Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
30 300 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2006
Nr. 155 Herdruk1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 juni 2006 In het algemeen overleg over de wet BIG dat ik met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de Vaste Commissie) voerde op 8 maart jongstleden (kamerstuk 30 300 XVI/29 689, nr. 128) zegde ik toe in een brief een aantal vragen te beantwoorden die in het overleg aan de orde kwamen. Met deze brief kom ik aan die toezegging tegemoet. In de brief heb ik meegenomen mijn reactie op de brief aan de Vaste Commissie, van de Stichting Langerhans te Groningen (uw verzoek van 30 maart 2006, kenmerk VWS-06-444). Hierna komt eerst aan de orde de functie van de wet BIG en de regeling van bevoegdheden alsmede een tijdschema voor het in voorbereiding zijnde voorstel tot aanpassing van die regeling. Daarna ga ik in op eerdergenoemde brief van de Stichting Langerhans en op specifieke vragen die in het algemeen overleg gesteld zijn zoals over het beroep van doktersassistent en van psychotherapeut. I. Functie Wet BIG: bescherming patiënten of keurmerk voor beroepen? De wet BIG lijkt gezien te worden als een keurmerkenwet voor de erkenning van beroepsgroepen terwijl deze toch primair bedoeld is als kwaliteitswet ter bescherming van patiënten, zo signaleerden de leden van de Vaste Commissie.
Eerder abusievelijk gepubliceerd onder kamerstuk 29 689, nr. 97, dat hiermee komt te vervallen.
Wettelijke regeling van een beroep wordt nogal eens als statusverhogend gezien en als erkenning van de betekenis van een beroepgroep. Dergelijke belangen van beroepsgroepen, hoe legitiem ook, zijn ondergeschikt bij het bepalen van de noodzaak van wettelijke regeling. Wettelijke regeling van een beroep is weliswaar een belangrijk kwaliteitsinstrument, maar de wet BIG is meer dan dat en bovendien niet alleen van betekenis voor beoefenaren van wettelijk geregelde beroepen, maar voor een ieder die beroepsmatig zorg verleent. Doel van de wet is de kwaliteit van de
KST99201 0506tkkst30300XVI-155 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
1
1
beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen gezondheidsrisico’s als gevolg van ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. In het overleg stelde de Vaste Commissie met mij vast dat díe doelstellingen leidend zijn voor de functie van de wet BIG: geen keurmerkenwet maar een kwaliteitswet. Het al dan niet regelen van een beroep wordt getoetst aan die doelstellingen en primair bezien vanuit het perspectief van de burger, de patiënt en de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg. Ook andere wetten zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen, patiëntenwetgeving, verzekeringswetgeving, wetgeving op het gebied van productveiligheid en niet in het minst wetgeving die de kwaliteit van opleidingen regelt, bieden waarborgen voor kwaliteit en beschermen de patiënt tegen gezondheidsrisico’s. De overheid, zorgaanbieders en verzekeraars hebben daarin hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Er is een toenemend kwaliteitsbesef bij partijen en de overheid spreekt partijen nadrukkelijker aan op hun verantwoordelijkheid voor veiligheid en kwaliteit van het zorgaanbod, de beroepsuitoefening en (zorg)opleidingen. Bij het beoordelen of er voldoende motieven aanwezig zijn om een beroep wettelijk te regelen1 wordt de (meer)waarde daarvan dan ook niet alleen vanuit de wet BIG maar in die bredere context bezien. II. Regeling van bevoegdheden: wat, waar en hoe?
De wet BIG
1
De wet BIG kent twee vormen van regeling van beroepen: de zware regeling van beroepen in de wet (art.3) en de lichte regeling van beroepen bij AMvB (art.34). Zware regeling wordt toegepast als het nodig is beoefenaren van een beroep onder door de overheid geregeld tuchtrecht te laten vallen óf als het nodig is hen de indicatiebevoegdheid voor in de wet genoemde voorbehouden handelingen toe te kennen. Zijn die motieven niet aan de orde, dan kan lichte regeling worden toegepast als het nodig is op grond van de wet BIG de (inhoud van de) opleiding te regelen óf als een wettelijk beschermde titel nodig is om het publiek (met name de burger, de verwijzer) in staat te stellen de beroepsbeoefenaar als ter zake deskundige te herkennen. 2 Een paar voorbeelden: – de arts stelt de indicatie voor het maken van een röntgenfoto, de radiologisch laborant maakt in opdracht van de arts de foto. – de arts stelt de indicatie voor het toedienen van een geneesmiddel d.m.v. een infuus of injectie, de arts schrijft voor/ondertekent het recept, de verpleegkundige legt het infuus aan/geeft de injectie in opdracht van de arts en dient het geneesmiddel toe. – de tandarts stelt de indicatie voor het behandelen van cariës waarvoor in een kies geboord moet worden, de mondhygienist voert uit in opdracht van de tandarts.
De wet BIG bevat een bevoegdheidsregeling op grond waarvan: • uitsluitend de in artikel 36 van de wet genoemde beroepsbeoefenaren (i.c. artsen, tandartsen en verloskundigen) op eigen initiatief (op eigen indicatie) de in dat artikel genoemde risicovolle handelingen mogen verrichten; • het verboden is dat andere beroepsbeoefenaren op eigen initiatief dergelijke handelingen verrichten • andere beroepsbeoefenaren wél in opdracht van een arts, tandarts of verloskundige en onder andere in de wet genoemde voorwaarden dergelijke handelingen mogen uitvoeren, in welk geval de indicatiestelling de facto voorbehouden blijft aan artsen tandartsen en verloskundigen. Deze bevoegdheidsregeling voorbehouden handelingen geldt voor een ieder die beroepsmatig zorg verleent. Afgezien daarvan laat de wet BIG het handelen van beroepsbeoefenaren op het gebied van de geneeskunst en – breder – de individuele gezondheidszorg vrij. De regeling verving eind 1997 het tot dan toe geldende algehele verbod op de uitoefening van de geneeskunst door anderen dan artsen, tandartsen en verloskundigen. Dat algehele verbod liet geen ruimte voor het bevoegd uitvoeren van geneeskundige handelingen door bijvoorbeeld ter zake deskundige verpleegkundigen. De huidige bevoegdheidsregeling verbiedt uitsluitend het onbevoegd verrichten van de in artikel 36 van de wet BIG genoemde (risicovolle) handelingen. Cruciaal verschil met de vroegere «verlengde arm-constructie» is dat de wet BIG onder bepaalde voorwaarden (art. 35 en art. 38) ook ter zake bekwame beroepsbeoefenaren zoals verpleegkundigen bevoegd verklaart tot het uitvoeren van voorbehouden handelingen2.
De Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG) Tot op heden is in de WOG geregeld dat de apotheker receptplichtige (UR-)geneesmiddelen uitsluitend mag leveren op basis van een recept (letterlijk: voorschrift) dat is ondertekend door een arts, een tandarts of een verloskundige. De WOG bepaalt dus de bevoegdheid van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
2
apotheker. Het gevolg van de omschrijving van die bevoegdheid is dat het uitschrijven (ondertekenen) van een recept de facto is voorbehouden aan artsen, tandartsen en verloskundigen1. Anders dan de bevoegdheidsregeling van de Wet BIG kent de WOG noch de nieuwe Geneesmiddelenwet (GW) de figuur van «het handelen in opdracht van een bevoegde». Noch de WOG, noch de GW biedt dus ruimte voor het afleveren van een geneesmiddel door de apotheker op basis van een recept dat is uitgeschreven (i.c. ondertekend) door andere beroepsbeoefenaren dan de in de wet genoemde2. Strikt genomen is het wél mogelijk dat een andere beroepsbeoefenaar een recept uitschrijft, maar het recept op basis waarvan een apotheker het geneesmiddel aflevert dient altijd ondertekend (geautoriseerd) te zijn door een in de wet genoemde beroepsbeoefenaar.
Nieuwe ontwikkelingen Zoals ik u onder meer in mijn brief van 23 december 2006 inzake taakherschikking en taakherziening en wet BIG liet weten, wil ik in beperkte mate ook taakherschikking mogelijk maken voor zorg die bestaat uit voorbehouden handelingen. Dat kan alleen door aanpassing van de zojuist beschreven regeling van bevoegdheden. Daartoe bereid ik een wetsvoorstel voor waarover ik u in eerder genoemde brief informeerde. Dat wetsvoorstel heeft tot doel wettelijke belemmeringen op te heffen voor taakherschikking van de arts naar de verpleegkundig specialist en de physician assistant. Dat kan door het toekennen van de bevoegdheid aan die beroepsbeoefenaren om op eigen initiatief bepaalde voorbehouden handelingen te verrichten, waaronder het voorschrijven van UR-geneesmiddelen. Het wetsvoorstel voorzag ook in een wijziging van de definitie van recept van de GW én het opnemen van het voorschrijven van receptplichtige geneesmiddelen als voorbehouden handeling in de Wet BIG. Laatstgenoemde voorstellen maken inmiddels onderdeel uit van de Geneesmiddelenwet die nu bij de Eerste Kamer ter behandeling voorligt. In aansluiting op dat wetsvoorstel zullen de door mij voorgestelde aanpassingen van de Wet BIG omvatten: • het binnen de grenzen van hun deskundigheidsgebied toekennen van (bepaalde) zelfstandige bevoegdheden aan wettelijk erkende verpleegkundig specialisten door deze categorie beroepsbeoefenaren op te nemen in artikel 36 van de Wet BIG (zoals nu artsen, tandartsen en verloskundigen); • het toevoegen van een bepaling (experimenteerartikel) aan de bevoegdheidsregeling van de Wet BIG die het mogelijk maakt om aan nieuwe beroepen – vooruitlopend op definitieve regeling van zo’n beroep – voor een bepaalde periode bij AMvB zelfstandige bevoegdheden toe te kennen. Daarbij gaat het om beroepen die door het ontbreken van die bevoegdheden geen reeële kans hebben om zich goed uit te kristalliseren en hun meerwaarde te bewijzen, maar waarvan die meerwaarde in potentie al is vastgesteld. In het verlengde van het wetsvoorstel bereid ik momenteel voor het beroep van physician assistant de toepassing van het experimenteerartikel voor.
Tijdschema 1
Daarmee is het vaststellen van de indicatie voor behandeling met UR-geneesmiddelen aan hen voorbehouden. 2 In de WOG zijn genoemd: artsen, tandartsen en verloskundigen. In de GW zijn genoemd: beroepsbeoefenaren als bedoeld in art.36, veertiende lid, onder a tot en met d, van de Wet BIG (te weten: artsen, tandartsen, verloskundigen en bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen).
In het Algemeen Overleg van 8 maart jongstleden zegde ik toe u na het zomerreces de door mij voorgestelde aanpassingen van de wet BIG die betrekking hebben op de verpleegkundig specialist en de physician assistant voor te leggen. Op voorstel van uw Kamer zijn bij de behandeling van de nieuwe Geneesmiddelenwet wijzigingen van die wet alsmede van de wet BIG in dat wetsontwerp opgenomen die tevens onderdeel uitmaakten van het door mij in voorbereiding zijnde wetsvoorstel. Als
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
3
gevolg daarvan is bijstelling van laatstgenoemd voorstel nodig alsmede nader overleg met betrokken partijen. Dat heeft consequenties voor de planning van het wetgevingstraject en de aan u gedane toezegging. Ik verwacht deze zomer het overleg met partijen over het bijgestelde wetsvoorstel af te kunnen ronden. Daarna vindt interdepartementale afstemming plaats en kan het formele wetgevingstraject in gang worden gezet (behandeling door ministerraad en Raad van State). III. Overige onderwerpen
Brief van de Stichting Langerhans te Groningen In reactie op uw verzoek om te reageren op de brief van de Stichting Langerhans te Groningen aangaande een onderzoek inzake de werkzaamheden op diabetesgebied door praktijkondersteuners, verwijs ik u allereerst naar de beantwoording van de vragen van het kamerlid Arib (PvdA) over het voorschrijven van geneesmiddelen (mijn brief aan u van 2 maart 2006, aanhagsel der handelingen, vergaderjaar 2005–2006, nr. 1074). Deze vragen hadden betrekking op een publicatie in «Huisarts en wetenschap» over het desbetreffende onderzoek. In mijn beantwoording geef ik mijn reactie op de resultaten van dat onderzoek. Eén belangrijk onderwerp uit de brief van de Stichting Langerhans komt daarbij niet aan de orde. De heer Houweling van de Stichting Langerhans toont zich in de brief voorstander van het aanmerken van het voorschrijven van geneesmiddelen als voorbehouden handeling in de wet BIG. Daarmee – zo stelt hij – wordt het mogelijk dat verpleegkundigen en praktijkondersteuners, mits bekwaam en in opdracht van een arts (bijvoorbeeld via een lokaal protocol) en onder de voorwaarde dat de mogelijkheid van toezicht en tussenkomst van een arts verzekerd is, geneesmiddelen kunnen voorschrijven. Zoals u weet ben ook ik voorstander van het aanmerken van het voorschrijven van geneesmiddelen als voorbehouden handeling in de wet BIG. Hiervoor kwam reeds aan de orde dat dit inmiddels op voorstel van uw Kamer onderdeel uitmaakt van de Geneesmiddelenwet die nu bij de Eerste Kamer ter behandeling voorligt. Anders dan de heer Houweling ben ik geen voorstander van het zodanig regelen van de voorschrijfbevoegdheid dat het uitschrijven (i.c. ondertekenen) van een recept in opdracht van een arts mogelijk wordt. Immers, dat zou betekenen dat een apotheker niet langer op eenvoudige en objectieve wijze zou kunnen vaststellen wie wel en wie niet voorschrijfbevoegd is en of hij of zij op basis van het recept een UR-geneesmiddel mag afleveren. De bevoegdheidsregeling van de wet BIG stelt immers geen andere grens aan het aan anderen verlenen van een opdracht tot het uitvoeren van een voorbehouden handeling, dan dat het dient te gaan om een ter zake bekwame beroepsbeoefenaar. Het aan zelfregulering overlaten wie wel en wie niet een recept mag ondertekenen op basis waarvan een apotheker bevoegd is een receptplichtig geneesmiddel af te leveren, is naar mijn oordeel vanuit oogpunt van kwaliteit en de veiligheid van de geneesmiddelenvoorziening en het geneesmiddelengebruik onverantwoord. De nu bij de Eerste Kamer ter behandeling voorliggende nieuwe Geneesmiddelenwet maakt zelfregulering op dat punt niet mogelijk, maar voorziet erin dat een apotheker uitsluitend receptplichtige geneesmiddelen mag afleveren op basis van een recept dat is ondertekend door een in artikel 36 van de wet BIG (veertiende lid, onder a tot en met d, nieuw) genoemde beroepsbeoefenaar.
Doktersassistenten De NVDA heeft mij verzocht om de kwaliteit van de opleiding en de deskundigheid van de doktersassistent in de wet BIG te borgen door dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
4
beroep te regelen krachtens artikel 34 van de wet. In het Algemeen Overleg van 8 maart jongstleden stemde de leden van de Vaste Commissie in met mijn oordeel dat de kwaliteit van de opleiding en de deskundigheid van de dokterassistent in voldoende mate op andere wijze gewaarborgd zijn. Op verzoek van de Vaste Commissie ga ik hierna nader in op de positie van de dokterassistent die de triage verzorgt op de dokterspost en schets ik de ontwikkelingen die – mede op grond van overleg met partijen over modernisering van de eerstelijn – in gang zijn gezet. Met de NVDA onderschrijf ik dat de doktersassistent een cruciale rol speelt in de gezondheidszorg. Ook onderken ik dat van doktersassistenten die een trieërende functie hebben andere competenties worden geëist dan van een doktersassistent of praktijkondersteuner die geen triage verricht. In dit licht begrijp ik de roep vanuit de NVDA om meer waardering en erkenning van deze doktersassistent «plus». Die waardering staat echter los van mijn conclusie dat het beroep van doktersassistent geen wettelijke regeling behoeft. In de eerste plaats omdat ik, zoals ik de NVDA in juni 2005 schriftelijk liet weten, van oordeel ben dat de beroepskwalificaties van doktersassistent en de kwaliteit van de opleiding voldoende gewaarborgd is door de wijze waarop dit publiekrechtelijk geregeld en verankerd is in de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB). Daar komt bij dat de huisartsenposten en huisartsendienstenstructuren onder de reikwijdte van de Kwaliteitswet zorginstellingen vallen. Dat wil zeggen dat deze instellingen verantwoorde zorg moeten leveren. Daaronder wordt onder meer verstaan dat de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig voorzien is van personeel en dat zorggedragen is voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. De Vereniging Huisartsenposten Nederland (VHN) heeft in samenspraak met de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) kwaliteitscriteria voor huisartsenposten ontwikkeld. De Inspectie voor de Gezondheidszorg is daar nauw bij betrokken geweest. De kwaliteitseisen omvatten onder andere eisen aan de wijze waarop de telefoonfunctie van de assistenten is geregeld, inclusief het beschikbaar zijn van protocollen en richtlijnen, maar ook eisen aan de deskundigheid en scholing van de assistenten en de huisartsen. Daarnaast wordt in de kwaliteitseisen omschreven: • het zodanig vastleggen van de telefoongesprekken dat beoordeling van de intake, triage, zorgplanning en advies achteraf mogelijk is, • de beschikbaarheid van de huisarts voor overleg met de assistent, • een systeem voor beoordeling door een huisarts van de wijze waarop de assistenten de telefoonfunctie uitvoeren. Zo is naar mijn oordeel op adequate wijze uitwerking gegeven aan het begrip «verantwoorde zorg» uit de Kwaliteitswet zorginstellingen en is de deskundigheid van de assistent werkzaam in de huisartsenzorg voldoende geborgd. Wettelijke regeling van het beroep van doktersassistent is dan niet nodig. In breder verband dan uitsluitend de huisartsenzorg is door betrokken partijen met financiering van VWS, het initiatief genomen tot het project «Naar een systeem van een eenduidige triage». De doelstelling van het project is tweeledig: • ontwikkelen van een systeem voor een eenduidige triage op basis van de medische zorgbehoefte en de context van de patiënt; • ontwikkelen van een systeem van kwaliteitsborging van triage. De eerste fase van het project is inmiddels afgerond (Nederlands Triage Sytsteem: Op weg naar een eenduidige triage, 2006). In de volgende fase
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
5
worden de competenties van de hulpverlener/triagist bepaald, mogelijkerwijs gevolgd door de introductie van een nieuwe triagistenopleiding. Ik volg deze ontwikkelingen nauwlettend. Vooralsnog geeft het mij voldoende vertrouwen dat de kwaliteit van het handelen van doktersassistenten die de triage verzorgen op doktersposten, op basis van zelfregulering voldoende gewaarborgd wordt.
Argumenten om het beroep van psychotherapeut te handhaven: Gevraagd is nogmaals de argumenten aan te geven op grond waarvan ik besloten heb het beroep van psychotherapeut te handhaven. Het oorspronkelijke besluit van de toenmalige minister van VWS om het beroep van psychotherapeut op te heffen was vooral ingegeven door argumenten die samenhingen met hoe de beroepenstructuur er uit zou moeten zien. Het besluit noopte tot het treffen van overgangsregelingen die eisen dienden te stellen aan de deskundigheid van onder het overgangsregime vallende psychotherapeuten. Deze regelingen bleken juridisch niet goed uitvoerbaar te zijn, onvoldoende draagvlak bij belanghebbenden te hebben en hoge uitvoeringslasten met zich mee te brengen. Een ander belangrijk argument hield verband met het onder de Zorgverzekeringswet brengen van de op genezing gerichte geestelijke gezondheidszorg (per 1 januari 2007). In die context doet het voornemen om het beroep van psychotherapeut uit de Wet BIG te schrappen geen recht aan de belangen van burgers. De Zorgverzekeringswet biedt patiënten immers een grotere keuzevrijheid en maakt marktwerking mogelijk. Daarbij past voldoende psychotherapie-aanbod van verschillende soorten aanbieders waarvan de deskundigheid objectief kenbaar is en waarop toezicht van overheidswege mogelijk is.
Mantelzorgers en zorgvrijwilligers In het Algemeen Overleg is de positie van mantelzorgers en zorgvrijwilligers die mogelijk risicovolle, voorbehouden handelingen verrichten aan de orde gekomen. Daarbij heb ik toegezegd na te gaan of er sprake is van een kwetsbare juridische positie voor deze groep informele zorgers. De gedachte dat er sprake zou zijn van een juridisch niemandsland deel ik niet. Mantelzorgers vallen niet onder de wet BIG omdat zij niet beroepsmatig zorg verlenen. De wet BIG werpt voor hen in principe geen beletsel op om bepaalde risicovolle handelingen te verrichten. Dit betekent echter niet dat zij dit ook zonder meer zouden moeten doen. De huisarts of specialist is en blijft verantwoordelijk voor het al dan niet overlaten van dergelijke handelingen aan een mantelzorger. Als een mantelzorger bepaalde handelingen verricht is het van belang dat zowel de behandelend arts als de mantelzorger zelf nagaan of hij of zij in staat is om dit goed te doen. Risicovolle handelingen moeten mijns inziens zoveel mogelijk worden overgelaten aan professionele zorgverleners. Zorgvrijwilligers zullen veelal via de organisatie waar ze bij horen, verzekerd zijn tegen aansprakelijkheid. Organisaties die zijn aangesloten bij Mezzo, de landelijke organisatie voor mantelzorgers en vrijwilligers, sluiten zo’n verzekering af. Zo kan de belangrijkste juridische kwetsbaarheid worden afgedekt. Verder vind ik dat artsen of organisaties niet aan zorgvrijwilligers moeten vragen om risicovolle, voorbehouden handelingen te verrichten. Voor deze handelingen moet worden teruggevallen op professionele zorgaanbieders. Goede voorlichting aan zowel mantelzorgers als zorgvrijwilligers over wat wel en wat niet te doen is onontbeerlijk. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de hierbij betrokken (beroeps- en zorg)organisaties. Daarnaast zal ik bezien welke bijdrage ik daaraan kan leveren in het kader van voor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
6
lichting van overheidswege aan burgers, patiënten en beroepsbeoefenaren. Uit het jaarverslag 2005 van de Vereniging VPTZ (vrijwilligers palliatieve terminale zorg) blijkt dat organisaties een terughoudend beleid hebben gevoerd rond de taken en verantwoordelijkheden van vrijwilligers. Zo staat in de richtlijn medicijntoediening dat er alleen medicijnen worden aangereikt door vrijwilligers als deze zijn uitgezet door professionele zorgverleners.
Het in twijfel trekken van de medische diagnose In mijn reactie op het RVZ-advies «Medische diagnose: kiezen voor deskundigheid» heb ik u laten weten dat ik het stellen van een medische diagnose niet zal aanmerken als een voorbehouden handeling. In het Algemeen Overleg van 8 maart jongstleden hebben de leden van de Vaste Commissie te kennen gegeven zich daarin te kunnen vinden. In vervolg daarop heb ik toegezegd u nader te informeren over de (juridische) knelpunten die er kleven aan het in de wet BIG aanmerken van «het in twijfel trekken van een door een arts of tandarts gestelde diagnose, prognose en behandelplan» als aan artsen en tandartsen voor te behouden handeling. Dit voorstel is door de RVZ als alternatief voor mijn oorspronkelijke voorstel (het stellen van een medische diagnose aanmerken als voorbehouden handeling) aangedragen in het geval de door de RVZ voorgestelde andere maatregelen onvoldoende effect zouden sorteren. Uit nader onderzoek is mij gebleken dat aan het regelen van een dergelijke voorbehouden handeling knelpunten kleven. Ik noem ze kort: • Het levert juridische problemen op om deze voorbehouden handeling zo te omschrijven dat het geven van een second opinion door beroepsbeoefenaren hierdoor niet onmogelijk gemaakt wordt. • Bepaalde problemen die zijn gesignaleerd bij het oorspronkelijke voorstel om het stellen van een medische diagnose als voorbehouden handeling te regelen, blijven bestaan. Zo kan weinig tot niets worden gezegd over de handhaafbaarheid van dit voorstel. De effecten hangen namelijk af van een aantal onzekere factoren zoals: de bereidheid van hulpverleners om zich er naar te richten, de vraag of de strafbedreiging van de voorbehouden handeling afschrikkend werkt, de aangiftebereidheid van benadeelde patiënten. Daarnaast dient zich ook hier de vraag aan hoe overtreding van het verbod bewezen kan worden. • De problemen die zich op het vlak van de medische diagnostiek hebben voorgedaan in de casus SM worden met dit voorstel niet voorkomen of ondervangen. In dat geval ging het immers (ook) om wettelijk geregelde beroepsbeoefenaren (artsen) die daarnaast werkzaam waren als alternatieve behandelaar. Gelet op het voorgaande kom ik tot de conclusie dat het voorstel van de RVZ om het in twijfel trekken van een door een arts of tandarts gestelde diagnose als voorbehouden handeling aan te merken weliswaar voordelen biedt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel, maar een aantal belangrijke knelpunten niet oplost. Ik ben daarom niet van plan om het in twijfel trekken van een door een arts, tandarts of verloskundige gestelde diagnose, prognose of behandelplan als voorbehouden handeling in de wet op te nemen.
Voorlichting over de wet BIG en beschikbaarheid en toegankelijkheid BIG-register Tijdens het AO heb ik u toegezegd een stand van zaken over de informatie op de website www.kiesbeter.nl te geven. De informatie op deze website wordt voortdurend aangepast aan de huidige inzichten en vragen van patiënten. Op dit moment wordt de informatie op de sites www.staik-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
7
sterk.nl en www.kiesbeter.nl met betrekking tot patiëntenrecht gebundeld. Teksten over wet- en regelgeving in de gezondheidszorg worden aangevuld met voorbeelden van praktijksituaties waarover patiënten vragen hebben. Op deze manier wordt de informatievoorziening aan patiënten geconcretiseerd. Deze update zal naar verwachting in juli gereed zijn. Daarnaast ben ik bezig met een plan van aanpak om de toegankelijkheid van het BIG-register en de hoeveelheid informatie die door een ieder kan worden opgevraagd, te vergroten. Voor zover nu valt te voorzien is daarvoor geen wetsaanpassing nodig, maar kan worden volstaan met overleg of technische aanpassingen in de sfeer van de uitvoering van de wet. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J. F. Hoogervorst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 155
8