Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
23 900 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1995
Nr. 128
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 5 september 1995 Tijdens de behandeling van het Onderwijsverslag 1994 in de vaste kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 31 augustus jl., werden door alle aanwezige afgevaardigden waarderende woorden gesproken over de kwaliteit van het Onderwijsverslag. Daar werd door enkele afgevaardigden wel de zorg aan gekoppeld of de bevindingen uit het Onderwijsverslag wel voldoende benut worden. Wij hebben naar aanleiding van die zorg toegezegd de Tweede Kamer een overzicht te zullen sturen van de beleidstrajecten waarbinnen de diverse bevindingen van de Onderwijsinspectie een rol spelen. Dit overzicht treft u bijgaand aan.1 Overigens willen wij benadrukken dat het Onderwijsverslag niet enkel een spiegel voor het overheidsbeleid is. De bevindingen van de inspectie vervullen evenzeer een belangrijke rol als spiegel voor de scholen. Met name op die punten waar scholen onderling sterk van elkaar verschillen, zoals de lesuitval in het voortgezet onderwijs, is het duidelijk dat er blijkbaar effectieve aanpakken bestaan die niet bij alle scholen bekend zijn. Uitwisseling van ervaringen, eventueel ondersteund door handreikingen of modellen, kan leiden tot een verspreiding van de meest effectieve aanpakken. Bij het onderwerp van de visitaties in het hoger onderwijs is in het algemeen overleg onzerzijds opgemerkt dat het visitatieproces in het wetenschappelijk onderwijs internationale waardering geniet: het Nederlandse wetenschappelijke onderwijs is op het punt van de kwaliteitszorg als een voortrekker te beschouwen. Om de Kamer meer zicht te bieden op dit proces voegen wij het protocol dat de Vereniging
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
5K2296 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
1
van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten heeft opgesteld ten behoeve van de visitaties bij deze brief. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
2
BIJLAGE
Overzicht van reeds ingezette beleidstrajecten naar aanleiding van bevindingen in het Onderwijsverslag 1994 Primair onderwijs
Onderwijsaanbod in het basisonderwijs in relatie tot de kerndoelen. Scholen zijn afwachtend. «Een impuls voor het basisonderwijs»: geen herziening van de kerndoelen tot de evaluatie in 1998; maatregelen om scholen te ondersteunen bij het vertalen van kerndoelen in lesprogramma’s en het beoordelen van onderwijsmethoden in het licht van de kerndoelen; ondersteuning van de implementatie door procesmanagement primair onderwijs (vanaf 1 januari 1996).
Inzet van basisscholen voor het wegwerken van onderwijsachterstanden; aandacht voor Nederlands als tweede taal. Gemeentelijk onderwijsachterstandsplan; overdracht van gebiedsmiddelen uit het onderwijsvoorrangsbeleid en middelen voor Nederlands als tweede taal naar de gemeenten (per 1 augustus 1997).
Ontwikkeling van onderwijs op maat: voldoende aandacht voor de signaleringsfase, maar nog verbetering mogelijk bij diagnose, remedie¨ring en evaluatie. Heeft hoge prioriteit bij de implementatie van het lopende Weer Samen Naar School-traject: activiteiten-programma van het Procesmanagement WSNS; aandacht voor professionalisering van docenten, onder meer in de lerarenopleiding.
Het onderwijskundig leiderschap ontwikkelt zich in het basisonderwijs goed. Versterking blijft echter gewenst. Goede ontwikkeling van onderwijskundig leiderschap zal alleen nog maar versterkt kunnen worden, nu per 1-8-1994 een Opleiding Schoolleiders Primair Onderwijs van start is gegaan.
De produktieve taalvaardigheden schrijven en spreken worden onvoldoende beheerst. In «Een impuls voor het basisonderwijs» is de oprichting aangekondigd van een expertisecentrum Nederlandse taal; offertes zijn gevraagd, voorstellen zijn binnengekomen en worden nu beoordeeld. Voortgezet onderwijs
Het voorschrift dat in de periode van de basisvorming per jaar 1280 lesuren van 50 minuten dienen te worden gegeven wordt op vrijwel geen enkele school gerealiseerd. Met name de lesuitval op grote scholen (meer dan 1000 leerlingen) is reden tot zorg. Met de onderwijsorganisaties zal overlegd worden over de mogelijkheid om een handreiking te ontwikkelen voor scholen met suggesties voor de vermijding van lesuitval. Verder zal het wettelijk voorschrift dat de gezamenlijke lerarenvergadering beslist over de overgang van leerlingen, heroverwogen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
3
Het NT2-aanbod in het v.o. is onvoldoende: scholen zetten te weinig van de beschikbare faciliteiten in en spelen onvoldoende in op de behoeften van de leerlingen. Gemeentelijk onderwijsachterstandsplan, sociale vernieuwing, convenanten met grote steden. De resultaten van het gevoerde beleid worden door onderzoek van de projectgroep NT2 en de landelijke evaluatie van het onderwijsvoorrangsbeleid gevolgd.
Integratie van de algemene vaardigheidsdoelen van de basisvorming in het onderwijs. Bij de herziening van de kerndoelen (1999) zal specifiek aandacht worden besteed aan de formulering van vaardigheidsdoelen. Voorts heeft de SLO een publikatie in voorbereiding waarin de begrippen samenhang, toepassing en vaardigheid voor de scholen in relatie tot de kerndoelen meer concreet worden uitgewerkt.
De rijksvergoeding dekt nog maar 70 procent van de materie¨le exploitatiekosten in het voortgezet onderwijs. Scholen vullen het tekort onder meer aan met ouderbijdragen. De evaluatie van het Bekostigingssysteem voor materie¨le uitgaven (BSM) verschijnt uiterlijk op 1 januari 1996.
V.o.-scholen slagen er onvoldoende in om in de basisvorming rekening te houden met verschillen tussen leerlingen. V.o.-scholen binnen een samenwerkingsverband van v.o. en v.s.o. nemen meer leerlingen uit het v.s.o. op dan v.o.-scholen buiten een samenwerkingsverband. De samenwerkingsverbanden zijn nog onvoldoende dekkend. Beleidsreactie op cie. Van Veen; dit najaar zal een notitie naar de Tweede Kamer worden gezonden met een uitwerking van de voorstellen voor de hulpstructuur en de arbeidsmarktgerichte leerweg. In afwachting hiervan zijn de huidige samenwerkingsverbanden tot 1 augustus 1996 gecontinueerd.
De samenwerking tussen h.a.v.o. en h.b.o. is nog weinig succesvol. De door de inspectie beschreven ervaringen en de geformuleerde criteria worden meegenomen bij de vormgeving en de beoordeling (ten behoeve van de subsidieverlening) van de netwerken van scholen (rondom een verzorgingsinstelling of een h.o.-instelling) zoals die worden opgezet om de gedachten van profiel/studiehuis op schoolniveau vorm te geven.
Scholen in het voortgezet onderwijs maken nog weinig gebruik van de mogelijkheden om een eigen personeels- en formatiebeleid te voeren. Dit onderwerp is reeds behandeld in de brief van 6 maart 1995 aan de Tweede Kamer. Kort samengevat: er is nog sprake van een overgangsfase, invoering van het formatiebudgetsysteem is op veel scholen beleidsarm geweest, lump sum biedt straks meer mogelijkheden.
In het voortgezet onderwijs komt zitten-blijven minder vaak voor dan voorheen; daarmee neemt de gemiddelde verblijfsduur af. Ook de «doeltreffendheid» van het voortgezet onderwijs (aantal leerlingen dat de opleiding afmaakt) is gestegen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
4
De verbeteringen in het rendement van het voortgezet onderwijs worden toegejuicht.
Meisjes kiezen nog steeds weinig voor natuurkunde, ondanks «kies exact». Onderzocht wordt of het mogelijk is scholen in het voortgezet onderwijs financieel te belonen voor hun inspanningen om meer meisjes/vrouwen door te laten stromen naar exacte en technische studierichtingen (actieplan vrouwen en techniek 1995–1998, een gezamenlijke uitgave van EZ, OCenW en SZW).
Verbeteringen zijn gewenst bij het schoolonderzoek bedrijfsadministratie v.b.o. en het schoolonderzoek economie h.a.v.o. Naar aanleiding van het inspectierapport «Het schoolonderzoek onderzocht» is aan de Tweede Kamer toegezegd dat hierop zal worden ingegaan in de beleidsreactie op het advies over de examens van de stuurgroep Profiel Tweede Fase (brief aan de VKC van 13 juli 1995).
Uit een representatief onderzoek voor het voortgezet onderwijs (Mooij, 1994) blijkt dat 15 procent van de leerlingen tenminste eenmaal slachtoffer was van fysiek geweld op school, en 43 procent van (im)materieel geweld. Beleidsmaatregelen zijn opgenomen in het actieprogramma «De veilige school». Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
In de bve-sector is het onderwijsaanbod nog onvoldoende toegesneden op de verschillende doelgroepen. De recent gepubliceerde integrale regeling specifieke doelgroepen (Uitleg 14, d.d. 24 mei 1995) maakt het mogelijk dat de instellingen gezamenlijk binnen een samenwerkingsverband een integraal beleid ontwikkelen teneinde de toegankelijkheid te vergroten (met name voor specifieke doelgroepen), een evenredige deelname van meisjes in niet-traditionele opleidingen te bereiken en het rendement te verbeteren (minder voortijdige schoolverlaters).
Instellingen voor mbo blijken het programma slechts in beperkte mate af te stemmen op de groeiende instroom van havisten. Havisten behoren niet de voornaamste instroom in het mbo te zijn. Het beleid is erop gericht havisten beter in staat te stellen om direct en met succes in te stromen in het hbo.
Presto, en dan met name de TIP’s (Technologisch Innovatie Programma), is een succes. Leerlingen worden geprikkeld tot zelfwerkzaamheid. Deze ontwikkeling wordt toegejuicht.
De ontwikkelingen op het gebied van de emancipatie laten bij de bve-instellingen te wensen over. De faciliteitenregeling roc-vorming (Uitleg 18b, d.d. 26 juli 95) honoreert roc’s met een toelage voor het benoemen van vrouwen in de centrale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
5
directie of het college van bestuur van een roc en voor het opstellen en uitvoeren van een beleidsplan positieve actie.
De inzet van de basiseducatie voor de integratie van allochtonen leidt ertoe dat geen prioriteit meer wordt gegeven aan activiteiten voor autochtone deelnemers. Met de afspraken die zijn gemaakt en het geld dat beschikbaar is gesteld voor de educatieve component van de inburgeringstrajecten is het mogelijk het inburgeringsbeleid goed van de grond te laten komen, zonder dat dit ten koste gaat van andere deelnemersgroepen.
Er is met betrekking tot de examens behoefte aan een externe kwaliteitswaarborg: scholen verschillen onderling te veel in de omvang van de gee¨xamineerde stof, het niveau van de opgaven en de voorwaarden voor toetsing. De WEB voorziet in een systematiek van externe legitimering van de examinering (onafhankelijke exameninstellingen).
Net als in het voortgezet onderwijs maken ook de bve-instellingen nog weinig gebruik van de ruimte voor personeelsbeleid. De mogelijkheden van de verruimde bevoegdheidsregeling worden weinig benut. Bijna de helft van de instellingen voor basiseducatie beschikt niet over een plan voor de deskundigheidsbevordering van de educatief werkers. Door middel van de faciliteitenregeling roc-vorming (Uitleg 18b d.d. 26 juli 1995) wordt gestreefd naar een professionelere organisatie, waarin het (midden)management beter toegerust is om gebruik te maken van de totale set van instrumenten die bij personeelsbeleid gebruikt kan worden.
De uitval van leerlingen ligt erg hoog in het mbo (38 procent) en het leerlingwezen (49 procent, met een grote spreiding tussen vakrichtingen). De doelstelling uit het convenant 1991–1994 met betrekking tot het aantal startkwalificaties is bij lange na niet gehaald. Terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters is een belangrijk speerpunt in het beleid: in het kader van de beleidsagenda voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie wordt hierin geı¨nvesteerd. Ook het nieuwe programma van het Europees Sociaal Fonds stelt hiervoor middelen ter beschikking. In het convenant met de vier grote steden is het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters een belangrijke doelstelling.
De bve-sector richt zich meer op de aansluiting op de behoeften van de arbeidsmarkt dan op haar andere functies. Individuele ontplooiing en algemene maatschappelijke vorming komen tot nu toe onvoldoende tot hun recht. Aandachtspunt bij de ontwikkeling van eindtermen voor het beroepsonderwijs in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur. Hoger onderwijs
In het hoger onderwijs wordt door visitatiecommissies veelvuldig gewezen op een gebrek aan samenhang in de opleidingsprogramma’s. Niettemin zijn de oordelen van de commissies overwegend positief. De kwaliteit van ons hoger onderwijs houdt gelijke tred met de kwaliteit in de andere EU-lidstaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
6
Het ontwerp-HOOP 1996 zal voorstellen doen voor een meer evenwichtige ordening van het onderwijsaanbod. De kwaliteit van het onderwijs krijgt volop aandacht in de uitwerking van het rapport van de stuurgroep «Kwaliteit en studeerbaarheid».
Door «pseudo-vrije opleidingen» (door instellingen voorgestructureerde «vrije opleidingsroutes») proberen hogescholen hun marktaandeel – en daarmee werkgelegenheid – te behouden. De kwaliteit van dergelijke opleidingen valt vaak tegen. Een antwoord op dit vraagstuk zal worden gepresenteerd in het ontwerp-HOOP 1996.
In het hbo is zelden sprake van een breed gedragen instellingsbeleid ten aanzien van studeerbaarheid. Docenten hebben weinig vertrouwen in de studiehouding van studenten en zijn daarom terughoudend met het bevorderen van zelfstudie. Ontwerp-HOOP 1996 en het rapport «Kwaliteit en studeerbaarheid».
De studielast in het hbo loopt uiteen van 1300 tot – in het kunstonderwijs – 2300 uur per jaar. Van een evenwichtige verdeling over het studiejaar is geen sprake. Ontwerp-HOOP 1996.
In het hbo neemt de kwaliteit van de docenten toe, dankzij gericht scholingsbeleid. Ook het loslaten van het «last in – first out» principe biedt ruimte voor afvloeiing op basis van kwaliteit. Geen aanleiding voor nieuw beleid.
Het rendement in het wetenschappelijk onderwijs loopt terug. Van het cohort 1988 is na vijf jaar nog maar 13 procent afgestudeerd. In vergelijking tot 1983 betekent dat een daling met vijf procent. Het werkprogramma «Kwaliteit en studeerbaarheid» moet leiden tot minder studievertraging in het hoger onderwijs.
Het werk van de visitatiecommissies in het wetenschappelijk onderwijs is over het algemeen van hoog niveau. Over de afgelopen jaren zijn er 23 visitaties uitgevoerd; vijf daarvan krijgen het predikaat «van uitstekend gehalte». Het visitatieprotocol zal door de VSNU verder aangescherpt worden om de hoge kwaliteit vast te houden.
De kwaliteit van het werk van de visitatiecommissies in het hbo is erg wisselend: tegenvallend bij de visitaties creatieve therapie, voeding en die¨tiek, en het hoger hotelonderwijs; goed bij de visitatie van de informatica-opleidingen. Het ontbreken van een duidelijk referentiekader voor de beoordeling speelt veel visitatiecommissies parten. Ook moet «te vaak getwijfeld worden aan de zorgvuldigheid waarmee de visitaties uitgevoerd zijn». Medio juli 1995 publiceerde de inspectie het rapport «Kwaliteitszorg hbo 1994». Dat rapport is voor commentaar voorgelegd aan de HBO-Raad. Dit najaar zal het rapport van een beleidsreactie worden voorzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
7
Instellingen (hogescholen en universiteiten) doen nog te weinig om de kwaliteit van de internationalisering te bewaken. Visitatiecommissies wordt verzocht ook aan dit onderwerp expliciet aandacht te besteden.
Door ontoereikende registratie kan de inspectie geen oordeel uitspreken over de mate waarin de positie van allochtone studenten in het hbo verbetert. Het opzetten van instellingsregistraties van allochtonen heeft een impuls gekregen met de mogelijkheid om bij het expertisecentrum allochtonen hoger onderwijs (ECHO) projectvoorstellen in te dienen voor de verbetering van de positie van allochtonen in het hoger onderwijs.
De deeltijdopleidingen in het hbo zijn gelijkwaardig aan de voltijdopleidingen. Wel blijken de instellingen onderling verschillende criteria te hanteren voor het verlenen van vrijstellingen in de deeltijdopleidingen. Dit leidt voor studenten tot ongelijkheid (199). In het ontwerp-HOOP wordt ingegaan op de positie van het deeltijdonderwijs.
De PABO’s werken wel aan een nieuw opleidingsprofiel, maar ze durven doorgaans nog geen heldere keuzen te maken, in afwachting van de landelijke discussies. Zie de nota Vitale lerarenopleidingen.
De steeds wisselende signalen over de expiratie van de WOV werkten in het verslagjaar nadelig uit op een voorspoedig verloop van de opzet van Educatieve Faculteiten. Zie de nota Vitale lerarenopleidingen Onderwijsverzorging
Sommige schoolbegeleidingsdiensten blijken aan basisscholen wettelijk niet geoorloofde extra betaling te vragen voor tijdrovende vormen van ondersteuning, zoals fusiebegeleiding, conflictbeheersing en identiteitsgebonden activiteiten. Deze problemen worden achterhaald door de wetgeving inzake de decentralisatie van de schoolbegeleidingsdiensten.
De kwaliteit van jaarprogramma’s en jaarverslagen van de verzorgingsinstellingen neemt toe. Vijf jaarprogramma’s voldeden niet op alle onderdelen aan de wet. Bij de goedkeuringsprocedure van de jaarprogramma’s 1996 die in oktober zal worden afgerond, kan mogelijk nog worden gestuit op eerder bedoelde situaties waarin in meer of mindere mate sprake is van strijdigheid met de wet. Met het oog op het aflopen van de Wet op de Onderwijsverzorging zal hierop in principe slechts in constaterende zin worden gereageerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 VIII, nr. 128
8