Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
29 628
Politie
Nr. 65
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 12 november 2007 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 6 april 2007 inzake de rapportage van het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie IOOV) naar de klachtbehandeling bij de politie (29 628, nr. 43). De vragen 4, 5,10, 11, 12, 12 en 13 zijn reeds beantwoord bij brief van 5 september 2007 (29 628, nr. 52). De minister heeft de overige vragen beantwoord bij brief van 9 november 2007. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Leerdam Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Samenstelling: Leden: van Beek (VVD), van der Staaij (SGP), de Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU). Plv. leden: Teeven (VVD), van der Vlies (SGP), van de Camp (CDA), Atsma (CDA), van Gent (GL), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), C q örüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), van der Ham (D66), van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), de Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).
KST112245 0708tkkst29628-65 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
1
I. Inleiding Op 6 april jl. zond ik u de rapportage van het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (verder: IOOV) naar de klachtafhandeling bij de politiekorpsen: Klagen staat vrij (29 628, nr. 43). De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van uw Kamer stelde naar aanleiding daarvan diverse schriftelijke vragen. In mijn brief aan uw kamer van 5 september jl. beantwoordde ik al enkele vragen (29 628, nr. 52). In diezelfde brief meldde ik dat ik, om de overige vragen te kunnen beantwoorden, in afwachting verkeerde van de reactie van de Raad van Hoofdcommissarissen (hierna RHC) en het Korpsbeheerdersberaad (hierna KBB). Ik heb deze reactie recentelijk ontvangen, zodat ik u nu hierover nader informeer. De antwoorden op de nog openstaande vragen zijn opgenomen in de bijlage bij deze brief. Op 9 juli 2007 zond ik het onderzoeksrapport van de IOOV eveneens door aan het KBB en de RHC. Ik vroeg hen daarbij in te gaan op de aanbevelingen uit het rapport. Tevens heb ik gevraagd één landelijk uniforme klachtregeling voor de korpsen in te stellen en een landelijk uniform registratiesysteem voor klachten te ontwikkelen. Met de IOOV stelde ik vast dat er diversiteit in de klachtenregelingen van de korpsen bestaat. Ik vind dat het vanuit een belang van herkenbaarheid en rechtsgelijkheid voor de burger wenselijk is om één landelijk uniforme regeling geconfronteerd te worden. Ook op deze vragen heb ik inmiddels een reactie van de politie ontvangen. Binnen de Nederlandse politie bestaat er reeds één landelijke modelklachtenregeling. De voorzitters van de RHC en het KBB hebben mij laten weten dat onderzocht wordt in hoeverre de bestaande klachtenregelingen van de korpsen in overeenstemming zijn met dat model. De politieberaden geven verder in hun recente brief aan dat de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (verder: vtsPN) de mogelijkheden onderzoekt om één landelijk registratiesysteem te hanteren. Daarbij wordt tevens bekeken welke implementatiemogelijkheden op ict vlak mogelijk zijn. De politie geeft verder aan dat de hieraan verbonden kosten vormen echter een essentieel knelpunt vormen. Op dit moment is er geen budget voor de ontwikkeling en uitvoering van een landelijk registratiesysteem, zodat voor de uitvoering van dit onderwerp extra financiën benodigd zijn. De ontwikkeling van een dergelijk systeem en het beheer ervan behoren tot de verantwoordelijkheid van de politie. Aangezien er daarom ook bij mijn ministerie budgettair geen rekening is gehouden met de ontwikkeling van een dergelijk systeem ben ik met de politie in overleg over een oplossing van dit knelpunt. Met betrekking tot de aanbeveling van de IOOV om de klachtenregeling of de klachtenprocedurebeschrijving op Internet te publiceren, geven de politieberaden aan dat alle korpsen informatie over de mogelijkheden om klachten in te dienen op hun internetsite vermelden. Soms kan er via hyperlinks direct toegang worden verkregen tot relevante brochures en klachtenformulieren. Momenteel wordt door de politie onderzocht op welke wijze de klachtenprocedurebeschrijving en de klachtenregeling eenduidig, uitgebreid en vindbaar op internet gepubliceerd kunnen worden. Ter stimulering van de inrichting van (een vorm) van een landelijk platform voor de klachtencoördinatoren – de vierde aanbeveling van de IOOV –, is er op initiatief van de vtsPN/NPI een eerste landelijke bijeenkomst (klankbordgroep) gehouden. Bij deze bijeenkomst op 11 januari
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
2
2007, waren alle klachtencoördinatoren van de korpsen aanwezig. Op initiatief van de klachtencoördinatoren heeft er vervolgens een overleg plaatsgevonden op 24 april 2007, waaraan eveneens alle klachtencoördinatoren hebben deelgenomen. Het doel van deze bijeenkomst was vast te stellen in hoeverre er behoefte is aan een jaarlijkse bijeenkomst en bepalen wat de vorm en inhoud van deze bijeenkomsten zou moeten zijn. De behoefte en noodzaak voor dergelijke bijeenkomsten werd unaniem vastgesteld, wat er toe heeft geleid dat er op 1 november 2007 een landelijke bijeenkomst van en voor klachtencoördinatoren is gehouden. De eerste stappen naar de vorming van een landelijk platform van klachtencoördinatoren zijn hiermee in gang gezet. II. Vragen en antwoorden Hierbij doe ik u de aanvullende beantwoording toekomen op de vragen die de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer stelde. In mijn brief van 5 september jl. (29 628, nr. 52) beantwoordde ik reeds de vragen 4, 5, 10, 11, 12 en 13. 1 Hoe kijkt u aan tegen het risico dat de Nationale Ombudsman signaleert en dat ontstaat doordat politiekorpsen een aanzienlijk deel van de ingediende klachten niet in behandeling dreigen te nemen op het moment dat mensen niet de voorgeschreven procedure volgen, waardoor mensen zich niet gehoord voelen in de procedure en de korpsen informatie missen? Gaat u hierover in gesprek met de korpsbeheerders? Op grond van de mij beschikbare informatie concludeer ik dat veel politiekorpsen zowel mondelinge als schriftelijke klachten in behandeling nemen, daar waar de Algemene wet bestuursrecht enkel behandeling van schriftelijke klachten eist. Dat er dan ook sprake zou zijn van het niet in behandeling nemen van een aanzienlijk deel van de klachten op het moment dat klagers zich niet aan de voorgeschreven procedure houden, is mijns inziens onjuist. Ook het rapport van het IOOV en het Jaarverslag 2006 van de Nationale Ombudsman geven geen aanleiding tot een dergelijk vermoeden. 2 Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat er soms leermomenten worden gemist doordat de korpsleiding zich zonder enige reserve opstelt als verdediger van het korps? Is dit naar uw mening problematisch? Hoe kan deze naar binnen gekeerde reactie vermeden worden? In het Jaarverslag 2006 meldt de Nationale Ombudsman dat soms geconstateerd wordt dat de korpsleiding «voor de troepen gaat staan». Deze constatering wordt geïllustreerd aan de hand van één klacht over politieoptreden naar aanleiding van voetbalgeweld. De informatie in de jaarverslagen van de klachtencommissies wijst er niet op dat de korpsleiding zich zonder enige reserve opstelt als verdediger van het korps. Sterker nog, in de jaarverslagen wordt regelmatig aangegeven dat fouten en ervaringen van agenten die door klachten aan het licht komen, worden gebruikt in het tijdens het onderwijs. 3 Hoe is de procedure voor interne klachten, die vaak een nog sterker effect hebben dan externe klachten, geregeld? Is deze procedure bij alle korpsen gelijk? Wat voor waarborgen zijn er voor interne klagers en ziet u reden hierin verbetering aan te brengen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
3
Onder externe klachten worden de klachten verstaan die iedere burger naar aanleiding van een gedraging van een medewerker van een korps kan indienen. Het onderwerp interne klachten wordt door de korpsen verschillend ingevuld. Sommige korpsen hebben in hun externe klachtenregeling een klachtenregeling voor de medewerkers van het korps verwerkt. Hoe deze procedure gestalte wordt gegeven valt onder de autonomie van de korpsen. Andere korpsen hebben geen interne klachtenregeling. Zij gaan uit van het gegeven dat medewerkers op andere wijze hun klacht kenbaar kunnen maken. Hierbij kan gedacht worden aan klachten naar aanleiding van ongewenste omgangsvormen, discriminatie of pesten. Verder hebben de korpsen zogenaamde vertrouwenspersonen die geraadpleegd kunnen worden. In het bovenstaande zie ik geen aanleiding om de korpsen te adviseren de interne klachtenprocedure te wijzigen. 6 Hoeveel korpsen hebben bij monde van de klachtencoördinatoren aangegeven behoefte te hebben aan een landelijk platform voor klachtencoördinatoren? Hoeveel kosten zijn gemoeid met een dergelijk platform, inclusief personeelskosten? Zoals ik al aangaf in het algemene deel van deze brief is een landelijk overleg voor klachtcoördinatoren in oprichting. Het leeuwendeel van de kosten voor een dergelijk platform bestaat uit organisatorische kosten met betrekking tot de bijeenkomsten. De totale kostenpost is afhankelijk van het aantal bijeenkomsten dat per jaar zal plaatsvinden. Aangezien deze ontwikkeling zich nog in een startfase bevindt, is hierover nog onvoldoende bekend om zicht te hebben op de totale kosten. 7 Hoeveel telefonische klachten komen bij benadering jaarlijks bij de politie binnen en hoeveel kost het op jaarbasis om deze klachten op te nemen? Doorgaans worden mondelinge klacht door een politiemedewerker geregistreerd en telt deze klacht mee in de algemene statistieken (zowel schriftelijk als mondeling ingediende klachten). Onderzoek van vtsNP/NPI wijst uit dat telefonische klachten niet als zodanig worden geregistreerd. Cijfers over de hoeveelheid telefonische klachten kan ik derhalve niet geven. 8 Hoeveel fte’s van het politiepersoneel zijn op jaarbasis benodigd voor het behandelen van de klachten? Gebleken is dat het aantal fte’s dat per korps fulltime met de klachtenprocedure bezig is minimaal 3 en maximaal 5 bedraagt. Daarnaast zijn er politiemedewerkers voor wie de behandeling van klachten een neventaak is. Het is dus niet mogelijk om een totaalbeeld te geven van de hoeveelheid fte’s die jaarlijks benodigd is voor het behandelen van de klachten. 9 Hoe wil de minister toezien op de vorderingen bij de uitvoering van de aanbevelingen en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Ik zal mijn ambtenaren regelmatig laten informeren naar de vorderingen bij de uitvoering van de aanbevelingen. Zoals aangegeven wordt er nog gesproken over een ondersteunende rol van mijn ministerie bij de uitvoering van de aanbevelingen. Mocht dit aanleiding geven tot het informeren van de Kamer, dan zal ik dat zeker doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
4
14, 15 en 16 Wilt u de succesfactoren van de good practises in de klachtenafhandeling in kaart brengen en u daarbij niet beperken tot de procedurele aspecten? Kunt u een verbinding leggen tussen de analyse van de klachten en de hierop geformuleerde reactie? Indien de regering de aanbevelingen overneemt, hoe gaat zij voor de burgers concreet invulling geven aan de good practises wat betreft de opstelling van de klachtenregeling? Op welke wijze gaat de regering stimuleren dat leermomenten uit good practises ten aanzien van klachten in de praktijk worden gebracht? Zoals aangegeven in het algemene deel van deze brief is de politie doende om uniforme werking te geven aan de landelijke modelklachtenregeling. De oprichting van een landelijk platform voor klachtencoördinatoren, zoals geschetst, zal de uitwisseling van ervaringen bevorderen. 17 Welke regionale of lokale onderzoeken naar de klachtbehandeling door de politie zijn momenteel bij het ministerie van BZK bekend? Is het waar dat er een relatief groot aantal landelijke en regionale of lokale onderzoeken naar de klachtbehandeling door de politie wordt verricht? In hoeverre leidt dit tot een onevenredige toezichtlast? Welke stappen kunnen hiertegen worden genomen? De volgende onderzoeken zijn bekend: – Enkele onderzoeken door vtsNP/NPI – Onderzoek door IOOV van het ministerie van BZK resulterende in het rapport «Klagen staat vrij». – Onderzoek door studenten Bestuurskunde van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de eventuele leereffecten van interne klachtprocedures bij de 25 regiokorpsen. De resultaten van het onderzoekspracticum zijn opgenomen in het officiële Awb-evaluatieonderzoek. Dit onderzoek naar het functioneren van het interne klachtrecht is verricht door de Rijksuniversiteit Groningen. – Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG). De korpsen zijn autonoom voor wat betreft het laten onderzoeken van de uitvoering van klachtbehandeling. Deze studies worden doorgaans door studenten uitgevoerd in het kader van hun afstudeerscriptie. De leiding is vaak in handen van de klachtencoördinator. Zo heeft er een onderzoek plaatsgevonden bij zes zuidelijke korpsen (Zeeland, Brabant-Noord, Brabant Zuid-Oost, Limburg-Noord, Limburg Zuid) en bij het korps Twente. De politie geeft aan dat er geen sprake is van een onevenredige toezichtlast. 18 Is de minister bereid de korpsen te faciliteren bij de opzet van een pilotproject waarbij burgers via internet hun klacht kenbaar kunnen maken, zoals de Inspectie adviseert? Zo ja, aan welke voorwaarden moet deze voorziening dan voldoen? Zo nee, waarom steunt de minister een dergelijke pilot niet? Eerst moet verkend worden of er gekomen kan worden tot één landelijk uniform registratiesysteem. Zoals gemeld zal ik in overleg treden met de RHC en het KBB over de faciliterende rol die mijn ministerie eventueel kan spelen in dat verband. Eerder in deze brief meldde ik u dat alle korpsen online informatie over klagen hebben vermeld op hun internetsite. Ik hecht eraan dat er eerst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
5
gewerkt wordt aan één landelijke klachtenregeling voordat ik overweeg een pilotproject met betrekking tot internetklagen te ondersteunen. 19 Deelt de minister de opvatting van de Inspectie dat de burger op een toegankelijke wijze kennis moet kunnen nemen van de klachtenregeling, en dat internet daartoe de meest geëigende mogelijkheid is? Vindt u dat de korpsen hierover tot één gezamenlijk standpunt dienen te komen? Internet is inderdaad een uitermate geschikt medium om ruchtbaarheid te geven aan (het bestaan van) een klachtenregeling. Alle korpsen hebben reeds informatie over klagen online staan. In het algemene gedeelte van deze brief heb ik de ontwikkelingen op dit gebied reeds geschetst. 20 Acht de minister het wenselijk om bij de registratie van de mondelinge en schriftelijke klachten specifieke klachtgronden zoals discriminatoir gedrag op grond van sekse, afkomst, seksuele voorkeur e.d. te registreren en hierover jaarlijks aan de Tweede Kamer te rapporteren? In de jaren 2001–2005 hanteerden de korpsen Noord- en Oost-Gelderland, Utrecht, Zaanstreek-Waterland en Haaglanden, de klachtcategorie «discriminatie». Deze categorie leverde jaarlijks uiteindelijk een beperkt aantal klachten op. Gelet op dit geringe aantal acht ik het vooralsnog niet nodig om hierover een specifieke registratie bij te houden en uw Kamer hierover apart te informeren. 21 Kan de minister aangeven of zij het wenselijk acht dat er – zoals de Inspectie in het rapport adviseert – een landelijk uniform systeem van klachtenregistratie wordt opgestart? Welke overwegingen spelen hierbij voor de minister een rol? Deze vraag heb ik beantwoord in het algemene deel van deze brief. 22 Vindt de minister het wenselijk dat er in een klachtenregistratiesysteem ook de op de klachten genomen beslissingen worden opgenomen? Zo ja, waarom en waarom is dit nog niet eerder gebeurd? Zo neen, waarom niet? Door de korpsen worden de beslissingen met betrekking tot de klachten op basis van de terminologie uit de Algemene wet bestuursrecht – «gegrond», «ongegrond», «(kennelijk) niet ontvankelijk» – geregistreerd. In mijn brief van 5 september 2007 aan uw Kamer, gaf ik aan nog nader onderzoek te zullen doen naar de stijging van politieklachten tussen 2001 en 2006. Dit onderzoek laat zien dat er sprake is van een stijging van 4495 klachten in 2001 tot 7124 klachten in 2006. Van dit aantal klachten is er in 2006 673 (9%) gegrond werden verklaard door de klachtencommissies van de korpsen. 23 Bij wie ligt de verantwoording voor het beheer en de bekostiging van een eventueel landelijk klachtenregistratiesysteem. Wie zal de ervaringen monitoren? Welke capaciteitsruimte moet daarvoor worden vrijgemaakt en waar moet de capaciteit gehaald worden? In het algemene gedeelte van deze brief heb ik aangegeven dat de politie voornemens is een landelijk werkend registratiesysteem te ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
6
De ontwikkeling ervan en het beheer van het systeem behoren tot de verantwoordelijkheid van de politie. Aangezien er budgettair geen rekening is gehouden met de ontwikkeling van een dergelijk systeem ben ik met de politie in overleg over een mogelijke tegemoetkoming in de ontwikkelkosten. 24 Kan de minister ervoor zorgen dat de wettelijk verplichte informatie voor, tijdens en na het onderzoek aan de klager wordt verstrekt? Ik ga ervan uit dat de geschetste uniformering van de regeling en werkwijze leidt tot gelijke behandeling van klagers en dat de klagers daarbij alle wettelijk verplichte informatie ter beschikking gesteld krijgen. 25 Is het de bedoeling dat, overeenkomstig de wens van de Inspectie, de korpsen standaard na behandeling van een klacht door de nationale ombudsman, een brief ontvangen met de uitnodiging voor een gesprek? Wat vindt de minister van dit idee? Hoe staat het met de tevredenheid van beklaagde politieambtenaren? Bestaat daarvan een goed beeld? Vindt de minister het noodzakelijk om hun positie nader te onderzoeken? De mate waarin een gesprek bijdraagt aan het leereffect van de behandeling van een klacht, zal sterk afhangen van de aard van de klacht en van de bevindingen van de Nationale ombudsman. Ik vind dan ook dat de nationale ombudsman zelf een beoordeling moet maken van nut en noodzaak van een dergelijke uitnodiging. Ik heb geen inzicht in de tevredenheid van beklaagde politiemensen. Naast het op neutrale wijze behandelen van klachten, is elk korps als goed werkgever verantwoordelijk voor het welzijn van haar medewerkers. Zij zorgen voor de nodige (sociale) begeleiding van de politiemensen over wie een klacht is ingediend. Tegen deze achtergrond acht ik het niet nodig dat ik als minister nader onderzoek doe naar de positie van de beklaagde politieambtenaren. 26 Acht de minister het wenselijk expliciet te bepalen dat klachtenadviescommissies gevraagd en ongevraagd een bindend advies kunnen uitbrengen? De aard van een adviescommissie is dat zij advies uitbrengen. Aangezien de klachtencommissies gezaghebbende commissies zijn, zal het advies groot gewicht in de schaal leggen bij de afweging van de beslissende autoriteit. Ik acht het voorschrijven van een bindend advies dan ook niet noodzakelijk. 27 Vloeit uit artikel 2:1 Awb voort dat wel degelijk voor klager en beklaagde het recht bestaat zich te laten bijstaan? Waarom worden klagers en beklaagden daar blijkbaar op dit moment niet naar verwezen? Klagers en beklaagden hebben inderdaad het recht om zich te laten bijstaan. Ik ga ervan uit dat bij de geschetste herziening van de informatie op internet, aandacht wordt besteed aan dit recht. 28 Wat is precies het verschil tussen de (informele) bemiddelingsfase en mediation? Zijn er op dit moment plannen voor pilots voor mediation? Wat is de verwachting ten aanzien van de verlaging van de doorlooptijd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
7
Hoeveel tijd zal gemiddeld gewonnen kunnen worden bij invoering van mediation? Het verschil tussen mediation en de (informele) bemiddelingsfase ligt in het gegeven dat bij mediation een onafhankelijke derde bij de bemiddeling betrokken is en bij de informele bemiddelingsfase iemand van het kops. In het verleden hebben bij de korpsen Amsterdam-Amstelland en Drenthe een pilot met een mediator plaatsgevonden. Bij Amsterdam-Amstelland vond de pilot plaats met een externe mediator en in Drenthe met een politiemedewerker van deze regio die een mediationopleiding had gevolgd. Mede omdat de mediator van het korps Drenthe bekend was met de interne organisatie, de aanwezige cultuur en toegang had in bedrijfsprocessystemen waren de resultaten in dit korps positiever dan die van Amsterdam-Amstelland. Gebleken is dat bij het uitvoeren van de informele fase de doorlooptijd van de behandeling van klachten kan worden verlaagd. Als bijvoorbeeld met de klagers binnen één á twee weken een gesprek wordt aangegaan, dan blijkt dat een groot gedeelte van de klagers na dit gesprek tevreden is en de klacht door de klager als afgehandeld wordt beschouwd. De opgedane mediation ervaringen bij beide korpsen zijn echter te beperkt van aard om antwoord te kunnen geven op de vraag of en zo ja, hoeveel tijd gemiddeld gewonnen zou kunnen worden bij de invoering van mediation. 29 Wat bent u voornemens te doen aan de termijnoverschrijdingen? Het nieuwe landelijke platform zal hierin een rol van betekenis gaan vervullen. Tijdens de bijeenkomsten zullen – onder andere met behulp van ervaringen uit andere branches – afspraken worden gemaakt over de werkwijze, zodat de termijnoverschrijding teruggebracht kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 628, nr. 65
8