Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1983-1984
17497
Herziening Onderwijs Salarisstructuur (HOS-nota)
Nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN
De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting van 1981-1982 en 19821983
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 20 januari 1984 In 1983 is zeer frequent overleg gevoerd met de centrales van overheidspersoneel over de voorstellen met betrekking tot het onderwijssalarissysteem zoals neergelegd in de HOS-nota. (zitting 1981-1982, 17497, nrs. 1-2). Dat overleg had vaak een bijzonder moeizaam karakter hetgeen werd veroorzaakt door de niet te overbruggen kloof die er tussen de standpunten van centrales enerzijds en regeringsdelegatie anderzijds bestond. Nog afgezien van verschillen van mening die bestonden over de te bereiken salarisniveaus, kunnen, in globale bewoordingen weergegeven, beide standpunten als volgt worden gekenschetst: Naar de opvatting van de centrales was het huidige salarissysteem, dat voor een belangrijk deel is gebaseerd op het beingsel van «bevoegdheidsbezoldiging» een voor het onderwijs adequaat systeem. Daarmee werd afgewezen dat in het onderwijs de principes van «functiebeloning» en «functiedifferentiatie» (het verschijnsel «kerndocent») zouden worden geïntroduceerd. Deze twee principes maakten daarentegen een belangrijk onderdeel uit van de HOS-voorstellen, waaraan door mij in het overleg een groot belang werd gehecht. In december 1983, toen het overleg in een impasse verkeerde is door de 5 centrales een tegenvoorstel geformuleerd. Dat voorstel was weliswaar in die vorm budgettair niet te realiseren, maar er bleek wel uit dat voor de centrales een systeem van functiebeloning (in plaats van bevoegdheidsbeloning) bespreekbaar was. Het functiedifferentiatie-aspect werd evenwel ook in het tegenvoorstel door de centrales volstrekt afgewezen. Hierop inhakend, is door mij op 9 januari 1984 een compromisvoorstel aan de centrales voorgelegd (zie bijlage). Tijdens een driedaagse bijeenkomst op 16, 17 en 18 januari 1984 is op basis van dit compromisvoorstel, met centrales intensief overleg gevoerd. Dat overleg was hard maar werd van beide zijden zakelijk gevoerd en heeft geleid tot een principe-akkoord op hoofdlijnen. De belangrijkste kenmerken van het nieuwe salarissysteem waarover dit akkoord werd bereikt, zijn: - het systeem is gebaseerd op het beginsel van functiebeloning; - het verschijnsel kerndocent, als in de HOS-nota gedefinieerd, is komen te vervallen;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17497, nr. 4
1
- voor iedere onderwijsgevende functie wordt een onderscheid gemaakt tussen de gewone leraarsfunctie en de functies van seniorleraar; - het seniorleraarschap is in principe voor elke leraar bereikbaar mits men voldoet aan bepaalde objectieve criteria in verband met nascholing, brede inzetbaarheid en bevoegdheid; - globaal komen de salarisniveaus voor de seniorleraar overeen met de hoogste niveaus die in de HOS-nota waren gehecht aan de verschillende functies in de desbetreffende sector; - in het voortgezet onderwijs wordt een tweegradenstelsel geïntroduceerd; voor het m.b.o. is een aparte positie gecreëerd; de daar geldende salarisniveaus zijn hoger dan in de HOS-nota werd voorgesteld; - er zijn geen endogene opbrengsten noch meerkosten met het nieuwe salarissysteem gemoeid; - er komt een nieuwe garantie systematiek voor het voortgezet onderwijs waarin het huidige onderscheid tussen uren- en v.b.-garanties komt te vervallen; een dergelijk systeem zal ook voor het primair onderwijs gaan gelden. Voor het overige wil ik u verwijzen naar de bijlage. Met de vertegenwoordigers van de centrales is vastgesteld dat met het nieuwe systeem de door mij beoogde aansluiting - met inachtneming van de specifieke onderwijssituatie - van het onderwijssysteem op de BBRA-systematiek tot stand is gekomen, zodat voortaan sprake zal zijn van een parallelle ontwikkeling van beide systemen. Tevens heb ik in het overleg, hetgeen in de aanbiedingsbrief (DI/AB/G 84-016) ten aanzien van de afbouw van de z.g. WllSO-korting is gesteld, nog eens nadrukkelijk bevestigd. Ten opzichte van het oorspronkelijke compromisvoorstel zijn nog een groot aantal grotere en kleinere wijzigingen overeengekomen. Zodra de tekst van het protocol dat hierover is opgesteld definitief is vastgesteld zal ik u dat doen toekomen. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende: - het overgangsrecht is uitgebreid; voorzittend personeel waarvoor het nieuwe salarismaximum lager is dan het huidige is het salarisvooruitzicht dat men in de huidige schalen in de komende 15 jaren had gegarandeerd. - in het oorspronkelijke compromisvoorstel was een «opslagpercentage» van 5% voorzien van de eerstegraadssector in scholen waarin zowel de eerste als de tweedegraads sector is vertegenwoordigd. Dit percentage is verhoogd tot gemiddeld 12%, met een speciale voorziening voor de kleinere scholen in verband met organisatorische problemen en ter voorkoming van een toename van het onbevoegd lesgeven. Een nader onderzoek moet uitwijzen hoe een en ander het best kan worden ingevuld. Ten slotte wil ik u er nog op wijzen dat er sprake is van een pn'nc/pe-akkoord. Centrales kunnen hun definitieve oordeel eerst geven na raadpleging van hun achterban. Op uiterlijk 12 maart 1984 zal deze definitieve standpuntbepaling plaatsvinden. Tevens dient het bereikte principe-akkoord formeel nog door het kabinet te worden bevestigd. De ministervan Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17497, nr. 4
2
BIJZONDERE COMMISSIE Voor overleg in zaken betreffende de rechtspositie van het onderwijsper soneel Aan de leden van de werkgroep-HOS 's-Gravenhage, 9 januari 1984 Sedert meer dan een jaar wordt thans met de BC en uw werkgroep op verschillende manieren overleg gevoerd over de voorstellen neergelegd in de HOS-nota. Dit overleg heeft tot nu toe geen concrete resultaten opgeleverd. Wel hebben de 5 centrales eind vorig jaar een tegenvoorstel gedaan waarin zij - met behoud van hun voorkeur voor een eventueel te vereenvoudigen systeem van bevoegdheidsbezoldiging - als uitgangspunt functiebeloning hebben gekozen. Zoals u bekend is, is naar mijn mening dat voorstel in de aangeboden vorm niet te realiseren. Niettemin biedt het mijns inziens reële aanknopingspunten voor een regeling op basis van een compromis tussen de HOS-voorstellen en uw opvattingen over de salariëring in het onderwijs. Ik acht het van groot belang in overleg te onderzoeken of zo'n compromis met de centrales kan worden bereikt. Omdat voor het overleg over de HOS-nota in feite slechts het jaar 1983 was uitgetrokken, zou zo'n compromis wel op zeer korte termijn tot stand moeten komen. Om die reden heb ik het driedaagse overleg op 16, 17 en 18 januari a.s. belegd. In dat overleg wil ik met u bezien of het mogelijk is in beginsel met de in uw werkgroep afgevaardigde vertegenwoordigers een akkoord te bereiken over het bijgaande compromisvoorstel. Ik realiseer mij dat zo'n eventueel beginselakkoord, alvorens definitief te worden, nog wel door u zal moeten worden voorgelegd aan uw achterban. Voor de goede orde teken ik van mijn kant bij dit compromisvoorstel het volgende aan: - in verband met de noodzaak spoed te betrachten, is dit voorstel nog niet formeel door de ministerraad gefiatteerd. - ik doe dit compromisvoorstel, met behoud van mijn voorkeur voor een bezoldigingssysteem met functiedifferentiatie c a . als aangegeven in de HOS-nota. Het compromisvoorstel moet dan ook worden gezien in het kader van mijn streven om op zeer korte termijn te komen tot een beginselakkoord op hoofdpunten zoals hierboven aangegeven. Mocht een dergelijk akkoord niet mogelijk zijn, dan blijft mijn beleidsuitgangspunt het voorstel zoals opgenomen in de HOS-nota. Ik ga ervan uit dat als over een compromisvoorstel in deze zin overeenstemming wordt bereikt de z.g. WllSO-korting - met in achtneming van hetgeen in de volgende zin wordt opgemerkt - in ca. 10 jaren wordt afgebouwd zonder dat daarvoor nadere beleidsmaatregelen met consequenties voor de onderwijsbegroting worden gerealiseerd. Dit laat onverlet dat de WllSO-korting, mede is gerelateerd aan de opbrengsten die zullen voortvloeien uit de beleidsvoornemens in de kernnota BUWP; deze beleidsvoornemens zullen tot uitvoering worden gebracht en in hun eigen tempo aan de afbouw van de WllSO-korting bijdragen. Ik vertrouw erop dat het op basis van dit voorstel mogelijk is een beginselakkoord te bereiken. De minister van Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
3
HOOFDLIJNEN NIEUWE HOS-VOORSTELLEN 1. Inleiding Het hiernavolgend in hoofdlijnen aangegeven pakket «nieuwe HOS-voorstellen» is voor wat betreft de budgettaire consequenties op het moment van toezending nog niet volledig doorgerekend. Uitgangspunt is dat het totale pakket zowel in de invoeringsfase als structureel per saldo geen directe opbrengsten noch directe kosten zal veroorzaken. Mocht blijken dat de thans gepresenteerde voorstellen niet aan dit uitgangspunt voldoen, dan zullen alsnog, op details, wijzigingen worden aangebracht. Hierover zal uiterlijk op 16 januari a.s. de noodzakelijke duidelijkheid worden verschaft. Het pakket bevat voorstellen met betrekking tot de volgende elementen: a. Salariëring onderwijsgevenden b. Salariëring en kwantitatieve formatie schoolleiding c. Overgangs/lnvoeringsrecht d. Nieuwe garantiesystematiek e. 114-problematiek Van dit pakket maakt eveneens deel uit een nieuwe, zoveel mogelijk op de regeling voor het overheidspersoneel afgestemde regeling met betrekking tot de studiekosten van onderwijsgevenden. Hiervan is nog geen nadere uitwerking voorhanden. Voorgesteld wordt om hiervoor structureel f 5 min. te reserveren. 2. Onderwijsgevenden Het onderwijs wordt voor een praktisch overzicht van de voorstellen ingedeeld in een aantal categorieën: 1. basisonderwijs 2. buitengewoon onderwijs (primair + voortgezet) 3. voortgezet onderwijs 1efase{= 2e graadssector uit HOS-nota exclusief middelbaar beroepsonderwijs) 4. voortgezet onderwijs 2e fase (= 1e graadssector uit HOS-nota exclusief hoger beroepsonderwijs) 5. middelbaar beroepsonderwijs 6. hoger beroepsonderwijs 7. «volletijd» KMBO 8. beroepsbegeleidend onderwijs 9. «deeltijd» KMBO 10. vormingsinstituten Voor de onderwijsgevenden in al deze categorieën van onderwijs wordt een carrièrelijn voorgeschreven die verloopt via BBRA-schalen. Men wordt als leraar benoemd in een aanloopschaal, wordt vervolgens (eventueel via een tussenschaal) bevorderd naar een eerste reguliere maximumschaal voor de leraarsfunctie, alles in het tempo en volgens de richtlijnen als door het departement aangegeven, ledere leraar die 3 jaar het bij de leraarsfunctie behorende maximumsalaris heeft genoten wordt bevorderd (dus met een «vertraging» van 2 jaar) tot «seniorleraar» met de daarbij behorende BBRA-schaal, mits hij aan de bevorderingscriteria voldoet. Het voornemen is bij het vaststellen van deze bevorderingscriteria zo veel mogelijk uit te gaan van constateerbare omstandigheden. Op die wijze wordt het subjectieve element dat bij bevorderingen altijd een rol speelt naar de achtergrond gedrongen. De criteria zijn: a. gebleken inzetbaarheid als leraar in de breedste betekenis, door de gehele schoolsoort c.q. onderwijssector heen. Het is duidelijk dat dit algemeen geformuleerde criterium bij verschillende schoolsoorten een andere concrete inhoud kan hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
4
In het basisonderwijs zal gebleken moeten zijn dat de leraar zowel in klassen in de onderbouw als in de bovenbouw met goed gevolg onderwijs verzorgd heeft. Daarnaast is voor bevordering tot seniorleraar basisonderwijs het verrichten van een evenredig deel van de niet-lesgebonden taken voorwaarde. In het voortgezet onderwijs wordt de feitelijk gebleken inzetbaarheid bezien in klassen van verschillend niveau, in scholengemeenschappen in de verschillende schoolsoorten. Het voldoen aan dit promotiecriterium zal kunnen blijken uit: - het inzetbaar zijn op de zwaardere onderwijstaken die relatief veel voorbereiding vergen en een intensievere, veeleisende begeleiding van leerlingen vragen; - het deelhebben aan begeleidende, organisatorische, beleidsmatige of coördinerende taken. In de uitgewerkte regelingen zullen uitgaande van deze algemene voorwaarden op de specifieke schoolsoort toegesneden criteria kunnen worden gegeven. b. Het beschikken over de vereiste bevoegdheden. In het basisonderwijs zal dit voor wat betreft ex-kleuterleidsters en de niet-volledig bevoegde onderwijzers kunnen blijken uit het applicatiediploma, in het buitengewoon onderwijs uit het b.u.o.-diploma. c. Het gevolgd hebben van nascholing. Voor met name criteria a en c geldt dat de mogelijkheden moeten bestaan om aan de criteria te voldoen. Zo zal een eventueel te beperkte capaciteit van een nascholingsprogramma, indien voldaan is aan de overige criteria, bevordering tot seniorleraar niet in de weg kunnen staan. Op deze wijze wordt wel een soort «functiedifferentiatie» ingevoerd, maar anders dan in de oorspronkelijke HOS-voorstellen wordt in beginsel elke leraar in de hoogste schaal benoemd. 2.1.
Basisonderwijs
Aanvangssalaris: BBRA schaal 57.0 met als leeftijdsvereiste: tenminste 22 jaar' Maximum salarisschaal als leraar basisonderwijs: BBRA 89. Salarisschaal senior-leraar: 103 Carrièrelijn: schaal 57 wordt geheel uitgelopen, eerst daarna bevordering naar schaal 71 welke ook wordt uitgelopen, waarna bevordering naar 89. 2.2. Buitengewoon
onderwijs
Primair en voortgezet b.u.o. Aanvangssalaris: 71.0 Leeftijdscriterium 22 jaar Maximumsalaris als leraar: 103 Salaris senior-leraar: 114 Carrièrelijn: de schalen 71, 89 en 103 worden elk geheel uitgelopen. 2.3. V.O.-1e fase (2e graadssector) 1
Dat wil zeggen indien de benoemde jonger is, wordt hij wel bezoldigd volgens 57.0 maar hij blijft daarop staan tot en met zijn 22 jaar; is de nieuw benoemde ouder dan 22 en heeft hij geen ervaring dan wordt hij ingevolge algemeen BBRA-ervaringsvereiste toch op 57.0 ingeschaald.
Aanvangssalaris: 71.0 Leeftijdscriterium 22 jaar Maximumsalaris leraar: 103 Salaris senior-leraar: 114 Carrièrelijn: de schalen 71, 89 en 103 worden elk geheel uitgelopen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17497, nr. 4
5
N.B. In deze sector is ook de 1e graadsbevoegde leraar benoembaar (voor sommige vakken - zoals oude talen - zelfs uitsluitend 1e graadsbevoegdheden) maar zijn salaris is zonder meer gelijk aan dat van de andere docenten in deze sector. 2.4. V.O.-2e fase <1e graadssector) a. voor alle vakken/werkzaamheden behoudens enkele per schoolsoort aan te wijzen typische 2e graads-lessen (zie onder b): Aanvangssalaris: 112.0 Leeftijdscriterium: 26 jaar Maximumsalaris leraar: 130 Salaris senior-leraar: 148 Promotiecriteria: Omdat het 148-niveau de hoogst bezoldigde functie voor onderwijsgevenden betreft, dient bij de bevordering grote zorgvuldigheid in acht te worden genomen. De algemene promotiecriteria als weergegeven in inleiding van deze § 2 moeten in een grondige beoordeling en bezinning worden toegepast. Naast die algemene criteria zal voor de promotie in elk geval moeten worden geconstateerd dat de te bevorderen leraar zowel in eindexamenklassen als in andere delen van de 1e graadssector zijn leraarsfunctie volledig heeft uitgeoefend. Indien het een scholengemeenschap betreft waarin zowel h.a.v.o.- als v.w.o.-afdelingen voorkomen zal de leraar in beide afdelingen volledig moeten hebben geparticipeerd. Carrièrelijn: de schalen 112 en daarna 130 worden elk geheel doorlopen. b. in elke school komen in de 1e graadssector wel enkele vakken voor waarvan het niet nodig is dat zij op een hoger werk- en denkniveau dan dat van een h.b.o.-opleiding worden gegeven; voor deze vakken geven akten van bekwaamheid van de 2e graad bevoegdheid ook al gaat het om de 1e graadssector. Deze vakken zijn in de bevoegdheidsregeling expliciet. Deze zullen expliciet door O & W worden aangewezen. Voor deze vakken geldt een bezoldiging als in de 2e graadssector (v.o.-1e fase). N.B. De sectorgrens loopt in het algemeen door de scholen heen. Indien het 2e graadsbevoegde docenten niet is toegestaan zonodig (enkele) lessen in de 1e graadssector te geven zouden er hetzij schoolorganisatorische problemen hetzij forse verdringingseffecten optreden (van 2egraadsbevoegde leraren door 1e graadsbevoegden). Bij de in de HOS-nota voorgestelde sectorgrens is het dan ook om schoolorganisatorische redenen nodig toe te staan dat 2e graads bevoegde leraren in beperkte mate (bij voorbeeld uitsluitend in het direct boven de grens gelegen leerjaar) lessen kunnen geven. De hoofdregel wordt dan: Een leraar dient in beginsel slechts lessen te geven in zijn eigen sector; een 2e graads leraar is ook slechts benoembaar in de 2e graadssector. Als een leraar noodgedwongen toch lessen geeft in beide sectoren is het grootste aantal gegeven lessen doorslaggevend voor de aard van zijn functie (dat wil zeggen een functie op 103/114- of op 130/148-niveau). Alleen in dit kader kan van een 2e graadsleraar gevraagd worden enkele lessen in de 1e graadssector te geven. Voor die lessen kan hij dan geacht worden een ontheffing te hebben van de bevoegdheidseisen. Een en ander zal wettelijk moeten worden geregeld. De school heeft tot taak ernaar te streven het aantal lessen in de niet adequate sector zo klein mogelijk te houden. Wat de taakeenheden betreft: nadat aan de school becijferd is hoeveel 1e graads- en hoeveel 2e graadslessen er in een jaar beschikbaar zijn, wordt het berekende aantal taakeenheden naar evenredigheid verdeeld (wat dit betreft dus gelijk aan § 7.2.2.2 van de HOS-nota). 2.5. M.B.O. M.b.o. is onderwijsinhoudelijk bezien noch een typische vorm van 2e graads-v.o. noch van 1e graads v.o. Daarom wordt voor het m.b.o. een eigen positie gecreëerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
6
Per schoolsoort zullen de te geven vakken in het m.b.o. worden onderscheiden in twee niveaus: a en b. Daarbij zal als criterium gelden de mogelijkheid om het desbetreffende vak op het onderwijskundig gewenste niveau te doen verzorgen door leraren waarvan het salarisniveau als hierna aangegeven is vastgesteld. Gelet op de grote verscheidenheid van vakken binnen het m.b.o. is het nodig nog nader te bezien hoe dit op een juiste wijze gestalte kan krijgen, waarbij naar een zo groot mogelijke aansluiting op de wenselijke praktijk zal worden gestreefd. Tevens wordt nog bezien of met de voorgestelde niveaus in voldoende mate in de behoefte van het m.b.o. wordt voorzien. Voorshands wordt echter uitgegaan van een niveau (a) voor vakken waarvoor thans 2e en 1e graads-bevoegdheden worden vereist en die in het algemeen een meer specialistische kennis van de leerstof vragen. Het niveau (b) is bestemd voor de overige vakken. - niveau (a) Aanvangssalaris: 89.0 Leeftijdscriterium: 24 jaar2 Maximumschaal leraar: 114 Salaris senior leraar: 130 Benoembaarheid: als aangegeven in de «gesaneerde» bijlage OWVO. Dus niet uitsluitend 1e of 2e graads bevoegde leraren. Carrièrelijn: de schalen 89, 103 en 114 worden élk volledig doorlopen. - niveau (b) Aanvangssalaris: 71.0 Leeftijdscriterium: 22 jaar2 Maximumschaal leraar: 103 Salaris senior leraar: 114 Carrièrelijn: als bij 1.3 2.6. H.B.O. In praktisch elk type h.b.o. komen praktijkvakken voor (bij voorbeeld «leraar praktische toepassing»). Deze zullen door O en W expliciet worden aangegeven. De salariëring voor de leraren die met deze vakken zijn belast is gelijk aan die voor de leraren in de 2e graadssector, zie onder 2.3. Voor het overige geldt: Aanvangssalaris: 112.0 Leeftijdscriterium: 26 jaar Maximumschaal leraar: 130 Salaris senior leraar: 148 (promotiecriterium: zie onder 2.4, 1e graadssector, senior leraar; in deze schoolsoort is het met name voor de beroepsgerichte vakken ook van groot belang voor een bevordering naar het 148-niveau dat de leraar een specialist is op zijn vakgebied). Carrièrelijn: als bij 2.4.
2
Dit is in de praktijk vaak irrelevant omdat dikwijls leraren met ervaring in het bedrijfsleven moeten worden aangetrokken.
Het voorstel met betrekking tot het h.b.o. gaat uit van de huidige situatie. Het is onvermijdelijk dat bij invoering van een gewijzigd HOS-voorstel ook de huidige bevoegdheidsbezoldiging bij het h.b.o. verdwijnt en de 114-problematiek daar al vast wordt opgelost. Bij doorzetting van de STC-operatie, invoering van de HBO-wet en de Kaderwet HO zal wel een verdergaande wijziging in de HBO-salarisstructuur moeten worden ingevoerd, o.m. gezien de beoogde nauwere aansluiting tussen h.b.o. en w.o. en een voor grotere instellingen te verwachten gewijzigd bekostigingssysteem. Invoering van BBRA-schalen nu maakt een en ander te zijner tijd eenvoudiger, maar overigens blijven mogelijke structurele wijzigingen in de toekomst buiten de HOS-voorstellen en het overleg daarover.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
7
2.7. Volletijd KMBO Ondanks de naam is deze onderwijssoort qua niveau niet gelijk te schakelen met m.b.o., waarvoor een afzonderlijke positie tussen 1e en 2e graadssector werd gecreëerd. De salarisregeling zal daarom gelijk zijn aan die voor het v.o.-1e fase (2e graadssector). Zie onder 2.3. 2.8. Beroepsbegeleidend
onderwijs
(streekscholen)
Dit moet worden onderscheiden in a primaire opleidingen en b voortgezette opleidingen. a. primaire opleidingen zijn onderwijsinhoudelijk gelijk aan het volletijdKMBO (2.7) en worden voor de salariëring dus gelijkgesteld met v.o.-1e fase (zie 2.3). b. voortgezette opleidingen komen overeen met het reguliere m.b.o. de salarisregeling wordt daarom daarmee gelijkgesteld (zie 2.5). 2.9. Deeltijd KMBO Evenals bij het bbo komt men hier voortgezette opleidingen/cursussen tegen. Voor deze geldt een regeling cf. 2.8 onder b. Overigens geldt de regeling als onder 2.3, 2.7 en 2.8 onder a. 2.10.
Vormingsinstituten
Bij de voorstellen voor het v.o.-1e fase is er vanuitgegaan dat er ten opzichte van het basisonderwijs een aantal verzwarende factoren aan te wijzen zijn, die leiden tot een hogere functie-indeling dan in het basisonderwijs. Een van deze factoren is de aard van de leerlingen (moeilijker leeftijdsgroep). Daarnaast vormt een school voor voortgezet onderwijs door de veelheid van vakken een complexere organisatie waarbij de leraar geconfronteerd wordt met de afstemming van zijn lesprogramma op dat van anderen en van andere vakken. Bovendien wordt van de (senior)leraar verwacht dat deze in dit kader van een meer samengesteld werkverband deel heeft aan veeleisende coördinerende (neven)taken. De vormingsinstituten vertonen qua lesprogramma en organisatievorm een veel minder complex beeld. Hoewel in de heterogeniteit van de deelnemers een functieverzwarend element gevonden kan worden, wordt daarom in het navolgende aangesloten bij de voorgestelde salarisregeling in het basisonderwijs. Aanvangssalaris: 57.0 Leeftijdscriterium: 22 jaar Maximumschaal vormingswerker: 89 Salaris senior vormingswerker: 103 Carrièrelijn: de schalen 57 en 71 worden elk geheel uitgelopen. 3. Schoolleiding 3.1. Kwalitatieve formatie De wijzigingen ten opzichte van de HOS-plannen die in de salarisstructuur voor onderwijsgevenden worden voorgesteld hebben gevolgen voor de eindniveaus van de functies van directieleden. Deze gevolgen zijn in de bijgaande schema's verwerkt («schaalaanwijzingen voor directeur/rector respectievelijk adjunct-directeur/conrector», zie bijlage I). Het gebruik van de salarisschalen voor directiefuncties is hetzelfde als in de HOS-nota is voorgesteld. Omdat in de directieformatie sprake is van een zuivere vorm van functiedifferentiatie is er geen reden om over te gaan tot gerekte carrrièrepatronen zoals ten aanzien van onderwijsgevenden is voorgesteld. Gevolg hiervan is dat men na benoeming in een directiefunctie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
8
de salarisschalen sneller doorloopt dan de leraren. Daarbij kan worden opgemerkt dat directieleden in het algemeen eerst een aantal jaren werkzaam zijn als leraar. In die fase van hun carrière volgen zij de langere lijnen zoals die voor de onderwijsgevende functies worden voorgesteld. Door nu na de benoeming vast te houden aan de (snellere) BBRA-systematiek wordt voorkomen dat directieleden op al te late leeftijd hun maximumsalaris bereiken. Bovendien wordt enigszins het probleem verlicht dat er in een aantal gevallen geen verschil in maximumsalaris kan zijn tussen leraren en adjunct-directeuren. Dit is bij voorbeeld het geval bij de categoriale MAVO-school kleiner dan 400 leerlingen. Voor zowel de leraar als de adjunct-directeur is schaal 114 bereikbaar. Met gebruikmaking van de (snellere) BBRA-systematiek kan de adjunct-directeur het eindsalaris een aantal jaren eerder bereiken. 3.2. Kwantitatieve formatie v.o. Bij nader inzien, blijkt de in de HOS-nota voorgestelde regeling van de directieformatie enige ongewenste elementen te bevatten. In het HOS-voorstel kunnen behoorlijke fluctuaties optreden in het aantal door de directie te verzorgen lessen als gevolg van veranderingen in het leerlingenaantal. In de hier gepresenteerde formatieregeling is dit nadeel vermeden met behoud van de beoogde budgettaire neutraliteit. Kernpunten zijn: - Voor directeur en adjunct-directeuren wordt - onafhankelijk van het leerlingenaantal - uitgegaan van een gemiddeld vast aantal te geven lessen. Voor de directeur is dit aantal 8, voor de adjunct-directeuren 11. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om in onderling overleg het totaal aantal te geven lessen op andere wijze over de directieleden te verdelen. - Het leerlingental van 200 is de ondergrens voor het aanstellen van een adjunct-directeur. Daar staat tegenover dat de directeur van zo een kleine school gemiddeld een groter deel van zijn werkweek beschikbaar heeft voor schoolleiderswerkzaamheden. - Het aantal adjunct-directeuren is afhankelijk van een trapfunctie. De formatie wordt in hele formatieplaatsen toegedeeld. - Bij scholen groter dan 1000 leerlingen wordt de opbouw door middel van de trapfunctie onderbroken. In plaats daarvan worden de aanwezige directieleden meer vrijgesteld van lesgeven, alvorens bij 1400 leerlingen de vijfde adjunct-directeur kan worden aangesteld. Bij toeneming van het leerlingental kunnen deze 5 adjunct-directeuren geheel vrijgesteld worden van lessen, etc. - Er kunnen maximaal 7 adjunct-directeuren worden aangesteld. - Bij complexe scholen (aantal standaardscholen 5 of meer) wordt het aantal te geven lessen sneller verminderd. - Indien terugloop van het aantal leerlingen tot vermindering van de adjunct-directeuren formatie leidt gaat de verlaging niet onmiddellijk in maar na een «buffer-periode» van 3 jaar. Dit zal in de formatieregeling worden uitgewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17497, nr. 4
9
In schema: Leer Mri genaantal
Aantal adjunctdirecteuren
V
Aantal dooi dl eet eteam verplicht te geven lessen minder com plexe scholen
0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800 2000 2500
200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800 2000 2500 00
o 1 2 3 4 4 4 5 5 5 6 7
8 19 30 41 52 40 28 34 22 10 0 0
zeer complexe scholen —• —• —• " •
8 19 30 41 41 29 17 20 8 0 0 0
Per school zal één van de adjunct-directeuren kunnen worden aangesteld als plaatsvervangend directeur. Aan grotere scholen zal deze een schaal hoger kunnen worden ingedeeld dan de overige adjunct-directeuren. Zie hiervoor de bijlage «Schaalaanwijzing directeuren etc». 3.3. Overige elementen - Anders dan in par. 8.2.4 van de HOS-nota is gesteld, wordt thans voorgesteld de adjunct-schoolleiders bij de invoering van de voorstellen terstond te benoemen in de voor hen bestemde functie. - De afvloeiing geschiedt in functie. De adjunct-directeur verdringt dus geen (jongere) leraren. Als eventuele wachtgelder is hij wel verplicht aangeboden passende arbeid te aanvaarden waartoe ook leraarsfuncties behoren. - Omdat het HOS-regime voor wat betreft de adjunct-schoolleider wezenlijk verschilt van de huidige situatie waarin de adjunct-schoolleider in de eerste plaats leraar is, wordt de adjunct-directeur met adjunct-toelage in het huidige stelsel bij invoering van het nieuwe systeem eenmalig in de gelegenheid gesteld terug te treden en zijn loopbaan als leraar/seniorleraar voort te zetten. Het leraarssalaris wordt dan volgens de algemene overgangsrechtelijke regeling gegarandeerd. De adjuncttoelage niet. 4. Overgangs/lnvoeringsrecht Bij invoering van de nieuwe HOS-voorstellen - die op zich zelf qua directe kosten budgettair neutraal moeten zijn - ontstaan voor de korte en middellange termijn meerkosten als gevolg van 2 effecten: de noodzakelijke inkomensgarantie voor personeelsleden die er in het nieuwe systeem op achteruit zouden gaan (a) en de gemiddelde grotere periodieken van de BBRA-schalen vergeleken met de huidige onderwijsschalen (b). a.
Overgangsrecht
- In beperkte mate zullen leraren moeten worden ingedeeld in een salarisschaal waarvan het maximum lager is dan hun huidige salaris terwijl zij - gezien hun bevoegdheid en schooltype - redelijkerwijs niet de mogelijkheid hebben om ooit nog naar een hogere schaal te worden bezoldigd. Het betreft hier voornamelijk leraren die thans worden bezoldigd volgens de schalen 3f, 2b en 2c en de 1e graadsleraren in de scholen van de huidige 2e graadssector waaraan niet een (deel van een school is verbonden die tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
10
de 1e graadssector behoort (leraren met schaal 1d). Aan deze leraren zal het huidige salaris worden gegarandeerd d.m.v. inschaling «op persoonlijke titel» in de - laagste - BBRA-schaal waarin dat salarisbedrag voorkomt, met «bevriezing» op dat BBRA-bedrag. - Daarnaast zal het voorkomen dat leraren wel in een passende salarisschaal kunnen worden ingepast, maar dat zij daarin hun huidige salarisperspectief niet (zonder meer) kunnen bereiken. Dit zal met name het geval zijn met 1e graadsleraren die thans uitzicht hebben op het maximum, schaal 148 en die door verschuiving van de sectorgrens in een 114-schaal worden ingeschaald. Het wordt - mede gezien de thans wel erg lange onderwijsschalen - niet redelijk geacht het vroegere salarisperspectief zonder meer te garanderen. Voorgesteld wordt zulke leraren (zo nodig «op persoonlijke titel») in te passen in de - laagste - BBRA-schaal waarin hun huidige salarisniveau thans voorkomt. In die BBRA-schaal mogen zij dan op de gebruikelijke wijze het maximum bereiken als in die onderwijssector die BBRA-schaal regulier aanwezig is (voorbeeld 1). Is die BBRA-schaal niet regulier aanwezig dan wordt hij op het desbetreffende salarisbedrag «bevroren» (voorbeeld 2). Een en ander geschiedt echter onder uitdrukkelijke opname in de regeling van een voorziening die bevordert dat de betrokken leraar vervolgens bij voorrang moet worden benoemd in vacatures die overeenkomen met het oude functieniveau. Aldus zal toch tamelijk snel het oorspronkelijke salarisperspectief alsnog worden gerealiseerd. VOORBEELD 1: Een eerstegraadsleraar van 35 jaar (die dus een maandsalaris van f 4725 geniet) wordt, indien zijn activiteiten in de 2e graadssector komen te liggen, ingepast in schaal 114,6. Hij bereikt in die schaal het maximum van f4893 en blijft dan (enige tijd) staan. Echter, indien en zodra in de 1e graadssector van zijn school een functie vrij komt die voor zijn bevoegdhe(i)d(en) passend is, dient hij daarin te worden benoemd. Hij kan dan vervolgens als leraar met schaal 130 en vervolgens als senior-leraar zijn oorspronkelijke salarisperspectief bereiken. VOORBEELD 2: Een 1e graadsleraar die 37 jaar oud is (maandsalaris f5031) zou, indien zijn activiteiten in de 2e graadssector komen te liggen, eigenlijk in schaal 114 moeten worden ingepast. Het maximum van schaal 114 is echter f4893 en dus lager dan het feitelijk genoten salaris. De betrokken leraar wordt daarom «op persoonlijke titel» ingepast in schaal 130.4. Zijn salaris wordt (tijdelijk) op dat bedrag bevroren. Ook hier geldt dat de betrokken leraar in een 1e graadsfunctie moet worden benoemd indien en zodra in de 1e graadssector een voor hem passende functie vrijkomt, met de gevolgen als aangegeven onder voorbeeld 1. b.
Invoeringskosten
- De «steilte» van de in te voeren BBRA-schalen gaat onmiddellijk bij invoering tot enige meerkosten leiden ten opzichte van het huidige systeem. Deze meerkosten worden wel afgedempt door de «stops» en de langere carrièrelijnen die in het voorstel zijn opgenomen. - Tevens zijn er invoeringskosten in verband met afbouw en opschoning van oude regelingen van vóór 1968. Zo zal bij voorbeeld de «vergrote v.b.» van 32 of 31 lesuren moeten verdwijnen. Leraren met zo'n vergrote v.b. zullen bij handhaving van hun huidige salarisniveau en een volledige weektaak 29 lessen geven zoals elke andere leraar met een normbetrekking. Deze operatie levert enige werkgelegenheid op (± 120 FTE) en leidt dus voor de korte termijn tot extra invoeringskosten. De kosten van (a) en (b) zijn nog niet geheel doorgerekend. Zij worden betaald uit een tijdelijke extra verlenging van de nieuw in te voeren carrièrelijnen (bij voorbeeld door het inbouwen van 1 jaar extra wachttijd bij bevordering van een aanloopschaal naar een doorstroom of eindschaal, waarvan het effect overeenkomt met dat van een tijdelijke periodiekenstop).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17497, nr. 4
11
5. 114-problematiek Aangezien in het nieuwe salarissysteem zal worden afgestapt van bevoegdheidsbezoldiging is het niet meer nodig om ten aanzien van nieuwe leraren die een z.g. 114-vak geven afzonderlijke salaire voorzieningen te treffen. Wel wordt het redelijk geacht om voor de thans zittende 114-vakleraren bij de invoering van het nieuwe systeem een inpassing te bewerkstelligen die er - globaal - op neer komt dat wordt gehandeld als of betrokken leraren reeds het salaris genoten dat voor hen zou hebben gegolden indien het oplossingsmodel voor de 114-problematiek zoals dat indertijd in het GO aan de orde was, zou zijn ingevoerd. Daarom wordt het volgende voorgesteld. Bij brief DI/AB/G 81-001 van 9 januari 1981 (doss.nr. 182, 182/81.005) is aangeboden een opsomming van de op dat moment bekende 114-vakken waarbij voor een aantal vakken is aangegeven de groepsindeling o - • i, i - • b in bijlage PI R.P.B./W.V.O. Als bijlage bij deze notitie is gevoegd een nieuwe lijst van die vakken, opgezet in alfabetische volgorde en tot heden geactualiseerd, (bijlage II) Voor de leraar die zonder onderbreking gedurende de 4 schooljaren onmiddellijk voorafgaand aan de invoering van het nieuwe salarissysteem onderwijs heeft gegeven in een in de lijst genoemd vak aan de daarbij vermelde school(soort) en die ook op de invoeringsdatum dat vak aan die school(soort) geeft, zal de inpassing van het salaris in dat systeem geschieden alsof hij daags vóór de invoering van dat systeem werd bezoldigd a. volgens de 2a-schaal (dan wel een hogere 2-schaal) indien dat door stapeling mogelijk is) indien hij op die dag voor die lessen in dat 114-vak werd bezoldigd volgens een 3-schaal; b. volgens de 1d-schaal indien hij op die dag voor die lessen in dat 114-vak werd bezoldigd volgens een 2-schaal en in de lijst van vakken bij het door hem gegeven vak de aanduiding i - • b is vermeld. Voor hen die wel aan de bovenstaande voorwaarden voldoen doch die de lessen in het 114-vak onbevoegd geven (geen 114-verklaring of wel een 114-verklaring doch zonder p.d.v.) wordt bij de salaire inpassing gehandeld alsof zij wel de bevoegdheid voor dat vak bezitten. Hiermee wordt voorkomen dat een stroom van verzoeken voor een 114-verklaring wordt ingediend en dat de betrokken leraren door het niet tijdig bezitten van de bevoegdheidsverklaring zou worden gedupeerd. 6. Gevolgen onvrijwillige taakvermindering leraren («Niéuwe-nieuwe garantiesystematiek». In par. 4.6.1 van de HOS-nota is geschetst hoe de noodzaak voor een garantieregeling met betrekking tot de individuele taakomvang (en daarmee met betrekking tot het inkomen) uit het huidige salaris-/formatiesysteem voortvloeit. Meest essentiële elementen daarin zijn: de formatietoewijzing aan de school via leraarlessenformules in zéér kleine delen van een arbeidsplaats - t.w. de leraarles - en het gegeven dat het leraarssalaris per wekelijkse lesuur (en/of taakeenheid) wordt vastgesteld. Het in verband hiermee in het verleden gecreëerde opvangmechanisme is uiterst ingewikkeld en in zijn onderscheid tussen v.b.- en urengarantieregeling deeltijdonvriendelijk. De in de NGS voorgestelde systeemwijzigingen zouden wel tot een aantal verbeteringen leiden, m.n. op het punt van de deeltijdonvriendelijkheid tot enige vereenvoudiging, maar ideaal is het nog niet. Bovendien is het systeem niet eenvoudig over te planten naar het basisonderwijs. Daarom wordt een wijziging in de volgende zin voorgesteld: De in vaste dienst benoemde leraar die gedurende drie achtereenvolgende schooljaren is belast met minder dan 2/3 van het aantal formatie-eenheden (= lessen en/of taakeenheden) waarvoor hij is benoemd - zonder dat er voor hem in het geheel geen formatie-eenheid meer beschikbaar is; in dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
12
geval zou er nl. sprake zijn van opheffing van de (hele) betrekking - wordt met ingang van het vierde schooljaar geacht te zijn ontslagen uit het deel van de betrekking dat gelijk is aan het nadelig verschil tussen het aantal formatie-eenheden waarvoor hij was benoemd en het aantal dat met ingang van het vierde schooljaar voor hem feitelijk aanwezig is. Dit «deeltijdontslag» geeft recht op wachtgeld over het verloren gegane deel van de betrekking. Voor het bevoegd gezag bestaat uiteraard de verplichting tot het zoveel mogelijk opdragen van bevoegde lessen overeenkomstig het aantal eenheden waarvoor de leraar is benoemd. Voorts staat tegenover het «deel»-wachtgeld een herbenoemingsverplichting zoals bij de algemene eigen wachtgeldersbepaling. Met het hierboven geschetste systeem wordt een redelijk evenwicht geboden tussen enerzijds de vereiste flexibiliteit van de schoolorganisatie en de risico's voor de individuele taakomvang die uit die flexibiliteit voortvloeien (en die door de leraar bij zijn benoeming tot leraar impliciet worden aanvaard) en anderzijds de noodzakelijke bescherming van taakomvang en inkomen. Die bescherming is m.n. daarom uiterst redelijk te noemen omdat iedere vorm van «garantie-opbouw» en de daarmee gepaard gaande onzekerheid in het begin van de loopbaan of bij uitbreiding van de taakomvang voor de in vaste dienst benoemde leraar overbodig wordt. Men heeft onmiddellijk een «garantie» op de functie-omvang waarin men is benoemd en pas als aan ingrijpende criteria wordt voldaan gaat die taakomvang verloren. De voorgestelde regeling is bovendien eenvoudig en overzichtelijk, is gemakkelijk inpasbaar in het ambtelijk systeem en is zonder meer toepasbaar voor het basisonderwijs. Het ligt in de bedoeling dat op datum invoering HOS alle bestaande v.b.en urengaranties verdwijnen en opgaan in de bovengenoemde regeling. De schooljaren gedurende welke leraren al in hun garantie lopen, tellen mee bij de vaststelling van de in de nieuwe regeling neergelegde periode van 3 jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
13
Bijlage I
Schaalaanwijzing directeur/rector respectievelijk adjunct-directeur/conrector Basisschool y V V V
100 < 400 < 900
y y y
< < <
100 400 900
Directeur
Adjunct-directeur
114 114 130 148
103 114 130
Adjunct-directeur
Speciaal onderwijs
Directeur
Kleine en middelgrote school (< 10 verplichte leerkrachten)
130
Is aan de school een afdeling voor voortgezet speciaal onderwijs verbonden met een zodanig aantal leerlingen dat van die afdeling een zelfstandige school zou kunnen worden gevormd, w o r d t de directeur bezoldigd volgens
130
114
Grote school (> 10 verplichte leerkrachten)
130
114
School voor voortgezet speciaal onderwijs
130
114
Zeer giote school voor speciaal onderwijs (> 20 verplichte leerkrachten)
148
130
Vormingswerk De schaalaanwijzing voor directeuren en adjunct-directeuren van de vormingsinstituten zal zoveel mogelijk naar analogie van het basisonderwijs worden geregeld.
Vooi tgezet onderwijs schoolsoorten vgls. bij . OWVO a'
b'
c'
3,4, 5,8, 11,14, 17
6 , 9 , 12, 15, 18, 20,23
1, 2, 7, 10, 13, 16, 19, 21,22,24, 25
dir.
130
148
149
adj.
114
130
148
dir.
148
149
150
adj.
130
148
149
dir. plv. dir.
149 148
150 149
151 150
adj.
130
148
149
V.Ci.-school
c c c c c c c c c c c c
. = = = = « = = > = = •
0 1 2 3
V y y y
0 1 2 3
y V y y
0 1 2 3
V y y V
< 400 < 300 < 200 < 100 - ^ 400 < > 300 < > 200 < > 100 > 900 > 800 > 700 ^. 600 < •
900 800 700 600
1 L.a.v.o., m.a.v.o., lager beroepsonderwijs. 2 Middelbaar beroepsonderwijs. ' H.a.v.o. ( 4 - 5 ) , v.w.o. (4 t/m 6 ) , hoger beroepsonderwijs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
14
Bijlage II
Bijlage bij par. 5 (114-problematiek)
Vak
Ai beidstherapie Assurantie Audiovisuele techniek Audiovisuele vorming Idem Bedrijfsbeheer en marketing voor supermarkt manager («COL») Bedrijfshygiëne en veiligheid Bedrijfsvoering voor het metaalbewerkings- en landbouwmechanisch bedrijf (SMECOMA) Bewerkingstechniek en kledingconstructie Biotechniek van het proefdier
School of schoolsoort
of
MSPO M M O , MEAO MTO MTO,MSP HSP MMO HTO
MMO HTS MTO
i o 0
Decoreren en ontwerpen
MTO MHNO school voor de journalistiek MTO
Dietetiek Distributie en vervoer Distributie planologie
HHNO MMO MMO
i
Edelsmeden Ergonomie Ergotherapie Esthetische vorming in de bouwkunde Etaleren en ontwerpen
MTO HSPO/HHNO (THW) HSPO
o i i
HTS MMO, MTS
0
Filmkunst Fotografie Fysiotherapie
HAVO MTO (fotovakschool) HSPO
Gezondheidskunde Glasbewerking Glasinstrumentmaker Grondslagen van het beroep Grootkeuken
H H N O , HSPO MTO MTO HSPO HMO (THW)
i o
Hotelpraktijk Hoteltheorie Houthandel Humanistiek
HMO HMO MTO HOI
0
Installatiekennis
HMO
0
Journalistieke vaardigheid
school voor de journalistiek
,
Keukenpraktijk Keukentheorie Kookkunde
HMO HMO HMO (THW)
0
Logopedie
HSPO
Calculeren Confectie Cultuurbeschouwing
Management (incl. personeelsbeleid) Maquettebouw Massacommunicatie Maten, coupe, patronen Medische techniek Menucalculatte Methoden van de arbeidsvoorziening Methoden geestelijk werk Methoden toegepaste activiteiten Milieukunde Moderne bednjfstechniek in de produktie en distributie
MMO HTS school voor de journa istiek HTS HTS HMO HSPO HOI HSPO HTO
0
i 0
0 0
0 0 0
i
0
i o 0 0
i
o o
0 0
i i i 0
i i b b b i b b b b
HMO
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17 497, nr. 4
15
Vak
School of schoolsoort
o i
Optiek Organisatie van de confectieindustrie Organisatiekunde welzijnswerk
MTO
Planologisch onderzoek Practicum confectioneren Praktische en theoretisch technische vakken voor contactlensspecialist Praktische en theoretisch technische vakken voor de oogmeting Praktische toepassing i n : — computerkunde — economische taedi ijfstechniek — confectie technologie — textieltechnologie — verkeerskunde — vei keerstechniek Praktijk en bijbehorende theorie grondvei zetmachines Produktie organisatie
HTO HTS
i of b
HTS HSPO
MMO MMO HTS
MTS HMO
o o
HMO HMO
o o
Specifieke SVO-vakken
MMO
o
Taalbeheersing
i
b
Technische vervoerskunde Theorie geestelijk werk Theorie van de arbeidsvoorziening Training toegepaste activiteiten Tiansportleer
school voor de journalistiek HTO HOI HSPO HSPO HEAO
i i i i i
b b b b b
Uurwerkmaker
MTO HMO HTO HTO HTO HTO HSPO
o i i i i i
i b b b b b
i
b
Vervoer Verzorging Voedingsleer van het proefdier
school voor de journa istiek MMO MSPO MTO
Woninginrichting/stofferen
MTO
0
Zootechniek van het proefdier
MTO
0
Restaurantpraktijk Restauranttheorie
Vaktheoi ie en vakpraktijk voor tandtechniek Veiligheidstechniek Verkeerskunde Verkeers- en vervoersonderzoek Verkeers- en vervoersplanologie Verpleegkunde Vertaalkunde (Frans, Duits, Engels, Spaans)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 17497, nr. 4
0
o 0
16