Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1978-1979
15 532
Parlementair bezoek aan Nieuw Zeeland
Nr.1
VERSLAG Vastgesteld 15 maart 1979 Aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal Inleiding Een d e l e g a t i e ' uit de beide Kamers der Staten-Generaal bracht op u i t n o d i g i n g van de Voorzitter van het Huis van A f g e v a a r d i g d e n van N i e u w Zeeland van 15 tot en met 24 februari 1978 een bezoek aan dat land. De delegatie heeft het bezoek, dat g e k e n m e r k t w e r d d o o r een b u i t e n g e w o ne gastvrijheid en hartelijkheid, als zeer leerzaam ervaren. Ondanks de grote geografische afstand was er steeds de herkenning van gemeenschappelijk gedeelde w a a r d e n en de ontdekking dat in onze beide landen vergelijkbare p r o b l e m e n o m een oplossing v r a g e n . Juist v a n u i t dat besef kon het tot een v r u c h t b a r e u i t w i s s e l i n g van gedachten k o m e n . De delegatie brengt met genoegen verslag uit over haar bezoek. Zij w i l zich daarbij beperken tot die o n d e r w e r p e n die belangrijk kunnen zijn v o o r de politieke g e d a c h t e n v o r m i n g in Nederland. Ook w i l zij aandacht v r a g e n v o o r de grote e c o n o m i s c h e p r o b l e m e n waar N i e u w Zeeland op dit m o m e n t m e e kampt. Voor een overzicht van het p r o g r a m m a van het bezoek zij v e r w e z e n naar bijlage 1. Nieuw Zeeland: een tweevoudige erfenis Op 13 december 1642 zag Abel Tasman o p z i j n ontdekkingsreis naar het veronderstelde S u y d t l a n d t «een g r o o t h o o c h verheven landt» uit de w o e l i g e w a t e r e n o p d o e m e n dat hij Staeten Landt n o e m d e . Hollandse geografen veranderden die naam later in N i e u w Zeeland. Maar meer dan deze n a a m v o o r een lijn op de kaart leverde de ontdekkingsreis niet op.
1 Samenstelling: Vondeling (PvdA), voorzitter, Elfferich (CDA), Eerste Kamer, Van Dis (SGP), Voortman (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), Kolthoff (PvdA), Eerste Kamer, Van Leijenhorst (CDA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Van Hemert tot Dingshof (VVD), Eerste Kamer.
Alleen v a n u i t een beperkt Europees bewustzijn kan m e n o v e r i g e n s A b e l Tasman aanmerken als de ontdekker van N i e u w Zeeland. Reeds e e u w e n v o o r zijn komst hadden Polynesische s t a m m e n het land ontdekt en er zich gevestigd. De eerste vestiging dateert waarschijnlijk van r o n d 700. A l g e meen w o r d t echter a a n g e n o m e n , dat de eveneens uit Polynesië a f k o m s t i g e v o o r o u d e r s van het Maori-volk zich er v e s t i g d e n in de 13e en 14e e e u w . De duizenden kilometers tussen de Genootschapseilanden m i d d e n in de Stille Oceaan en N i e u w Zeeland legden zij af in grote kano's.
S-Buit 5 vel
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 8 - 1 9 7 9 , 1 5 5 3 2 , nr. 1
Vanaf die tijd ontwikkelde zich op Nieuw Zeeland een goed functionerende stammensamenleving met een eigen specifieke cultuur, aangevoerd en bestuurd door erfelijke leiders en priesters. De verhoudingen binnen de stammen en de in de stam bestaande verwantschapsgroepen en families waren betrekkelijk democratisch; het prestige dat iemand binnen zijn groep genoot werd bepaald door leeftijd, maar ook door eigen kwaliteiten. Boven het niveau van de stam was er geen overkoepelende «nationale» politieke organisatie. Oorlogvoering tussen de stammen en soms ook binnen een stam, was niet ongewoon. Militaire verdiensten stonden in hoog aanzien en verschaften groot prestige. De Maori-cultuur werd gekenmerkt door een sterk historisch besef. Ook kleine bijzonderheden uit het familie- of stamgebeuren werden in de herinnering bewaard. Daarbij speelden geografische aanduidingen een belangrijke rol. Bijna ieder stukje land kreeg op die manier een bepaalde historische associatie. De omgeving was als het ware een levend geschiedenisboek. Omdat de Maori's geen geschreven taal kenden, moesten de tradities en herinneringen door het gesproken woord bewaard blijven en worden doorgegeven aan de volgende generaties. Welsprekendheid en verhaalkunst waren hoog ontwikkeld. Artistiek onderscheidden de Maori's zich door een hoogontwikkelde houtbewerkingskunst (zij gebruikten stenen gereedschappen), handweven, het ontwerpen en bouwen van huizen, alsmede door een rijke zang- en danskunst. Ook deze kunstuitingen dienden het behoud en de versterking van de identiteit van stam, verwantschapsgroep of familie. De Maori's leefden dicht bij het land. Werkzaamheden werden uitgevoerd met inachtneming van bepaalde rituelen, voortkomend uit een diepe eerbied voor de natuur. Het land was gemeenschappelijk eigendom van de familie of verwantschapsgroep. Ook de werkzaamheden op het land werden als een zaak van de gemeenschap beschouwd. Individuele eigendomsrechten op land bestonden niet. De identiteit werd uitgedrukt in termen van geografische, historische en stamverwantschap. Meer dan een individuele identiteit beleefden de Maori's een stam- en familie-identiteit. Anders dan de eerste Europese ontdekking door Abel Tasman bleven de ontdekkingsreizen van James Cook in de periode tussen 1769 en 1777 niet zonder gevolgen voor Nieuw Zeeland. Na hem kwamen walvisjagers, handelaren en zendelingen. Wat hen ook bewoog, hun komst en wat zij meebrachten — sterke drank, vuurwapens, «Europese» ziekten, maar ook: nieuwe gewassen, het schrift en een nieuwe godsdienst - betekenden een verstoring van de sociale structuur en de culturele identiteit van het Maori-volk. Vanaf dat moment was de Maori-cultuur gedoemd ondergeschikt te raken aan de overheersende cultuur van Europa. Om aan bepaalde wantoestanden een einde te maken en een beginnende systematische kolonisatie (in de vorm van groepsvestigingen) in goede banen te leiden, begon de Britse regering vanaf 1833 haar gezag uit te breiden tot Nieuw Zeeland. In 1840 leidde dat tot de proclamatie van de Britse Soevereiniteit. Dat werd bevestigd met de ondertekening van het Verdrag van Waitangi op 6 februari 1840 door vertegenwoordigers van de Britse Kroon enerzijds en 46 Maori-leiders anderzijds. In dat zelfde jaar kwamen de eerste schepen met kolonisten in Nieuw Zeeland aan. Het verdrag van Waitangi behelsde meer dan alleen de overdracht van de soevereiniteit aan de Britse Kroon. In het Verdrag werd tevens vastgelegd, dat al het land eigendom was van de Maori's. Het zou alleen ter beschikking van de kolonisten kunnen komen met hun instemming en tegen betaling. De belangen van de Maori's werden daarbij verder beschermd door de bepaling, dat alleen de overheid het recht had land van de Maori's te kopen. Het Verdrag van Waitangi moet gezien worden als een poging normen te stellen voor een harmonieuze ontwikkeling tussen Maori-bevolking en kolonisten. Deze «ethische» politiek van de Britse Kroon kwam tot stand onder sterke zendingsinvloed.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
2
Het leven bleek echter sterker dan de leer. Het verdrag beloofde meer dan waargemaakt kon worden. De aanvankelijke bereidheid bij de Maori's om land te verkopen, veranderde snel in grote terughoudendheid. En de behoefte aan land bij de kolonisten kon niet lang in bedwang gehouden worden door de idealen van het Waitangi-Verdrag. Schermutselingen waren het gevolg, culminerend in een periode van landoorlogen, met name tussen 1863 en 1872. In diezelfde perioden waren er ook andere tendensen. Een toenemend aantal Maori's zag, dat de belangen, ja het voortbestaan van het Maori-volk, het best gediend waren met aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden en samenwerking met de kolonisten. Onder de Constitution Act van 1852, die het begin inluidde van zelfbestuur in Nieuw Zeeland, verkregen de Maori's, als burgers van Nieuw Zeeland, volledige politieke rechten. In 1867 werden bovendien vier speciale Maori-kieskringen gecreëerd voor de verkiezing van Maori-leden in het Huis van Afgevaardigden. Dat leidde tot deelneming van een nieuwe generatie Maori-leiders aan de politieke besluitvorming, inclusief die op kabinetsniveau. Die nieuwe generatie stond daarbij een dubbel doel voor ogen: zowel herstel van het zwaar aangetaste gevoel van eigenwaarde - velen zagen de Maori's als een tot uitsterven gedoemd ras - als een snelle integratie in de zich ontwikkelende nieuwe natie Nieuw Zeeland. In de praktische politiek lag daarbij de nadruk op een verbetering van de levensomstandigheden van de Maori's: gezondheidszorg, huisvesting, scholing en ontwikkeling van de landbouw. Het Waitangi-Verdrag kwam, zoals gezegd, tot stand onder een sterke invloed vanuit de zendingswereld. Ook de eerste systematische Britse groepsvestigingen in Nieuw Zeeland (vanaf 1840) hadden een ideële achtergrond en werden vooral in kerkelijk verband georganiseerd en uitgevoerd. Voorop stond het bieden van een nieuwe en betere toekomst dan Groot-Brittannië in die tijd aan zijn boeren en arbeiders kon. Deze ideële achtergrond is grotendeels bepalend geweest voor de richting van de nationale ontwikkeling in latere jaren. Drie kanten daarvan verdienen de aandacht. Ten eerste het Britse karakter van Nieuw Zeeland. Anders dan de Verenigde Staten werd Nieuw Zeeland niet een smeltkroes van verschillende Europese nationaliteiten en culturen. De immigratiepolitiek was gericht op het aantrekken van kolonisten uit Groot-Brittannië. Het maatschappelijke leven (politiek, rechtsysteem, onderwijs, vakorganisaties en verenigingsleven) werd naar Brits model ingericht en goeddeels zo gehandhaafd. Ook in haar buitenlandse en economische betrekkingen was er een traditionele georiënteerdheid op Groot-Brittannië. In de tweede plaats was de ontwikkeling sterk democratisch. De scherpte van de maatschappelijke tegenstellingen in het moederland was een van de sterkste drijfveren tot emigratie naar Nieuw Zeeland geweest. Welbewust werd daarom gestreefd naar een samenleving, gekenmerkt door gelijkheid en vrijheid voor allen, een samenleving zonder privileges en gevestigde belangen, een samenleving voor de gewone man. Nieuw-Zeeland voltooide zijn politieke democratie voor het eind van de 19de eeuw (vanaf 1893 hadden alle burgers, mannen èn vrouwen, het kiesrecht) en het begon eerder wettelijke vorm te geven aan zijn opvattingen over maatschappelijke solidariteit dan de Europese landen. Een derde karaktertrek van de ontwikkeling is daarmee aangegeven: de opbouw van een sociale verzorgingsstaat. Voor het einde van de 19de eeuw werd een begin gemaakt met sociale wetgeving. Wetten op het gebied van de arbeidsomstandigheden, de verhouding werkgevers-werknemers, alsmede landbouwkredieten. Al in 1898 werd een wettelijke oudedagsvoorziening geïntroduceerd. De economische depressie van de jaren dertig zorde voor een nieuwe stoot in de richting van verdere uitbouw van de sociale verzorgingsstaat.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15532, nr. 1
3
I
Maoritanga De politiek, gericht op verbetering van de levensomstandigheden van de Maori's en hun integratie in de zich ontwikkelende nationale samenleving, bleef niet zonder succes. Aan de gigantische daling van hun aantal in de 19de eeuw (van vermoedelijk 115000 tot 42 000 in 1896) kwam een einde. In 1945 was hun aantal weer gegroeid tot rond 100 000. Dooreen uitzonderlijk hoog geboortencijfer sindsdien is dat inmiddels gestegen tot 250 000, 8% van de totale bevolking. Maar niet alleen op het punt van de gezondheidszorg was sprake van een verbetering. Ook in de landbouw, bij de huisvesting en op het vlak van de scholing werden aanzienlijke vorderingen gemaakt. In 1945 woonden nog slechts 15% van de Maori's in de grote stedelijke centra. Sinds die tijd is er echter, met name in de jaren zeventig, een geweldige trek naar de stad ontstaan, voornamelijk veroorzaakt door gebrek aan werk op het platteland voor een toenemend aantal jongeren. In 1971 woonde 41 % van de Maori-bevolking in de grote steden; op dit moment reeds 70%. De voortschrijdende integratie van de Maori's blijkt wel uit het toenemend aantal gemengde huwelijken sinds de Tweede Wereldoorlog. Vandaag de dag is een van de twaalf Nieuwzeelanders voor de helft of meer van Maorioorsprong. Daarbij zijn 50 000 Nieuwzeelanders gedeeltelijk, maar voor minder dan de helft van Maori-oorsprong. Ten gevolge van deze vermenging is de vraag gerezen wie eigenlijk als Maori moet worden aangemerkt. In de bevolkingsstatistiek gaat men ervan uit dat dat iemand is die zegt voor de helft of meer van Maori-oorsprong te zijn. Behalve deze mondelinge verklaring is geen bewijs vereist. Dit betekent, dat iemand Maori is als hij zegt dat hij dat is. Tot aan de jaren zestig overheersten gevoelens van tevredenheid over de bereikte resultaten, zowel wat betreft de verbeterde levensomstandigheden als wat betreft de integratie van de Maori's in de Nieuwzeelandse samenleving. En voor zover er nog problemen waren, was men optimistisch over de mogelijkheden om ook die te overwinnen. Vanaf de jaren zestig kon men echter meer en meer kritische geluiden vernemen. In zijn haast zich de Europese cultuur eigen te maken, had de Maori veel van zijn eigen cultuur verloren. Integratie was goeddeels eenrichtingsverkeer gebleken. Nieuw Zeeland mocht een multi-raciale samenleving zijn, maar was het ook multi-curtueel geworden? Van de Maoritanga - de Maoriwijze van doen - was (te) weinig overgebleven. Met dit besef groeide een toenemende behoefte om opnieuw uiting te geven aan de Maori-identiteit en Maoritanga. Drie grondgedachten liggen hieraan ten grondslag. In de eerste plaats het hernieuwde besef dat de Maoriidentiteit van groot belang is voor de Maori's zelf. Ten tweede de overweging dat de Maori-cultuur een nationaal erfgoed is en derhalve aan alle Nieuwzeelanders behoort. En ten derde de erkenning, dat weliswaar in het algemeen sprake is van harmonieuse betrekkingen tussen de rassen, maar dat er toch ook nog ongelijkheden en problemen bestaan. De delegatie heeft tijdens haar bezoek verheugd kunnen vaststellen, dat vrij algemeen het besef aanwezig is dat de Maori-cultuur een wezenlijk onderdeel vormt van het nationale erfgoed van Nieuw-Zeeland. De belangstelling daarvoor is groeiende, ook onder de pakehas, de afstammelingen van de kolonisten. De traditionele houtbewerkingskunst wordt opnieuw onderwezen en beoefend. Moderne schrijvers en dichters ontlenen inspiratie aan de talloze oude Maori-verhalen. De Maori-dansen worden weer uitgevoerd op scholen, in ontmoetingsplaatsen en in culturele verenigingen. De bijna dode Maori-taal herleeft; ze wordt onderwezen op scholen en cursussen voor volwassenen en wordt ook in toenemende mate gebruikt, o.a. in de media. De Nieuwzeelanders zijn er zich van bewust dat er nog een lange weg is af te leggen naar een werkelijk multi-culturele samenleving. De herleving van de bijna verloren gegane Maori-cultuur stemt echter tot optimisme over de voortgang die daarbij wordt gemaakt.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
4
De Race Relations Conciliator De harmonie die in het algemeen de betrekkingen tussen de verschillende etnische groepen kenmerkt, heeft de Nieuwzeelanders de ogen niet doen sluiten voor de problemen die zich toch ook op dat vlak voordoen. Deze problemen zijn de laatste jaren meer accuut geworden ten gevolge van de trek naar de stad van de Maori-bevolking en de toegenomen immigratie van inwoners van Pacific-eilanden (Cook Islands, Niue, West-Samoa, Fiji TongaIn 1971 leidde dit tot wetgeving ter verzekering en bevordering van de rassengelijkheid, de Race Relations Act 1971. In die wet wordt discriminatie op grond van kleur, ras, etnische afkomst of nationaliteit onwettig verklaard. Dit heeft betrekking op de toegankelijkheid van voor het publiek bestemde ruimten en voertuigen, het aanbieden van goederen en diensten, werkgelegenheid en huisvesting. Ook advertenties en bekendmakingen, die kunnen worden opgevat als inbreuken op deze gelijkheid in behandeling, zijn onwett«gDe wet maakt uitdrukkelijk een uitzondering voor die discriminerende handelingen of maatregelen die erop gericht zijn personen of groepen van personen behulpzaam te zijn bij het bereiken van een gelijkwaardige positie met andere leden van de gemeenschap (de z.g. positieve discriminatie). De wetgever heeft het echter niet willen laten bij de vaststelling dat bepaalde gedragingen onwettig zijn. Er zijn ook procedures ontwikkeld om klachten daarover te behandelen. Een centrale rol daarin speelt de Race Relations Conciliator, een overheidsbemiddelaar ten aanzien van rassenverhoudingen. De Conciliator heeft als eerste taak klachten te onderzoeken, die bij hem worden ingediend over (beweerde) overtredingen van de anti-discriminatiebepalingen om dan ten aanzien daarvan als een bemiddelaar op te treden. Niet alleen de in een concreet geval benadeelde persoon kan een klacht indienen; ook andere individuele burgers kunnen dat doen, evenals organisaties. Het staat ter beoordeling van de Conciliator of hij een bepaalde zaak niet of niet verder onderzoekt als de klager naar zijn oordeel onvoldoende belang heeft bij het onderwerp van de klacht, de benadeelde persoon geen prijs stelt op (verder) onderzoek of een beroepsrecht bestaat waarvan de benadeelde in redelijkheid gebruik kan maken. De Conciliator heeft een grote vrijheid in de wijze waarop hij zijn onderzoek uitvoert. Hij mag eisen dat hem schriftelijke informatie en documenten worden overgelegd. Ook mag hij personen voor zich laten verschijnen en hen onder ede ondervragen waarbij de bepalingen betreffende getuigenverhoor in de rechtspraak van overeenkomstige toepassing zijn. Als de Conciliator na zijn onderzoek tot de conclusie komt dat er inderdaad sprake is van een overtreding van de anti-discriminatiebepalingen, dan zal hij zijn uiterste best moeten doen om een bevredigende regeling tussen betrokken partijen tot stand te brengen. Ook zal hij zich ervan moeten verzekeren, dat voor herhaling van de overtreding zal worden gewaakt. Alleen wanneer de Conciliator er niet in slaagt een bevredigende regeling tussen partijen tot stand te brengen of niet een afdoende verzekering tegen herhaling verkrijgt, zal hij de zaak rapporteren aan de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof. Hij mag daarbij de aanbeveling doen een civiele procedure te beginnen tegen de overtreder. De benadeelde persoon is dan geen partij bij deze procedure. Als de Procureur-Generaal de aanbeveling van de Conciliator niet over neemt, kan de benadeelde zelf een civiele procedure beginnen voor het Hooggerechtshof. Sinds de wet in werking is getreden, is het overigens nog nooit gekomen tot een civiele procedure voor het Hooggerechtshof. De wet ter verzekering en bevordering van de rassengelijkheid kent ook een strafrechtelijke procedure, en wel in geval van het aanzetten tot vijandschap en kwaadwilligheid, belediging en ridiculisering van groepen op grond van hun kleur, ras, etnische afkomst of nationaliteit (artikel 25 van de wet). Dergelijke overtredingen vallen niet binnen de eigenlijke bevoegdheid van de Race Relations Conciliator. Omdat zij strafrechtelijk van aard zijn, is het de taak van justitiële autoriteiten deze te behandelen. Vervolging van deze overtredingen - te zamen aangeduid als «inciting racial disharmony» kan niet geschieden zonder de toestemming van de Procureur-Generaal.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15532, nr. 1
5
De Race Relations Conciliator brengt jaarlijks verslag uit over de activiteiten van hemzelf en zijn staf. Uit het verslag over het jaar 1976-1977 blijkt onder meer het volgende: - Het Race Relations Office raakt in toenemende mate bekend bij het publiek, hetgeen resulteert in een groeiend aantal binnengekomen klachten; in het jaar 1972-73 waren dat er 79, in het jaar 1976-77 177. - Behalve deze formele klachten bereikten het bureau nog zo'n 300 klachten over zaken die niet binnen de precieze termen van de wet vallen, maar wel de rassenverhoudingen betreffen. Ook deze zaken werden door de Dienst behandeld, dat wil zeggen er werd bemiddeld tussen mensen en/of groepen, mensen werden wegwijs gemaakt in procedures en regelingen en er werden contacten gelegd met andere organisaties. - Bij 75% van de formele klachten wordt de benadeelde persoon een Maori, dan wel afkomstig van een van de Pacific-eilanden. - Meer dan 60 % van de formele klachten werd ingebracht door pakehas of organisaties, terwijl pakehas slechts in 14% van de gevallen de benadeelden waren. - In 31 van de 177 binnengekomen klachten staakte de Dienst op een bepaald moment een reeds aangevangen onderzoek, omdat de klager onvoldoende belang had bij het onderwerp van zijn klacht (14), dan wel omdat de benadeelde persoon daarom verzocht (17). - In 18 gevallen verwees de Conciliator na een eerste voorlopig onderzoek de zaak naar een andere instelling. Zestien van deze 18 klachten betroffen overtredingen ingevolge artikel 25 van die wet en vielen derhalve buiten de formele jurisdictie van de Conciliator. - In het jaar 1976-1977 werd de behandeling van 119 klachten afgerond. Daarvan werden er 33 geclassificeerd als «gerechtvaardigd en rechtgezet», 39 als «rechtgezet zonder oordeel over gerechtvaardigdheid» en 47 als «niet-gerechtvaardigd» (inclusief wegens gebrek aan bewijs). Dat betekent dat in 60% van de gevallen de bemoeienis van de Conciliator leidde tot een succesvolle bemiddeling. Maar ook in de 47 zaken, waarbij de klacht als niet-gerechtvaardigd werd aangemerkt, was sprake van een vaak even belangrijk proces van bemiddeling. - Hoewel de Race Relations Conciliator geen eigenlijke bevoegdheid heeft ten aanzien van de artikel 25-overtredingen, behoorden 57 van de binnengekomen klachten toch tot die categorie, dat wil zeggen praktisch eenderde van het totaal aantal klachten. Een veel groter percentage van deze klachten moest daarom door de Conciliator worden doorverwezen naar andere instanties, i.c. justitiële autoriteiten, dan bij andere categorieën het geval was. Toch is op een semi-informele basis een praktijk gegroeid waarbij het Race Relations Office twee-derde van de klachten op grond van artikel 25 zelf afhandelt. In deze gevallen verduidelijkt de functionaris van de Dienst zijn bevoegdheid, of eigenlijk het gebrek daaraan, aan de betrokken partijen die hem dan als bemiddelaar kunnen accepteren. Behalve het onderzoek en de behandeling van klachten heeft de Race Relations Conciliator nog een tweede, minstens zo belangrijke taak: de actieve bevordering van rassengelijkheid. Is de eerstgenoemde taak het herstel van zaken die fout zijn gelopen, de tweede zaak is het ondersteunen en aanmoedigen van positieve ontwikkelingen. In een beeld van de Race Relations Concüiator, mr. Dansey: «Wij zorgen niet alleen voor ambulancedienst aan de voet van de rotswand, we proberen ook een zo goed mogelijk hekwerk aan de top te bouwen». Naar de ervaring van de medewerkers van het Race Relations Office komt discriminerend gedrag in Nieuw Zeeland vooral voort uit sociale stereotyperingen, gebaseerd op onbekendheid met de cultuur en de opvattingen van andere groepen. De nadruk bij de activiteiten ter stimulering van goede rassenverhoudingen ligt daarom op het geven van voorlichting en het bevorderen van contact tussen personen, behorend tot verschillende etnische groepen. Jaarlijks verzorgen een aantal speciaal daarvoor aangestelde medewerkers van het bureau honderden lezingon, trainingscursussen, semi-
Tweede Kamerzitting 1978-1979, 15532, nr. 1
6
nars e.d.; zij doen mee aan workshops en gemeenschapsprojecten en onderhouden contacten met overheidsdiensten, plaatselijke besturen en instanties en vertegenwoordigers van de media. Een sterk accent ligt op de voorlichting aan scholen. Aparte vermelding verdienen voorts de voorlichtingsactiviteiten voor (aankomende) politiefunctionarissen, arbeidsbemiddelaars en sociaal werkers. Uitgangspunt van al deze activiteiten is de versterking van het besef, dat verschillen in opvattingen en gedrag niet verkeerd zijn, dat mensen het recht hebben anders te zijn en dat uiteindelijk de samenleving als geheel baat zal hebben bij de rijkdom van verscheidenheid. In zijn jaarverslag beperkt de Race Relations Conciliator zich overigens niet tot een feitelijke uiteenzetting van de uitvoering van zijn twee hoofdtaken. Hij signaleert in dit verslag ook bepaalde problemen en doet bepaalde aanbevelingen. De bevoegdheden van de Race Relations Conciliator zullen in de toekomst formeel berusten bij een ingevolge een recente wet te installeren Human Rights Commission, maar de uitvoering zal bij hem en zijn staf blijven. Deze nieuwe wet (wel aanvaard maar nog niet in werking getreden) verbiedt ook discriminatie op grond van geslacht, echtelijke staat of religieuze of ethische opvattingen. De voorzieningen die daarvoor in de wet zijn getroffen zijn in belangrijke mate afgeleid van die uit de Race Relations Act. De Human Rights Commission Act is overigens ruimer van opzet dan uitsluitend een anti-discriminatiewet. De delegatie heeft met veel belangstelling kennis genomen van de werkzaamheden van de Race Relations Conciliator en zijn medewerkers. Zij is daarvan bepaald onder de indruk gekomen. Met name twee uitgangspunten van deze specifieke aanpak van het minderhedenprobleem zijn interessant. In de eerste plaats de tweeledige taak die de Conciliator heeft: de bevordering van het wederzijds begrip èn de bestrijding van concrete discriminerende handelingen. In de tweede plaats het recht zetten van die discriminerende handelingen en het oplossen van problemen op een zo informeel en vriendelijk mogelijke manier, een niet-juridische conflictoplossing. De delegatie is van mening dat de op dit punt in Nieuw Zeeland opgedane ervaringen belangrijk kunnen zijn voor onze aanpak van het minderhedenprobleem. Met name zou daarbij de aanstelling in Nederland overwogen kunnen worden van een overheidsbemiddelaar met vergelijkbare taken en bevoegdheden. Ombudsman Een gedeelte van de delegatie bracht in Wellington een bezoek aan de Chief Ombudsman, mr. Laking, om zich te oriënteren op de werkzaamheden die hij, zijn twee collegae ombudsmannen en hun staf verrichten. De delegatie acht het dienstig over de verkregen informatie (mondeling en schriftelijk) te rapporteren, met name met het oog op de parlementaire behandeling van het wetsontwerp tot instelling van een commissaris van onderzoek (14 178). Nieuw Zeeland kent sinds 1962 het instituut van de ombudsman. Het was daarmee het eerste land buiten Scandinavië dat tot de aanstelling van een ombudsman overging. Hoewel een nieuwe figuur, en een die moeilijk te omschrijven viel in de termen van het Britse constitutionele systeem, heeft de praktijk de waarde ervan meer dan bevestigd. Aanvankelijk was de ombudsman uitsluitend bevoegd besluiten, aanbevelingen, handelingen of nalatigheden in de administratieve sfeer te onderzoeken van departementen en bepaalde andere diensten van de centrale overheid. In de loop der jaren werd het rechtsbereik uitgebreid met een toenemend aantal diensten van de centrale overheid en, sinds 1975, diensten en organisaties van lokale overheden. De hernieuwde wet van 1975 bevat in de bijlagen lange lijsten van diensten en organisaties naar wier administratieve gedragingen de ombudsman een onderzoek kan instellen, variërend van luchtvaartautoriteiten tot elektriciteitsmaatschappijen, ziekenhuisbesturen en «provincial patriotic councils». Sinds 1975 bestaat ook de mogelijkheid tot aanstelling van een Chief Ombudsman en een of meer andere ombudsmannen (op dit moment twee).
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15532, nr. 1
7
De ombudsman wordt benoemd door de Gouverneur-Generaal (de representant van de Koning(in)) of aanbeveling van het parlement. De praktijk is, dat dergelijke aanbevelingen gesteund worden door zowel de regeringspartij als de oppositie. Hoewel de ombudsman benoemd wordt als een «Officer of Parliament» neemt hij in de praktijk een onafhankelijke positie in, zowel tegenover de regering als tegenover het parlement. Het parlement is wel bevoegd een algemene leidraad op te stellen voor de uitoefening van de functie van ombudsman. Er is echter niet een vaste commissie uit het Huis van Afgevaardigden die speciaal belast is met zaken, de ombudsman betreffende. De ombudsman brengt jaarlijks een rapport uit aan het parlement. De ombudsman mag slechts die besluiten, aanbevelingen en handelingen (verricht of nagelaten) onderzoeken, die in de administratieve sfeer liggen («relating to a matter of administration») en een persoon of een groep van personen in zijn (hun) persoonlijke hoedanigheid betreffen. Dat betekent dat besluiten van de regering, van ministers en van het parlement, alsmede rechterlijke beslissingen buiten het rechtsbereik van de ombudsman vallen. Aanbevelingen, die vanwege departementen, commissies en functionarissen aan een minister worden gedaan, vallen wel onder de jurisdictie van de ombudsman. De ombudsman kan een onderzoek verrichten op basis van een klacht of op eigen initiatief. Als een klacht wordt ingediend, mag hij zijn onderzoek ook uitstrekken tot administratieve gedragingen die niet in de klacht zelf werden bekritiseerd. Administratieve gedragingen waartegen door de klager beroep of bezwaar kan worden ingesteld of waarvoor een herzieningsprocedure bestaat bij enig rechterlijk college, worden, onafhankelijk van de vraag of daarvan in het concrete geval gebruik is gemaakt, door de ombudsman niet onderzocht. Van die bepaling mag echter worden afgeweken als het vanwege bijzondere omstandigheden onredelijk zou zijn van de klager te verwachten dat hij daartoe zijn toevlucht zou nemen dan wel zou hebben genomen. Voor handelingen e.d. door politiefunctionarissen bestaat een aparte klachtenprocedure. De ombudsman fungeert daarvoor slechts als een tweede instantie. Het staat ter beoordeling van de ombudsman of hij een bepaalde klacht niet of niet verder onderzoekt als hem dat onnodig voorkomt; bij voorbeeld als de klacht betrekking heeft op een handeling etc. die meer dan een jaar tevoren plaatsvond, voortkomt uit querulantisme of als de klager onvoldoende persoonlijk belang bij de zaak heeft. Als een klacht buiten de bevoegdheid van de ombudsman valt, wordt dat de klager meegedeeld onder opgaaf van redenen. Daarbij kan voorlichting worden verschaft aan klager over mogelijk bestaande andere rechtsmiddelen, procedures of instanties bij wie hij beter terecht kan. Het bureau van de ombudsman verwijst niet rechtstreeks naar andere instanties, in de zin dat het verzoekt een zaak over te nemen. De ombudsman heeft het recht om informatie te vragen, hem moeten op zijn verzoek documenten en dossiers worden overgelegd; ook mag hij personen voor zich doen verschijnen ten einde hen onder ede verklaringen af te nemen. Na aanvankelijke aarzeling groeide de bereidheid aan de kant van overheidsdiensten om ten volle mee te werken aan onderzoeken vanwege de ombudsman. Van de bevoegdheid verklaringen onder ede te doen afleggen, wordt zelden gebruik gemaakt. Een overweging daarbij is dat de benaderingswijze van de ombudsman dan zou veranderen van een van onderzoek naar een van ondervraging en inquisitie. Na zijn onderzoek kan de ombudsman tot de conclusie komen dat de door hem onderzochte beslissing, aanbeveling, handeling of nalatigheid in strijd was met de wet, dan wel geheel of gedeeltelijk gebaseerd op een vergissing omtrent de feiten of het recht, dan wel onredelijk, onrechtvaardig, onderdrukkend of discriminerend, dan wel in overeenstemming met een wettelijke regel of bepaalde praktijk die als onredelijk etc. kan worden aangemerkt. Ook kan hij tot de conclusie komen, dat van een discretionaire bevoegdheid een onjuist (voor een verkeerd doel, op grond van niet ter zake doende overwegingen) of onvoldoende gemotiveerd gebruik is gemaakt.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15532, nr. 1
8
In al deze gevallen zal de ombudsman zijn met redenen omklede mening daarover aan de betreffende dienst of organisatie kenbaar maken en daarbij zulke aanbevelingen doen als hem goeddunkt. Dat kan o.a. zijn het intrekken of veranderen van een beslissing, het herstel van een nalatigheid, een heroverweging door een andere instantie, verandering van een bestaande praktijk of bij heroverweging van een bestaande wettelijke regeling. De ombudsman kan daarbij de betrokken dienst of organisatie vragen hem in te lichten over de naar aanleiding van zijn aanbeveling ondernomen stappen. Als hij dan niet tevreden is, kan hij een afschrift van zijn rapport en zijn aanbevelingen, vergezeld van het commentaar van de betrokken dienst of organisatie, toezenden aan de minister-president en vervolgens aan het parlement. Hij heeft niet de bevoegdheid genomen beslissingen e.d. ongedaan te maken. In een aantal gevallen zal hij, ook al is een klacht gerechtvaardigd, geen genoegdoening of herstel kunnen verschaffen aan de individuele klager. De ombudsman is, wat wel eens genoemd is «een schepper van billijkheidsrecht door de kracht van zijn overtuiging». Het jaarverslag van de chief ombudsman over het jaar 1976-1977 bevat een statistiek met gecumuleerde cijfers over de behandeling van de tussen 1 oktober 1962 en 31 maart 1977 binnengekomen klachten. Aan deze statistiek kan het volgende worden ontleend: - In totaal werden 14 184 klachten bij de ombudsman ingediend. Van deze klachten waren er op 31 maart 1977 nog 163 in behandeling, verreweg de meeste uit het pas afgesloten jaar. - Van de overige 13721 klachten waren er 1017 ingetrokken, terwijl het onderzoek in 2227 gevallen niet werd voltooid. - Van 4430 klachten werd vastgesteld dat zij om de een of andere reden niet tot de jurisdictie van de ombudsman behoorden (32 pet.). - In die gevallen, waarin het onderzoek wel werd voltooid, oordeelde de ombudsman 1 569 maal dat de klacht «gerechtvaardigd» was; 4478 werden als niet-gerechtvaardigd beoordeeld, inclusief wegens gebrek aan bewijs. De laatste jaren is overigens het percentage «gerechtvaardigde» klachten gestegen tot rond 36 pet. van de volledig onderzochte gevallen. De uitbreiding van de jurisdictie van de ombudsman tot ook een groot aantal lokale autoriteiten, diensten en organisaties in 1975 heeft geleid tot een toeneming van het aantal ontvangen klachten. In het jaar 1976-77 waren dat er 2 075, in het jaar 1977-78 2 010. Deze worden behandeld door drieorrv budsmannen die te zamen een staf hebben van rond 30 personen. Tussen de drie ombudskantoren is een verdeling gemaakt naar de regio welke zij bestrijken en de centrale respectievelijk lokale diensten en organisaties die zij onderzoeken. Alle onderzoekingen geschieden onder de supervisie van de ombudsmannen zelf. De uitgaande correspondentie wordt uitsluitend door hen ondertekend. Normaal is, dat één staflid zich met een bepaalde zaak bezighoudt. leder lid van de onderzoekstaf bespreekt ongeveer iedere vier weken de zaken welke hij onder behandeling heeft met de verantwoordelijke ombudsman. Algemene vergaderingen tussen de ombudsman en zijn staf vinden wekelijks plaats. Op het niveau van de stafleden bestaat een zekere mate van specialisatie, met name ten aanzien van bepaalde departementen en diensten van de centrale overheid. Een academische opleiding is niet een vereiste voor een onderzoekfunctie bij een ombudsmanbureau. De meeste sollicitanten voor een dergelijke functie hebben overigens wel een academische opleiding voltooid. Het bureau van de ombudsman moet als volstrekt onpartijdig bekend staan. Om die reden wordt stafleden niet toegestaan actief deel te nemen aan politieke of andere publieke activiteiten die deze onpartijdigheid in discussie zouden kunnen brengen. Wil de ombudsman zijn maatschappelijke functie goed kunnen vervullen, dan zijn bekendheid bij publiek en toegankelijkheid essentiële voorwaarden. In zijn laatste jaarverslag constateert de chief ombudsman, dat toch nog steeds grote delen van het publiek onkundig zijn van het bestaan van het instituut of niet weten hoe dat hen in concrete gevallen zou kunnen helpen.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
9
I
Daar staat tegenover dat het bureau veel klachten ontvangt over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van overheidspersoneel, dat goed op de hoogte is van het bestaan en de mogelijkheden van het instituut ombudsman, terwijl de belangen van deze groep reeds in redelijke mate worden behartigd door ambtenarenbonden. Ten einde grotere bekendheid te verschaffen aan het werk van de ombudsmannen, is nu een publiciteitscampagne opgezet, met name gericht op die groepen die nog te weinig daarvan op de hoogte zijn. De in dat kader te verspreiden pamfletten (o.a. via overheidsinstellingen, postkantoren) zullen behalve in het Engels ook in het Maori en een vijftal talen van de Pacific-eilanden zijn gesteld. Ook de huisvesting van het bureau is belangrijk in verband met de toegankelijkheid voor het publiek. Overwogen wordt derhalve de inrichting van een aparte balie («shop front» office) naast de op een hogere verdieping ondergebrachte eigenlijke kantoorruimte elders in hetzelfde flatgebouw. De betekenis van het instituut ombudsman is niet alleen af te meten aan het aantal «gerechtvaardigde» klachten dat aan het licht wordt gebracht. Ook aan klachten die niet onder het rechtsbereik van de ombudsman vallen of die niet gerechtvaardigd blijken, wordt serieuze aandacht besteed, niet zelden tot tevredenheid van de klagers. Bovendien gaat van het bestaan van het instituut een preventieve werking uit, al is de omvang daarvan niet te achterhalen. Ook functioneert de ombudsman als een beschermend schild tegen volstrekt ongegronde aantijgingen van de kant van het publiek. Dankzij de klachtenprocedure bij de ombudsman vindt voorts een vrijwel permanente toetsing plaats van wettelijke regelingen en administratieve praktijken, met name ten aanzien van werking daarvan naar de burgers toe. Dat komt de kwaliteit van wetgeving en bestuur niet onbelangrijk ten goede. De Nederlanders in Nieuw Zeeland Vanaf het begin van de georganiseerde volksvestigingen in 1840 is NieuwZeeland een in wezen uitgesproken Brits land gebleven. De immigranten die er zich in de loop der jaren vestigden waren nagenoeg uitsluitend afkomstig uit Groot-Brittannië, hetzij rechtstreeks, hetzij via andere Gemenebest-landen (met name Australië). De immigratiepolitiek werd overigens steeds allereerst bepaald door economische motieven, met name de doelstelling van volledige werkgelegenheid, en niet door overwegingen van bevolkingspolitiekeaard. Deze traditionele georiënteerdheid op Groot-Brittannië heeft gedurende de Tweede Wereldoorlog een gevoelige slag gekregen door het wegvallen van vrijwel alle verbindingen. In toenemende mate is Nieuw-Zeeland zich daarna bewust geworden van zijn eigen positie in de wereld en heeft het daaruit ook de politieke consequenties getrokken. Dat leidde ook tot de wijziging in het immigratiebeleid. Voor zover in de bestaande behoefte aan arbeidskrachten niet kon worden voorzien door «spontane» dan wel gesubsidieerde immigratie vanuit Gemenebest-landen, werd een beroep gedaan op immigranten van niet-Britse komaf, overigens in bescheiden mate. Van het totale aantal van circa 600 000 immigranten dat sedert 1945 in Nieuw-Zeeland arriveerde, waren ruim 500 000 personen afkomstig uit de Gemenebest-landen, waarvan bijna 300 000 uit het Verenigd Koninkrijk. Van de niet-Britse immigranten zijn de Nederlanders de eersten geweest. Zij vormden ook verreweg de grootste groep. In feite zijn de Nederlandse immigranten de eerste «buitenlanders» geweest met wie de Nieuwzeelandse bevolking op enigszins noemenswaardige schaal in eigen land in aanraking is gekomen. Tot 1950 ging het nog slechts om zeer kleine aantallen. Het waren toen vooral gedemobiliseerde militairen uit Indonesië die zich in Nieuw-Zeeland vestigden. In november 1950 trad echter een tussen Nederland en NieuwZeeland gesloten migratieovereenkomst in werking, waarna het aantal Nederlandse emigranten sterk toenam. Zo vestigden zich in de jaren'51, '52 en '53 meer dan 10 000 Nederlanders in Nieuw Zeeland. Daarna nam deze stroom wat af, maar tot aan 1962 bleef het jaarlijks aantal emigranten naar Nieuw Zeeland nog rond de 1200. Vanaf het midden van de jaren zestig heeft
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15532, nr. 1
10
het jaarlijkse aantal zich gestabiliseerd tussen de 500 en 600. O p v a l l e n d is, dat de e m i g r a t i e b e l a n g s t e l l i n g v o o r Nieuw-Zeeland in a b s o l u t e aantallen de laatste jaren vrij constant is g e b l e v e n , maar als percentage v a n de totale Nederlandse e m i g r a t i e flink is g e s t e g e n . In de jaren ' 6 6 - ' 7 0 w a s het Nieuwzeelandse aandeel daarin 6 pet. In 1977 bedroeg dit niet m i n d e r d a n 17 pet. Kennelijk spreekt een land w a a r i n materiële w e l v a a r t w a t m i n d e r accent krijgt en het welzijn meer centraal w o r d t gesteld de huidige generatie e m i g r a n t e n meer aan. Op basis van de m i g r a t i e o v e r e e n k o m s t van 1950 is in de loop der jaren een hechte en h a r m o n i s c h e s a m e n w e r k i n g gevoerd tussen beide landen. In het a l g e m e e n raakten de Nederlandse e m i g r a n t e n snel i n g e b u r g e r d in h u n n i e u w e o m g e v i n g en t o o n d e n zij zich bekwame en harde w e r k e r s . A a n v a n kelijk w e r d e n door de Nieuwzeelandse autoriteiten zeer scherpe vereisten g e h a n t e e r d bij de b e o o r d e l i n g v a n e m i g r a t i e a a n v r a g e n . De g o e d e e r v a r i n g e n met de Nederlandse e m i g r a n t e n leidden evenwel tot v e r s o e p e l i n g e n . Een belangrijke rol speelden daarbij de, meestal succesvolle, plaatsingsactiviteiten van de Nederlandse e m i g r a t i e v e r t e g e n w o o r d i g i n g ter plaatse. Beperkende maatregelen die in tijden van economische t e r u g g a n g w e r d e n gen o m e n ten aanzien van de i m m i g r a t i e uit andere landen lieten de Nederlandse e m i g r a t i e praktisch onverlet. M o m e n t e e l is v o o r de Nederlandse e m i gratie naar Nieuw-Zeeland een p l a f o n d vastgesteld van m a x i m a a l 1000 pers o n e n per jaar. Dat is aanzienlijk meer dan op dit ogenblik w o r d t benut.
Een uitsluitend in Nieuw-Zeeland voorkomende vogel; vaak als nationaal symbool ge-
N i e u w - Z e e l a n d is niet het land van de «onbegrensde m o g e l i j k h e d e n » . Het heeft ook niet de pretentie dat m e n er gemakkelijk van k r a n t e n j o n g e n m u l t i m i l j o n a i r kan w o r d e n . Het is er w e l in geslaagd een s a m e n l e v i n g te w o r d e n van en v o o r de g e w o n e m a n : g e o r d e n d en d e m o c r a t i s c h . Een s a m e n l e v i n g ook, die eerder w a t provinciaals aandoet dan k o s m o p o l i t i s c h . Door dit eigen karakter heeft Nieuw Zeeland in de l o o p der jaren aantrekkingskracht uitgeoefend op een bepaald type e m i g r a n t . Niet de avonturier, w e l hij die bereid en in staat w a s hard te w e r k e n ; niet hij die vooral een zo g r o o t m o g e l i j k e materiële welvaart nastreefde, w e l hij die v o o r zich en zijn gezin een beter leven w i l d e o p b o u w e n ; meer de liefhebber van de natuur en het buitenleven dan de stadsmens. De Nederlanders m a k e n slechts 1 pet. van de totale b e v o l k i n g v a n N i e u w Zeeland uit. N i e t t e m i n v o r m e n zij daarmee de o m v a n g r i j k s t e g r o e p i m m i g r a n t e n van niet-Britse o o r s p r o n g . Dat verklaart w e l l i c h t dat het integratieproces zich in N i e u w Zeeland w a t langzamer heeft voltrokken dan in andere e m i g r a t i e l a n d e n . Toch kan m e n vaststellen dat de Nederlanders, die zich over het gehele land hebben v e r s p r e i d , in het algemeen bijzonder goed zijn geslaagd en zich ook op hun plaats zijn gaan voelen in N i e u w - Z e e l a n d . Een opvallende trek van de Nederlandse e m i g r a n t is de w e n s o m tot een eigen bedrijf te k o m e n . In de agrarische sector loopt de w e g naar zelfstand i g h e i d meestal via het stelsel van share-milking (een regeling w a a r b i j kosten en o p b r e n g s t e n volgens n a u w k e u r i g e bepalingen tussen eigenaar en pachter-bedrijfsvoerder w o r d e n gedeeld). In de b o u w , de a m b a c h t e l i j k e sector en de kleinhandel zijn velen er eveneens in geslaagd een eigen bedrijf op te b o u w e n . Ook zij die als w e r k n e m e r h u n inkomen v e r d i e n e n zijn daarin echter in het algemeen g o e d geslaagd. In de ogen van de Nieuwzeelanders v o r m e n de Nederlanders dan ook een b e t r o u w b a r e , h a r d w e r k e n d e en succesvolle b e v o l k i n g s g r o e p . O p haar rondreis d o o r N i e u w Zeeland heeft de delegatie overal veel v a n deze (ex-)landgenoten o n t m o e t . Dat gebeurde in een i n f o r m e l e en bijzonder o n t s p a n n e n sfeer. In persoonlijke gesprekken vertelden de e m i g r a n t e n over hun eigen belevenissen en e r v a r i n g e n en i n f o r m e e r d e n zij naar de stand van bepaalde zaken in N e d e r l a n d . Daarbij bleken s o m m i g e n h u n moedertaal nog zeer g o e d te beheersen, t e r w i j l anderen daar duidelijk m o e i t e mee hadd e n . De persoonlijke gesprekken bevestigden de indruk dat de e m i g r a n t e n in het a l g e m e e n goed zijn geïntegreerd in de Nieuwzeelandse s a m e n l e v i n g en tevreden zijn over het leven dat zij daar leiden. Er zijn er die zich echt «kiwi» 2 v o e l e n ; er zijn er die het g o e d naar h u n zin hebben maar toch h u n Nederlanderschap koesteren. Doch er zijn er ook die zich verloren voelen tussen twee
bruikt.
w e r e l d e n , die geen van beide echt t h u i s betekenen, e n er zijn er die eigenlijk
2
T w e e d e Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
11
wel weer zouden willen terugkeren naar Nederland of zeggen dat zij vooral blijven «vanwege de kinderen». De generatie die indertijd is weggetrokken uit Nederland is in zekere zin misschien een «verloren generatie», hun kinderen zijn eigenlijk allemaal echte Nieuwzeelanders geworden. Maar een vertegenwoordiger van die eerste generatie drukt zich ook zo uit: «Jong, ik heb een verrekt hard leven gehad. Maar er zijn maar weinig mensen die het leven zo enjoyed hebben. Dat weet ik zeker». De economische situatie De economische situatie in Nieuw-Zeeland is niet rooskleurig. De periode van recessie, die het land nu doormaakt, begon in 1974 en geldt als de langdurigste en hardnekkigste uit de na-oorlogse geschiedenis, en de vooruitzichten op middellange termijn zijn zeker niet bemoedigend. Het secretariaat van de OESO betitelde deze recessie in juli 1977 als de in bepaalde opzichten ernstigste van het gehele OESO-gebied (Economie survey, July 1977). Tijdens haar bezoek werd de delegatie dan ook dagelijks en allerwege geconfronteerd met gevoelens van grote bezorgdheid voor de toekomst. De werkloosheidscijfers, iets waar Nederlanders toch vaak het eerst naar kijken voor een beoordeling van de economische situatie, lijken weinig aanleiding te geven voor deze somberheid. Zo bedroeg het officiële werkloosheidspercentage in juni 1977 slechts 1,1 pet. van de werkende bevolking. Een jaar later was dit opgelopen tot 3,75 pet., waarbij nog bedacht moet worden dat met name veel parttimers en vrouwen niet als werkloos zijn geregistreerd. Voor Nieuwzeelandse begrippen is een werkloosheid van deze omvang ongekend hoog en herinnert het aan de vooroorlogse depressiejaren. Voor een land waarin het regeringsbeleid door de jaren heen steeds gericht is geweest op volledige werkgelegenheid is het een schokkende ervaring het aantal werklozen en tewerkgestelden op werkvoorzieningsobjecten in minder dan vier jaar te zien stijgen van minder dan 1000 tot meer dan 40 000. Enkele andere cijfers over de economische toestand vormen een overtuigender aanwijzing dat de bezorgdheid van de Nieuwzeelanders wel degelijk reëel is. Na een piek in 1974 daalde het bruto nationaal produkt in 1975 met 4,2 pet., in 1976 met 1,4 pet. en in 1977 nog eens met 1,2 pet. Behoorde Nieuw-Zeeland in de jaren vijftig en begin jaren zestig tot de hoogstgeplaatsen op de wereldranglijst voor wat betreft het BNP per capita en stond het in 1968 nog op de achtste plaats van die ranglijst, inmiddels is het daarop afgezakt tot de 22ste plaats. De gevolgen van deze terugval in binnenlandse produktie werden nog verergerd door een sterke verslechtering van de ruilvoet, in 1974 met 21,5 pet. en in 1975 met 25,3 pet. Deze ruilvoetverslechtering reduceerde de koopkracht van het bruto nationaal produkt binnen een periode van 2 jaar (1973-1975) met meer dan 13 pet. Het zal duidelijk zijn, dat deze verslechteringen hebben geleid tot bijzonder grote tekorten op de betalingsbalans. In 1974, 1975 en 1976 bedroegen deze tekorten, uitgedrukt in US $, respectievelijk 1131,1427 en 946 min. De tekorten moesten worden gedekt door buitenlandse leningen. Aflossingen en rentebetalingen op de buitenlandse schulden oefenen weer een extra druk uit op de betalingsbalans. De economische teruggang ging gepaard met een bijzonder hoge inflatie. Een aantal jaren heeft het inflatiepercentage zich ruim boven de 15 pet. bewogen. Weliswaar is het inflatietempo vanaf 1976 licht gedaald, mede onder invloed van een prijsbevriezingsmaatregel; toch is een jaarlijkse inflatie van rond 12,5 pet. nog steeds aanzienlijk hoger dan bij de belangrijkste handelspartners van Nieuw Zeeland. Tussen 1973 (het laatste jaar voor het uitbreken van de oliecrisis) en 1976 verminderde het brutonationaal inkomen op een per capitalbasis in reële termen met meer dan 12 pet. Het reële inkomen per hoofd van de bevolking daalde in die periode met 14,4 pet. Zonder overdrijving kan men daarom spreken van een verarming van de samenleving en van de burgers. De meest sprekende indicator van de zorgelijke economische toestand is wellicht de omslag in het migratiepatroon. Nog in 1973 bedroeg de netto-im-
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
12
migratie in Nieuw-Zeeland 26 000 personen. In 1977 daarentegen verlieten 19 000 mensen meer het land dan er zich vestigden en in 1978 was er zelfs een emigratie-overschot van 27 000 m e n s e n . Deze cijfers w o r d e n nog ernstiger als m e n daarbij bedenkt dat 70 pet. van de netto-emigratie bestond uit personen in de leeftijdsgroep van 15-24 jaar en v e r m o e d e l i j k nog een aanzienlijk hoger percentage in de g r o e p tot 30 jaar. Bovendien zijn het met name de beter-geschoolden die naar elders, vooral Australië, vertrekken. Het optisch zo g u n s t i g e werkloosheidscijfer is zelfs in belangrijke mate een gev o l g van het feit dat ongeveer 85 pet. van hen die het land verlaten tot de actieve beroepsbevolking behoort. De recessie, die Nieuw-Zeeland op dit m o m e n t d o o r m a a k t , heeft o p n i e u w , en dit keer w e l bijzonder pijnlijk, de f u n d a m e n t e l e kwetsbaarheid aanget o o n d van 's lands e c o n o m i e . Die w o r d t gekenmerkt d o o r een hoge mate van afhankelijkheid van afzetmogelijkheden v o o r een betrekkelijk g e r i n g aantal e x p o r t p r o d u k t e n o p een eveneens beperkt aantal fluctuerende en o n vaste markten. Ondanks een met name sinds de Tweede W e r e l d o o r l o g gevoerd i n d u s t r i alisatiebeleid, w o r d t nog steeds ongeveer 70 pet. van de i n k o m s t e n uit export opgebracht d o o r veeteeltprodukten, met n a m e vlees, w o l en zuivelprodukten. B o s b o u w p r o d u k t e n (hout, pulp en papier) zijn goed v o o r 7 pet. van de inkomsten uit export, industriegoederen v o o r 15 pet. Een recente schatting waardeert de bijdrage aan de export van p r o d u k t e n , die niet a f k o m s t i g zijn uit de primaire sector ( l a n d b o u w en veeteelt, visserij, jacht, b o s b o u w en m i j n b o u w ) o p m i n d e r dan 10 pet. Een zekere diversificatie in het exportpakket heeft zich w e l v o o r g e d a a n (in 1940 was het aandeel van alleen veeteeltprodukten in de export nog 94 pet.), maar deze is toch w e i n i g spectaculair gebleven. Ten opzichte van de v o o r o o r l o g s e jaren heeft zich w e l een aanzienlijke verandering v o o r g e d a a n voor wat betreft de e x p o r t m a r k t e n . In 1940 nog n a m het Verenigd Koninkrijk 88 pet. van de totale export van Nieuw-Zeeland v o o r zijn rekening. Dat aandeel is geleidelijk aan v e r m i n d e r d (1950: 66 pet.; 1960: 53 pet.; 1970: 36 pet.; 1976: 20 pet.), t e r w i j l met name de Australische en Japanse markten aanzienlijk zijn g e g r o e i d . Een verdere spreiding van de e x p o r t m a r k t e n blijft een belangrijke beleidsdoelstelling. N i e u w e afnemers w o r d e n gezocht in met name het M i d d e n - O o s t e n , Oost-Europa, het M i d d e l landse-Zeegebied en s o m m i g e Aziatische en Zuidamerikaanse landen. Daarnaast streeft Nieuw-Zeeland er naar zijn meer traditionele afnemers ertoe te b e w e g e n leveringsafspraken aan te gaan v o o r een langere t e r m i j n . Voor Nieuw-Zeeland is het verzekeren van afzetmogelijkheden v o o r v o o r a l zijn agrarische produkten een zaak van levensbelang. De gastheren h e b b e n dan ook niet nagelaten de delegatie daar telkenmale op te wijzen. Dank Zoals reeds in de inleiding w e r d o p g e m e r k t , kenmerkte het bezoek zich door een b u i t e n g e w o n e hartelijkheid en g a s t v r i j h e i d . De delegatie spreekt gaarne haar oprechte dank uit jegens allen die van Nieuwzeelandse zijde aan het welslagen van dit bezoek meewerkten. Zij denkt daarbij in het bijzonder aan haar vaste begeleiders op de reis. In haar dank w i l zij ook betrekken de m e d e w e r k i n g van de Nieuwzeelandse ambassade aan de v o o r b e r e i d i n g van het bezoek. Ten slotte w i l de delegatie haar dank uitspreken v o o r de bijstand en gastvrijheid die zij g e d u r e n d e haar verblijf heeft o n d e r v o n d e n van de ambassadeur in W e l l i n g t o n en m e v r o u w Kernkamp. In zijn tafelrede aan het eind van het bezoek, welke als bijlage 2 bij dit verslag is afgedrukt, heeft de voorzitter van de delegatie een delegatie uit het parlement van N i e u w Zeeland u i t g e n o d i g d v o o r een tegenbezoek aan ons land. Het laat zich aanzien dat dit in 1981 zal v o l g e n . De voorzitter van de delegatie. Vondeling De griffier van de delegatie, Eikerbout
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15532, nr. 1
13
Bijlage 1
Programma van het bezoek 15 februari 1979 De delegatie werd op Auckland International Airport door de heer M. L. Wellington, parlementslid voor Auckland en door de ambassadeur in NieuwZeeland, mr. J. A. Kernkamp en diens echtgenote ontvangen. Ter begroeting waren voorts aanwezig de vaste begeleiders van de delegatie, de heren J. C. (Kees) Weststrate (Ministerie van Financiën) en M. L. (Maarten) Wevers (Ministerie van Buitenlandse Zaken) en mevrouw Daphne Olsen (Ministerie van Binnenlandse Zaken). 16 februari 1979 (Auckland) - Bezoek aan een assemblagefabriek van de Ford Motor Company - Ontvangst door de burgemeester, sir Dove-Myer Robinson, en het stadsbestuur van Auckland - Bezoek aan bakkerij van de heer J. Klisser (Nederlands emigrant) - Ontmoeting met de Race Relations Concialiator, mr. H. D. B. Dansey en enkele van zijn medewerkers - Ontvangst ten huize van de heer R. S. Wells, honorair consul van Nederland, alwaar ontmoeting met leden van de Nederlandse gemeenschap te Auckland. 17 februari
(Auckland)
- Gesprek met de heer J. K. Dobson, voorzitter van de centrale werkgeversorganisatie, en sir Thomas Skinner, voorzitter van het nationale vakverbond - Inleiding door dr. Hohepa van de Universiteit van Auckland over geschiedenis en cultuur van de Maori's - Lunchbijeenkomst met vertegenwoordigers van de nieuwsmedia - Ontvangst op het Department of Sociaal Wellfare voor gesprekken over organisatie en beleid op het terrein van de maatschappelijke zorg - Diner, aangeboden door minister-president R. D. Muldoon en diens echtgenote. 18 februari 1979 (Auckland - Hamilton - Rotorua) - Vertrek uit Auckland - Bezoek aan het Ruakura Centrum voor landbouwkundig onderzoek - Lunch te Hamilton, aangeboden door de minister van Handel en lndustrie, L. R. Adams-Schneider, en diens echtgenote - Bezoek aan veeteeltbedrijf te Tirau, beheerd door een ex-Nederlandse share-milker, de heer J. P. Vink - Diner te Rotorua, aangeboden door de minister van Toerisme, H. R. Lapwood, en diens echtgenote; aansluitend daarop een voorstelling van Maorizang en dans. 19 februari 1979 (Rotorua -
Queenstown)
De zondag was vrij gehouden van officiële bezoeken en ontvangsten. In de morgen brachten veel leden een bezoek aan het Maori Arts en Crafts Centre te Rotorua. Daarna werd een vliegreis gemaakt van Rotorua op het Noordereiland naar Queenstown op het Zuidereiland. Verschillende delegatieleden maakten gebruik van de mogelijkheid aldaar in de namiddag een kerkdienst te bezoeken. Anderen gaven de voorkeur aan een toeristisch uitstapje. De heer Van Dis bracht de zondag door in Hamilton en voegde zich maandag weer bij de rest van het gezelschap.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
14
I
20 februari 1979 (Queenstown - Invercargill) - Vertrek uit Queenstown - Bezoek aan schapenboerderij van de heer K. J. Dunlop te South Hillend - Ontvangst in het eigen lokaal van de Hollandse Club te Invercargill {de meest zuidelijke Hollandse club ter wereld) - Diner, aangeboden door de heer N. P. H. Jones, parlementslid voor Invercargill, en diens echtgenote. 21 februari 1979 (Invercargill - Dunedin) - Bezoek aan aluminiumsmelterij te Bluff (bij Invercargill) - Vlucht van Invercargill naar Dunedin - Bezoek aan visverwerkend bedrijf Skeggs Food Ltd en de haven van Dunedin - Diner, aangeboden door de Minister van Binnenlandse Zaken, D. A. Highet, en diens echtgenote. 22 februari 1979 (Dunedin -
Wellington)
- Vlucht van Dunedin naar Wellington - De delegatie splitste zich voor het middagprogramma in twee groepen: • groep 1 werd ontvangen door de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, de heer G. S. Orr en bracht vervolgens een bezoek aan de Chief Ombudsman, mr. J. R. Laking en enkele van zijn medewerkers • groep 2 bezocht het Ministerie van Onderwijs voor een gesprek met de heer H. McMillan, directeur-generaal op dat departement en vervolgens de Broadcasting Corporation of New Zealand (gesprek met mr. K. M. Hay, secretaris daarvan) - Ontvangst ten huize van ambassadeur en mevrouw Kernkamp. 23 februari 1979 (Wellington) - Aankomst bij parlementsgebouw - Briefing over de economie van Nieuw-Zeeland - Bezoek aan de vice minister-president en Minister van Buitenlandse Zaken, B. E. Talboys - Officiële lunch, aangeboden door de Acting Speaker van het parlement, de heer J. R. Harrison - Gesprekken met leden van het parlement - Receptie in het parlementsgebouw, aangeboden door minister-president Muldoon en diens echtgenote. 24 februari 1979 Op 24 februari was het officiële bezoek beëindigd en vertrokken leden van de delegatie vanuit Wellington en Auckland naar diverse bestemmingen. Enkele leden besloten hun verblijf in Nieuw Zeeland nog met enkele dagen te verlengen.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15532, nr. 1
15
Bijlage 2
Tafelrede van de voorzitter van de delegatie M i j n h e e r de Voorzitter, Excellenties, beste collega's, d a m e s en h e r e n , M a g ik b e g i n n e n met u de hartelijke g r o e t e n over te brengen v a n het Nederlandse p a r l e m e n t , de beide Kamers v a n de Staten-Generaal. V e r v o l gens haast ik m i j u te danken v o o r de u i t n o d i g i n g die w i j van u v o o r dit bezoek k r e g e n ; een u i t n o d i g i n g die w i j gretig en met beide handen h e b b e n aangegrepen. N i e t t e m i n w i l ik graag m i j n v e r o n t s c h u l d i g i n g a a n b i e d e n v o o r de vert r a g i n g die is o p g e t r e d e n , dit ondanks het strenge r e g i m e v a n m e v r o u w Daphne Olsen van u w ministerie van b i n n e n l a n d s e zaken, onze voortreffelijke begeleidster o p deze reis. Een v e r t r a g i n g v a n w e l g e t e l d 335 j a r e n , 2 m a a n d e n en 10 d a g e n . Het is allemaal de schuld v a n onze l a n d s m a n Abel T a s m a n uit Lutjegast. Hij is te voorzichtig en te bescheiden geweest, zeker als in aanmerking w o r d t g e n o m e n dat naar Nieuw-Zeelandse maatstaf in de w o o r d e n v a n één u w e r historici «The Dutch w e r e m a r k e d by a c o m p r e h e n s i v e lack of scruple» 1 ; t o e n reeds. Ik betwijfel zelfs of Tasman zich w e l aan zijn o p d r a c h t e n heeft g e h o u d e n . Toen hij die instructie op W o e n s d a c h den 13 en A u g u s t i a n n o 1642 kreeg. «Uyt den n a e m van den Edelen Heer G o u v e r n e u r Generaal en Raden v a n India» w a s zijn eerste taak als v o l g t o m s c h r e v e n : «Alle t' v a s t e l a n d t e n eijlanden die o n t d e c k e n , aendoen en betreden sult, m o e t e n U lieden v o o r de H o o g M o o gende Heeren Staten-Generaal of S o u v e r a i n e van de geünieerde p r o v e n t i ë n in possessie n e m e n » . Wel daar zijn w e d a n , eindelijk. M i n d e r m a c h t i g dan destijds, dat is zeker en vanuit een bepaald gezichtspunt ook w e l m i n d e r «hoog». U weet, dat T a s m a n de f o u t maakte o m niet even voet aan land te zetten o m , zoals zijn instructie luidde «door t' o p r e c h t e n v a n een steen ter g e d e n ckenisse, ofte planten onser prince v l a g g e , t o t w a r e n e i j g e n d o m geschieden can, w a n t sulcke landen den vinder en i n n e m e r m e t recht b e h o o r e n » . De indruk, dat Tasman afzag van een l a n d i n g , o m d a t de M a o r i ' s h e m aanvielen en verliezen toebrachten kan gemakkelijk ontstaan. Ik betwijfel echter of dit de belangrijkste was. I m m e r s een m a a n d later w e r d hij vriendelijker bejegend. Noordelijker kocht hij varkens, «Ider vareken v o o r een d o b b e l e m i d d e l n a g e l en een halff v a d e m o u d t Zeijldoeck». Er w a s echter geen g o u d of zilver te bespeuren en te ruilen, zodat T a s m a n o m die reden ervan af zag het land te bezetten. Het was «just an incident in c o m m e r c e . It d i d not lead t o settlement because it did not lead t o trade», zoa l s e e n schrijver terecht o p m e r k t e , « N e w Z e a l a n d m i g h t have been a c o m mercial a p p e n d a g e t o the Dutch East I n d i e s ; it r e m a i n e d m e r e l y a line u p o n the m a p » . 2 Een lijn o p de kaart. Toch kreeg dit o n b e k e n d e Z u i j d t l a n d t een n a a m van T a s m a n , namelijk Staete Landt, dat w i l zeggen land van de Staten-Generaal. Het zal u zonder meer duidelijk zijn, dat zo'n land v o o r ons, die de Staten-Generaal v e r t e g e n w o o r d i g e n , meer betekent dan die s i m p e l e , h o e w e l m o o i e , kustlijnen die T a s m a n in zijn j o u r n a a l tekende. Wat ons v e r b i n d t , of laat ik liever z e g g e n , w a t ons Nederlanders, Europeanen, aan u bindt heb ik het beste beseft t o e n ik de opschriften zag op een m o n u m e n t aan de ingang van W h a k a r e w a r e m a , het M a o r i c e n t r u m in Rotorua. Lange lijsten met n a m e n w a r e n daar i n gebeiteld. De n a m e n v a n gesneuvelde Maori's in de laatste o o r l o g ; ja zelfs s t o n d e n er enkele n a m e n o p v a n personen die ook nog in de o o r l o g v a n 1914-1918 hadden g e v o c h t e n , in t w e e o o r l o g e n dus. Gesneuveld in onze, in Europese o o r l o g e n o m zo te zegg e n . M a o r i ' s die Europeanen hielpen b e v r i j d e n ; daartegenover de Europe-
1
..De Nederlanders gekenmerkt werden door
een grote driestheid» 2 ..Slechts een incident in het handelsverkeer Het leidde niet tot kolonisatie omdat het niet leiddetot het drijven van handel. Nieuw Zee-
r
.
*.
land zou een commercieel aanhangsel van Ne-
deriands Oost-indië hebben kunnen worden; het bleef slechts een lijn op de kaart».
. .
.
anen die destijds hun land, hun eigen M a o n - l a n d v e r o v e r d e n en zich daarop v e s t i g d e n . Die gedachte heeft m i j erg g e r o e r d en zal het nog lang blijven d o e n . Maar ook de Pakehaszoals w i j g e l e e r d hebben ze te n o e m e n , de nieuw e N j e u W z e e l a n d e r s zijn ons te hulp g e k o m e n o m ons te verlossen van Hit..
'ers en M u s s o l m i s w r e d e knechten. W I J zijn u daarvoor ten diepste dankbaar en het doet m i j g e n o e g e n dat ik daar hier en nu uiting aan m a g g e v e n .
T w e e d e Kamer, zitting 1978-1979, 15532, nr. 1
16
Er is nog een andere reden waarom wij hier zo graag kwamen. Toen Nederland berooid uit de oorlog kwam hebben velen zich afgevraagd of dit land, één van de dichtstbevolkte ter wereld met destijds veruit het hoogste geboortecijfer in West-Europa, nog wel een toekomst aan hen kon bieden. Enkele honderdduizenden hebben toen hun geluk elders in de wereld gezocht; tienduizenden hebben het hier in Nieuw-Zeeland gevonden. U hebt uw grenzen gastvrij geopend en die Nederlanders als zusters en broeders ingehaald en behandeld. Ook dat is een reden tot grote dankbaarheid. Het heeft de banden tussen uw land en het onze versterkt; wij zijn elkaar dicht genaderd, hoeveel diep water er ook tussen ons mag liggen. Ik kan mij nu ook van een plezierige opdracht kwijten. Het is een paar weken geleden dat wij de ramp herdachten die Zeeland, één van onze elf provincies, 25 jaar geleden trof. De dijken die het land beschermden braken toen door als gevolg van hevige stormvloeden; bijna 2000 mensen verdronken toen. De Nieuwzeelanders kwamen toen de «oud»-Zeelanders te hulp. Ter herinnering daaraan hebben de bestuurders van de provincie («oud»)Zeeland mij gevraagd u dit boek (getiteld: Kenterend getij) met inscriptie te overhandigen. Ik doe het met groot plezier. En dan, ten slotte, onze reis. Die was niet alleen ver, maar ook mooi. Nieuw Zeeland is een mooi land, ik zeg het zonder terughouding. Wij hebben van het landschap en van het klimaat genoten, een toeristenland bij uitstek. Wij wisten het niet, wij weten het nu en wij zullen het verder vertellen. Toch was het contact met de mensen, met u natuurlijk het belangrijkste. Daar was onze reis om begonnen en, ik mag het u zonder enige terughouding zeggen, het is een groot succes geworden. Wij hoopten nieuwe ideeën op te doen, wij hebben ze gekregen. Ik mag er wellicht enkele noemen die mij vooral zijn opgevallen. Erg onder de indruk zijn wij gekomen van de taak van de Conciliator, Mr. Dancey en van het werk van het Race Relations Office onder het motto dat bemiddelen, misverstanden opheffen, overtuigen beter is dan straffen. Ik denk dat velen buiten onze landsgrenzen weten dat Nederland ook minderheden kent. Tot voor kort dachten wij dat zich bij ons op dat punt geen problemen zouden voordoen. Sinds enkele jaren weten wij echter wel beter. Waarschijnlijk telt Nederland wel 250 000 mensen die zich min of meer gediscrimineerd voelen omdat ze «anders» zijn, een andere taal spreken, andere levensgewoonten hebben, wat meer pigment in hun huid hebben. Ik denk dat uw benadering van de problemen die dit geeft superieur is aan die van ons. In ieder geval zullen wij er onze collega's over rapporteren. Interessant is ook de grote aandacht die van de bijna geërodeerde en opgeloste Maori-cultuur wordt gegeven. Ik denk dat het ook voor ons een stimulans is om behoedzamer om te gaan met allerlei verschijningsvormen, hoe klein ook, van onze pluriforme Nederlandse cultuur. Gelukkig hebben wij de laatste tijd meer begrip gekregen voor alles wat leeft, groeit en bloeit in fauna en flora, in het bijzonder voor dat wat in de geïndustrialiseerde wereld snel verloren dreigt te gaan. Diezelfde liefde en zorg zullen we ook moeten geven aan wat de mensen bedreven; in hun denken en doen, in hun streektalen en -gewoonten. Ook die dreigen heel vlug te verdwijnen. Ons verblijf in uw land heeft onze ogen voor die dreiging wijder geopend. Nog een ander punt: Hoewel ons land met het uwe kan wedijveren om de terreinen van de sociale zorg in de wijdste zin, zou het mij niet verwonderen als uw preventieve activiteiten ons niet op een nieuw spoor hebben gezet. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. Het zou mij een lief ding waard zijn als ik een oplossing wist voor wat economisch uw hoofdprobleem is: de export van vlees en zuivelprodukten. Als alleen de consument baas zou zijn in Europa dan zou ik het wèl weten, want uw boeren behoren tot de meest efficiënte producenten in de wereld. Maar de eenvoudigste oplossing is helaas niet altijd de beste, althans niet altijd de best bruikbare, de politiek mogelijke. Dat de Deense en de Nederlandse boe-
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
17
ren, ook exporteurs bij uitstek, eveneens lange tijd zijn gestraft geweest voor hun harde en doelmatige werken is natuurlijk voor u een schrale troost. Ik noem het alleen, omdat wij althans wéten wat het betekent in zo'n moeilijke, vaak dramatische positie te zitten. Toch is begrip niet het enige wat ik u kan aanbieden. Ik voeg daarbij veel dankbaarheid voor de grote gastvrijheid die wij in de afgelopen dagen genoten en gevoelens van diepe genegenheid, ja vriendschap. Graag nodig ik onze collega's uit ons de eer en het plezier te willen aandoen om spoedig een tegenbezoek te willen brengen. De kunst van de gastvrijheid is bij ons minder ontwikkeld, maar ik verzeker u dat de wil er is en wij zullen ons graag voor u extra inspannen. Een dringend verzoek mag ik daaraan misschien toevoegen: noem uzelf dan niet opnieuw vertegenwoordigers van een klein land. Dat u óns daarmee in grote verlegenheid brengt is niet erg; daarvoor zijn wij politici. Maar u doet uzelf dan ernstig tekort. In onze ogen is NieuwZeeland een gróót land. Ik begon met Abel Tasman, ik zal ermee eindigen. Met veel moeite is het ons gelukt nog een excemplaar te vinden van de facsimile uitgave van het originele manuscript, dat zich in Den Haag bevindt, van Abel Janszoon Tasman's Journaal van zijn ontdekking van Nieuw Zeeland en van Diemensland, met afbeeldingen van kaarten en tekeningen door Tasman zelf. Het is mij een groot genoegen u dat te mogen aanbieden als een herinnering aan ons verblijf in dit prachtige land met zijn hartelijke bevolking.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 532, nr. 1
18