Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
24 578
MAVO/VBO/VSO
Nr. 26
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 8 februari 2000 U heeft reeds het advies van de Onderwijsraad met betrekking tot de examenprogramma’s vmbo maatschappijleer en kunstvakken I ontvangen (briefkenmerk: VO/BOB/2000/3229). Daarbij heb ik u binnen twee weken mijn reactie toegezegd. Onderstaand geef ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mijn reactie. In mijn brief van 11 november 1999, kenmerk VO/BOB/1999/44964, heb ik de Onderwijsraad om advies verzocht met betrekking tot de examenprogramma’s maatschappijleer en kunstvakken I. De Raad heeft de beide programma’s beoordeeld in de lijn met de eerder voorgelegde examenprogramma’s. Naast het advies van de Onderwijsraad heb ik ook advies ontvangen van de volgende organisaties: de AOC-raad, de stichting Dienstverlening Gereformeerd Schoolonderwijs (DGS), de Inspectie van het Onderwijs, het Samenwerkingsberaad Kunstvakken en de VVO. In onderstaande reactie heb ik deze adviezen meegewogen. Beoordeling en uitslagregeling De Onderwijsraad constateert dat de wijze van beoordeling van de beide vakken verschilt: voor de kunstvakken vindt een beoordeling plaats met «voldoende» of «goed», bij maatschappijleer wordt vooralsnog de voorkeur gegeven aan een beoordeling in de vorm van cijfers. De AOC-raad wenst graag toelichting bij deze voorkeur. In dit verband merk ik op dat de Raad in zijn reactie op het concepteindexamenbesluit (van 1 september 1999, kenmerk OR990 430/436) bezwaar uitte tegen de positie van het verplichte vak maatschappijleer in de uitslagregeling: de vijf als «voldoende om te slagen» geeft een verkeerd signaal af. De Raad pleitte daarom voor een beoordeling in
KST43804 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 578, nr. 26
1
termen van voldoende/goed zoals al van toepassing voor de andere urenverplichte vakken (kunstvakken en lichamelijke opvoeding). In de brief van 6 oktober 1999 (24 578, nr. 24) over het advies van de Raad gaf ik al aan dat mijn voorkeur uitgaat naar een cijferbeoordeling. De aard van het vak maatschappijleer verzet zich immers niet tegen een beoordeling in de vorm van een «harder» cijfer. Voor de (verplichte) kunstvakken en lichamelijke opvoeding kan gezien de aard van die vakken moeilijk een objectieve norm worden gesteld, los van de capaciteiten van de te beoordelen individuele leerling. Dit argument achter de voldoende/goedbeoordeling voor deze vakken is veel minder van toepassing op het vak maatschappijleer. In het voorafgaand overleg en advies is ook door de vakinhoudelijk deskundigen aangevoerd dat het vak maatschappijleer in dit opzicht een «gewoon» vak is. In verband met het bezwaar tegen de positie van maatschappijleer heb ik de uitslagregeling inmiddels gewijzigd. In het nieuwe voorstel is het vak maatschappijleer op gelijke wijze opgenomen als de andere vakken met een cijferbeoordeling. In verband hiermee is ook de «compensatieregeling» aangepast. Daarmee is de regeling opgeschoven in de richting van die voor het havo/vwo. Volgens het voorstel is een kandidaat geslaagd als aan de volgende voorwaarden is voldaan: Vakken met cijferbeoordeling: – maximaal 1 x 5; verder voldoendes, of – maximaal 1 x 4; verder voldoendes, waaronder ten minste 1 x 7 of hoger, of – maximaal 2 x 5, waarvan ten hoogste één in het sectordeel; verder voldoendes, waaronder ten minste 1 x 7 of hoger. Het eindcijfer voor het beroepsgerichte vak of programma in de beroepsgerichte leerwegen telt hierbij mee als twee cijfers. (De regeling gaat dus uit van zeven cijfers.) Overige vakken/onderdelen: – kunstvak: «voldoende/goed», en – lichamelijke opvoeding: «voldoende/goed», en – sectorwerkstuk (theoretische en gemengde leerweg): «voldoende/ goed». Maatschappijleer De Raad is van oordeel dat het voorliggende programma een goede basis biedt voor verdere ontwikkeling. Positief vindt hij daarnaast dat op veel plaatsen in het programma ruimte wordt geboden voor schoolspecifieke invulling. De Inspectie vindt het goed dat er een examenprogramma maatschappijleer is opgesteld voor het gemeenschappelijke gedeelte. Daarmee vindt de Inspectie de status van het vak in het vmbo beslist verbeterd. Het nu voorliggende programma heeft volgens de Inspectie voor mensen die niet zo bekend zijn in Nederland ook een aanzienlijke acculturerende werking. Het spreekt ook de AOC-raad aan dat het programma wordt vastgesteld. De AOC-raad benadrukt nog eens het belang van de ruimte die geboden wordt voor schoolspecifieke invulling. Een belangrijk bezwaar van de Raad is dat het programma niet gedifferentieerd is naar leerwegen. De Inspectie is benieuwd naar de verdere uitwerkingen van de eindtermen naar de leefwereld van de vmbo-leerling. Ook de AOC-raad vindt het noodzakelijk om onderscheid naar leerwegen te maken. De Onderwijsraad beveelt aan de differentiatie naar leerwegen aan te (laten) brengen alvorens het programma vast te stellen. Ik neem deze aanbeveling over.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 578, nr. 26
2
De Raad wijst erop dat zich ten aanzien van een aantal formuleringen in het examenprogramma problemen kunnen voordoen op scholen met een uitgesproken levensbeschouwelijke/godsdienstige identiteit. De DGS heeft dit ook aangegeven. Ik zal hierover met de DGS in overleg treden. De AOC-raad vraagt, in verband met tijd voor uitproberen van nieuw lesen toetsmateriaal, om met de verplichte invoering uit te gaan van 2002– 2003. Dit tijdpad past ook bij de productietijd van twee jaar die educatieve uitgeverijen minimaal nodig hebben voor een nieuwe lesmethode. Voor het nieuwe programma zullen nieuwe methodes nodig zijn. Ik neem dit advies daarom over. De AOC-raad vraag zich af in hoeverre dit programma consistent is met de huidige Maatschappelijk en culturele kwalificaties (MCK’s) uit de kwalificatiestructuren binnen het secundair beroepsonderwijs. Het verplichte programma maatschappijleer legt de basis voor de huidige MCK’s in het secundair beroepsonderwijs. In de MCK’s in het secundair beroepsonderwijs verschuift de nadruk meer naar de voorbereiding op de beroepssituaties. Kunstvakken I De Raad acht het zeer positief dat leerlingen in het vmbo in de gelegenheid gesteld worden om vanuit de school kennis te maken en ervaring op te doen met kunst en cultuur in hun eigen omgeving. Tevens ondersteunt de Raad het voornemen om het onderdeel Culturele en Kunstzinnige Vorming tot een verplicht onderdeel van kunstvakken I te maken en af te sluiten met een schoolexamen. Ook van het Samenwerkingsberaad Kunstvakken (SBK), de Inspectie en de AOC-raad heb ik in dit opzicht een zeer positieve reactie mogen ontvangen. De VVO daarentegen heeft mij laten weten geen voorstander te zijn van verplichte invoering van CKV; in elk geval niet van een verplichte examinering. Omdat opname in het examen een betere garantie biedt voor een goede verankering van CKV in het curriculum, blijf ik bij mijn voornemen de CKV-eenheden in het programma aan te wijzen voor opname in het schoolexamen van de kunstvakken I. Het advies van de Raad heeft met name betrekking op het CKV-deel van de kunstvakken I dat in het gemeenschappelijk deel van de leerwegen is gesitueerd. De Raad vraagt zich af hoe de verschillende eenheden van het basisvormingsdeel en van het CKV-deel zich met elkaar verhouden in verband met de toetsing in het schoolexamen. Aan scholen zou volgens de Raad meer duidelijkheid moeten worden geboden wat waar getoetst wordt. Dit advies neem ik over. In het programma zal dat nadere aangegeven worden en ook in de voorlichting zal daar aandacht voor zijn. Voorts heeft de Raad met instemming geconstateerd dat er in experimentele vorm lesmateriaal is ontwikkeld en uitgeprobeerd, en dat op basis van evaluatie het materiaal is bijgesteld en opnieuw wordt getest. Bij deze experimenten is het voor de Raad van groot belang dat het programma op schoolniveau wordt toegesneden op de diverse leerlinggroepen. Tevens achten de Raad en het SBK een goede nascholing van belang voor leraren die CKV gaan geven. Scholen moeten bovendien voldoende tijd krijgen om dit geheel nieuwe onderwijsaanbod te ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 578, nr. 26
3
Ik deel de opvatting dat docenten zich goed moeten kunnen voorbereiden op hun nieuwe rol. In dit kader verwijs ik in de eerste plaats naar de reguliere scholingsgelden. Daarnaast heb ik de SLO opdracht gegeven om zorg te dragen voor het overdragen van de kennis en ervaringen die zijn opgedaan in het CKV-project dat is uitgevoerd op zestien scholen. Daartoe organiseert de SLO regionale netwerken rondom de scholen die hebben deelgenomen aan het CKV-project en in maart 2000 een overdrachtsconferentie. Bovendien maakt de SLO op verzoek van het departement een blauwdruk voor een nascholingscursus voor CKV in VMBO. Deze blauwdruk is medio 2000 gereed. De nascholing kan derhalve in het schooljaar 2000–2001 van start gaan. Voorts heb ik de projectgroep Cultuur en School verzocht om mogelijkheden te verkennen om de nascholing van docenten in het vmbo te ondersteunen. De Raad geeft in overweging, alvorens tot vaststelling van het examenprogramma over te gaan, eerst het programma en de invullingen die daaraan gegeven worden te evalueren. Bovendien beveelt de Raad aan dit onderwijsaanbod na vier jaar grondig te evalueren. Ook de AOC-raad pleit voor een overgangstraject. De VVO geeft er de voorkeur aan om CKV niet eerder dan in het leerjaar 2003–2004 verplicht in te voeren. De inspectie vindt dat CKV pas kan worden vastgesteld, wanneer er sprake is van adequate en gefaciliteerde nascholing en het probleem van overladenheid is opgelost. Deze adviezen overziend, en overwegende dat uitvoering van CKV een grondige organisatie vereist en dat in de schooljaren 2001–2002 en 2002– 2003 al een groot beroep wordt gedaan op het organisatie- en veranderingsvermogen van de vmbo-scholen, heb ik besloten tot een overgangstraject alvorens het programma met ingang van het schooljaar 2003–2004 verplicht te stellen. In de tussenliggende periode zal ik stimuleren dat scholen op vrijwillige basis het programma (geheel of gedeeltelijk) al eerder invoeren, mede gezien de beschikbaarheid van cultuurvouchers. Mede met het oog op de verplichte invoering in het schooljaar 2003–2004 zal ik de ontwikkelingen in deze periode nauwkeurig volgen. Wel wil ik op zo kort mogelijke termijn, na de lopende experimenten, het programma (eventueel in afgeslankte vorm) vaststellen. Een vastgesteld programma is immers een voorwaarde voor de ontwikkeling van lesmateriaal en een nascholingsaanbod en een stimulans voor versnelde vrijwillige invoering. De AOC-raad gaat er vanuit dat de «regeling cultuurvouchers vmbo» ook van toepassing zal worden verklaard op vmbo-groenscholen binnen AOC-verband. De «regeling cultuurvouchers vmbo» is inderdaad ook van toepassing op het de afdeling landbouw en natuurlijke omgeving binnen AOC-verband. De AOC-raad vraagt om een differentiatie naar eindtermen die voor alle leerwegen gelden en welke niet voor de basisberoepsgerichte leerweg gelden. Het programma CKV zal niet worden gedifferentieerd naar leerwegen. Het programma biedt scholen voldoende ruimte om binnen de uitvoering van de eindtermen zelf naar leerwegen te differentiëren. De DGS heeft bezwaar tegen de formulering van één eindterm uit het programma kunstvakken I. In het overleg dat ik met de DGS over maatschappijleer zal hebben, zal ik ook dit bezwaar meenemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 578, nr. 26
4
Tenslotte De Raad merkt op dat in de voorliggende programma’s, maar ook in de andere programma’s voor het vmbo, veel aandacht wordt besteed aan algemene vaardigheden. De Raad beveelt aan, gelet op de ervaringen in het kader van de bovenbouw van havo en vwo, voor scholen goede handreikingen te ontwerpen om het onderwijs in vakoverstijgende vaardigheden binnen de school te coördineren. Daarnaast hebben docenten tijd nodig om op schoolniveau het aanbod van die vaardigheden goed op elkaar af te stemmen. In het sleutelnetwerk examendossier wordt aan dit onderwerp aandacht geschonken. De resultaten uit dit netwerk, in de vorm van handreikingen, komen beschikbaar via de Examengids vmbo. Dit is een internetsite, die vanaf april/mei as. operationeel zal zijn. Daarnaast wordt ook in het nascholingsbeleid van de Landelijk Pedagogische Centra en het project «Scholen in vmbo» aandacht hieraan gegeven. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K. Y. I. J. Adelmund
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 578, nr. 26
5