Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1982-1983
2
Rijksbegroting voor het jaar 1983
17600 Hoofdstuk XVI Departement van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Nr. 146
BRIEF VAN DE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 22 juni 1983 Door aanvaarding van de motie-Beinema, voorgesteld 8 februari 1983, met betrekking tot de herinrichting van het orkestenbestel, heeft u de Regering verzocht een landelijke werkgroep in te stellen die voorstellen zou moeten doen voor de herinrichting van het orkestenbestel, vereenvoudiging van de subsidiestructuur, alsmede verbreding van het muziekaanbod en de orkestenconcentratie in de Randstad, inclusief de orkesten van de omroep. Ik heb kort daarop de Landelijke Werkgroep Orkestenbestel ingesteld, onder voorzitterschap van de heer W. J. Sutherland, bij beschikking van 30 maart 1983. De LWO heeft een bewonderenswaardige prestatie geleverd, door binnen drie maanden een evenwichtig en doordacht advies te leveren over een zó complexe materie. Ik ben van mening dat de LWO met het uitbrengen van het even verrassende als aansprekende advies aan haar opdracht heeft voldaan. Een afschrift van het advies is u eerder toegezonden. Het advies van de LWO wordt door mij aanvaard als een overtuigend alternatief voor de voorstellen die ik u eerder ter kennis bracht. Doorslaggevend daarbij zijn de volgende overwegingen. - Met de uitvoering van de voorstellen van de Werkgroep is het mogelijk de taken van de regionale orkesten vrijwel onverkort te handhaven. - Het vraagstuk van de operabegeleiding wordt op een adequate manier opgelost. - De vermindering van het aantal arbeidsplaatsen is aanzienlijk geringer dan bij eerdere voorstellen. - De reorganisatie van het orkestenbestel krijgt nadrukkelijk een plaats in een zich vernieuwend muziekbestel. Het overleg dat door de Werkgroep met veel betrokkenen en belanghebbenden is gevoerd heeft er toe geleid dat de inzichten en wensen van velen uit het Nederlandse muziekleven in het advies een rol hebben kunnen spelen. De reacties van de orkesten die betrokken zullen zijn bij de vorming van het nieuwe ensemble zijn ten aanzien van dat oordeel van het advies kritisch. De overige reacties uit de kring van betrokkenen lopen uiteen, maar zijn toch naar mijn waarneming in belangrijke mate positief.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 146
1
De voorstellen van ae Werkgroep met betrekking tot de herinrichting van het orkestenbestel neem ik over, met inachtneming van het volgende. Ik deel de visie van de Werkgroep dat een zo groot mogelijk deel van de besparingen bij de orkesten zullen moeten worden herbesteed in andere sectoren van de muziek. Daarbij moet echter ook de bezuinigingstaakstelling in acht worden genomen. Bij de herbesteding van de netto besparingen zullen de voorstellen van de Werkgroep richtinggevend zijn. De gedachten van de Werkgroep met betrekking tot de herziening van de subsidiestructuur spreken mij aan, maar zij vragen een nadere uitwerking. Als gevolg van de door de Werkgroep voorgestelde gefaseerde invoering ontstaat de mogelijkheid om een aantal deelproblemen in de komende maanden nader uitte werken. Dit staat het nemen van een aantal maatregelen op korte termijn niet in de weg, zodat toch binnen een redelijke termijn besparingen zichtbaar zullen worden. Dit laatste is temeer noodzakelijk, daar ook van de zijde van gemeenten en provincies op spoed is aangedrongen. In het vervolg van deze brief geeft ik op een aantal punten een nadere detaillering van mijn standpunt, zal ik de verder te volgen procedures aangeven en vermeld ik een aantal maatregelen die op korte termijn zullen moeten ingaan. Overleg met
subsidiënten
Vóórdat ik mijn standpunt heb bepaald, heb ik overleg gevoerd in het subsidiëntenoverleg orkesten. In dit overleg zijn de mede-subsidiërende provincies, de standplaatsgemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten vertegenwoordigd. Het advies als zodanig ondervond veel waardering. Toegespitst op het perspectief dat voor het eigen orkest wordt geboden was er van een aantal kanten kritiek. Deze geldt in het bijzonder de toekomstige omvang van het Frysk Orkest, het Noordhollands Philharmonisch Orkest en het Brabants Orkest, en het feit dat in de toekomst Utrecht geen standplaats meer zal zijn van een eigen symfonieorkest. Door de LWO is toegezegd dat aan betrokkenen desgevraagd nader zal worden uiteengezet waarop de Werkgroep haar overtuiging baseert, dat met de aangegeven salarisequivalenten een omvangrijk repertoire kan worden gerealiseerd. Een groot voordeel van die gefaseerde invoering is, dat men gaandeweg aan de nieuwe wijze van plannen gewend kan raken. Over de positie van de stad Utrecht, wanneer daar niet langer een symfonieorkest zal zijn gevestigd, is in het overleg door de Werkgroep het volgende naar voren gebracht. Door de aanwezigheid en uitstraling van een conservatorium en de nabijheid van de orkesten van de omroep, zal de infrastructuur in de stad Utrecht wat betreft de muziekvoorziening, niet wezenlijk in gevaar komen. Het podium van Vredenburg zal regelmatig worden bespeeld door de orkesten uit de randstad, waaronder het te formeren nieuwe ensemble. Ook de orkesten van de omroep kunnen in het muziekaanbod in Utrecht een rol spelen. Ik onderschrijf dit standpunt van de Werkgroep. De gedachten van de Werkgroep over de subsidiëring vielen bij de deelnemers aan het subsidiënten-overleg in goede aarde. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten moet zich over haar standpunt nog nader beraden. Het advies van de Raad voor de Kunst1
1
Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
De Raad voor de Kunst heeft mij over het rapport van de LWO advies uitgebracht. Een afschrift gaat hierbij. Hij «is van mening dat, nu de adviezen van de Raad en de Landelijke Werkgroep zozeer in eikaars verlengde liggen, een goede oplossing van de problemen in het muziekbestel binnen handbereik is gekomen». Hij «vertrouwt erop dat de minister op korte termijn beslissingen neemt conform de nu ter tafel liggende voorstellen». Niettemin plaatst de Raad een reeks van kanttekeningen. Op een aantal daarvan zal ik hier kort ingaan.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 146
2
De Raad ziet weinig heil in een samenwerkingsverband tussen het Noordhollands Philharmonisch Orkest en het Nederlands Balletorkest. De Werkgroep heeft hier echter op een anderssoortige samenwerking gedoeld dan wat b.v. tussen het Frysk Orkest en het Noordelijk Filharmonisch Orkest mogelijk is. In Noord-Holland zal het veeleer gaan om incidentele versterking van het NPhO met leden van het NBO, dan om een op elkaar afgestemde concertprogrammering, iets dat door de sterk verschillende taken van beide orkesten maar zeer beperkt mogelijk is. In nader overleg met subsidiënten in Noord-Holland zal de voorgestelde samenwerking NPhO/NBO worden geëvalueerd. Naar het oordeel van de Raad «ligt het voor de hand te stellen dat de efficiency- en herstructureringsmaatregelen die voor de orkesten buiten de omroep worden voorgesteld, mutatis mutandis ook voor de orkesten binnen de omroep zouden moeten gelden». Ik ga ervan uit dat - zoals tot nog toe gebruikelijk" de systematiek van honorering van orkestmusici bij de omroep parallel zal blijven lopen met die welke vanwege mijn departement bij de gesubsidieerde orkesten wordt gevolgd. De Raad beklemtoont t.b.v. de kwaliteit van de orkesten het belang van kwaliteitscriteria naast sociale, bij het afvloeien en het aanstellen van musici b.v. bij de vorming van het nieuwe ensemble. Ik onderschrijf dit standpunt van de Raad. De Raad verwacht dat de besparingen door het invoeren van de normbetrekking bij de grote orkesten relatief groter zullen zijn dan bij de kleinere. Ik deel deze verwachting. Bij de nadere concretisering van de voorstellen zal aan dit aspect aandacht worden besteed. Uitwerking van deelproblemen De volgende deelproblemen zullen in de komende maanden nader moeten worden uitgewerkt: a. De relatie van het muziekbestel met de omroep. Ik stel mij voor in het overleg met de Nederlandse Omroep Stichting het voorstel van de LWO in te brengen. De vervolgens door mij in te stellen werkgroep zou uiterlijk 1 januari 1984 moeten rapporteren. b. De relatie van het muziekbestel met het muziekvakonderwijs. In overleg met mijn collega van O & W zal ik er naar streven een interdepartementale werkgroep in te stellen, die vóór 1 januari 1984 zou kunnen rapporteren. c. De vorming van het nieuwe ensemble dient te worden voorbereid door een commissie, waarvoor de integratiecommissie O.F.O.-Forum model zou kunnen staan. Een dergelijke commissie zou kunnen worden ingesteld na overleg met de betrokken subsidiënten. In de opdracht aan de commissie zal moeten worden gevraagd bij de formering en organisatorische vormgeving rekening te houden met de wens de kamerorkest-cultuur en de Amsterdamse taken van het Amsterdams Philharmonisch Orkest zo veel mogelijk te behouden. Daarbij zal ook aandacht moeten zijn voor de gevolgen van de bespeling van het nieuwe muziektheater in Amsterdam. Samen met de andere orkesten in de randstad zal het ensemble het Utrechtse podium moeten bedienen. d. De voorstellen met betrekking tot de balletbegeleiding zullen in samenspraak met het Nederlands Balletorkest, het Residentie Orkest, Het Nationale Ballet en het Nederlands Dans Theater nader moeten worden ingevuld. e. Met grote voorrang moet in overleg tussen vakbond, werkgevers en mijn ministerie een sociaal plan worden opgesteld. Een werkgroep, waarin de drie partijen zijn vertegenwoordigd zal de totstandkoming van de vacaturebank per 1 september 1983 moeten voorbereiden. Voorts zal deze werkgroep zich moeten bezig houden met het ontwerpen van richtlijnen bij het afvloeien van musici. Vooropgesteld zij dat het aantal gedwongen ontslagen zo beperkt mogelijk moet zijn. Het accent moet liggen bij vrijwilligheid, terwijl dank zij de gefaseerde invoering ook door natuurlijk verloop een substantiële vermindering van de formaties zal ontstaan. Eén
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 146
3
van de voornaamste aandachtpunten van deze werkgroep zal zijn te streven naar uniformering van de afvloeiingsregeling voor die musici die als gevolg van de te nemen maatregelen onvrijwillig werkloos worden. f. De door de LWO aangegeven fasering kan ik in grote lijnen onderschrijven, maar verdient nadere uitwerking. Deze is mede afhankelijk van het sociaal plan en de fasering in de totstandkoming van het nieuwe ensemble. g. Er zullen - gekoppeld aan de in te voeren budgetfinanciering subsidievoorwaarden worden vastgesteld, met name met betrekking tot de taken en de gewenste produktiviteit van de orkesten. In samenhang daarmee zullen voorstellen worden voorbereid met het oog op de kwalitatieve toetsing en de beoordeling van de effectiviteit. h. De gedachten van de LWO over de herziening van de subsidiestructuur verdient nadere studie. De voorgestelde herverdeling van taken zou echter bij voorkeur betrekking moeten hebben op de podiumkunsten in het algemeen. Concretisering van het voorstel vraagt nader overleg met mijn collega's van Financiën en Binnenlandse Zaken, met het IPO, de standplaatsgemeenten en de VNG. Ik zal daartoe initiatief nemen en mede een adviesaanvraag aan de Raad voor de Gemeentefinanciën overwegen. i. Ik ondersteun het pleidooi van de LWO voor verruiming van middelen voor andere vormen van professionele muziekbeoefening. Ik ben mij er van bewust dat de voorstellen van de Werkgroep op dit punt als een onlosmakelijk onderdeel van de voorstellen moeten worden beschouwd. Een zo groot mogelijk deel van de vrijvallende middelen door de reorganisatie van het orkestenbestel zal ik dan ook in de geestvan de voorstellen van de Werkgroep herbesteden. Onder advisering door de Raad voor de Kunst zullen de wensen van de verschillende muzieksectoren nader worden beoordeeld, zodat de verdeling van middelen en de wijze van besteden verder kan worden onderbouwd. Bij dit alles zal voorop staan dat de middelen beschikbaar komen voor activiteiten. Bovengenoemde reeks van procedures vraagt een nauwgezette organisatorische en inhoudelijke begeleiding en coördinatie. Hieraan zal vanuit mijn departement vorm worden gegeven. Ik zal de Landelijke Werkgroep Orkestenbestel vragen de rol van stuurgroep op zich te nemen. Ik denk hierbij aan het op zekere afstand volgen van het proces, het vormen van een klankbord voor de groepen die werken aan de uitwerking van de deelaspecten en het ondersteunen van de coördinatie. Budgettaire
consequenties
De Werkgroep heeft in haar rapport aangegeven wat de besparingen per saldo zullen zijn, na afronding van de voorstelde herinrichting. Na herberekening ontstaat het volgende beeld van de besparingen voor het Rijk: (gefaseerd oplopend naar 1987) — verlaging van het aantal musici en vorming van het nieuwe ensemble — besparing voortvloeiend uit de nieuwe systematiek van honorering — besparing voortvloeiend uit invoering van de normbetrekking, oplopend tot 10% van het rijksdeel salarislasten — besparing niet afzonderlijke honorering landelijke en omroeporkesten voor operabegeleiding — subsidiabel stellen hogere salarisniveau (10% bij RO en RPhO) — verhoging salariskwantum van het Nederlands Balletorkest — beëindiging van subsidie aan provincie Zuid-Holland t.b.v. Gewestelijk Orkest voor Zuid-Holland — onvoorzien (5%) Opbrengst herinrichting:
f
6 810 000
f
61 5 000
f
3 370 000
f 7. f 7. f
1 700 000 730 000 350 000
f 7. f
1 080 000 570 000
f
11 925 000
Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 146
4
De verschillen met de becijfering van de LWO worden voornamelijk veroorzaakt door een andere berekeningsbasis voor het rijksdeel salarislasten (door de LWO te hoog geraamd). Naar het oordeel van de Werkgroep is een bedrag van f9,75 miljoen onontkoombaar voor verruiming van de middelen voor andere vormen van professionele muziekbeoefening. Ik kan mij vinden in een dergelijk bedrag als streefgetal. De budgettaire mogelijkheden bedragen echter, na aftrek van de bezuinigingstaakstelling van f5,2 miljoen, na afronding van de herinrichting: f6,725 miljoen. Hierbij zij opgemerkt dat de verruiming van het subsidie voor OFO-Forum kan worden opgevangen binnen de begroting van de Directie Kunsten. Volledige honorering van de wensen van de LWO is slechts mogelijk indien de bezuinigingstaakstelling voor muziek en dans wordt herzien, dan wel indien verdergaande ombuigingen in de sfeer van de symfonische muziek worden gerealiseerd. Door de gefaseerde invoering van de plannen zullen geleidelijk middelen voor nieuw beleid vrijkomen. Een precieze berekening daarvan is pas mogelijk zodra bekend is wat de effecten zullen zijn van het sociaal plan en van de gefaseerde invoering, met name bij het totstandbrengen van het nieuwe ensemble. Vooralsnog lijkt het te optimistisch te verwachten dat in 1984 al een verruiming van middelen voor de niet-symfonische muziek kan worden gerealiseerd. Een zeer voorlopige raming wijst uit dat de volgende bedragen beschikbaar zouden kunnen komen na aftrek van de bezuinigingstaakstelling ad f5,2 miljoen: 1985 ca. 1,5 miljoen 1986 ca. 4,5 miljoen 1987 ca. 6,7 miljoen. Deze bedragen kunnen negatief worden beïnvloed indien het rijksaandeel in de wachtgeldverplichtingen endogeen moet worden gefinancierd. Maatregelen op korte termijn Op korte termijn zal ik de procedures die ik eerder heb opgesomd in gang zetten. Daarnaast zal ik met ingang van 1 juli 1983 een vacaturestop afkondigen voor alle vanwege WVC gesubsidieerde orkesten. Per 1 september 1983 zal de vacaturebank van start moeten gaan, onder gelijktijdige opheffing van de volstrekte vacaturestop: vacatures mogen worden vervuld met musici van wie de arbeidsplaats elders vervalt. Op dat tijdstip zullen ook de subsidievoorwaarden van kracht worden met betrekking tot de systematiek van honorering, zoals de vaststelling van de normbetrekking en de bepaling dat diensten bij buurorkesten als regel niet vergoed worden, maar tot de reguliere taak van een orkestlid horen. Per 1 januari 1984 zal ik overgaan op budgetfinanciering van de orkesten. Aan de orkesten zal een nominaal bedrag ter beschikking worden gesteld, onder nader vast te stellen voorwaarden. Bij de vaststelling van het bedrag wordt jaarlijks, fasegewijs de beoogde bezuiniging verdisconteerd. Dit laatste geldt zowel de gevolgen van de subsidievoorwaarden met betrekking tot de systematiek van honorering, als de aanpassing van het aantal salarisequivalenten. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 146
5