers. Per Sollicitatieclub zijn 2 begeleiders werkzaam. In verband met huisvestingsproblemen is de Sollicitatieclub A m s t e r d a m enige weken later gestart, op 29 september. De eerste 4 clubs zijn gelocaliseerd in Utrecht, N i j m e g e n , Emmen en Assen. Hettotaal aantal deelnemers van de eerste groepen (inclusief Amsterdam) bedroeg 65. Na een trainingsperiode van 2 weken is men gestart met het daadwerkelijk solliciteren. Van de 65 deelnemers zijn op dit m o m e n t (27 oktober) 29 aan het werk. Op 5 oktober zijn E m m e n en Assen met een tweede parallel groep gestart, op 12 oktober volgden Utrecht en Nijmegen en op 19 oktober A m s t e r d a m . De tweede groep bestaat uit 71 deelnemers. De stand van de tweede groep was op 27 oktober 6 plaatsingen. Op 26 oktober is Assen met een derde groep van 12 deelnemers begonnen. Op dat m o m e n t was in Assen de eerste groep op één na geplaatst. Alhoewel de t e r m i j n waarop men bezig is nog veel te kort is om een oordeel te kunnen vellen, mag toch wel uit de resultaten tot op dit m o m e n t w o r d e n opgemaakt dat de Sollicitatieclub een goed instrument zou kunnen zijn met name voor de doelgroep langdurig werklozen. De ervaring is nu al, dat deze doelgroep juiste een intensieve aandacht bij de oplossing van hun arbeidsmarktproblematiek nodig heeft. Deze aandacht w o r d t bij de Sollicitatieclub maximaal gegeven. Daarnaast blijkt dat velen duidelijk m e t e e n probleem kampen wanneer het gaat o m een effectief sollicitatiegedrag en een helder inzicht in eigen kunnen naasteen goed inzicht in de kwaliteiten die in de diverse vacatures gevraagd w o r d e n . Het experiment w o r d t geëvalueerd door een extern onderzoekbureau. Naar verwachting zullen de definitieve onderzoeksresultaten medio 1988 beschikbaar k o m e n . Voor al Ie clubs geldt dat de deelnemers minstens een half jaar werkloos zijn. Velen zijn gedurende een veel langere periode in deze situatie. 117 S o m m i g e maatregelen zijn uit hun aard gericht op bepaalde groepen (JOB-jeugdigen; BVJ-jeugdigen; CBB-minderheden). Met betrekking tot de Arbvo-instrumenten geldt voor v r o u w e n en minderheden dat deze naar evenredigheid dienen te w o r d e n toegepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
28
Voorts geldt met betrekking tot herintredende v r o u w e n dat in 1987 10% van het taakstellend budget van de GAB's ten behoeve van hen dient te worden besteed. Voor cijfers verwijs ik naar de antwoorden op vragen 22, 99,114,118 en 119. 118 Bedoeld w o r d t dat de GAB's hun budgetten aan minderheden besteden in een mate die tenminste evenredig is aan het aandeel van de minderheden i n d e totale werkloosheid. In de jaarlijkse beleidsplannen van de Gewestelijke Arbeidsbureaus vindt men dit evenredigheidscriterium terug. Een controle per arbeidsbureau vindt niet plaats. Immers uit het Actieprogramma Minderhedenbeleid 1988 (blz. 47 en 50; bijlage 4) blijkt dat minderheden meer dan evenredig profiteren van de beschikbare budgetten. Wel komt het evenredigheidscriterium aan de orde in de periodieke contractbesprekingen tussen de centrale en de perifere diensten van Arbeidsvoorziening. 119 Aangaande de deelname van vrouwen respectievelijk mannen aan het arbeidsvoorzieningsinstrumentarium kan het volgende worden opgemerkt. Schol ingsmaatregelen Het aandeel van v r o u w e n in de SOB en SKR bedroeg de afgelopen jaren respectievelijk circa 6% en 4 0 % . De KRS weikeper 1 januari 1987 in de plaats is getreden van v o o r n o e m d e regelingen kent per 30 september 1987 een deelname percentage van v r o u w e n van circa 45%. De bezetting van v r o u w e n op de C(A)VV's is de afgelopen jaren toegenomen tot circa 23%. Het percentage v r o u w e n op de CBB's bedraagt circa 30%. Inzake de BVJ had in het cursusjaar 1986/1987 25% van het aantal toezeggingen betrekking op vrouwelijke deelnemers. Overige maatregelen De deel na me van v r o u w e n aan de WVM bedroeg in 1986 circa 66%, terwijl dit in 1985 nog 52% was. De deelname van v r o u w e n in de PBM kwam in 1985 en 1986 respectievelijk uit op circa 21 en 19%. Hierbij moet w o r d e n aangetekend dat per 1 april 1986 de PBM werd vervangen door de MOA. De deelname van v r o u w e n aan de MOA in 1986 bedroeg circa 25% (periode 1 april - 31 december 1986). Per 1 oktober 1986 is in werking getreden de wet Vermeend/Moor. In de resterende periode van 1986 was het aandeel van de v r o u w e n daarin circa 19%. Naar verwachting zal dit percentage voor 1987 uitkomen op circa 23%. Een eerste evaluatie-onderzoek in 1986 aangaande het JOB-plan heeft uitgewezen dat het aandeel vrouwen 40% bedroeg. In algemene zin kan aan het vorenstaande w o r d e n toegevoegd dat ter verbetering van de arbeidsmarktpositie van v r o u w e n meer activiteiten worden ondernomen. In dit verband kan w o r d e n genoemd dat sedert een aantal jaren 10% van het zogenaamd Taakstellend Beleidsbudget voor (her)intredende vrouwen w o r d t gereserveerd. Voor 1986 is dit percentage nagenoeg gerealiseerd. Voor 1988 is het percentage verhoogd tot 12%. In het kader van de BVJ w o r d t een extra bijdrage toegekend voor vrouwelijke leerlingen in traditionele mannenberoepen. Voorts is de WMV uitsluitend nog ten behoeve van een aantal specifieke doelgroepen in stand gehouden waaronder ten behoeve van (her)intredende v r o u w e n . Ook in het kader van de zogenaamde BRP-projecten zijn diverse projecten gericht op de specifieke doelgroep van (her)intredende v r o u w e n . Andere activiteiten zijn onder andere: realisatie landelijk voorlichtingsproject gericht op meisjes/vrouwen die werk en/of een opleiding zoeken waarbij het gaat om beroepen/opleidingen waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
29
Voorts kan worden genoemd het beschikbaar stellen van extra middelen aan technische opleidingen ter bevordering van de deelname van v r o u w e n . Er is sprake van een beleid dat erop gericht is 5% van het aantal cursisten van technische opleidingen van de CVV'S te doen bestaan uit v r o u w e n . Ten slotte w o r d e n er dan nog extra subsidies verstrekt voor het opleiden van v r o u w e n in de computer-service-industrie tot p r o g r a m m e u r . 120 De snelheid waarmee de technologische ontwikkelingen zich voltrekken heeft grote gevolgen op het vlak van de kwalitatieve aansluitingsproblematiek tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Dat de perspectieven van het instrument scholing daarmee zouden afnemen bestrijd ik. Ik w i j s alleen al op het (stijgend) aantal werkloze personen die scholing ontvangen in het kader van de scholingsmaatregelen van Arbeidsvoorziening. Het merendeel van de cursisten w o r d t tijdens of na de scholing o p g e n o m e n in de arbeidsmarkt. 121 In het u nog aan te bieden voorstel Arbeidsvoorzieningswet w o r d t nadrukkelijk gekozen voor 2 bestuursniveaus voor het Arbeidsvoorzieningsapparaat: een centraal bestuursniveau en een regionaal bestuursniveau. Laatst genoemde w o r d t g e v o r m d door een nader vast te stellen aantal Regionale besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA). Het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening krijgt tot taak, de territoriale omgrenzing van de regionale organisatiekaders aan te geven. Uitgangspunt daarbij is w e l , dat het huidige aantal van 65 GAB's te groot is als grondslag voor de nieuwe bestuursstructuur. Dit impliceert overigens, dat binnen het territoir van een Regionaal Bestuureen aantal locale vestigingspunten nodig zijn ten behoeve van een goede dienstverlening. In g e n o e m d wetsvoorstel w o r d t een nadere uitwerking gegeven van taken en bevoegdheden van de RBA's. 122 Het streven mijnerzijds is er op gericht, de v o o r g e n o m e n tripartitisering van Arbeidsvoorzieningen medio 1988te laten ingaan. 123 Met betrekking tot de stimulering van de ontwikkeling van arbeidsvriendelijke productiemiddelen is sprake van een gecoördineerd beleid van de ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: per 1 januari 1987 is een hoofdstuk «Subsidie arbeidsvriendelijke productiemiddelen» o p g e n o m e n in de regeling «Technische ontwikkelingskredieten 1987». Los van deze regeling w o r d t voorts met Economische Zaken, Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en met bedrijfstakorganisaties samengewerkt ter bevordering van innovaties in de b o u w n i j v e r h e i d . De overige van kracht dan wel in voorbereiding zijnde subsidieregelingen voor arbeidsplaatsverbetering lenen zich qua doelstelling of werkingssfeer niet v o o r integratie met technologiestimuleringsmaatregelen van EZ; wel vindt te allen tijde afstemming met het Economische Zaken-beleid plaats. 124 Het aangekondigde integrale toxische stoffenbeleid zal in eerste aanleg w o r d e n gerealiseerd door middel van een wijziging van het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken of Werkplaatsen 1938. Dit besluit is niet van toepassing op het vervoer over de w e g , zodat ook de v o o r g e n o m e n wijziging van dit besluit inzake gevaarlijke stoffen niet zal gelden voor vrachtwagenbestuurders, die dergelijke stoffen vervoeren. De nieuwe voorschriften inzake toxische stoffen, die een aantal arbeidshygiënische principes i n h o u d e n , zullen echter ook w o r d e n o p g e n o m e n in het Veiligheidsbesluit Restgroepen, dat naar verwachting eind 1988 tot stand zal komen. Onder het toepassingsgebied van dit besluit valt in principe ook het vervoer over de w e g .
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
30
Alvorens het Restgroepenbesluit ook daadwerkelijk voor vrachtwagenbestuurders zal gelden, dient echter eerst de invoering van de A r b e i d s o m s t a n d i g h e d e n w e t v o o r d e v e r v o e r s s e c t o r - o p basis van artikel 2, lid 3, van de wet - te zijn geregeld. Het ligt in de bedoeling, dat deze invoering in 1989 haar besluit krijgt. Overigens w i l ik er op wijzen, dat krachtens de Wet gevaarlijke stoffen specifieke voorschriften gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Bedoelde voorschriften bieden onder andere bescherming aan werknemers die bij dit vervoer zijn betrokken. 125 Ten aanzien van de blootstelling aan toxische stoffen op de werkplek kan worden gesteld, dat uit de door de Arbeidsinspectie uitgevoerde inspecties blijkt, dat er zich thans nog steeds situaties v o o r d o e n , waarbij het VBF niet in voldoende mate w o r d t nageleefd. Veelal kan bij constatering van het niet naleven van het VBF in overleg met de betrokkenen tot een aanvaardbare oplossing w o r d e n gekomen. Wanneer dergelijk overleg geen resultaten oplevert, w o r d t naleving door het stellen van eisen en/of het opmaken v a n e e n proces-verbaal a f g e d w o n g e n . Uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie over 1986 blijkt, dat in dat jaar met betrekking tot de blootstelling aan schadelijke of hinderlijke d a m p e n , gassen, of stof op de werkplek 3 maal proces-verbaal w e r d opgemaakt en 643 schriftelijke opmerkingen werden gemaakt.
126 Het gebruik va ncaptafol is in het seizoen 1987-1988 verder teruggedrongen. Voor het ontsmetten van iris-plantgoed w o r d t geen ontheffing meer verleend omdat hiervoor inmiddels een deugdelijk alternatief is gevonden. Met betrekking tot overige toepassingen in de bollenteelt is de situatie gelijk aan die van het vorige seizoen: ontheffingen w o r d e n slechts verleend indien l a n d b o u w k u n d i g e belangen zulks dringend vereisen. Daarbij zijn echter dusdanige arbeidshygiënische eisen gesteld, dat blootstelling van toepassers worden geminimaliseerd. 127 Zoals reeds is aangegeven op pagina 52 van de memorie van toelichting, is de bestaande Nederlandse wetgeving uitsluitend van toepassing op fabrieken en werkplaatsen en de landbouwsector. De zogenoemde Europese richtlijn is echter van toepassing op alle werknemers, slechts met uitzondering van personeel «aan boord» van zeeschepen en luchtvaartuigen. Daarmee is het toepassingsgebied van de richtlijn veel breder dan het gebied, waarvoor nu Nederlandse wetgeving met betrekking tot lawaai op de arbeidsplaats bestaat. Inhoudelijk kan globaal w o r d e n gesteld, dat op grond van de richtlijn in ieder geval een belangrijke toevoeging aan de bestaande Nederlandse wetgeving zal zijn: het mogelijk maken van een systematische controle van de gehoorfunctie van werknemers, die aan geluid boven 85 dB(A) w o r d e n blootgesteld (Art. 7 van de Richtlijn). Op dit m o m e n t w o r d t op mijn departement gewerkt aan een meer gedetailleerde analyse van de EEG-richtlijn in verhouding tot de Nederlandse w e t g e v i n g , teneinde de noodzakelijke wijzigingen in de wetgeving te kunnen doorvoeren. 128 Ja, in principe zal dit inderdaad het geval zijn. Op dit m o m e n t zijn er geen wettelijke regelingen van kracht ten aanzien van vaartijden en bemanningssterkte voor de nationale binnenvaart. Ten aanzien van de internationale vaart, die de Nederlands-Duitse grens passeert, op de Rijn, de Leken de Waal blijven de voorschriften voor vaartijden en bemanningssterkte van kracht van het Reglement van Onderzoek voor Schepen op de Rijn, dat is gebaseerd op de Acte van M a n n h e i m uit 1868.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
31
129 Kinderen van 15 jaar die geheel zijn vrijgesteld van de leerplicht kunnen op dit m o m e n t geen ontheffing van hetarbeidsverbod krijgen. Dit in tegenstelling tot de kinderen van 15 jaar die gedeeltelijk zijn vrijgesteld van hun leerplicht. Laatstgenoemden kunnen wel worden toegestaan op de niet leerplichtige dagen arbeid te verrichten. Met het voorstel w o r d t beoogd dit verschil ongedaan te maken. De aanleiding hiervoor ligt in het feit, dat jongeren van 15 jaar die zijn vrijgesteld van de leerplicht, ondanks het huidige arbeidsverbod v o o r e e n deel toch gaan werken. Door het buitenwettelijke karakter van deze arbeid heeft de Arbeidsinspectie geen zicht in de aard van deze werkzaamheden en de arbeidsomstandigheden waaronder w o r d t gewerkt. Dat kan tot situaties leiden waarbij naast de veiligheid en de gezondheid ook de ontwikkeling van de jongeren o n n o d i g in gevaar w o r d t gebracht. 130 In het kader van de reorganisatie Arbeidsinspectie welke is aangepakt via het «Project Ontwikkeling Arbeidsinspectie», heeft er informatie-uitwisseling plaatsgevonden met het DG-ARBVO via zogenaamde POA-ANS-vergelijking, waarin de organisatieontwikkelingsoptiek van de arbeidsinspectie is vergeleken met die van het Arbeidsbureau Nieuwe Stijl. Uit die vergelijking bleek dat de verschillen in aanpak, problematiek en organisatie van dien aard waren dat een verdere inhoudelijke afstemming noch als nuttig, noch als wenselijk werd en w o r d t beoordeeld. 131 Voor wat betreft de invoering van de 2e fase A r b o w e t per 1-1-1988 zijn voor uitbreiding van de personele capaciteit 26 formatieplaatsen beschikbaar gesteld. De v o o r g e n o m e n invoering van de A r b o w e t in de onderwijs- en justitiële inrichtingen eind 1988, zal kunnen worden opgevangen binnen de bestaande formatie. V o o r d e verdere invoering van de A r b o w e t (3e en 4e fase, met de in dit kader noodzakelijke invoering van het Veiligheidsbesluit Restgroepen) zijn op dit m o m e n t nog geen adequate personele voorzieningen getroffen in bedoelde zin. Hierover dient nog besluitvorming plaats te vinden. Bij mijn prioriteitenstelling bij de afslankingsoperatie heb ik, gezien de groeiende taaklast van de Arbeidsinspectie, e r v o o r gekozen de primaire inspectietaak van de Arbeidsinspectie niet aan te tasten. De in paragraaf 5.3 genoemde reductie van 88 formatieplaatsen voor DG-Arbeid heeft hierop dan ook geen betrekking. 132 Bij de invoering van de differentiatie is het streven er voornamelijk op gericht o m in de praktijk scheefgegroeide verhoudingen te herstellen. Zoals bekend is, zijn er ten aanzien van de door de tewerkstellingsobjecten (TWO's) te betalen vergoedingen voor de door de tewerkgestelden te leveren arbeidsprestaties, ook in het verleden, n i m m e r vaste tarieven gehanteerd. Wel golden er voor w e i n i g draagkrachtige TWO's m i n i m u m - b e d r a g e n . Deze m i n i m u m - b e d r a g e n z i j n in de loop der ja ren echter in een groot aantal gevallen gaan tenderen in de richting van een vaste tariefsstelling, ook in situaties waarin v o o r t o e p a s s i n g van deze bedragen, gezien de bij h e t T W O beschikbare middelen, strikt g e n o m e n geen aanleiding bestond. In de loop van 1987 is dan ook overgegaan tot een intensivering van de onderhandelingen met de TWO's over de te betalen vergoedingen. Daarbij is geen sprake van een beleidswijziging. Vertrekpunt is onverkort gebleven, dat een reële vergoeding w o r d t gevraagd en tevens dat er geen concurrentie mag optreden met de vrije arbeidsmarkt. Er doen zich globaal twee situaties voor: a. De tewerkstelling vindt plaats op een formatieve arbeidsplaats. Deze situatie doet zich slechts in zeer incidentele gevallen voor en alleen dan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
32
wanneer de vrije arbeidsmarkt niet (adequaat) kan voorzien in de vacature. In een dergelijk geval is een reële vergoeding het salarisbedrag, dat beschikbaar is voor de vervulling van de vacature. Dit bedrag w o r d t in deze situatie dan ook gevraagd. b. De tewerkstelling vindt plaats boven de vastgestelde formatie. Het gaat hier o m verreweg de meeste gevallen, waarin op basis van onderhandelingen met de TWO's w o r d t getracht een vergoeding overeen te k o m e n . Bij de onderhandelingen spelen de volgende criteria, hetzij afzonderlijk hetzij in combinatie, een bepalende r o l : - De aard van de functie; het niveau van de werkzaamheden. - Het gevraagde opleidingsniveau. Daarbij w o r d e n de volgende niveaus onderscheiden: LBO, MAVO, HAVO, MBO, HBO, VWO. De differentiatie bestaat hierin dat voorheen slechts onderscheid werd gemaakt tussen voltooide wetenschappelijke opleidingen enerzijds en alle overige opleidingen anderzijds. - De onderhandelingsruimte ligt dus tussen het salaris-niveau, dat v o o r e e n desbetreffende functie zou gelden indien deze als volletijdsbetrekking zou worden vervuld, en basisbedragen, die door mij v o o r l o p i g als reëel w o r d e n gezien in relatie tot het opleidingsniveau als bovenbedoeld. Deze basis-bedragen komen echter pas aan de orde op het m o m e n t , dat voldoende duidelijkheid en zekerheid is verschaft door een TWO, dat er geen voldoende middelen beschikbaar zijn voor een vergoeding op basis van functie-niveau. De draagkracht van de instelling kan zichtbaar gemaakt w o r d e n onder andere aan de hand van financiële jaarstukken. 133 en 134 Met de Vereniging Dienstweigeraars (VD) vindt periodiekoverleg plaats over aangelegenheden met betrekking tot de rechtspositie van tewerkgestelden. De vergoedingsregeling valt daar niet onder en heeft dan ook geen onderwerp van overleg g e v o r m d . Een dergelijke toezegging is ook n i m m e r gedaan. Wel is over dit onderwerp informatie verstrekt tijdens periodiekoverleg op 27 januari 1987. Daarbij is de toezegging gedaan, dat de VD op de hoogte gehouden zou w o r d e n van de lopende ontwikkelingen. Een en ander heeft gestalte gekregen in regelmatige (schriftelijke en mondelinge) contacten met mijn ministerie. 135 Van grote onrust onder de TWO's over de invoering van de differentiatie is mij tot op heden niets gebleken. Uiteraard w o r d e n bij de gevoerde onderhandelingen wel reacties ontvangen, doch gesteld kan w o r d e n , dat over het algemeen positief w o r d t gereageerd op de genoemde ontwikkelingen. 136 De TWO's worden thans successievelijk in kennis gesteld van de ontwikkelingen. Daarbij is, gelet op de diversiteit in TWO's gekozen voor bilaterale contacten. 137 De ruimte voor onderhandelingen, waarbij de hierboven genoemde criteria worden gehanteerd, geeft voldoende mogelijkheden o m met de draagkracht van ideële instellingen rekening te houden. 138 Gelet op de tot heden van TWO's ontvangen reacties mag worden aangenomen, dat het aantal TWO's als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen op voldoende peil zal blijven. 139 Zie de antwoorden op de voorgaande vragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
33
140 Het ligt thans niet in het v o o r n e m e n o m het netto-zakgeld voor 23-jarige tewerkgestelden te verhogen. Daartoe lijkt ook geen aanleiding, o m d a t bij een v e r h o g i n g van de vakantie-uitkering voor bijstandsgenietenden (naar 8%) in de vergelijking tussen bijstandsgenietenden en tewerkgestelden van 23 jaar en ouder de inkomenspositie van de laatste categorie ook in dat geval gunstiger blijft dan die van de eerste categorie. Daarbij worden dan nog buiten beschouwing gelaten de overige e m o l u m e n t e n , die tewerkgestelden genieten, in tegenstelling tot bijstandsgenietenden. 141 De o p b o u w van het zakgeld voor tewerkgestelden (welke is afgeleid van de per 1 juli 1987 ingevoerde nieuwe wedde-structuur voor dienstplichtige soldaten) is dusdanig, dat er voor alle leeftijdscategorieën, dus ook de 19-, 20en 21-jarigen, sprake is van een verbetering in de bruto- en netto-sfeer, zoals ook blijkt uit onderstaande tabel. Zakgeldstructuur vóór 1 juli 1987 Zakgetld
18 19 20 21 22 23
Bruto 845,977,1144,— 1144,— 1144, 1144, -
Vakantieuitkering (7,5%) Netto 707,89 800,95 919,14 919,14 919,14 919,14
Netto 47,97 55,47 64,95 64,95 64,95 64,95
Zakgeldstructuur na 1 juli 1987 Zakge ild Va kantieuitkering (8%)
18 19 20 21 22 23
Bruto 916,1005.1158,— 1183,— 1209.1301,—
Netto 767,60 821,39 930,01 947,28 965,71 1030,37
Netto 52,57,05 65,73 67,15 68,63 73,85
Totaal
Netto 755,86 856,42 984,09 984,04 984,04 984,04
Totaal
Netto 819,60 878,44 995,74 1014,43 1034,34 1104,22
Omtrent de «vertaling» van de nieuwe wedde-bedragen naar de zakgeldbedragen heb ik in mijn brief van 16 juli 1987, nr. TEGMD/87/1801, gericht aan de voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, reeds uitvoerige informatie gegeven. In de nieuwe wedde-structuur voor dienstplichtige soldaten is begrepen een compensatie voor extra beslaglegging, terwijl een tweetal vergoedingen (in tijd en geld) zijn komen te vervallen. In de nieuwe zakgeld-structuur is begrepen een compensatie voor het dragen van eigen kleding en schoeisel c.q. de aanschaf van drinkwaren, terwijl de afzonderlijke tegemoetkomingen gelijktijdig zijn komen te vervallen. 142 Met de Vereniging Dienstweigeraars is inderdaad overleg gevoerd over de rechtspositionele voorstellen, zowel op ambtelijk niveau als met mij persoonlijk. Dit laatste heeft plaatsgevonden op 7 september j l . De uikomsten van dit overleg zijn weergegeven in een verslag, dat ik dezer dagen doe toekomen aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
34
Het overleg is in grote lijnen afgerond; op onderdelen (onder andere ontslagbescherming, tewerkstelling in het buitenland) vindt nog nader overleg plaats. Over de uitkomsten van dat overleg zal ik de Kamer eveneens inlichten. 143 De aanpassing van de verdragen in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad strekt ertoe te v o o r k o m e n , dat werknemers die vanuit een verdragsland naar Nederland worden gedetacheerd o m alhier gedurende enige tijd arbeid te verrichten, terwijl zij in dienst zijn van een in dat verdragsland gevestigde werkgever, aan zowel de wetgeving inzake sociale zekerheid van dat verdragsland zijn onderworpen als aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. In dat geval moet er immers in twee landen premie worden afgedragen. In een aantal oudere bilaterale verdragen is niet expliciet o p g e n o m e n dat een dergelijke werknemer slechts aan één wetgeving is o n d e r w o r p e n , in het algemeen de wetgeving van het land van waaruit hij/zij is gedetacheerd. Met de aanpassing van die verdragen, waarin de exclusieve werking van de toepasselijke wetgeving niet expliciet is o p g e n o m e n , is derhalve haast geboden in het belang van de werknemer ten einde te v o o r k o m e n dat deze, en eventueel zijn werkgever, zowel in het verdragsland als in Nederland premies voor de sociale verzekeringen moet betalen. De positie van de w e r k n e m e r wordt dus versterkt.
144 Met Joegoslavië, Marokko en Turkije zullen naar verwachting in 1988 de onderhandelingen worden afgerond. De verdragspartners zijn in principe akkoord met het vastleggen van de exclusieve werking van de toepasselijke wetgeving in de bilaterale verdragen. 145 De aanpassing van de verdragen in verband met de herziening van de AOW is noodzakelijk omdat in de herziene A O W de rechten en plichten van man en v r o u w z i j n verzelfstandigd. De verdragen bevatten regelingen, die uitgaan van het recht op AOW-pensioen voor de g e h u w d e man. De aanpassing strekt derhalve tot het vastleggen van de verzelfstandigde rechten en plichten van man en v r o u w , opdat wordt gewaarborgd dat beiden recht hebben op een eigen AOW-pensioen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, respectievelijk het recht hebben op een AOW-pensioen en een toeslag als voorzien in de AOW, indien een der partners nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Met betrekking tot de wijzigingen in de sociale-verzekeringswetgeving ten gevolge van de stelselherziening is het noodzakelijk beperkingen in de verdragen op te nemen voor de toepassing van de Toeslagenwet. In de huidige systematiek van de verdragen leidt toepassing van de Toeslagenwet tot dusdanig administratieve complicaties, dat met verdragspartners regelingen moeten w o r d e n getroffen. De voorgestelde regeling is voordelig v o o r d e rechthebbende. Om die reden, maar ook omdat bij de uitvoeringsorganisaties van verdragspartners grote administratieve problemen worden v o o r k o m e n , ontmoeten deze voorstellen bij de verdragspartners geen bezwaren. 146 Er zijn momenteel geen voorstellen voor richtlijnen inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen in EG-Raadskader aan de orde. Op korte termijn w o r d t een ontwerp verwacht voor een nieuwe richtlijn gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid. Deze richtlijn zal een regeling bevatten voor een aantal uitzonderingen (pensioenleeftijd, gezinsbijslagen, nagelaten betrekkingen) op de zogenaamde derde en vierde Richtlijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987 - 1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 26
35
147 Neen, het w o o r d mankracht dient te w o r d e n opgevat als menskracht. 148 In de context van de Nota Budgethoudersfilosofie (blz. 76) w o r d t het begrip budgethouder als sekse-neutraal gehanteerd. In dé praktijk zijn er zowel vrouwelijke als mannelijke budgethouders. Wat betreft het gebruik van het bezittelijk v o o r n a a m w o o r d «zijn» in relatie tot het zelfstandig n a a m w o o r d «budgethouder» geldt dat aansluiting is gezocht bij het normale spraakgebruik waarin een dergelijke aanduiding vanzelfsprekend betrekking heeft op beide geslachten. 149 Het v o o r n e m e n tot decentralisatie betreft de woonkostentoeslagen op g r o n d van de A B W met betrekking tot w o n i n g e n waarvan de kosten (huur of eigendomslasten) h o g e r z i j n dan de maximaal subsidiabele huur. Er is dan sprake van te hoge w o o n l a s t e n in v e r h o u d i n g tot het inkomen. Een woonkostentoeslag kan dan tijdelijk, gedurende één jaar, w o r d e n verleend, op voorwaarde dat goedkopere w o o n r u i m t e w o r d t gezocht. Door de v o o r g e n o m e n decentralisatie w o r d t bereikt, dat de verantwoordelijkheid die in deze bijzondere o m s t a n d i g h e d e n op de gemeente rust - zowel wat de uitvoering van de ABW als wat de toewijzing van goedkopere w o o n r u i m t e betreft - w o r d t onderstreept. Het huidige financieringsregime, waarbij het rijk 90% van de kosten van de betreffende toeslagen vergoedt, brengt deze gemeentelijke verantwoordelijkheid minder goed tot uitdrukking en w o r d t derhalve minder doelmatig geacht. 150 Ten laste van het artikel onvoorzien kunnen niet rechtstreeks uitgaven w o r d e n gefinancierd. Het artikel vult zonodig andere artikelen van hetzelfde dienstjaar aan. In 1984 is daartoe een bedrag van toegevoegd aan respectievelijk: Personele artikelen Materiële artikelen Een artikel Raden en commissies
In 1985 is aan materiële artikelen toegevoegd In 1986 is aan materiële artikelen toegevoegd In 1987 is tot nu toe t o e g e v o e g d : aan opleidingsgelden aan materiële artikelen
f4.490.000 3.035.000 1.454.000 1.000
3.875.000 2.078.000 118.000 21.000
151 en 152 De geraamde uitgaven van de overgangsmaatregel BKR bedragen f 30 m i n . De feitelijke uitgaven over het jaar 1987 terzake van de overgangsregeling BKR zijn thans nog niet exact bekend. Op basis van de tot dusver door de gemeenten gedeclareerde bedragen w o r d e n de uitgaven van de overgangsregeling BKR op circa f 25 m i n . geraamd, zodat naar verwacht ing f 5 m i n . niet w o r d t besteed.
153 In de tabel op blz. 100 zijn mutaties opgenomen ten opzichte van de begroting 1987. Daaruit blijkt dat voor het jaar 1988 en verder 10 m i n . extra beschikbaar is voor activiteiten ex artikel 36 WWV, zodat het totale beschikbare bedrag voor artikel 36 WWV voor 1988 en verdere jaren f 30 m i n . bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat het een gebudgetteerd bedrag betreft, dat niet kan w o r d e n overschreden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 2 0 200 hfdst. XV, nr. 26
36
154 Zoals in de artikelsgewijze toelichting (blz. 102) is aangegeven leidt het kabinetsvoornemen tot decentralisatie van de bijzondere bijstand per 1 januari 1989 tot een besparing van f 15 m i n . oplopend naar f 25 m i n . in latere jaren. Ten aanzien van de woonkostentoeslagen is de besparing f 2 min., zodat de totale besparingsdoelstelling f 27 m i n . bedraagt. Het kabinet baseert deze becijferingen op de verwachting dat, door de financiële verantwoordelijkheid voor genoemde bijzondere bijstandsuitgaven volledig bij de gemeenten te leggen een betere beheersing van deze uitgaven mogelijk w o r d t . In het desbetreffende heroverwegingsrapport (toegezonden bij brief van de M i n i s t e r v a n Financiën d.d. 28 april 1987, Kamerstukken II 1986/1987, 16 625, nr. 91), is op deze beheersingsmogelijkheid gewezen, waarbij onder meer is overwogen dat de kosten voor bijzondere bijstand thans zeer onevenredig over de gemeenten zijn verdeeld. Over de v o o r g e n o m e n overheveling naar het gemeentefonds is op 25 juni 1987 advies gevraagd aan de Raad v o o r d e gemeentefinanciën. In de adviesaanvrage is een verdeelsystematiek voorgesteld met een overbruggingsregeling, die in de tijd zodanig zou aflopen dat in 1991 het beoogde uitgavenniveau van f 155 min. zou w o r d e n bereikt. Daarmee zou in 1991 de besparing van f 27 m i n . zijn gerealiseerd. De Raad heeft op 2 september j l . negatief geadviseerd over de voorgestelde decentralisatie, met name v a n w e g e de verwachte financiële gevolgen voor gemeenten in algemene zin, en heeft daarbij afgezien van het uitbrengen van een specifiek advies over de verdeelsystematiek. Genoemd standpunt van de Raad is aanleiding voor het kabinet zich over de maatregel nog naderte beraden. 155 Het JWG voorziet in een werkgarantie, die in de plaats komt van de inkomenszekerheid op grond van de sociale-zekerheidsregelingen. Het JWG heeft derhalve mede het karakter van inkomensvoorziening. Om deze redenen valt het JWG onder de afdeling sociale zekerheid, zoals ook bij voorbeeld de WSW. Het verschil tussen het in artikel 40 en het in de toelichting op dat artikel genoemde bedrag w o r d t verklaard uit het feit, dat het in de toelichting genoemde bedrag mede de door het Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid te maken apparaatskosten ten behoeve van het JWG omvat. Voor deze kosten voor v o o r l i c h t i n g , automatisering en personeel en materieel is een bedrag geraamd van 1,97 m i n . gulden. 156 In a n t w o o r d op deze vraag willen wij verwijzen naar hoofdstuk 5 van de op 22 oktober j l . toegezonden beleidsnotitie over het Jeugdwerkgarantieplan (Gedr. st. 20 278). In dat hoofdstuk w o r d t uiteengezet, hoe de verschillende fasen van invoering van het JWG naar ons oordeel het beste op elkaar kunnen aansluiten. 157 Bij de gevraagde notitie heeft het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen het v o o r t o u w . Derhalve is vermelding in de Rijksbegroting 1988 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid achterwege gebleven. De bedoelde notitie zal binnen enkele maanden w o r d e n toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten Generaal (zie bijlage 2 van het A c t i e p r o g r a m m a Minderhedenbeleid 1988). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 7 - 1 9 8 8 , 20 200 hfdst. XV, nr. 26
37