Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1984-1985
18 048
Structuurschets stedelijke gebieden 1983
Nr. 14
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 16 april 1985 Een delegatie uit de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft ter voorbereiding van een te houden uitgebreide commissievergadering over deel d, de regeringsbeslissing, van de structuurschets stedelijke gebieden op 7 en 8 februari 1985 een bezoek gebracht aan West-Duitsland. De delegatie bestond uit de leden Van Vlijmen (voorzitter), De Pree, Vos, Wolters, Van Baars en Dijkman. De delegatie heeft in WestDuitsland twee steden bezocht, Bonn, hoofdstad van de republiek, en Düsseldorf, hoofdstad van het Land Nordrhein-Westfalen. Het doel van het bezoek was te bespreken hoe in West-Duitsland de problemen rond de verstedelijking worden opgelost. De commissie brengt hierbij verslag uit van haar bevindingen. De voorzitter van de commissie, Van Vlijmen De griffier van de delegatie, Hordijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18048, nr. 14
1
Der Ausschuss für Raumordnung, Bauwesen und Stadtebau des Deutschen Bundestages Door de commissie van de Bundestag werd naar voren gebracht dat er in de Bondsrepubliek naar gestreefd wordt niet verder te suburbaniseren, maar gebruik te maken van bestaande structuren, bijv. scholen, wegen, ziekenhuizen. De stadsvernieuwing wordt door de regering van groot belang geacht. Dit mag blijken uit het feit dat nu 330 min. DM ter beschikking is gesteld van «stadtebauförderung», terwijl dat in het verleden 220 min. DM was. De grote steden zorgen er al enige jaren voor dat ze mensen alles kunnen bieden wat zij wensen. Dat is één van de redenen dat mensen bij een afweging van voordelen van het platteland en die van de stad, kiezen voor terugkeer naar de stad. Men is dan zelfs bereid hogere huren te betalen. Er is nog een reden voor deze terugkeer te vinden. In het verleden is geprobeerd wonen, werken en recreëren van elkaar te scheiden. Gevolg was dat mensen de stad uittrokken bijv. omdat er weinig of geen speelruimte voor kinderen in de directe omgeving was. De tendens bestaat nu, ook in de Bondsrepubliek, om de functies weer bij elkaar in de buurt te brengen. Bundesministerium für Raumordnung, Bauwesen und Stadtebau Tijdens de ontvangst op dit ministerie vernam de commissie dat dit verdeeld is in drie vakafdelingen: 1. de afdeling «Raumordnung und Stadtebau». Hier wordt onder andere gewerkt aan een nieuw «Bundesbaugesetzbuch» en aan een nieuw «Stadtebauförderungsgesetz». 2. de afdeling «Wohnungswesen». Deze afdeling houdt zich onder andere bezig met de woningnood, het woningenbestand en de wijziging van de «Wohngeldgesetz». 3. de afdeling voor «Bauwesen». Deze houdt zich onder andere bezig met de maatregelen die de bondsregering moet nemen ten behoeve van de bouw en met bouwprojecten in het buitenland. Daarnaast houdt deze afdeling zich intensief bezig met de uitbreiding van de hoofdstad Bonn. Op de vraag uit de commissie hoe het staat met de zogenaamde sociale woningbouw, werd geantwoord dat er voldoende woningen met lage huur zijn. Probleem is echter dat die woningen ook wel bewoond worden door mensen met een te hoog inkomen voor die huur. Dat probleem is moeilijk op te lossen. Sommige landen proberen voor enkele van hun steden een oplossing te vinden via de «Fehlbelegerabgabe», een doorstromingsheffing. Het probleem is daarmee echter niet opgelost, omdat het niet de bedoeling is dat alle mensen meteen hogerinkomen uiteen wijktrekken. Gettovorming kan daarvan het gevolg zijn en ook dat is ongewenst. Een ander probleem in de sociale woningbouw is dat tegenwoordig in sommige gevallen de huren hoger liggen dan in de vrije sector. De huren in de vrije-vestigingssector hebben zich aangepast aan de vraag en zijn dus met het inzakken van de economie, gedaald, terwijl de huren in de sociale woningbouw gelijk zijn gebleven. Het gevaar ontstaat dat mensen die een woning huren in de sociale sfeer en daarvoor eigenlijk een te hoog inkomen verdienen, dus in sommige gevallen doorstromingsheffing betalen, op zoek gaan naar een huis in de vrije-vestigingssector en die vinden tegen een lagere huur. Gevolg kan dan zijn dat in de sociale woningbouw veel woningen leeg staan. Als tegenhanger van de «Fehlbelegerabgabe» kan het «Wohngeld» worden gezien. «Wohngeld» is te vergelijken met onze huursubsidie, maar geldt ook voor mensen met een eigen woning. Om voor «Wohngeld» in aanmerking te komen moet men ongeveer 33% van het inkomen besteden aan woonkosten. Woonkosten zijn de zuivere kosten van bewoning, dus exclusief gas en elektra. De bondsregering wil het eigen-woningbezit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18048, nr. 14
2
stimuleren. Daartoe worden een aantal maatregelen voorbereid die de doorstroming van huurwoningen naar koopwoningen moeten bevorderen. Enkele van deze maatregelen zijn: 1. afschaffing van het huurwaardeforfait; 2. de bouwer of de koper kan 8 jaar lang 5% van de kosten aftrekken met een maximum van 15.000 DM; 3. de bouwer of de koper kunnen voor ieder kind dat tot het gezin behoort 600 DM per jaar van de belastingschuld aftrekken. Groot probleem is echter het vinden van grond die bouwrijp is. Daarnaast willen veel mensen aan de rand van de stad wonen. Dat geldt voor beide sectoren, koop en huur. Reden daarvoor is dat men dan zowel van de voordelen van de stad kan genieten als van de voordelen van het platteland. De bondsregering probeert er echter voor te zorgen dat mensen zowel in de stad als op het platteland gaan wonen. Ook al omdat voorkomen moet worden dat het platteland leegstroomt. Ministerium für Landes- und Stadtentwicklung des Landes Nordrhein-Westfalen De vertegenwoordigers van het ministerie brachten naar voren dat de werkloosheid in Nordrhein-Westfalen hoog is. Dat is vooral het geval in het Ruhrgebied waar de werkloosheid ± 8,6% van de beroepsbevolking bedraagt. Dit heeft gevolgen voor de sociale structuur en voor de woningbouw. Ook voor mensen zonder werk moeten er betaalbare woningen zijn. Daarnaast is Nordrhein-Westfalen het dichtstbevolkte industriegebied. De vraag is weleens gesteld of de industrie niet naar de rand van het bewoonde gebied zou moeten worden gebracht. Dat heeft echter een aantal bezwaren. Het is duur en ook daar is geen ruimte. Daarnaast zou het voornemen tot een dergelijke verplaatsing de vraag opwerpen of het wel juist is om wonen en werken uit elkaar te halen. De gedachte leeft dat veeleer geprobeerd moet worden die twee functies in harmonie met elkaar te doen zijn. Gevolg daarvan is wel dat er veel maatregelen moeten worden genomen ten behoeve van het milieu. Tegelijkertijd moeten de bestaande woningen worden verbeterd. Dat kost veel geld maar nieuwe woningen bouwen is ook duur. Bestaande woningen hebben het voordeel dat ze een redelijk lage huur hebben, bovendien is er veel vraag naar. Het streven is er wel op gericht deze woningen te behouden voor mensen met lagere inkomens. In Nordrhein-Westfalen bestaat nog altijd een voorkeur voor vestiging in kleinere steden rondom de grote stad. Het gebied kan goed vergeleken worden met de Nederlanse Randstad, alleen ontbreken de groene stroken. Op het ministerie had men de indruk dat ook in de Randstad geprobeerd wordt te voorkomen dat alle industrieën zich daar zullen vestigen. Dat zou nadelige gevolgen kunnen hebben. De rest van Nederland zou geen of te weinig industrie hebben, waardoor meer mensen naar de Randstad zullen trekken. Daardoor zou de druk op de groene stroken die toch al groot is, nog meer toenemen. Hieruit blijkt dat ruimtelijk" en economisch beleid eigenlijk niet los van elkaar te zien is. In de Bondsrepubliek is de coördinatie tussen ruimtelijk en economisch beleid nog niet zo groot. Dergelijke coördinatie is ook van belang tussen de Bondsrepubliek en bijvoorbeeld Nederland. Eigenlijk zou grensoverschrijdend onderzoek noodzakelijk zijn, vooral vanwege het belang van het Ruhrgebied voor Rotterdam en omgekeerd. Er bestaan wel grensoverschrijdende ruimtelijke ordeningscommissies, die zich bezighouden met het grensgebied van Nederland met de Bondsrepubliek. Daar wordt echter voornamelijk over wegen gesproken, de economische belangen worden veelal vergeten. Naast de hierboven beschreven onderwerpen is op het ministerie kort gesproken over de ontwikkeling van een stad. Daarvoor is het van belang dat die stad beschikt over een vliegveld, een universiteit en er moet voldoende aanbod zijn van cultuur. Daarnaast is vaak van belang dat er onderzoek wordt gedaan op militair terrein. Daarom gaat het op dit moment zo goed met steden als München en Frankfurt, met alle gevolgen van dien voor het Ruhrgebied.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18048, nr. 14
3
De stad Düsseldorf In Düsseldorf wordt in de ruimtelijke ordening gewerkt volgens het zogenaamde «Flachennutzungsplan». In het «Flachennutzungsplan» dient volgens de Bundesbaugesetz voor de gehele gemeente beschreven te worden hoe vanuit stedebouwkundige ontwikkeling de stad te benutten is voor de voorzienbare behoeften van de gemeente. Het plan moet bijdragen aan een geordende stedebouwkundige ontwikkeling en een goed gebruik van de grond dat het welzijn van een ieder bevordert. Het «Flachennutzungsplan» gaat uit van bestaande structuren. Düsseldorf is 217 km 2 groot en heeft 583000 inwoners. Het inwonertal daalt, ongeveer 20 jaar geleden had de stad nog 700000 inwoners. Ondanks die vermindering van het aantal inwoners voorziet het nieuwe «Flachennutzungsplan» in 660 ha nieuwe bouwgrond. De daarop te bouwen nieuwe woningen zijn nodig omdat de welvaart gestegen is en omdat de familiestructuur is veranderd evenals de leeftijdstructuur. Er komen steeds meer een- en tweepersoonshuishoudens. Eigenlijk zouden er nog meer woningen moeten worden gebouwd. Groengebieden worden echter ook van belang geacht, zodat ook daarvoor hectaren worden vrijgehouden. Het is de bedoeling dat mensen weer wonen in de buurt van hun werk. Daarom voorziet het plan in een aantal zogenaamde kerngebieden, waar voornamelijk bedrijven die zich met handel bezig houden gevestigd zullen zijn. Voor industrie echter, is eigenlijk geen plaats in de stad. Het wordt in Düsseldorf van wezenijk belang geacht dat de stad verschillende gebieden heeft waar mensen hun vrije tijd kunnen doorbrengen. Deze groenstroken moeten makkelijk te voet of op de fiets kunnen worden bereikt. Doel van het plan is het behoud van reeds aanwezige groenstroken en het maken van nieuwe groenstroken in wijken waar geen of weinig groen is. Naast grote groengebieden zijn veel kleine groenstroken gewenst, voor de aanvoer van frissere lucht. Bij kleinere groenstroken kan gedacht worden aan kinderspeelplaatsen, volkstuintjes of sportvelden. Om de verkeersproblemen op te lossen heeft men in Düsseldorf een drie-zones verkeersmodel ontwikkeld, dat als uitgangspunt heeft een verkeerssysteem te maken, waarin ieder vervoersmiddel op zodanige wijze wordt ingezet dat de voordelen daarvan het beste tot hun recht komen. Daarom is het centrum en de daaromheen liggende wijken verdeeld in drie zones, de «Innenzone, Übergangszone en Aussenzone». Voor iedere zone wordt, afhankelijk van structuur en ligging ten opzichte van het centrum, een verkeersplan opgesteld. De planologen in Düsseldorf houden er rekening mee dat een aantal mensen van het platteland terug willen naar de stad. Men houdt er echter ook rekening mee dat dat weer kan veranderen. Daarom wil men op zodanige wijze bouwen dat de bestemming van gebouwen makkelijk veranderd kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18048, nr. 14
4
BIJLAGE
PROGRAMMA Donderdag 7 februari 1985 's ochtends aankomst van de delegatie in Bonn. 11.00 uur ontvangst door de voorzitter van de Raumordnung, Bauwesen und Stadtebau van de Bondsdag, dr. Möller. Gesprek met leden van de commissie. 12.30 uur Lunch, aangeboden door de voorzitter van de commissie voor Raumordnung, Bauwesen und Stadtebau, dr. Möller. aansluitend vertrek naar Bad Godesberg. 15.30 uur ontvangst door de staatssecretaris van het Bundesministerium für Raumordnung, Bauwesen und Stadtebau, dhr. von Loewenich. Gesprek met het hoofd van de afdeling Raumordnung und Stadtebau, Ministerialdirektor Dr. Pflaumer, en met het hoofd van de afdeling Wohnungswesen, Dr. Eekhoff. aansluitend terug naar Bonn. 19.40 uur vertrek naar Bad Godesberg. 20.00 uur diner, aangeboden door de Nederlandse ambassadeur, dr. K. W. Reinink, in diens residentie. Vrijdag 8 februari 1985 's ochtends vertrek naar Düsseldorf. 10.00 uur begroeting door de Ministerialdirigent Dr. Graf, de plaatsvervanger van de staatssecretaris van het Ministerium für Landes-und Stadtentwicklung van het land Nordrhein-Westfalen. Gesprek over de politiek op het gebied van stadsontwikkeling van het land Nordrhein-Westfalen, met de Leitende Ministerialrat Dr. Ritter en Prof. Dr. techn. Kunzmann, hoofd van het Instituut voor Ruimtelijke Ordening van de Universiteit Dortmund. 11.30 uur Vertrek naar Rheinpark Bilk. Begroeting door de direkteur van de Landdag Nordrhein-Westfalen, dhr. Gross-Sender. 11.40 uur Bezichtiging nieuwbouw van de Landdag Nordrhein-Westfalen. 12.45 uur Vertrek naar het huis van de Landdag. 13.00 uur Lunch op uitnodiging van de President van de Landdag Nordrhein-Westfalen. aansluitend vertrek naar het stadhuis van Düsseldorf. 14.00 uur Begroeting door de Oberbürgermeister van de stad Düsseldorf, dhr. Bungert. Gesprek over - «Fragen des Wohnumfelds», - «Begrünung», - «Flachen Recycling», met de stad Düsseldorf als voorbeeld. Bezichtiging van een tentoonstelling over planning. aansluitend rondrit in de Altstadt van Düsseldorf. Informatie over structuuren saneringsmaatregelen binnen de Altstadt-Nord. ca. 17.00 uur vertrek uit Düsseldorf.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18048, nr. 14
5