Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
25 600 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1998
Nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 24 februari 1998 Van 2 tot 5 februari jl. bracht ik een bezoek aan Georgië. Reden voor het bezoek was enerzijds de speciale relatie met Georgië i.h.k.v. het Nederlandse voorzitterschap van de IMF/WB-kiesgroep waar ook Georgië deel van uitmaakt. Anderzijds had het tot doel vast te stellen in welke sectoren de Nederlandse steun voortaan verleend zal worden. Ik ontmoette vertegenwoordigers van regering en parlement, van VN-organisaties, van OVSE, Wereldbank en IMF, van NGO’s in Tbilisi en leden van de Nederlandse gemeenschap. Eveneens had ik een onderhoud met President Sjevardnadze, waarin de president de huidige binnenlandse en buitenlandse politieke situatie van Georgië uiteenzette. In dit kader werd ook over Abchazië gesproken. Vier dagen voor de aanslag op President Sjevardnadze, vond deze ontmoeting plaats. Tenslotte bracht ik, onder begeleiding van de VN, een eendaags bezoek aan westelijk Georgië waar ik Zugdidi en de Gali-regio in het conflictgebied Abchazië aandeed. Het onderstaande verslag begint met een korte inleiding over de situatie in Georgië in het algemeen, waarbij ook het conflict rond Abchazië wordt toegelicht. Vervolgens beschrijf ik welke informatie en indrukken ik opdeed tijdens de reis en welke besluiten ik naar aanleiding daarvan heb genomen. Dit gedeelte is ingedeeld naar de sectoren waarop Nederlandse steun zich zal concentreren. 1. Inleiding
1.1 Politiek-economische achtergrond Het economisch potentiëel van Georgië (landbouw, lichte en middelzware industrie, olie en gas, transportcorridor) heeft zich de afgelopen paar jaar gemanifesteerd middels een groei van meer dan tien procent op jaarbasis. Sinds het aantreden van Sjevardnadze (1992) en de beëindiging van de gewapende strijd in de conflictgebieden (resp. 1992 en 1994), als ook door
KST27815 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
1
implementatie van een strict hervormingsprogramma (1994) is gestaag gewerkt aan een juridische en beleidsmatige basis voor verdere ontwikkeling. Belangrijke problemen blijven de minimale belastingvergaring, hoge werkloosheid, het ineengestorte stelsel van sociale voorzieningen en de aanwezigheid van een groot aantal vluchtelingen en ontheemden. Informele economische activiteiten hebben een grote invloed op de formele economie, hetgeen belastingheffing en decriminalisering bemoeilijkt. De economische infrastructuur is zwak, waardoor het bijvoorbeeld ontbreekt aan instrumenten om kleinschalige, «formele» activiteit te stimuleren (kredietverlening, voorlichting). Privatisering van met name grootschaliger, onrendabele of als gevolg van het uiteenvallen van de USSR in het geheel niet meer functionerende bedrijven verloopt traag en ook in de landbouw is het staatsaandeel nog groot. De elektriciteitsvoorziening is onvolkomen, met name omdat de hiervoor genoemde grote bedrijven hun omvangrijke consumptie niet betalen. Investeerders zijn geïnteresseerd maar blijven voorzichtig zolang wetgeving en beleid tekenen vertonen van restricties voor buitenlandse bedrijven. De belangrijkste aantrekkingskracht voor buitenlandse investeringen (goed voor 60 miljoen van de in totaal 160 miljoen dollar die in 1997 werden geinvesteerd) is gelegen in de energietransport-sector, met name pijplijn-constructie ten behoeve van Kaspische Zee-olie. Hoewel er sinds 1996 sprake is van verbetering van de levensstandaard in Georgië hebben de huidige economische hervormingen geleid tot opheffing van subsidies voor basis-levensmiddelen en tot het overgaan van verborgen werkloosheid in reële werkloosheid. Een gedegen sociaal vangnet is nog niet gecreëerd, hoewel inmiddels wel een aantal voorzieningen is getroffen. De uitgekeerde bedragen voor minimumloon, pensioenen e.d. liggen nog ver onder het bestaansminimum. Corruptie blijft een probleem. Aan het merendeel van deze problemen wordt serieus aandacht besteed door regering en parlement en er kan zonder twijfel van een positieve trend gesproken worden, een oordeel wat door de Wereldbank en IMF onderschreven werd. Naar mate wordt voorzien in voor groei onmisbare randvoorwaarden, worden de onopgeloste conflicten in de regio’s Abchazië, Zuid-Ossetië en tot op zekere hoogte Adzjarië, in toenemende mate een obstakel voor de intensievere groei waar de economie aan toe is. De toegenomen inspanningen van de Georgische regering in het afgelopen jaar om een oplossing te zoeken in deze conflicten moeten zeker mede in dit licht bezien worden. Binnenlands politiek is de situatie in Georgië vooral sinds de parlementaire en presidentiële verkiezingen van november 1995 relatief stabiel. De Russische Federatie (RF) heeft invloed, ook op de binnenlandse politieke situatie in Georgië door de Russische rol in de kwesties Abchazië en Ossetië, door de aanwezigheid van Russische militaire bases en doordat Rusland een belangrijke actor is met betrekking tot de Kaspische olie.
1.2 Abchazië Abchazië was een rijk deel van Georgië met zeer vruchtbare grond en een grote toeristenindustrie. Het uiteenvallen van de Sovjetunie trof dit gebied hard, maar veel harder nog is het getroffen door het conflict (sinds 1989) en de gewapende strijd (1992–1993) met Tbilisi en de economische blokkade die sinds begin 1996 van kracht is. Abchazië is de facto onafhankelijk maar wordt niet als zodanig erkend. Tijdens het conflict zijn vrijwel alle etnische Georgiërs, naar schatting 250 000 mensen, uit Abchazië gevlucht. Er wonen nu nog ongeveer 80 000 Abchaziërs in de regio. De gewapende confrontatie werd beëindigd als gevolg van een reeks besprekingen en onderhandelingen tussen betrokken partijen, eind 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
2
en begin 1994, in verschillende fora, meestal onder auspiciën van de VN en met de RF als facilitator. In de «grensstreek» tussen Abchazië en de rest van Georgië (de Gali-regio) werd een GOS-vredesmacht geïnstalleerd, de facto alleen bestaande uit Russische troepen, en voor heel Abchazië werd een VN-waarnemersmissie opgezet, UNOMIG. De GOS-troepen zouden vooral moeten toezien op de veiligheid van terugkerende ontheemden, waarin werd voorzien in de diverse documenten die in deze periode weren ondertekend door Tbilisi en Soechoemi. In de praktijk zijn sinds 1994 echter nauwelijks ethnisch Georgische ontheemden teruggekeerd naar westelijk Abchazië. In de tweede helft van 1997 vonden zowel onder druk van Moskou als op instigatie van de VN diverse (top-)ontmoetingen plaats tussen de Georgische en Abchazische partijen. Tijdens besprekingen onder auspiciën van de VN, met de RF als facilitator, in november 1997 in Genève, committeerden beide zijden zich wederom aan een vreedzame oplossing van het conflict. Ook werd overeengekomen een Coördinatieraad te vormen, die toeziet op het werk van drie werkgroepen op het gebied van 1) vluchtelingen en ontheemden, 2) economische en sociale zaken en 3) het niet-hervatten van vijandelijkheden en veiligheidszaken. Bij de Coördinatie-raad en de werkgroepen zijn de OVSE en de Groep van Vrienden van de Secretaris Generaal waarnemers. Deze Raad en werkgroepen lijken kansen te bieden tot enige vorm van concreet overleg en samenwerking te komen. Nog in februari zal naar verwachting op basis van een besluit van de werkgroep over economische en sociale zaken onder VN-auspiciën een «assessment mission» worden uitgevoerd die de korte en middellange termijn behoeften zal identificeren en een strategie zal ontwikkelen voor de stimulering van de sociale en economische ontwikkeling van Abchazië. 2. Sectoraal verslag
2.1 Goed bestuur en Juridische hervormingen Tijdens een gesprek met de Georgische Minister van Justitie Ninidze, voorzitter van het parlementaire committee voor rechtshandhaving en constitutionele zaken Saakashvili en Professor Chanturia zetten zij voor mij de belangrijkste juridische hervormingen in Georgië uiteen. De nieuwe Grondwet, die in november 1995 was aangenomen, bepaalde dat binnen twee jaar een aantal cruciale wetboeken herschreven en aangenomen moesten zijn. Deze doelstelling was bereikt en eind 1997 traden onder meer het nieuwe Burgerlijk Wetboek en nieuwe faillissementswetgeving in werking. De samenwerking tussen regering en parlement in dit proces verliep goed; verschillen in inzicht bestonden eerder over het tempo van de wetshervormingen dan over de inhoud. Veel nieuwe wetten waren in nauwe samenwerking met het parlement ontworpen. In 1998 werd een begin gemaakt met het opstellen van een nieuw bestuursrecht. De drie gesprekspartners gaven aan dat de belangrijkste problemen en prioriteiten in het beleid lagen bij de introductie en implementatie van nieuwe wetgeving, de bijscholing van zittende en staande magistratuur, de opleiding van nieuwe juristen, de training van politie met name in mensenrechten en de materiële uitrusting van rechtbanken en van het juridisch trainingscentrum. Nieuwe wetgeving vereiste nieuwe kennis bij rechters, advocaten en de bevolking, de introductie er van moest dan ook gepaard gaan van een brede informatiecampagne (brochures voor bevolking, commentaren, leerboeken). De Georgische minister verzocht om ondersteuning bij de implementatie en introductie van het nieuwe BW. Hiervoor waren zowel technische assistentie als hardware noodzakelijk. Ook werd vertaling van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
3
het Wetboek en van andere nieuwe wetgeving van belang geacht, onder meer ten behoeve van potentiële buitenlandse investeerders. Hoewel USAID een vertalingsprogramma ondersteunde, voorzag dit niet in de volledige behoefte. Met betrekking tot technische assistentie verwezen de Georgiërs naar de contacten met het Centre for International Legal Cooperation (CILC) te Leiden, dat al meerdere jaren adviseert. Tussen de verschillende donoren en adviserende organisaties was sprake van een goede coordinatie: verwezen werd naar de donorconferentie die in oktober in Nederland gehouden was, waar USAID, GTZ (Duitsland), Raad van Europa en Nederlandse experts en donoren met de Georgische Minister van Justitie overleg gevoerd hadden. Mijn gesprekspartners lichtten verder toe hoe momenteel een volledig nieuw justitieel stelsel werd geïntroduceerd. Totdat de justitiële hervormingen afgerond zouden zijn, zou het oude systeem gehanteerd worden. In mei zouden alle rechters in functie een examen moeten afleggen, voordat ze onder het nieuwe stelsel opnieuw tot rechter zouden worden benoemd. In samenwerking tussen regering en NGO’s was inmiddels een juridisch trainingscentrum opgezet waar o.a. dergelijke omscholingscursussen voor rechters gegeven werden. Ik gaf in het gesprek aan dat ik het belang onderkende van juridische hervormingen als onderdeel van het transformatieproces, aangezien dit de basis vormt voor economische hervormingen en ontwikkeling.
2.2 Economische hervormingen In het kader van de economische relatie tussen Nederland en Georgië, in het bijzonder vanwege de kiesgroeprelatie, voerde ik gesprekken met presidentieel economisch adviseur Basilia en Minister van Financiën Ckhuaseli en lokale vertegenwoordigers van IMF en Wereldbank. De vice-ministers van Financiën en Economie waren eveneens bij het gesprek met Basilia aanwezig. Van Georgische zijde werd bedankt voor de betalingsbalanssteun die Nederland aan Georgië verleende in 1997. Ik sloot daarop aan door de financiële steun voor 1998 ter sprake te brengen, en verzocht mijn Georgische gesprekspartners aan te geven op welke wijze zij eventuele steun zouden willen aanwenden. Basilia gaf hierop aan dat het hervormingsprogramma, begonnen in 1994, voortgezet zou worden. De cijfers voor 1997 waren gunstig; een jaarlijkse inflatie van 7,3% en een groei van het BNP van 11,3%. Als belangrijkste sectoren waar het hervormingsprogramma zich op zou gaan richten werden privatisering, energie, landbouw en handelsliberalisatie genoemd. De privatisering zou versneld worden, m.n. grote bedrijven stonden op de lijst om geprivatiseerd te worden. Hierbij werd uit verschillende groepen tegenwerking ondervonden, maar niettemin was de regering van plan de privatisering door te zetten. Een belangrijke tak waar verdere privatisering doorgang zou vinden, was de energiesector. Basilia wees op de attitudeverandering bij de Georgische bevolking; na hevige protesten bij de verhoging van de energieprijzen in 1994, werd nu elektriciteit als marktgoed beschouwd en was men bereid hiervoor te betalen. De energiesector was opgedeeld in drie takken; opwekking, transmissie en distributie. Deze laatste tak zou als het aan Georgië lag komende herfst geprivatiseerd worden, ware het niet dat de Wereldbank dit nog te vroeg achtte. Ik maakte melding van het feit dat in voorgaande jaren de Nederlandse betalingsbalanssteun gericht was geweest op ondersteuning van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
4
Georgische energiebedrijf bij de aankoop van brandstof, en gaf te kennen dat bij voortgaande en zichtbare hervormingen in de sector een dergelijke modus ook voor 1998 acceptabel zou zijn. IMF en Wereldbank meenden dat een dergelijk vertrouwen, mede op basis van de in gang gezette privatiseringsactiviteiten, gerechtvaardigd was. Ik informeerde mijn gesprekspartners over mijn intentie het zwaartepunt van de Nederlandse assistentie naar meer sectorale steun te verschuiven, in de vorm van specifieke projecten. Ik vroeg in dit kader naar de Georgische prioriteiten, met name op sociaal-economisch terrein. Basilia gaf hierop aan dat gezondheidszorg en pensioenvoorziening twee prioriteiten waren waar steun nodig was. De lokale vertegenwoordiger van de Wereldbank maakte melding van belangwekkende initiatieven op het vlak van justitiele hervormingen, gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast was technische assistentie bij de belastinginning zeer belangrijk.
2.3 Milieu Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het Georgische Nationale Milieu Actieplan (NEAP) waarin de prioriteiten van het milieubeleid en de hieruit voortvloeiende acties worden vastgelegd. De Georgische vice-minister voor Milieu, Tavartkiladze, noemde als grootste milieuproblemen landdegradatie en ontbossing (versterkt door de energiecrisis), uitlaatgassen van voertuigen, de afvalproblematiek (inclusief nucleair afval) en (drink-)waterverontreiniging. Om deze problemen het hoofd te bieden, ontbreekt het Georgië echter aan voldoende capaciteit, deskundigheid en geld. Hierdoor stuiten goede monitoring van het milieu, adequate milieu-inspectie, goede uitvoering van milieu-effectrapportage, vertaling naar het Georgisch van internationale milieuconventies voor nationale wetgeving en vertaling van nationale milieuwetgeving naar het Engels voor onder andere buitenlandse investeerders op problemen. De noodzaak van institutionele versterking zal zeker in het NEAP worden opgenomen. Verschillende centra zijn opgericht: een informatiecentrum waar met behulp van geografische instrumenten o.a. de milieugevolgen van de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen kan worden voorspeld; een centrum voor «cleaner production», in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken; een interdepartementale commissie voor duurzame ontwikkeling; een regionaal centrum voor de Kaukasus t.b.v. de implementatie van het Black Sea Environmental Programme (BSEP) Voorts werkt Georgië nu aan de «vertaling» van het BSEP naar een actieplan. Dit wordt gefinancierd door de Wereldbank (IDA) met Nederlandse cofinanciering. De Wereldbank financiert ook de opstelling van het NEAP, waaraan ook Nederlandse adviseurs hebben gewerkt, betaald uit het trustfund. Ik heb aangegeven dat Nederland ook bij de uitvoering van het NEAP assistentie zal verlenen. Wat betreft de Klimaatconventie, de opvolging van Kyoto en Joint Implementation, heb ik de Georgiërs eraan herinnerd dat zij in aanmerking komen voor samenwerking met Nederland in het kader van Joint Implementation.
2.4 Gezondheidszorg De Georgische minister van gezondheidszorg Dzorbenadze vroeg mij de Nederlandse regering te bedanken voor de assistentie verleend in 1994 bij het opzetten van een psychiatrisch ziekenhuis.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
5
De minister attendeerde mij op de volgende sectoren waarin door Nederland assistentie verleend zou kunnen worden: opleiding/training ter ontwikkeling van human resources; traumatologie; het ontwikkelen van een ziektekostenverzekeringensysteem voor de gehele bevolking en wederopbouw van de gezondheidszorg in Abchazië en Zuid-Ossetië. Minister Dzorbenadze gaf aan dat de hervormingen in de gezondheidszorg een traag verloop hadden vanwege beperkte middelen. Hij wees op het verschil in de kosten per burger de afgelopen jaren; Per burger werd in 1995 nog 70 dollarcent per jaar uitgegeven aan gezondheidszorg, wat inmiddels in 1997 was toegenomen tot 16 US$ per jaar. Als speciale programma’s voor 1998 werden opgesomd: het tegengaan van hart- en vaatziekten en wangebruik van medicijnen, een inentingenprogramma, een programma voor invaliden, een ziektekostenverzekering voor 300 000 mensen uit de armste lagen van de bevolking, een moeder en kindzorgprogramma, gezondheidstraining en gezondheidszorg in afgelegen gebieden en de grensstreek. Voorts programma’s op gemeentelijk niveau, waar 20 miljoen US$ voor emergency health care gereserveerd was, m.n. voor de rehabilitatie van faciliteiten. Ik informeerde de Georgische minister dat de Nederlandse overheid projectvoorstellen in de gezondheidssector in Georgië (en Armenië) bestudeerde, en vroeg de minister in dat verband naar de belangijkste aandachtspunten bij de hervormingen in de sector (buiten het verkrijgen van extra financiële middelen), specifiek in de dienstverlening. Daarnaast informeerde ik naar de bevolkingsgroep die primair zou profiteren van een ziektekostenverzekering – als er sprake was van verplichte premiebetaling, hoe konden de armste bevolkingsgroepen dan in het systeem participeren? Op mijn eerste vraag werd geantwoord dat gezondheidszorg voor de armste bevolkingsgroep het belangrijkste aandachtspunt vormde voor de Georgische regering. In 1996 werden 100 000 personen uit deze groep bereikt, in 1997 was dit aantal gestegen naar 250 000 en het doel was dit aantal omhoog te brengen tot 450 000 personen. Het aan Nederland voorgelegde co-financieringsvoorstel van de Wereldbank richtte zich met name op het ontwerpen van een systeem voor basisgezondheidszorg in omstandigheden van verkrappende financiële middelen, een teruglopende zorgcapaciteit en een dreigende privatisering die gezondheidszorg buiten financieel bereik van de armste groepen in Georgië zou brengen. Naar aanleiding van mijn tweede vraag werd uitgelegd dat het verzekeringssysteem in Georgië primair wordt gefinancierd uit het overheidsbudget. Daarnaast wordt in 1998 geexperimenteerd met inkomsten uit een speciale belasting op werknemers (1%) en werkgevers (3%). De verwachting was dat deze belasting in 1998 18 tot 20 miljoen US$ op zou brengen. De regering was uiteindelijk van plan een derde bron van inkomsten te introduceren: premiebijdragen. Aanvullende informatie heeft geleerd dat de armste groepen in Georgie kostenloos verzekerd zijn middels betalingen aan de ziektekostenverzekeringsorganisatie uit de (bescheiden) algemene middelen. Volgens presidentieel adviseur Basilia komt 90% van de bestedingen in gezondheidszorg zo uiteindelijk bij de armste bevolkingsgroepen terecht. De middels co-financiering met de Wereldbank gevraagde technische assistentie voor zowel Georgië als Armenië is voor de ontwikkeling van een pakket van basiszorg dat via een systeem van staatsverzekering kan worden betaald. Het gaat hier om zaken als identificeren van essentiële onderdelen (moeder- en kindzorg, eerste lijnsgezondheidszorg etc.) van zo’n pakket, contracten over te verlenen diensten met zorgverleners, financieel management (waaronder het aanboren van gediversifieerde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
6
geldstromen zoals speciale belastingen en premiebetaling door meer welgestelde bevolkingsgroepen, als ook identificatie van kosteloos te verzekeren bevolkingsgroeperingen). Ik gaf tenslotte aan nader op de gedane voorstellen voor samenwerking terug te willen komen, en daarbij een identificatiemissie op expertniveau te overwegen.
2.5 Landbouw Tijdens diverse besprekingen kwam ook de situatie in de landbouwsector in Georgië aan de orde. Van oudsher speelt de landbouw met de daaraan gekoppelde verwerkende industrie een belangrijke rol in de economie van Georgië. De afgelopen jaren kwam bijna de helft van het BNP uit de landbouwsector. Nu de economie begint aan te trekken ligt dit rond de 35%, terwijl naar schatting 40–45% van de beroepsbevolking werkzaam is in deze sector. De oude sovjet landbouwinfrastructuur is in elkaar gezakt, met alle gevolgen van dien voor zowel aanvoer van grondstoffen als afzetmogelijkheden. Ook nationale instanties als de veterinaire dienst hebben hieronder zwaar geleden. Basilia en Chkuaseli committeerden zich aan voortgaande hervormingen in de landbouwsector. In februari 1996 was privé-landbezit geïntroduceerd en momenteel wordt een conceptwet voorbereid over stedelijk grondbezit. Het ontbreken van een volgroeid kadastraal systeem is een belangrijk obstakel bij verdere privatisering. Voor de ontwikkeling van de landbouwsector is krediet een cruciaal element. Nederlandse ondersteuning in deze sector zal zich daarom richten op (Wereldbank-)projecten die kredietverlening in de landbouwsector faciliteren (versterken kadaster, steun voor een systeem van coöperatieve boerenbanken). In dit kader zal in eerste instantie nader onderzocht worden welke kredietlijnen reeds bestaan en hoe een boerenleenbank opgezet zou kunnen worden. Een ander aandachtspunt is de omvorming van deze sector tot een meer marktgericht systeem. Hiervoor is een goede landbouwvoorlichtingsdienst van belang. Ook de aanzetten die door de EU (TACIS) en de Wereldbank in dezen worden gegeven zijn aanbevelenswaardig (ontwikkelen van elementen uit een marktgerichte infrastructuur, agribusiness consultancy units, wederom krediet).
2.6 Humanitaire hulp Mijn eendaags bezoek aan de «grensregio» met Abchazië in West-Georgië, Gali, vond plaats op 4 februari. In deze streek bezocht ik de plaats Zugdidi ten westen van de Ingoeri-rivier en het Gali-district aan de Abchazische zijde van de Ingoeri. De meeste ontheemden uit Abchazië zijn in en rondom Zugdidi geconcentreerd en leven sinds vijf jaar in «tijdelijke» opvangcentra. Spontane vrijwillige terugkeer naar het Gali-district heeft sinds een jaar plaats; naar schatting 50 000 ontheemden zijn teruggekeerd. In Zugdidi bezocht ik activiteiten van enkele ngo’s (IRC, CAD en OXFAM) ten behoeve van de door het conflict in Abchazië ontheemd geraakte bevolking. In het Gali-district bezocht ik het dorp Pirveli-Gali alwaar een groot deel van de bevolking vrijwillig was teruggekeerd en steun ontving van UNHCR voor het herstel van hun huizen. In Georgië heerst zeker geen algemene acute noodsituatie meer. De langslepende ontheemdenproblematiek heeft een aantal ontheemden echter wel in een humanitaire noodsituatie geplaatst. Een deel van de ontheemden uit Abchazië in Georgië leeft onder zeer moeilijke omstandigheden. Met name de meest kwestbaren onder hen zullen steun in de sfeer van inkomensgenerende activiteiten, ondersteuning van basis-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
7
gezondheidszorg en verbetering van de voedselzekerheid nodig blijven hebben. Deze steun zal moeten worden ingebed in steunverlening aan de zwakkere niet-ontheemden in de samenleving, die soms onder even erbarmelijke omstandigheden moeten leven. Activiteiten die zich richten op de stimulering van de spontane terugkeer van ontheemden naar zowel Zuid-Ossetië als Abchazië verdienen tevens ondersteuning. Deze activiteiten zullen zich moeten richten op het verbeteren van de fysieke (onderdak, water en sanitatie) en sociale (scholen, gezondheidszorg) infrastructuur in directe omgeving van de terugkerenden. De goede samenwerking tussen de verschillende VN-organisaties en ngo’s in Georgië ondersteunt de opzet van het succesvolle hulpverlenings- en terugkeerprogramma ondanks de politieke patstellingen. Ten behoeve van de communicatie tussen de internationale organisaties en de verschillende lagen van de overheid vervult de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA – opvolger van DHA) onder leiding van de UN Humanitarian and Resident Coordinator een belangrijke taak. De organisaties die als uitvoeringskanaal voor bovenstaande activiteiten voor ondersteuning in aanmerking komen zijn in eerste instantie UNHCR, IRC (via Stichting Vluchteling), OCHA en ICRC. De overige uitvoeringskanalen zullen nog geïdentificeerd moeten worden. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. P. Pronk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 V, nr. 58
8