Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1984-1985
2
Rijksbegroting voor het jaar 1985
18600 Hoofdstuk XIV Ministerie van Landbouw en Visserij
Nr. 101
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 3 juli 1985 De vaste Commissie voor Landbouw1 heeft op donderdag 20 juni mondeling overleg gevoerd met eerst de Staatssecretaris en vervolgens de Minister van Landbouw en Visserij over vier onderwerpen, te weten 1. de prijsontwikkelingen op de agrarische grondmarkt, waarover de Staatssecretaris op 19 maart een brief aan de Kamer heeft gezonden (stuk 18 600, XIV, nr. 82); 2. de situatie bij het aardappelmeelconcern AVEBE; 3. de organisatie van het Faunabeheer; en 4. de mutaties Voorjaarsnota 1985 voor Landbouw en Visserij. De bewindslieden werden tijdens het overleg terzijde gestaan door de Secretaris-Generaal van hun departement mr. G. J. van Dinter, door de plaatsvervangend Secretaris-Generaal mr. T. H. J. Joustra, door de beide plaatsvervangende Directeurs-Generaal Landelijke Gebieden en Kwaliteitszorg drs. H. J. Tankink en drs. J. B. Pieters, door de Directeur Verwerking en Afzet Agrarische Produkten drs. J. J. Groeneveld, door de Directeur Beheer Landbouwgronden ir. K. Wassenaar en door het hoofd Pers en Informatie van de Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen drs. P. P. M. Rutjes. 1. De grondprijzen
' Samenstelling: Leden: Van Rossum (SGP), Van der Sanden (CDA), ondervoorzitter. De Boois (PvdA), Evenhuis (VVD), Meijer (PvdA), Eversdijk (CDA), Wöltgens (PvdA), Van der Linden (CDA), Spieker (PvdA), Van Noord (CDA), Tazelaar (PvdA), Blauw (VVD), voorzitter, Nijland (CDA), Tommei (D'66), Hummel (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Linschoten (VVD), Metz (VVD), De Kok (CDA). Plv, leden: Wagenaar, Couprie (CDA), Konings (PvdA), Jorritsma-Lebbink (VV), Salomons (PvdA), Janmaat-Abee (CDA), De Pree (PvdA), Schartman (CDA), Dijkman (PPR), Andela-Baur (CDA), Zijlstra (PvdA), Nijhuis (VVD), Cornelissen (CDA), Nypels (D'66), Van der Hek (PvdA), Braams (VVD), Keja (VVD), Franssen (VVD), Borgman (CDA).
De heer Tazelaar (P.v.d.A) was op zichzelf gelukkig dat het overzicht dat enkele malen was toegezegd op 19 maart aan de Kamer was toegezonden. Dit overzicht betreft echter de cijfers van 1984 en de vraag rijst waarom inmiddels niet ook de eerste cijfers over 1985 zijn verschaft. Welk ritme van de informatie ziet de Staatssecretaris wat dit betreft voor zich? Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft wat meer tijd nodig voor de verwerking van de cijfers dan de Directie Beheer Landbouwgronden maar ook het CBS beschikt al over de cijfers over heel 1984. De DBL onderscheidt in haar overzicht 28 landstreken en het blijkt dat er daarbij 18 zijn waar de doorsnee grondprijs boven de f30000 per ha ligt. Anders gezegd: afgezien van Groningen, Friesland en Drente is bijna overal de grondprijs hoger, of zelfs aanzienlijk hoger, dan f 30000 per ha. Hierbij zijn uitschieters niet meegerekend. De vroegere minister van Landbouw en Visserij De Koning heeft destijds opgemerkt dat hij geen behoefte had aan het toepassen van de wet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
1
agrarisch grondverkeer, zolang de prijzen meestal niet boven de f25 000 per ha zouden uitkomen. Sindsdien hebben de huidige Minister van Landbouw en Visserij en ook zijn Staatssecretaris de uitspraak gedaan dat zij de WAG niet zouden toepassen zolang de grondprijzen niet boven het redelijke uit zouden gaan. Wordt de invulling van het begrip «redelijk» in de praktijk steeds verhoogd? De heer Tazelaar pleitte voor toepassing van de WAG, eventueel, conform een suggestie van andere zijde, regionaal onderscheiden. De heer Van Noord (C.D.A.) constateerde in de ontvangen cijfers een landelijk gevarieerd beeld. Nu, in 1985, vindt men in sommige delen van het land, zoals bij voorbeeld in de buurt van Gorkum grondprijzen van f60 000 per ha, terwijl de grondprijs in de buurt van Zundert varieert van f 80 000 per ha voor grasland tot f 100 000 per ha voor land waarop boomteelt mogelijk is. Uit de cijfers die de Staatssecretaris aan de Kamer heeft gezonden over 1984 en over de gegevens van 1985 voor zover die bekend zijn, blijkt dat de prijzen stijgen. De superheffing heeft geen waarneembaar afzwakkend effect gehad. Ook is er geen duidelijk verschil waar te nemen tussen de prijzen voor quotumvrije en quotumhoudende grond. De heer Van Noord zou graag een toelichting op dit verschijnsel ontvangen. De heer Van Rossum (S.G.P.) wilde, los van de in maart aan de Kamer gezonden brief, een vraag stellen over een recent advies van de Raad voor Onroerende Zaken aan de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Volgens dit advies zou bij grondverkoop steeds tevoren een onderzoek moeten worden ingesteld naar het al of niet bevatten van gif in de grond. Dit onderzoek zou door de verkoper moeten worden betaald. De heer Van Rossum ging ervan uit dat dit advies een prijsopdrijvende werking zou hebben. Hij ontving graag een commentaar van de Staatssecretaris op deze ontwikkeling. De heer Dijkman (P.P.R.) bracht in herinnering dat bij de behandeling van de WAG in de Kamer verwacht werd dat deze wet een matigend effect zou hebben. Desondanks is sindsdien veel verzet opgetreden tegen de toepassing van deze wet, ook uit de kring van de zojuist door de heer Van Rossum genoemde adviesraad en uit de kring van de makelaars. Zulks verklaart waarschijnlijk dat de WAG ook inderdaad niet in werking is getreden. Betekent dit dat die wet ook nooit zal worden toegepast? De heer Dijkman zou voorts graag vernemen wat naar de mening van de regering de oorzaak is van de optredende grote prijsstijging. De heer P. Blauw (V.V.D.) stelde vast dat veel gegevens door onzekerheid worden gekenmerkt. Zo gebruikt de Staatssecretaris niet voor niets in de derde alinia van zijn brief de formulering dat «de mobiliteit op de grondmarkt lijkt sterk te zijn gedaald». In de twee na laatste alinea van de brief stelt de bewindsman dat «de algemene indruk is dat onzekerheid over de toekomst het handelen op de grondmarkt beïnvloedt». De heer Blauw meende zulks aldus te mogen interpreteren dat het overheidsbeleid zelf ook soms reden is van de onzekerheid. Mede vanwege deze achtergrond is de V.V.D.-fractie niet ongerust over de prijsontwikkeling. Zij heeft dan ook geen behoefte aan toepassing van de WAG ook al kan zulks ooit wel eens nodig worden. Op de vraag bij wijze van interruptie van de heerTazelaar wanneer dat moment dan zou aanbreken en op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Dijkman of dit misschien geregeld moet worden bij de volgende kabinetsformatie, antwoordde de heer Blauw dat over toepassing van de WAG zou moeten worden gedacht zodra mensen anders in hun vrijheid van handelen zouden worden beperkt. De uitspraak van minister De Koning uit het verleden moet niet geïsoleerd worden aangehaald.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
2
De heer Blauw wees ten slotte op enkele extremen in het land. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in het noordelijk zandgebied, een argument overigens waarom inpoldering van de Markerwaard zo belangrijk is. Die extremen nemen niet wet dat per jaar circa 1,5% van de totale agrarische grond wordt verkocht, waarvan veel binnen familieverband. De Staatssecretaris van Landbouw en Visserij deelde mee dat hij in de week volgend op het mondeling overleg aan de Kamer de cijfers over de prijsontwikkeling in het eerste kwartaal van 1985 zou kunnen geven. Hij had de indruk dat die cijfers geruststellend zullen uitwerken. Nadat reeds een prijsdaling was opgetreden in het laatste kwartaal van 1984, heeft de daling zich in negen provincies voortgezet. De informatieverschaffing over de prijsontwikkeling wordt geautomatiseerd. Zodra zulks gereed is, zullen de cijfers twee maanden na elk kwartaal kunnen worden verstrekt. De staatssecretaris gaf toe dat over de laatste twee jaar in het algemeen sprake is van een lichte stijging van de prijzen, maar hij meende dat zulks niet tot eenduidige conclusies kon leiden. Ook in de jaren '70 trad een stijging op. Een belangrijke factor was toen gelegen in de niet-agrarische vraag, zoals de vraag van de overheid voor wegen, stadsuitbreiding en industrie, de vraag van speculanten, beleggers en recreanten. Al die factoren spelen op dit moment niet zo'n sterke rol. Nu gaat het meer om de vraag die afkomstig is van schaalvergroting in de landbouw. De invloed van de superheffing en van andere beperkende maatregelen, zoals de interimwet, is nog niet te identificeren. In ieder geval spelen ook vele andere factoren een rol bij de prijsbepaling, zoals de bodemkwaliteit, de ontsluiting, de waterbeheersing, het familieverband. Het nabuurschap, wat vooral bij schaalvergroting een rol speelt, is natuurlijk een unieke factor waarvan de invloed op de prijs moeilijk kan worden gemeten. De staatssecretaris achtte het niet opportuun met een hard cijfer te antwoorden op de vraag wat nu een redelijk prijsniveau zou zijn. Hij meende dat toepassing van de WAG slechts zin zou hebben als dat instrument effectief zou uitwerken. Zulks is minder het geval wanneer de vraag van agrarische zijde komt. In theorie is regionale toepassing mogelijk, maar zulks geeft toch problemen als de prijsverschillen tussen de regio's te gering zijn. De staatssecretaris zou de WAG pas willen toepassen als sprake is van ontwrichting van de markt, hetgeen dus niet betekent dat de genoemde wet nooit in werking zou treden. De staatssecretaris meende dat het prijseffect van het eventuele gif in de grond per geval zou moeten worden bekeken. Hij zou in de toekomst aan dit probleem aandacht geven. De heer Tazeiaar had van de Staatssecretaris begrepen dat geen concreet antwoord mogelijk is op de vraag wanneer sprake is van een redelijk prijsniveau, dat bij ontwrichting van de markt zal worden ingegrepen en dat de WAG alleen zou worden toegepast als deze effectief zou zijn. Dit laatste criterium kon de heer Tazeiaar billijken en juist twijfel aan de effectiviteit was destijds voor de P.v.d.A.-fractie reden geweest om niet voor het wetsvoorstel te stemmen. Dit neemt niet weg dat men beter een wat minder effectief instrument kan gebruiken dan in het geheel geen instrument. Op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Van Noord of deze redenering erop neerkomt dat de P.v.d.A.-fractie destijds beter vóór het wetsontwerp had kunnen stemmen, antwoordde de heer Tazeiaar ontkennend, mede omdat hij destijds niet bij de behandeling van het wetsontwerp deel van de Kamer had uitgemaakt. De heer Tazeiaar begreep niet waarom het feit dat de vraag naar grond uit de agrarische sector zelf afkomstig is, een argument zou zijn tegen toepassing van de WAG. Ook verbaasde het hem dat de staatssecretaris de verschillen tussen de verschillende regio's te gering acht om over regionale toepassing te kunnen denken. Het verschil tussen de grondprijzen in Groningen en Drente enerzijds en Brabant anderzijds, bedraagt 100%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
3
Wanneer vindt de staatssecretaris het verschil groot genoeg voor regionale toepassing? De Staatssecretaris van Landbouw en Visserij vestigde er de aandacht op dat de WAG nooit bedoeld is geweest als een permanent toetsingsmechanisme. De verschillen tussen de regio's kunnen verschillende oorzaken hebben. Het hangt er ook van af wat er op de grond gebouwd is of kan worden. De staatssecretaris wilde de discussie uit het jaar 1975 over de keuze tussen de gebruikswaarde en de verkeerswaarde niet herhalen, maar stelde vast dat een criterium erg moeilijk is. Ook de commissie die de mogelijkheden tot deregulering onderzoekt (de commissie-Geelhoed), is van mening dat de WAG pas moet worden toegepast in een noodsituatie. Zodra zo'n situatie aanwezig zou zijn, zou de staatssecretaris ook de mogelijkheden tot regionale onderscheidingen willen overwegen. De heer Van Noord meende van de heer Tazelaar te hebben mogen begrijpen dat hij de grondprijzen in het Noorden redelijk acht. Daar is de grondprijs ook afgestemd op de gebruiksmogelijkheden. In natuurgebieden ligt zulks natuurlijk anders. In Brabant speelt de mogelijkheid van al of niet mestverwerking een rol. Daarom is de waardebepaling in andere delen van het land dan het Noorden niet te vergelijken met die in het Noorden. De staatssecretaris kon instemmen met deze uitleg van de heer Van Noord en wees bovendien nog op de invloed van toevallige factoren zoals de afstand tussen het land van de koper en dat van de verkoper. 2. De situatie bij AVEBE Het vorige overleg over dit onderwerp heeft plaatsgevonden op 23 januari 1984. (Zie stuk 17 250, nr. 10). De vaste commissie was toen voornemens om ongeveer een jaar later weer overleg met de regering te voeren, maar zulks werd uitgesteld in verband met het feit dat pas in de maanden maart en april adviezen zouden worden uitgebracht die van belang zijn voor de toekomst van het bedrijf, namelijk de eindrapporten van het organisatiebureau Arthur D. Little en van de commissie-Van Beukering. Voorts zouden pas eind april de resultaten over 1984, het exploitatie- en investeringsbudget voor 1985 en de liquiditeitsprognose over 1985 bij de rapportage aan de vaste commissie betrokken kunnen worden. De Minister van Landbouw had inmiddels op 30 oktober 1984 per brief aan de Kamer zijn standpunt meegedeeld over het advies van de stuurgroep Veenkoloniaal afvalwater (STUVA), welke brief gepubliceerd is als stuk 18600, XIV, nr. 21). Bij brief van 18 april 1985 zond de minister ten slotte de toegezegde rapportage over de recente ontwikkelingen. Deze notitie wordt gepubliceerd als eerste bijlage bij dit verslag. De hoofddirectie van AVEBE zond op 5 juni aan de vaste commissie samenvattingen van het rapport van het bureau Arthur D. Little en van het rapport van de commissie-Van Beukering. Deze samenvattingen liggen op het secretariaat van de commissie ter inzage. Voorts ontving de commissie ter vertrouwelijke kennisneming één exemplaar van het gehele rapport van het bureau Arthur D. Little. Ten slotte zond de Minister van Landbouw en Visserij op 14 juni nog een brief aan de vaste commissie waarin ingegaan werd op de meest recente ontwikkelingen. Ook deze brief wordt gepubliceerd als bijlage bij dit verslag. Ter voorbereiding van het mondeling overleg hield de vaste commissie op woensdag 19 juni een openbare hoorzitting. Hierbij kwamen aan het woord vertegenwoordigers van het Landbouwschap, van bestuur en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
4
directie van het bedrijf, van de Vakbeweging, van de centrale ondernemingsraad van het bedrijf, van de provincie Groningen en van de streekraad Oost-Groningen. De door deze instanties overgelegde stukken liggen voor ieder ter inzage op het secretariaat van de commissie. Zulks geldt ook brieven en notities die de vaste commissie van diverse andere instellingen ontving, zoals van de werkgroep Eemmond te Groningen, van de Veenkoloniale boerenbond, van het Westerwoldse antistankcomité, van het Comité van verontruste boeren en boerinnen en van de Samenwerkende Agrarische Secties van ABOP, KOVenPCO. De commissie is alle betrokkenen erkentelijk voor het feit dat zij tot de meningsvorming in haar midden hebben willen bijdragen. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Van Noord (C.D.A.) was van mening dat het plaatje van het concern er op dit moment beter uitziet dan vroeger. Het bedrijf kruipt omhoog, mede dank zij de bijdrage van de overheid, van de banken en in het bijzonder van de boeren, de telers en de werknemers. Deze laatste groep heeft voor een totale waarde van 4,5 miljoen aan prijscompensatie en aan dertiende maand ingeleverd. De commissie-Van Beukering voorzag een daling van de aanvoer van fabrieksaardappelen. De vaste commissie had op de dag voorafgaande aan het mondeling overleg, in de openbare hoorzitting, mogen vernemen dat de aanvoer in 1985 juist met 5% is gestegen. Bestuur en directie hebben zich ook iets positiever over dit punt getoond. Hiernaast zijn de perspectieven voor hettarweproject nog onduidelijk. Welke opvatting heeft de minister hierover? De hamvraag is natuurlijk die van de schuldsanering. Wanneer zal AVEBE gezond zijn? In 1990 zou zulks met een bijdrage van 110 miljoen kunnen geschieden, terwijl voor 1986 een bedrag van 250 miljoen nodig zou zijn. Hoe denkt de minister over de mogelijkheid van kwijtschelding van rente voor 1988? In ieder geval moet de bewindsman met de banken en het bedrijf tot een duidelijke invulling van het financiële plaatje komen. De huidige afspraken lopen immers in 1986 af. Men moet dit niet zonder meer laten gebeuren. In het gesprek zouden een aantal varianten aan de orde kunnen komen; niet alleen de bedragen van 110 of 250 miljoen, ook de voortzetting van de kwijtschelding van rente en aflossing zou hierbij betrokken moeten worden. De heer Van Noord had begrepen dat wederom alternatieven voor het STUVA-rapport inzake de zuivering worden doorgerekend. Ook hierbij speelt het financiële aspect een belangrijke rol. Het huidige plan kost f85 miljoen. Hoe ziet de minister de regeling van dit aspect? De heer Van Noord gaf er de voorkeur aan om de EG- zetmeelregeling niet bij deze gelegenheid te behandelen. Zulks zou moeten afhangen van de Brusselse ontwikkelingen. Wel wees hij op het feit dat nieuwe activiteiten, bij voorbeeld in de biotechniek geld zullen kosten in de vorm van investeringen. Dit geld kan worden ontvangen in de vorm van schuldsanering of in de vorm van medefinanciering met andere belanghebbenden. Dit laatste lijkt het meest attractief. De heer Tazelaar (P.v.d.A.) merkte ten aanzien van de grondstoffenvoorziening eveneens op dat de commissie-Van Beukering een structurele teruggang had gesignaleerd, waarbij de stijging dit jaar dan slechts een conjunctureel karakter zou hebben. De grondstoffenvoorziening kan worden verbeterd langs de weg van teeltbegeleiding. In hoeverre kan de minister hieraan via de landbouwvoorlichting meewerken? Kan de bedrijfsomvang van de diverse bedrijven in het kader van de herstructurering van het veenkoloniale gebied worden vergroot?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
5
De commissie-Van Beukering heeft ook bepaalde acquisitiemogelijkheden genoemd. Dit blijkt echter toch vrij gering soulaas te bieden. Het wekt wel verbazing dat het aanbod van fabrieksaardappelen zo terugloopt en dat zelfs wordt overwogen om over te gaan op tarwezetmeel, terwijl de aardappelzelmeelregeling in Brussel steeds wordt verlengd - en naar de mening van de heer Tazelaar terecht - op grond van de sociale aspecten. Overigens moet men niet te vast vertrouwen op die zetmeelregeling. De heer Tazelaar stelde wat betreft de grondstoffenvoorziening ten slotte de vraag hoe het gaat met de nacampagne. De eerste fase van de zuivering heeft veel problemen gegeven, niet alléén in Vlagtwedde. De heer Tazelaar was gelukkig met het feit dat nu enig uitstel is opgetreden. Voordat men opnieuw bepaalde werken gaat uitvoeren, behoort de minister voldoende te onderzoeken wat de beste aanpak is. Indien dit onderzoek weer verricht zou moeten worden door de STUVA, dan zou deze moeten worden versterkt met de tot nu toe daarin ontbrekende disciplines. De heer Tazelaar had verwacht dat een overheidsbijdrage aan de verbetering van het milieu zou kunnen worden gefinancierd uit BRT-gelden. Hij had echter de indruk gekregen dat deze mogelijkheid in het kader van de bezuinigingen op de begroting is verdwenen. De P.v.d.A.-fractie kan niet goed beoordelen hoe het staat met de mogelijkheden tot verbetering van de balansverhoudingen van het bedrijf, wanneer zij zich slechts kan baseren op de samenvatting van het rapport van het bureau Arthur D. Little. Het is in ieder geval goed dat bestuur en directie zich tijdens de hoorzitting accoord hebben verklaard met iedere vorm van balanssanering. Voor de P.v.d.A.-fractie is hierbij een belangrijk criterium de rol die aan werknemers en in het bijzonder aan de centrale ondernemersraad wordt gegeven. De minister laat blijken dat hij de ontwikkelingen en voorstellen afwacht. De boeren en de werknemers hebben hun bijdrage echter al geleverd. Het is nu aan de overheid, zo meende de heer Tazelaar, om een stap te doen. Mevrouw Eshuis (C.P.N.) had geleerd dat de coöperatie een ideale vorm voor het opzetten van een bedrijf zou zijn, maar zij constateerde dat die ideale vorm in het geval van AVEBE erop neer komt dat alle betrokkenen in de strop worden genomen. Zij hebben immers allen moeten inleveren. Toch meende ook zij dat er geen alternatief is voor deze weg, dan het alternatief van de bijstand. Terecht wordt nu de mogelijkheid tot schuldsanering serieus onderzocht, terwijl de Groningse commissaris van de Koningin dit idee belachelijk maakte toen hierin het verleden van C.P.N.-zijde voor was gepleit. Mevrouw Eshuis was van mening dat de minister overleg zou moeten beginnen met de banken, zoals Staatssecretaris Van Zeil van Economische Zaken dat destijds had gedaan toen hij zich bezighield met de moeilijkheden bij de Bijenkorf. Zodra de overheid toont dat er daar bereidheid bestaat tot enige vorm van bijdrage, zullen ook de banken meer vertrouwen tonen. Wel meende mevrouw Eshuis dat de bijdrage van overheidswege, bij voorbeeld in de vorm van kwijtschelding van rente, gepaard zou moeten gaan met een toeneming van de medezeggenschap van de werknemers. Mevrouw Eshuis kon op zichzelf waardering hebben voor het feit dat de provincie Groningen de mileuheffing heeft opgeschort, maar er moet wel iets gebeuren. Wie in een gebied met hoge werkloosheid woont, hoeft niet om die reden maar te accepteren dat het hele jaar stinkt. Er zijn afspraken over regionaal beleid en, welke bestemming de minister ook gegeven heeft aan de BRT-gelden, die afspraken zullen moeten worden ingevuld. De heer Tommei (D'66) signaleerde een verbetering in de situatie bij AVEBE, hoewel deze nog steeds labiel is. Volgens bepaalde berekeningen was er vorig jaar sprake van een geringe winst. In ieder geval heeft het rendement nog geen gezond niveau behaald.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
6
AVEBE is sterk afhankelijk van de zetmeelregeling en van voldoende aanvoer van fabrieksaardappelen, dus in zekere zin van het weer. De heer Tommei vreesde dat de ramingen van de commissie-Van Beukeren nog te optimistisch zijn, wanneer men bedenkt dat waarschijnlijk de aardappelmoeheid slechts te bestrijden is door in sterkere mate over te gaan op 1 op 3 teelt dan wel 1 op 4 teelt. Er moet nu zeer snel gekozen worden voor een oplossing van de milieuproblematiek. Dan nog zal de concretisering daarvan tijd vragen. De onvolledige aanpak door de STUVA heeft tot vertraging geleid. De heer Tommei was van mening dat de voorstellen van de werkgroep Eemsmond serieus moeten worden overwogen. De financiële bijdrage van de overheid bij de milieusanering zou niet afkomstig hoeven te zijn van het Ministerie van Landbouw. Het gaat hier immers om regionaal beleid. Bovendien heeft ook de Minister van Verkeer en Waterstaat een zekere verantwoordelijkheid. De heer Tommei stelde tenslotte vast dat de balanssituatie initiatieven bemoeilijkt. Gaat de regering niet verder dan een afwachtende houding? De heer Van Rossum (S.G.P.) stelde vast dat het verlies van 1984 de helft bedraagt van dat van 1983. De rapporten van Beukering en Arthur D. Little wijzen een bepaalde richting voor de toekomst. Wil de minister hiernaar luisteren? Natuurlijk kan de minister niet alles zelf doen. De zetmeelregeling wordt in Brussel opgesteld. De productdiversificatie moet van het bedrijf zelf komen. Het wekt echter verbazing, wanneer men weet dat er zorgen bestaan over de grondstoffenvoorziening, dat het areaal mede terugloopt doordat de Directie Beheer Landbouwgronden (DBL) grond koopt voor landinrichting! De heer Van Rossum stelde vraagtekens bij de mogelijkheden om in het veenkoloniale gebied tarwe te verbouwen. Ook naar zijn mening is nu op korte termijn zekerheid nodig over de verdere fases van de milieusanering. De provincie heeft weer de hand over het hart gestreken wat betreft de heffing. Het Brusselse adviesbureau pleit voor afstoten van een deel van de fabriek in Ter Apelkanaal terwijl de milieusanering voorlopig tot één fase beperkt zou moeten blijven. Deze onzekerheid kan niet lang meer voortbestaan. De heer Dijkman (P.P.R.) constateerde dat alle betrokkenen een belangrijke inspanning hebben geleverd. Er is nu behoefte aan een impuls vanuit Den Haag. In 1984 deed zich een ombuiging ten goede voor maar de overheid moet de impasse doorbreken. De heer Dijkman riep de minister derhalve op om het initiatief te nemen tot gesprekken met banken, leden/leveranciers en werknemers. Een gebaat van de zijde van de overheid zou kunnen bestaan in het naar voren halen van de afrekening. Hiernaast zou de regering een «policy-mix» op tafel moeten leggen, ook wat betreft het regionaal beleid, niet alléén gericht op AVEBE. De heer Blauw (V.V.D.) meende dat men in Groningen de indruk heeft dat AVEBE de kop weer door het halster heeft. De verkoop is verbeterd, de aanvoer is verbeterd en het verlies is verminderd. Er is inderdaad sprake van een curve omhoog. De heer Blauw zou graag vernemen of het niet mogelijk is om in het aangrenzende Duitse veenkoloniale gebied te komen tot aanvoer van aardappelen van AVEBE. Naast gebiedsuitbreiding is ook behoefte aan teeltuitbreiding. AVEBE werkt hier echter al aan met speciale deskundigen. Recente berichten over de samenstelling van het grondwater in Drente hebben enige onrust gewekt. Het zou hier gaan om het middel DD, dat wordt gebruikt ter bestrijding van aardappelmoeheid. De heer Blauw had echter de indruk dat het desbetreffende middel niet meer gebruikt wordt en dat dit probleem dus in de toekomst vanzelf zal verdwijnen. Balanssanering is zeker wenselijk, maar de V.V.D.-fractie kan niet kiezen voor een bepaald model. Ook deze fractie vraagt van de minister om een gesprek te beginnen met het bedrijf zelf en met de financiers. De heer Blauw vroeg de minister om daarover vóór kerstmis te rapporteren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
7
Het advies van de STUVA heeft veel teleurstelling gewekt. Het komt erop neer, zo wordt het gevoeld, dat de gemeente Vlagtwedde de pakezel voor het gebied wordt. Er moet nu een concreet ingevuld, gefaseerd plan komen, waarbij reeds de eerste fase enige verbetering zou moeten geven. De heer Blauw was het eens met mevrouw Eshuis dat het gebied de bestaande stank niet verdient. Die situatie maakt ook alle plannen voor recreatie en toerisme vrij illusoir. De V.V.D.-fractie acht varianten van balanssanering bespreekbaar, mits niet nog meer bijdragen worden gevraagd van leden/leveranciers of van de werknemers. Zou het niet mogelijk zijn de middelen die ter beschikking komen uit het beëindigen van OKTO, in de regio aan te wenden? Het advies van het bureau Arthur D. Little leidt wellicht nog tot een zekere afslanking van het personeelsbestand. De heer Blauw deed een beroep op betrokkenen om hierbij zoveel mogelijk het natuurlijk verloop af te wachten. De werkloosheid in het betrokken gebied is immers reeds 30%. Naar de mening van de V.V.D.-fractie is de mogelijkheid van tarwezetmeel als basis voor aanvullende diversificatie zeer waardevol. Dit kan de continuïteit bevorderen. Antwoord van de Minister van Landbouw en Visserij Ook de minister had veel waardering voor de inspanning die geleverd was door de boeren/leden/leveranciers en door de werknemers. Die waardering gold ook de directie en het bestuur die een sanering moesten uitvoeren in een periode die begon met twee slechte seizoenen. Gelukkig is het huidige seizoen beter. Van overheidswege is al veel gedaan voor AVEBE via een sanering met een pakket steunmaatregelen voor een bedrag van een kwart miljard gulden onder zekere voorwaarden. De minister constateerde dat de coöperatie als ideale juridische vorm van samenwerking, zoals mevrouw Eshuis had gezegd, niet altijd winst uitdeelt, maar soms ook verlies. Op zichzelf is het niet vanzelfsprekend dat er nu gevraagd wordt om een nieuwe aanvullende sanering, terwijl het licht aan het einde van de tunnel te zien is. De minister zal dergelijke verzoeken bekijken in het kader van de oude afspraken tussen de Staat en het bedrijf. Hij was in ieder geval sterk gekant tegen het overnemen door de Staat van de schulden aan de banken en de Nederlandse Investeringsbank op grond van de gegeven garantie. Iets anders kan het liggen met de rentelasten. Gelukkig is de rentevoet wat lager geworden en werkt zulks door in de verplichtingen van het bedrijf. De afspraak is dat na de lopende termijn opnieuw naar de rente wordt gekeken. De minister had in ieder geval op dit punt nog geen conclusie bereikt. Hij kon ermee instemmen dat de regering met alle betrokken groepen moet praten, de particuliere banken, de NIB etc, maar zulks gebeurt al min of meer op dezelfde wijze als dat bij de Bijenkorf is gebeurd. De verantwoordelijkheid blijft echter liggen bij het bestuur, de directie en de centrale ondernemingsraad. De minister was dan ook gelukkig dat die instellingen een actief beleid voeren. De commissie-Van Beukering heeft zich somber uitgelaten ten aanzien van de grondstoffenvoorziening. Dit jaar is zulks echter meegevallen. De minister had de neiging om te denken dat er in die meevaller ook een structureel element is gelegen. Via landbouwkundig onderzoek en via de rijkslandbouwvoorlichting kunnen de aanwezige knelpunten steeds de nodige aandacht krijgen. De commissie-Van Beukering verwacht niet veel van aanvoer van buiten het gebied. De minister kon met die inschatting instemmen. Wel is het echter terecht dat men gaat kijken naar het Duitse gebied waar men nu zeker reden heeft om over te stappen van rogge op aardappelen. Die ontwikkeling zou ook de Duitse steun in Brussel voor de voortzetting van het zetmeelbeleid kunnen versterken. Die regeling is in Brussel dit jaar pas op het laatste nippertje gered.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
8
De minister kon zich de aarzeling voorstellen tegenover de gedachte om ook met tarwezetmeel te gaan werken. Men moet echter niet te lang blijven wachten. Ook de concurrentie investeert in dit produkt. Op de vraag of men wel kan bouwen op het EG-beleid ten aanzien van tarwezetmeel, moet geantwoord worden met een verwijzing naar de overproduktie bij tarwe. Die is zo structureel dat de regeling waarschijnlijk wordt voortgezet. Het granenbeleid houdt een centrale plaats in het landbouwbeleid in de Europese Gemeenschap, al wordt het op dit moment wat aangevuld. Denkbaar is dat AVEBE zelf joint ventures ten aanzien van tarwe aangaat. Wanneer de DBL grond aankoopt in het gebied, dan zal zulks in het algemeen gebeuren ten behoeve van de bedrijfsvergroting aardappelteelt. Bij landinrichting is slechts een zeer gering areaal voor aardappelteelt verloren gegaan. De minister was om meer dan één reden voorstander van het streven naar meer resistente aardappelrassen. In de eerste plaats zal hiermee de noodzaak van ontsmetting verminderen. De bewindsman gaf toe dat het vroeger gebruikte ontsmettingsmiddel zich nog in de poriën van de grond kan bevinden. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen over de milieusituatie, stelde de minister vast dat de opvattingen over stank snel zijn veranderd. Vroeger werden stank en rook wel als tekenen van welvaart gezien. Dit is nu niet meer het geval maar een totale verandering kan niet in een zeer snel tempo worden aangebracht en de minister was dan ook blij dat enig geduld bestaat. Hij was het echter ook eens met de wenselijkheid van snelle duidelijkheid. Hij zou zorg dragen voor een snelle advisering door de werkgroep van de STUVA waarin zoals de heer Tazelaar had gevraagd, alle disciplines zijn vertegenwoordigd. De minister bracht in herinnering dat hijzelf ten tijde van de aanbieding van het STUVA-rapport aan de Kamer al zijn zorg had uitgesproken over de ammoniaksituatie. Ook wat betreft de sanering van de milieusituatie is financiering door het bedrijf zelf uitgangspunt. Op de begroting van Landbouw en Visserij zijn hiervoor geen middelen aanwezig. Misschien bieden de algemene middelen, zoals de ISP-gelden te verdelen door de regionale overheid, enig soelaas. De BRT-gelden op hoofdstuk XIV van de begroting hebben hun functie reeds vervuld. De minister was niets bekend over het bestaan van zogenaamde OKTO-gelden. In ieder geval behoort de besteding daarvan niet tot de competentie van de Minister van Landbouw en Visserij. De bewindsman zag geen directe aanleiding tot afslanking van het personeelsbestand of tot gedeeltelijke sluiting van de vestiging in Ter Apelkanaal. Het personeelsbestand moet natuurlijk in overeenstemming zijn met de draagkracht van het bedrijf. Natuurlijk verloop is uiteraard het eerste middel om deze afstemming te realiseren. Gedachtenwisseling in tweede termijn De heer Van Noord had van de minister begrepen dat de toename met 5% van de aanvoer in dit jaar gedeeltelijk toch wel een structureel karakter zou kunnen hebben. De heer Van Noord had hierover twijfels. De toeneming van de aanvoer zou van buiten het gebied kunnen komen maar de minister gelooft juist niet erg in het effect van de superheffing in dit opzicht. De vraag rijst trouwens hoe de grondstoffenaanvoer kan toenemen als de financiële basis wankel is. De minister houdt zich aan de bestaande afspraken maar wil, zo had de heer Van Noord begrepen, wel een gesprek voeren met het oog op de situatie in 1986. Intussen zal een bedrijf zoals AVEBE waarvan het eigen vermogen is gereduceerd tot 3% en dat enorme milieuverplichtingen heeft, van geen enkele bank nieuwe credieten ontvangen. Zulks is ook geconstateerd door het bureau Arthur D. Little. De heer Van Noord deed dan ook een beroep op de minister om bij het beginnen van gesprekken met betrokkenen op dit aspect te letten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
9
De heer Tazelaar kon zich bij dit beroep aansluiten. Het bedrijf zal iets moeten doen op het gebied van schuldsanering. Zou het niet verstandig zijn als de minister eens in overleg ging met de heren Nieuwenhuijsen, Biesheuvel en Lardinois en dan na afloop aan de Kamer zou rapporteren? Net als de heer Van Noord was de heer Tazelaar verbaasd over de positieve inschatting door de minister van de aardappelaanvoer. Is de minister bereid schriftelijk uit te leggen op welke wijze de BRTcompensatie in de landbouw is uitgeput? De heer Tazelaar had begrepen dat de opbrengst van de verkoop van bezittingen van OKTO wel degelijk geld oplevert. De heer Tommei stelde de vraag welke verantwoordelijkheid het Rijk heeft voor de ontwikkeling van meer-resistente aardappelgewassen en voor minder gevaarlijke grondontsmetting. Wanneer verwacht de minister het rapport van de nieuwe werkgroep van de STUVA te ontvangen? De heer Van Rossum meende dat niet alle problemen door het bedrijf zelf kunnen worden opgelost, maar dat het bedrijf wel zelf de noodzakelijke beslissingen moet nemen. Voorts bracht hij in herinnering dat 15 jaar geleden werd verwacht dat de Wet verontreiniging oppervlaktewater een oplossing voor alle stankproblemen zou hebben gebracht per 1985. In veel opzichten is zulks ook gelukt, maar in het veenkoloniale gebied is dat niet het geval. Deze achterstelling moet worden opgeheven. De heer P. Blauw kon wel instemmen met de inschatting door de minister van de aardappelaanvoer. Er is nu eenmaal meer vertrouwen in het gebied zelf dan vroeger en er bestaat ook vertrouwen in de omgeving, tot en met het Duitse gebied. De heer Blauw was ongerust over de terughoudende opstelling van de minister tegenover de schuldsanering. Die is niet alleen nodig voor het concern zelf maar voor heel Noord-Nederland. De heer Blauw bleef er derhalve bij dat de minister een initiatief moet nemen en daarover vóór Kerstmis aan de Kamer moet rapporteren. Aardappelzetmeel is, zo kan men gelukkig vaststellen, een schaars artikel. De heer Blauw hoopte dat de werknemers en de leden/leveranciers in 1986 iets daarvan zouden kunnen merken, waar het gaat om hun portemonnaie. De Minister van Landbouw en Visserij antwoordde dat de concurrentie met nieuwe vestigingen in de veehouderij in het veenkoloniale gebied niet groot is. Dat is een positieve factor wat betreft de grondstoffenvoorziening. Wellicht speelt toch wel een zeker effect van de superheffing. Ook is de financiële situatie nu beter dan vroeger en is daarom, zoals de heer Blauw had gezegd, het vertrouwen van de telers toegenomen. De minister herhaalde dal er in het verleden een akkoord is gesloten over het financiële plaatje. Hij was niet van plan dit akkoord te gaan herzien, tenzij het bedrijf zelf initiatieven hiertoe neemt. De Staat beschikt in ieder geval niet over de middelen om mee te werken aan de schuldsanering. Op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Tazelaar waarom de minister, als hij zo optimistisch is over de toekomst van het bedrijf, niet een bepaalde investering zou willen doen, antwoordde de minister dat deze vraag voortkomt uit een bepaalde maatschappij-opvatting, hoewel socialisten in andere landen wel eens andere gedachten over privatisering hebben. De minister zelf wilde wel meedenken over de financiële problemen maar geen bepaalde initiatieven terzake nemen. Dit neemt niet weg dat hij bereid was om vóór Kerstmis aan de vaste commissie te rapporteren. Volgens het advies van het bureau Arthur D. Little heeft het bedrijf de toestand van volwassenheid bereikt. Natuurlijk moet steeds gestreefd worden naar produktvernieuwing maar ten slotte bepaalt de wereldmarkt de prijs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
10
Mocht het bedrijf weer winst gaan maken dan is het zeker niet verstandig om die snel weer uit te delen. Het is beter om dan het eigen vermogen weer op te bouwen. Het belangrijkste advies van het bureau Arthur D. Little waarover nog moet worden besloten betreft de tarwepoot. De beslissing ter zake moet door het bedrijf zelf worden genomen. De regering is overigens vertegenwoordigd bij de gesprekken ter zake. Wanneer de beslissing op korte termijn genomen zal worden, is het denkbaar dat hierover op een hoger niveau contact wordt opgenomen. De bewindsman zegde toe de vaste commissie een notitie te zullen doen toekomen over de besteding van de BRT-gelden. Met het oog op de bestrijding van de aardappelmoeheid is een nieuw scenario nodig. De minister meende dat er perspectief zit in nieuwe selectietechnieken. Hij hoopte het nieuwe advies van de werkgroep van STUVA vóór Kerstmis te zullen ontvangen. Overigens bleef de minister zich de vraag stellen hoe het mogelijk is dat mensen vroeger in het betrokken gebied konden leven toen alle afval op het oppervlaktewater werd geloosd. 3. De organisatie van het faunabeheer De minister had op 21 februari aan de vaste commissie ter kennisneming toegezonden het beleidvoornemen met betrekking tot de organisatie van de centrale eenheden van de directie Natuur, Milieu en Faunabeheer. Dit beleidsvoornemen was voorgelegd aan de directeuren en de dienstcommissies van de betrokken dienstonderdelen alsmede aan de bijzondere commissie. Het ligt voor ieder ter inzage op het secretariaat van de commissie. De heer Van Rossum (S.G.P.) beklemtoonde dat de organisatie van het departement in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de minister. Niettemin heeft de minister de grote reorganisatie op zijn departement in het verleden met de vaste commissie besproken. Reeds toen hadden de toenmalige voorzitter van de commissie, de heer Waalkens en de heer Van Rossum zich teleurgesteld getoond over het feit dat het faunabeheer op een lager echelon dan vroeger was terecht gekomen, terwijl het in het nieuwe takenpakket juist meer betekenis had moeten krijgen. De heer Tommei (D'66) erkende eveneens de bevoegdheid van de minister om zijn departement te organiseren maar wilde toch opmerken dat hij kon instemmen met de door de minister genomen beslissingen. De heer Van Noord informeerde naar de positie van de Jachtraad. Voorts vroeg hij om een evaluatie bij voorbeeld van de situatie van het staatswildreservaat Veluwe in de nieuwe organisatie. Wordt die betekenis in de nieuwe opzet gerespecteerd? De heer P. Blauw had ook wat zorgelijke berichten ontvangen. Zo wordt bij voorbeeld gezegd dat de discipline landbouw en in het algemeen de landbouwkundige kwaliteit te weinig vertegenwoordigd zijn in de huidige opzet van het faunabeheer, waarbij teveel de oude zogenaamde CRM-aanpak zou overheersen. De Minister van Landbouw en Visserij erkende dat de vroegere commissievoorzitter de heer Waalkens zich sterk had ingezet voor het faunabeheer en hierover met veel kennis van zaken kon spreken. In de nieuwe opzet komt het faunabeheer uitstekend tot zijn recht. Hiervoor was het niet nodig een aparte directie te creëren, maar wel om een directe inbreng van dit aspect op bewindsliedenniveau te garanderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
11
Het was de minister bekend dat nog wat verontrusting bestaat. Deze betreft vooral de uitwerking in de provincie, maar goedlopende afspraken worden uiteraard gerespecteerd. De secretaris-generaal van het departement, de heer Van Dinter, zette op verzoek van de minister uiteen dat het provinciale schema nu is vastgesteld. Hierbij is het belangrijkste accent op de lijn gelegd. Dit klopt met de huidige structuur. Veel van de opmerkingen die de heer Waalkens nog kort voor zijn overlijden had gemaakt zijn verwerkt in de provinciale opzet. De structuur in Den Haag kan eventueel nog wat veranderen, maar welke verandering ook optreedt, de invloed van het faunabeheer is in de nieuwe situatie groter dan in de vroegere. Het is een kwestie van personele invulling in hoeverre hierbij de landbouwkundige kwaliteiten aan bod komen. Dit aspect wordt zeker niet vergeten. De Jachtraad is een onafhankelijk adviescollege. De inschaling van het secretariaat zal waarschijnlijk iets kunnen worden aangepast. 4. Voorjaarsnota 1985 De heer Tazelaar zou gaarne vernemen of de mutaties die staan opgesomd op blz. 22 van de Voorjaarsnota (stuk 19037) alle exogene wijzigingen zijn, dan wel of hierin ook nieuw beleid tot uitdrukking komt. De Minister van Landbouw en Visserij antwoordde dat het hier grotendeels gaat om zogenaamde posten met een open eind. Dit betekent dat hierin geen nieuw beleid is te vinden. Hoogstens is een nieuw element te vinden in de verwerking van een omslag over de departementen ter dekking van een verhoging van de EG-bijdrage. Die is gegoten in de vorm van een beperking van de prijsbijstelling. Overigens gaf de minister de volgende toelichting per post: 1. Beperking prijsbijstelling
7. 10
min.
Betreft de overeengekomen compensatie i.v.m. EEG-overschrijding (additionele tegenvaller afdrachten) conform April 1985 brief Financiën (Begrotingsbeeld '85) 2. Idem
'/.
5,5 min.
+
29,1 min.
+
0,1 min.
Betreft de in de Miljoenennota 1985 (blz. 66) reeds overeengekomen ombuigingen EEG-compensatie. 3. Prijsbijstelling
1985
Conform algemeen toedelingspercentage. 4. Loonbijstelling
1985
Technische correctie i.v.m. W.B. arbeidsduurverkorting. De algemene loonbijstelling moet nog volgen. 5. Automatisering
1985
0,1 min.
Betreft verdeling van de staartpost van 5 min. uit de Miljoenennota. 6. Bijstelling kasraming
23
min.
Om begrotingstechnische reden is de toepassing van art. 12 CW (overboeking op grond van verplichtingen tot een maximum van de raming) beperkt moeten blijven t.o.v. het werkelijke verplichtingenniveau. Het verschil wordt in de Voorjaarsnota bijgesteld waarmee echter rekening is gehouden met het vermoedelijk uitgavenverloop.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
12
Specificatie Art.
Omschrijving
1985
1986
6 28 126 136 137 150
Onderhoud, bouw enz. Civiele verdedigingsvoorber. Uitvoering landinr. werken Beheer boswacht. en natuurres. Bijdragen S.B.B. Subs. en ov. uitg. O.R.
1 500 274 17 786 1 440 2 000
10 760
— 3214
— 6 026
23 000
7. Bestrijding
20 000
dierziekten
+
10,9 min.
In verband met de varkenspest (entingen) bedraagt de raming 1985: Totale kosten entingen 55,5 min. Schatting overige kosten max. 10 m i n .
In begroting (5 + 2)
65,5 m In. 7 m In.
Aandeel bedrijfsleven
58,5 m In. 15 mlIn.
Bijdrage Brussel over 1983 en 1984
43,5 miin. 32,5 ml n.
Exogeen
11
8.
Borgstellingsfonds
Jaar
Schade landbouw
Ten laste van
81
1980 1981 1982 1983 1984 1985
0,6 4,3 6,5 10,3 5,6 2,6
82
83
84
85
0,6 4,3 5,0
1,5 9,1
1,2 5,6 2,6
0,6
9,3
10,6
6,8
2,6
In de rijksberekeningen over 1981 en 1982 is nog 10 m i n . meer verantwoord i.v.m. Bijzondere Bedrijfskredieten m.n.voor herfinanciering met een maximum van f 150 000. 9. Bouw vaartuigen
7. 15,8 min.
Als gevolg van noodzakelijke voorbereiding is de bouw vertraagd en vond budgettaire bijstelling plaats van het kasritme. 10. Energiebesparingsprogramma
1985
(nihil)
Betreft de technische doorwerking in de meerjarenraming van de nota van wijziging op de begroting 1985. Bij amendement (18 600) is art, 68 met f 15 m i n . verhoogd. 11. Landbouwonderwijs
+
16
min.
+
19
min.
Is gebaseerd op de leerlingenaantallen van 01-08-1984. 12. Aankoop gronden Betreft uitvoering Motie Faber, m.n. verkoop domeingronden t.b.v. aankoop gronden natuurbehoud.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
13
13. ISP-programma
1984 en 1985
In verband met de overeengekomen uitvoering van de desbetreffende programma's worden genoemde bedragen overgeheveld van Economische Zaken. 1984 1986
1985
1987
LD-werken Uitvoering PNL 1984 Herinrichting Oost-Groningen en Veenkoloniën 1983
1,0
-
10,0
18,0
0,2 0,7 1,0 2,0 0,1
— —
1,0
Openluch trecrea f/e Biogron Aldfaers Erf Recreatieve voorzieningen Kaap Hoorn Hunnebedden Additionele kosten Westeinde
—
0,1 0,2 0,6
15,0
18,9
1985
1986
3,0
8,0 3,0
3,0
11,0
1,0
1985
Uitvoering LD-werken Bijdr. Staatsbosbeheer
14.
Landinrichtingswerken
+
30
min.
7. 40
min.
+
min.
Het budget van de LD is samengesteld als volgt: — Uitgaven (A) — Middelen (bijdragen derden) (B) — Saldo (A-B) Als gevolg van te verwachten hogere ontvangsten dan geraamd (opgave LD d.d. 15 maart 1985) zijn uitgaven en middelen bijgesteld conform de saldo-methode. 15. Tarief'verlaging roodvleeskeuring
(lastenverlichting)
In het kader van de lastenverlichting zijn de vleeskeuringstarieven verlaagd met 40 min. Deze mutatie dient ter compensatie van de lagere ontvangsten. 16. Werkgelegenheidsprojec ten
16
Conforme behandeling van de LD-werken (saldo-methode). 17. Diversen
0,5 min.
Diverse desalderingen Diverse overboekingen
7 min. 0,2 m i n .
18. Middelen Bijstelling ruil verkavel ingsren te Op basis van een herberekening heeft een technische correctie plaatsgevonden.
De voorzitter der commissie, P. Blauw De griffier der commissie. De Beaufort
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
14
BIJLAGE I
Rapportage inzake een aantal ontwikkelingen met betrekking tot het aardappelzetmeelconcern AVEBE, door de Minister van Landbouw en Visserij ingezonden aan de Tweede Kamer op 18 april 1984 Ter inleiding Ik heb u begin vorig jaar naar aanleiding van het mondeling overleg op 23 januari op de hoogte gesteld (brief van 19 januari 1984,17 250, nr. 9) van een aantal besluiten die zijn genomen ter verlichting van de zorgelijke situatie, waarin het concern mede ten gevolge van de slechte oogsten in 1982 en 1983 terecht was gekomen. Zo breng ik u in herinnering de bestuursbesluiten ter versterking van het eigen vermogen, de publikatie van het Strategisch Plan 1984-1988, het pakket financiële maatregelen dat de handelsbanken, de Nationale Investerings Bank en de overheid in gezamenlijk overleg hebben vastgesteld en het advies van de Stuurgroep Veenkoloniaal Afvalwater (STUVA). In feite heeft het jaar 1984 in het teken gestaan van een nadere invulling en uitwerking van deze besluiten. Tevens is 1984 voor AVEBE een vrij goed oogstjaar geweest, waarbij de campagne uitstekend is verlopen. Tenslotte heeft AVEBE zijn liquiditeitspositie sterk kunnen verbeteren vanwege een vrij forse afbouw van zijn voorraden. Een en ander heeft ertoe geleid, dat het feitelijke resultaat over 1984 iets gunstiger is uitgevallen dan het oorspronkelijke budget over dat jaar. In mijn rapportage zal ik op deze punten nader ingaan. 1.
Rentabiliteitsontwikkeling
In onderstaande tabel zijn enkele kerngegevens opgenomen, die een duidelijk inzicht geven in de rentabiliteitsontwikkeling bij AVEBE. De cijfers over het jaar 1984 zijn nog niet definitief vastgesteld, maar zullen naar verwachting geen grote wijzigingen meer ondergaan. Resultatenoverzicht AVEBE (x min. gld.)
Omzet Bedrijfsresultaat Interest Resultaat deelnemingen en overige baten en lasten Netto verlies vóór speciale bijdragen Leden Rente kwijtschelding Storting è fonds perdu Saldo
1984
1983
1982
1981
1980
749,3 20,6 (51,61
715,8 (1,7) (59,4)
713,6 26,9 (64,8)
709,6 25,5 (70,4)
615,9 28,7 (78,1)
3,6
(27,4) 27,4
— 0
1,7
(0,9)
(59,4) 45,2 14,2
(38,8) 24,6 14,2
—
—
0
0
2,5
(42,4) 17,5 14,2 14,0 3,3
0,7
(48,7) 16,8 17,9 14,0 0
Uit bovenstaand overzicht springt een aantal gegevens duidelijk naar voren. Opnieuw blijkt nog eens duidelijk dat 1983 een zeer slecht jaar is geweest. De leden moesten fors bijbetalen om de verliezen te compenseren, hetgeen bij de toch al slechte oogst een grote aanslag op hun inkomenspositie betekende. Verder valt op, dat de interestkosten over 1984 aanzienlijk lager waren dan in de jaren daarvoor, als gevolg van zowel een lagere rentestand als van de verbetering van de liquiditeitspositie van het concern. Dit laatste vloeide voort uit de verlaging van het voorraadniveau, waardoor het rekeningcourant-krediet sterk verminderde.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
15
Een volgende constatering, die ik wil maken, is dat AVEBE in 1984 het resultaat thans volledig op eigen kracht heeft behaald. Er zijn immers geen overheidsfaciliteiten meer van toepassing, die het resultaat over dit jaar hebben beïnvloed. De geldende faciliteiten hebben immers uitsluitend betrekking op de liquiditeitspositie. Indien daarbij in aanmerking wordt genomen, dat - vanwege het systeem van voorraadwaardering - de onderbezettingsverliezen over 1983 voor ca. f 10 min. ten laste zijn gekomen van het resultaat van het jaar 1984, dan moge duidelijk zijn, dat het concern een redelijk gunstig jaar achter de rug heeft. Dit komt mede tot uiting in een bijdrage van de leden aan de vorming van het eigen vermogen van ruim f3 min. Ook verdient hier aparte vermelding, dat het resultaat over 1984 gunstig is beïnvloed door de extra bijdrage die de werknemers hebben geleverd. Deze hebben immers de helft van de 13e-maand-uitkering ingeleverd (ca. f4,5 min.) als bijdrage in de verlichting van de lasten van het concern. Hierdoor werd de weg vrijgemaakt voor de definitieve vaststelling van genoemde financiële faciliteiten van de zijde van de financiers en de overheid. Deze vrij gunstige ontwikkelingen nemen niet weg, dat het concern nog steeds in een uiterst zwakke positie verkeert. De rentegevoeligheid is groot en een minder goede oogst heeft direct vrij aanzienlijke gevolgen voor het resultaat. Ook de marktomstandigheden zijn uiteraard van grote betekenis voor de resultaatontwikkeling; AVEBE heeft kunrjen profiteren van de aantrekkende conjunctuur, waarbij een verbetering van de produktmix en een meer gerichte en actieve aanpak van marketing en verkoop haar vruchten heeft afgeworpen. Voor 1985 wordt een verdere verbetering van de marktpositie en de rentabiliteit nagestreefd. Uitgaande van een zetmeelproduktie, die in dezelfde orde van grootte ligt als in 1984 is geproduceerd (ca. 450000 ton) zal het resultaat verder kunnen verbeteren, waardoor de vermogensbijdrage van de leden groter kan zijn dan de genoemde f 3 min. Dit laatste is een uitvloeisel van de in de inleiding bedoelde besluiten ter versterking van de vermogensstructuur. Tenslotte blijkt uit voorgaande tabel weer eens duidelijk, dat het grote aandeel vreemd vermogen hoge rentelasten met zich meebrengt, waardoor de resultaten in negatieve zin worden beïnvloed. 2.
Campagneverloop
Zoals reeds is opgemerkt, is het verloop van de campagne in 1984 voorspoedig geweest. Tot de kerstdagen is op volle capaciteit in de 4 fabrieken gewerkt en is ruim 1,8 min. ton aardappelen verwerkt (veldgewicht). De kwaliteit van de aangevoerde aardappelen liet, gemiddeld genomen, te wensen over en er moest een aantal partijen worden afgekeurd (11 000 ton). De op 2 januari ingezette na-campagne verliep minder goed. De extreme koude verhinderde de produktie, maar uiteindelijk is nog 241 000 ton (veldgewas) verwerkt. In totaal is derhalve bijna 2,1 min. ton aardappelen (veldgewas) verwerkt, overeenkomende met 2,3 min. ton basisgewicht (400g). Dit heeft een produktie opgeleverd van 456000 ton zetmeel. Gezien het feit, dat het areaal fabrieksaardappelen verder was teruggelopen tot in totaal ca. 51 000 ha was dit een goed resultaat. Overigens acht ik de teruggang van het areaal een zorgelijke ontwikkeling. 3. Voortgang strategisch plan 1984-1988 Met mijn brief van 19 januari 1984 heb ik u de hoofdlijnen van het strategisch plan als bijlage toegezonden. In de uitvoering van dit plan is op een aantal punten vertraging opgetreden, omdat AVEBE de uitkomsten van dit plan wilde laten toetsen vooraleer tot nadere stappen over te gaan. Eén
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
16
onderwerp betreft de verwachte aanvoer van fabrieksaardappelen. Deze vraag is actueel nu een aantal jaren achtereen het areaal is gedaald. Een Commissie onder leiding van dr. C. H. J. van Beukering onderzoekt dit vraagstuk; de resultaten van dit onderzoek zullen worden ingebracht in een uitvoerige studie, die wordt uitgevoerd door het adviesbureau Arthur D. Little. Deze toetst een aantal andere onderwerpen van het strategisch plan. Deze hebben met name betrekking op de marktmogelijkheden, de produktie en de financiering. Dit bureau is vrijwel gereed met haar werk. Op de conclusies die op basis van de toetsing kunnen worden getrokken, kan gezien het onderzoekstadium niet vooruit worden gelopen. Dit betekent, dat ik nog geen uitsluitsel kan geven over een aantal onderwerpen die ter discussie staan, zoals de tarwezetmeelfabricage, een of meer biotechnologieprojecten, alsmede de omvang van de markt en de daarop aansluitende optimale produktieconfiguratie. Wel wordt op onderdelen uitvoering gegeven aan het strategisch plan, zoals reorganisaties in de afdelingen produktie, marketing en sales en in de research-sfeer. 4. Milieuproblematiek
te Ter Apelkanaal
Behalve met mijn vorige rapportage over dit onderwerp, heb ik u op 24 mei 1984 (18100, XIV, nr. 69) en op 30 oktober 1984 (18600, XIV, nr. 21) nader geïnformeerd over de ontwikkelingen terzake. AVEBE heeft eind november 1984 bij de Provincie de vereiste vergunningen aangevraagd om fase I van het totale zuiveringsplan uit te kunnen voeren. De bedoeling van het plan is het afvalwater van de vestiging zodanig te zuiveren, dat er een eind komt aan de stankoverlast. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen wordt een deel van het afvalwater tijdelijk opgeslagen in bufferbassins en vervolgens het gehele jaar door anaëroob gezuiverd in een relatief kleine reactor. Het gezuiverde afvalwater wordt vervolgens over vloeivelden geleid. Na een langdurig verblijf aldaar wordt het op het oppervlaktewater geloosd. Het voornemen is langs deze weg de kanalen in Oost-Groningen voor de Campagne van 1986 stankvrij te doen zijn. Bij de inspraakprocedure, die bij de vergunning-verleningen is gevolgd, is een groot aantal bewaarschriften ingediend. Deze betreffen met name de stankhinder, die wordt verwacht tengevolge van de geconcentreerde opslag van het afvalwater en de anaërobe zuivering. Ook wordt gewezen op de ammoniakemissie en de gevolgen voor het waterbeheer. Ik heb bijzondere aandacht voor deze bezwaren. Met name de sterk verhoogde ammoniakuitstoot baart mij zorgen, aangezien het mede door mij geformuleerde beleid met betrekking tot zure depositie er op gericht is de verzuring terug te dringen (verzuringsnota, Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 225, nrs. 1-2). Aangezien de Provincie Groningen de desbetreffende vergunning dient te verlenen, acht ik het voor mijn definitieve standpuntbepaling met betrekking tot fase I van het totale zuiveringsplan en de uitvoering daarvan noodzakelijk te vernemen welke voorwaarden de Provincie aan de zuiveringsplannen stelt en wat de consequenties daarvan zijn. In overleg met de Provincie en mijn ambtgenoot van VROM kan eventueel bezien worden in hoeverre aanvullende mitigerende maatregelen gewenst en realiseerbaar zijn. Voor wat betreft AVEBE zal daarnaast de uitkomst van de studie van het bureau Arthur D. Little van belang zijn. 5. EEG-zetmeelbeleid Een onderwerp, dat de laatste tijd sterk in de belangstelling heeft gestaan betreft het EEG-zetmeelbeleid. Op 6 december 1984 heeft de Europese Commissie voorstellen ingediend voor een nieuwe zetmeelregeling, die een fundamentele wijziging van het huidige beleid betekenen. Daarom zal ik in deze rapportage wat uitvoeriger op dit onderwerp ingaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
17
I. Het huidige zetmeelbeleid De uitgangspunten van het thans geldende beleid zijn: 1. De concurrentie van zetmeelprodukten op basis van agrarische grondstoffen (maïs, tarwe en aardappelen) met produkten gemaakt op basis van andere grondstoffen (bij voorbeeld petrochemische) mogelijk te maken. Voor dit doel wordt een produktierestitutie verstrekt waardoor het prijspeil van deze agrarische grondstoffen wordt verlaagd. De hoogte van de produktierestitutie wordt jaarlijks door de Raad vastgesteld. Aangezien de hoogte van de produktierestitutie voor maïs sinds 1974 ten opzichte van de maïs-invoerheffing geleidelijk verlaagd is, is het prijspeil van de agrarische grondstoffen steeds verder boven dat van de wereldmarkt gekomen. De produktierestitutie per ton maïs is thans ongeveer 20 ECU, dit is bijna een derde van de maïsheffing. Hierdoor is het probleem ontstaan voor de zetmeelprodukten, die een onvoldoende bescherming aan de buitengrens hebben. Per ton aardappelzetmeel is de produktierestitutie steeds gelijk geweest aan die voor maïszetmeel. Voor de produktie van tarwezetmeel heeft steeds een hogere produktierestitutie gegolden. Dit is nog een overblijfsel uit de tijd dat de tarweprijs in de Gemeenschap op drempelprijsniveau lag en hoger was dan de prijs van maïs in de EEG. Voor het verkoopseizoen 1984/1985 gelden de volgende produktierestituties per ton zetmeel: maïs en aardappelen tarwe
31,25 ECU 61,14 ECU
2. Het evenwicht in de EEG bewaren tussen de zetmeelprodukten die gemaakt zijn van de verschillende grondstoffen en in het bijzonder van maïs en aardappelen. Bij de aanvang van het zetmeelbeleid werd de minimumaardappelprijs afgeleid van de grondstofprijs voor de maïs (de drempelprijs). Bij deze afleiding werd rekening gehouden met de verschillen van inkomsten uit bijprodukten, verschillen in produktiekosten en dergelijke (dit totaal-verschil is de zgn. delta). Sinds 1978 wordt bovendien aan de aardappelzetmeelindustrie een «evenwichtspremie» toegekend. Deze is bedoeld als een compensatie voor structurele nadelen van de aardappelzetmeelindustrie (b.v. de seizoensgebonden produktie) en bedraagt thans 18,70 ECU per ton aardappelzetmeel. II. De voorstellen voor een nieuw zetmeelbeleid De Commissie baseert haar voorstellen voor een nieuw zetmeelbeleid op het bestaan van een onvoldoende invoerbescherming voor een aantal technische produkten in het kader van het landbouwbeleid en op de noodzaak de produktie van nieuwe biotechnologische produkten in de EEG te ontwikkelen. Deze voorstellen, die zoals gezegd een fundamentele herziening van het zetmeelbeleid inhouden, houden het volgende in. 1. Er zal alleen nog maar een produktierestitutie gelden voor een groep van nader te bepalen onbeschermde zetmeelprodukten. Deze restitutie dient ervoor om het verschil met de wereldmarktprijs van de grondstof te overbruggen. - Per ton zetmeel zal de produktierestitutie worden bepaald door coëfficiënten die het grondstofverbruik aangeven. Deze coëfficiënten zijn voor maïs 1,6 en voor tarwe 2. Bij grondstofprijsverschillen voor maïs en tarwe van respectievelijk bij voorbeeld 60 en 20 ECU zijn de produktierestituties: voor maïs 1,6 x 60 ECU 96 ECU por ton zetmeel voor tarwe 2 x 20 ECU • 40 ECU per ton zetmeel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr, 101
18
- De restituties worden betaald aan de zetmeelproducenten; - De positieve lijst van onbeschermde produkten zal in het kader van de Beheerscomité-procedure worden vastgesteld; - Voor aardappelzetmeel zal, evenals thans het geval is, eenzelfde produktierestitutie gelden als voor maïszetmeel per ton zetmeel. Voor het jaar 1985/1986 zal de coëfficiënt voor aardappelzetmeel evenwel worden verhoogd van 1,6 naar 1,65. Deze verhoging komt in plaats van de evenwichtspremie; in het gegeven voorbeeld wordt de produktierestitutie 1,65 x 60 ECU = 99 ECU per ton zetmeel. 2. De minimum-aardappelprijs zal volgens het voorstel blijven bestaan. Het uitbetalen van de minimum-prijs door de aardappelzetmeelindustrie van de telers wordt in het voorstel als een voorwaarde gesteld voor het ontvangen van de produktierestitutie. 3. Het nieuwe systeem moet met ingang van 1 augustus 1985 in werking treden. 4. Parallel aan deze gedachte van het doorwerken van de wereldmarkt van de grondstoffen binnen de EEG moet men de reeds ingediende voorstellen van de Commissie zien om buiten-quotum-suiker (artikel 31) en isoglucose ter beschikking van de verwerkende industrie stellen. III. Over de voorstellen kan, in het bijzonder met het oog op de positie van de aardappelzetmeelindustrie, het volgende worden opgemerkt 1. Het onderscheid tussen de beschermde (in hoofdzaak «food» en «feed») en onbeschermde zetmeelprodukten is op zichzelf een logische gedachte. De in het kader van het landbouwbeleid door middel van invoerheffingen volledig beschermde produkten hebben geen produktierestitutie nodig, terwijl voor de onbeschermde produkten de bestaande produktierestitutie in bepaalde gevallen te laag is. 2. Op het eerste gezicht lijkt het gunstig dat er wegens het grote aandeel van de aardappelzetmeelindustrie in de technische sector en wegens de meer dan verdrievoudiging van de produktierestitutie (ruim 90 in plaats van 30 ECU per ton zetmeel) meer geld in de vorm van produktierestituties naar de aardappelzetmeelindustrie zal stromen. De bedoeling van deze regeling is evenwel dat het zetmeel aan de verwerkende industrie (papier-, textiel- en chemische industrie) wordt verkocht tegen grondstof prijzen van de wereldmarkt. Het effect van de produktierestituties zal daarom moeten worden doorgegeven in de vorm van lagere zetmeelprijzen aan de afnemers 3. De evenwichtspremie van thans 18,70 ECU per ton zetmeel zal worden omgezet in een bijzondere verhoging van de coëfficiënt voor de aardappelmeelsector met 0,05. Bij een grondstofprijsverschil met de wereldmarkt voor maïs van 60 ECU betekent dit een extra restitutie van 3 ECU per ton zetmeel voor dat deel van de afzet waarover een produktierestitutie zal gelden. Deze daling van de evenwichtspremie zal voor Avebe een verlies aan inkomsten geven van ongeveer 20 miljoen gulden per jaar. 4. Op de concurrentieverhoudingen tussen de zetmeelsectoren onderling en met suiker, wordt, afgezien van de evenwichtscorrectie voor de aardappelzetmeelindustrie, in de voorstellen niet ingegaan. In de beschermde sector zal volgens de voorstellen geen steun worden gegeven. Tarwezetmeel zal in deze beschermde sector voorshands de sterkste positie innemen. Dit is een gevolg van lagere tarweprijzen in de EEG, maar vooral van zeer hoge opbrengsten van de bijprodukten. Naar tarwegluten bestaat in de EEG een vraag die groter is dan het aanbod, hetgeen leidt tot zeer hoge prijzen van de gluten; bovendien hebben deze gluten een EEG-bescherming. In de onbeschermde sector zullen produktierestituties worden gegeven om het verschil met de grondstoffenprijs op de wereldmarkt te overbruggen. Gezien de vaak sterk variërende wereldmarktprijs maïs c.q. tarwe zal dit tot instabiele situaties leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
19
Zoals reeds eerder gezegd, wil de Commissie in deze onbeschermde sector ook buiten-quotumsuiker als grondstof ter beschikking van de verwerkende industrie stellen. Bij de bestaande lage wereldmarktprijzen voor suiker zal zetmeel als grondstof voor de onbeschermde produkten in zeer sterke mate van deze suiker concurrentie ondervinden. 5. In de huidige zetmeelregeling vindt controle bij de zetmeelproducent plaats. In de voorgestelde regeling wordt de restitutie afhankelijk van de bestemming van het zetmeel. Dit moet dus ook bij de afnemers worden gecontroleerd, hetgeen tot een gecompliceerde administratieve regeling kan leiden. IV. Het Brusselse overleg over de voorstellen In verband met bovengenoemde overwegingen is in het Brusselse overleg over de voorstellen van Nederlandse zijde het standpunt ingenomen dat gestreefd moetworden naareen beter evenwicht tussen de verschillende zetmeelsektoren en met de grondstof suiker. Voorts is er de nadruk op gelegd dat de controle-aspecten hanteerbaar moeten blijven. Vrijwel alle lid-staten zijn van mening dat deze zaak niet rijp is om op 1 augustus aanstaande in werking te treden. Het ziet er daarom naar uit dat de huidige regeling nog een jaar van kracht zal blijven. Voorts zijn alle lid-staten van mening dat er een overgangsperiode tussen het oude en het nieuwe regime nodig zal zijn. 6. Samenvatting en conclusie Het jaar 1984 is voor AVEBE niet onbevredigend verlopen. De resultaten lagen ongeveer op budget, de oogst- en produktiecijfers waren goed en dankzij de medewerking van alle partijen kon zelfs - al is het zeer bescheiden een begin worden gemaakt met de opbouw van het eigen vermogen. Ook voor 1985 is een verdere opbouw hiervan door AVEBE gebudgetteerd. Desalniettemin blijft de basis van het concern uiterst zwak. Hiermee doel ik o.a. op de financiële structuur, waarbij het vreemde vermogen een voortdurende druk legt op de resultaten. Verder wijs ik op de tot en met 1984 teruglopende teelt van fabrieksaardappelen. Bovendien moet nog worden geïnvesteerd in een milieuzuiveringsoperatie, hetgeen uiteraard extra financiële lasten met zich meebrengt. En ten slotte wijs ik op de zetmeelregeling, waarvoor ingrijpende voorstellen zijn ingediend, die van grote invloed zijn op de rentabiliteit van het concern, welke immers nog verbetering behoeft. Op dit moment zijn deze zaken volop in discussie en is het nog te vroeg om definitieve uitspraken te kunnen doen. Daartoe zal allereerst meer inzicht dienen te bestaan in de uitkomsten van de beslissingen van de betrokken partijen en instanties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
20
BIJLAGE II
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW EN VISSERIJ GEDATEERD 14 JUNI Na het verschijnen van het rapport Arthur D. Little beraden zowel AVEBE als de overige betrokken partijen zich op de uitkomsten hiervan. De besluitvorming is derhalve nog niet afgerond en er zijn nog geen beslissingen genomen inzake de uitvoering van het rapport. Voor wat betreft de milieuproblematiek bij Ter Apelkanaal zij opgemerkt, dat de vergunningverlening door de provincie Groningen, alsmede door de gemeente Vlagtwedde is vertraagd en op bezwaren is gestuit. Dit houdt in, dat de kanalen in de provincie Groningen niet in 1986 stankvrij zullen kunnen zijn, zoals in het STUVA-rapport was aanbevolen. Wat het EG-zetmeelbeleid betreft, heeft de Raad van Landbouwministers besloten het bestaande beleid met een jaar te verlengen. Dit betekent dat voor het seizoen 1985/86 de produktierestituties en de evenwichtspremie niet veranderen. De minimum-aardappelprijs zal op dezelfde wijze worden aangepast als de gemiddelde drempelprijs voor maïs. Aan de hand van de discussies, die inmiddels in Brussel hebben plaatsgehad over het nieuwe zetmeelbeleid, heeft de Europese Commissie een aantal wijzigingen in haar voorstellen aangekondigd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 101
21