Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1983-1984
18112
Ontwikkelingen in en om het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 30 augustus 1983 Tijdens de gecombineerde vergadering van de vaste Commissie voor Financiën en Ambtenarenzaken en Pensioenen op 11 augustus jl. zegde ik toe de taakopdracht van de commissie-Polak ter kennis te brengen van de leden van de Tweede Kamer. Aan deze toezegging geef ik gaarne gevolg en wel door toezending bij deze van de instellingsbeschikking van heden. De minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
1
De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Financiën, Gezien de rapportage van 7 juli 1983 inzake beleggingsactiviteiten van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van drs. J. P. A. Gruijters aan de minister van Binnenlandse Zaken en de brief ter zake van de minister van Binnenlandse Zaken van 18 juli 1983 aan de voorzitter van de Tweede Kamer; Besluiten Artikel 1 Er is een commissie, die belast is met de in de artikelen 2 en 3 omschreven taak. Artikel 2 De commissie stelt een onderzoek in naar a. de organisatie van de topstructuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds alsmede het feitelijk functioneren van het management. Daarbij betrekt zij in het bijzonder de besluitvorming ter zake van transacties inzake beleggingen in onroerend goed b. de personele verhoudingen in het kader van de interne organisatie c. het toezicht op het beheer van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. Daarbij betrekt zij in het bijzonder ook het functioneren van de Raad van Toezicht en de Centrale Beleggingsraad alsmede de onderlinge relatie tussen deze raden, andere controlerende instanties en de directie. Artikel 3 De commissie brengt aan ons rapport uit. Het rapport bevat terzake van het onderzochte aanbevelingen indien de commissie dat op grond van de bevindingen van haar onderzoek raadzaam acht. Artikel 4 De commissie bestaat uit de volgende leden a. W. Polak, voorzitter b. prof. dr. C. J. Rijnvos c. drs. A. van Stuijvenberg d. prof. dr. ir. A. Twijnstra. Artikel 5 a. Secretaris van de commissie is mr. H. C. V. Schrama, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. In het secretariaat wordt verder voorzien vanuit de ministeries van Binnenlandse Zaken en Financiën. b. De commissie is bevoegd het advies in te winnen van derden. 's-Gravenhage, 30 augustus 1983 De minister van Binnenlandse Zaken, J. G. Rietkerk De minister van Financiën, H. O. C. R. Ruding
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
2
PERSOONLIJK Aan de minister van Binnenlandse Zaken, Lelystad, 7 juli 1983. Excellentie, Bij brief van 14 juni jl. verzocht u mij een onderzoek in te stellen naar enige transacties met onroerend goed bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Bijgesloten zend ik u een verslag (met bijlagen) van mijn bevindingen, dat tevens enige overwegingen aandraagt die u zoudt kunnen betrekken bij de beantwoording van de vraag of nader onderzoek geboden is. Tijdens mijn onderzoek bleek mij dat in de sector onroerend goed van het ABP de organisatorische, procedurele en personele verhoudingen veel te wensen overlaten. Ik mag u aanbevelen daaraan op korte termijn aandacht te besteden, bijvoorbeeld door het arrangeren van voldoende op deze terreinen deskundige ondersteuning van buiten het ABP. Ik hecht eraan een enkele opmerking te maken over de rol van de Centrale Beleggingsraad in dezen ten opzichte van het ABP. De raad ziet toe op het beleid en de concrete beslissingen van het ABP bij beleggingen in onroerend goed en geeft zonodig voorschriften terzake. De interne gang van zaken bij het ABP valt mijns inziens buiten de competentie van de Centrale Beleggingsraad. Uit dien hoofde lijkt het mij minder raadzaam de CBR of leden daarvan bij bovengenoemde ondersteuning van het ABP - mocht u daar al toe besluiten - te betrekken. Van deze brief behoud ik afschrift, niet van het verslag en de bijlagen. De van of via u ontvangen stukken gaan hierbij retour. Voor de door mij ten behoeve van het onderzoek gemaakte kosten zend ik u langs ambtelijke weg een declaratie. Hoogachtend, J. Gruijters.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
3
Inleiding Voorafgaand aan een verslag van mijn onderzoek, lijkt het nuttig de opzet daarvan te releveren. De opdracht van de minister van binnenlandse zaken had tot doel na te gaan of in de door mr. J. C. J. Wouters uit Amsterdam aangedragen feiten reden moest worden gevonden om een meer diepgaand onderzoek uit te lokken met inzet van de daartoe bevoegde autoriteiten. Mijn onderzoek was dus preliminair van karakter en gemotiveerd door een poging om - voor het geval dat geen nader onderzoek geboden zou zijn de reputatie van de leiding van het ABP te ontzien. Het onmiddellijk opzetten van een breed onderzoek zou praktisch zeker tot perspublikaties en schending van die reputatie hebben geleid. Dat langs andere weg die publiciteit inmiddels toch is opgeroepen had aanleiding kunnen zijn mijn onderzoek af te gelasten. Daar het echter reeds was begonnen toen de eerste vragen uit de Tweede Kamer kwamen, en het bovendien bekend bleek dat ik met een onderzoek was belast, leek het mij beter de opdracht af te ronden. Als gevolg van het beperkte karaktervan het onderzoek heb ik mij uitsluitend gewend tot mr. Wouters, die de feiten had aangedragen, en tot de leiding van het ABP en via deze leiding tot de directie van de Westland/Utrecht Hypotheekbank en tot enkele medewerkers van het ABP. Uit het verslag van mijn onderzoek zal blijken, dat bij verdergaand onderzoek een veel bredere kring van personen betrokken moet worden. Aan het eind van mijn verslag doe ik wat dat betreft enkele suggesties. De contacten met W. Meijer Gedateerd 27 november 1982 ontvangt mr. drs. A. J. M. Masson op zijn huisadres een brief van Willem Meijer, handelaar in onroerend goed en gevestigd in Cranbrook, Kent, in Engeland. (Deze brief bevindt zich als bijlage I in het dossier, dat is samengesteld door mr. J. C. J. Wouters, advocaat te Amsterdam.) In deze brief wordt een compromis gesuggereerd «inzake de kwestie Poot», waardoor vermeden kan worden dat er in de pers «zeer diepgravende artikelen met de daaraan onvermijdelijk verbonden onaangename consequenties» zullen verschijnen. Wat de kwestie Poot inhoudt, moge voldoende blijken uit het dossier van Wouters. Van belang is vast te stellen, dat als gevolg van het feit dat het ABP enkele jaren geleden de reeds gestarte financiering van de onderneming Sport en Spel van een zekere Poot staakte, Poot een schadeclaim meende te hebben op het ABP en dat deze claim werd overgenomen door derden, die vertegenwoordigd worden door Meijer. Tegelijk met de mededeling van deze overname, meldt Meijer in zijn brief van 27 november 1982, dat hij «voor het ABP uitstekend geschikt beleggings-onroerend goed» beschikbaar heeft. (De claim van Sport en Spel wordt becijferd op f 11 481 000 terwijl de persoonlijke claim van Poot f 11 325 000 bedraagt.) Masson stelt de brief van 27 november 1982 ter hand aan mr. L. L. Putzeist, eerste juridisch medewerker voor beleggingen in onroerend goed van het ABP, met het verzoek de zaak te bespreken met Wouters. Putzeist wijst Masson erop dat, gezien het chanterende karakter van de brief van Meijer, elk contact met Meijer vermeden zou moeten worden en suggereert het nemen van stappen tegen Meijer. Masson is daar niet op ingegaan. Masson verklaarde mij (gesprek van 29 juni) dat ook zijn eerste reactie oorspronkelijk was geweest, dat hij maatregelen diende te nemen tegen Meijer en in ieder geval op geen enkele manier zaken met Meijer zou behoren te doen. Zo'n reactie zou naar zijn zeggen ook geheel in zijn aard hebben gelegen. Het was volgens Masson echter dr. J. W. van der Dussen, hoofddirecteur van het ABP, die hem daarvan afgebracht had met de opmerking: «niet jij, maar het ABP wordt gechanteerd». Masson besloot toen contacten met Meijer te «laten doodbloeden» en op die manier het doen van zaken met Meijer te vermijden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 112, nr. 2
4
Van der Dussen verklaarde mij desgevraagd (gesprek van 17 juni) dat hij weloverwogen het standpunt inneemt dat het belang van het ABP eiste dat ook na diens poging tot chantage, zaken met Meijer zouden kunnen worden gedaan, als deze met werkelijk aantrekkelijke aanbiedingen zou komen. Een onmiddellijk en absoluut verbreken van contacten zou menselijkerwijs voor de hand hebben gelegen, maar het belang van het ABP diende voor te gaan. Op mijn vraag of de bescherming van de integriteit van de leiding van het ABP niet diende te prevaleren, antwoordde de heer Van der Dussen dat indien zulks zou betekenen dat contacten met personen als Meijer zouden worden afgebroken, het opereren van het ABP op de markt voor onroerend goed nagenoeg onmogelijk zou worden. In het licht van deze verklaring van Van der Dussen, doet de verklaring van Masson als zou hij de contacten met Meijer «laten doodbloeden» wat merkwaardig aan. Als Wouters, conform de hem verstrekte opdracht, gesprekken heeft met Meijer, biedt Meijer niet alleen een reeks van projecten aan voor aankoop door het ABP, maar stelt Meijer ook dat Masson in ruil voor de financiering van Sport en Spel steekpenningen van Poot zou hebben aangenomen (dossier Wouters, bladzijde 1 en bijlage II). Tijdens een gesprek op 17 december 1982 stelt Wouters Masson op de hoogte van de aantijgingen van Meijer, alsmede van diens aanbiedingen. Wat het laatste betreft gaat het om een tweetal projecten en een aanbieding van «gevarieerd onroerend goed» (dossier Wouters, bladzijde 2). Masson merkt op: «Van die drie zaken wil ik er dan wel twee doen.» Hoewel de chantage, zoals vervat in de brief van Meijer van 27 november 1982, nog versterkt is door de gedetailleerde aantijgingen die Meijer heeft gedaan tijdens besprekingen op 13 en 15 december 1982 met Wouters en die Wouters dan op 17 december overbrengt aan Masson, besluit ook dan Masson niet tot het afbreken van contacten met Meijer. Zijn mededeling aan Wouters dat hij althans een tweetal zaken wel wil doen, wijzen niet op het «laten doodbloeden» van de contacten. De aantijgingen van Meijer komen opnieuw ter sprake tijdens een gesprek tussen Masson, Wouters en Meijer op 20 januari 1983 te Heerlen (dossier Wouters, bladzijde 6). Masson geeft Wouters instructie Meijer mede te delen dat het ABP «slechts twee objecten voor acceptatie in aanmerking zal laten komen» (dossier Wouters, bladzijde 7), om, zoals Wouters dat uitdrukt, de schijn te vermijden dat het ABP «zaken regelt». Ondanks het feit dat Meijer bij zijn aantijgingen persisteert en ondanks het optreden van T. J. M. Praalder, accountant en adviseur van Meijer, die op 12 januari 1983 aan Wouters telefonisch mededeelt dat de taxatieprijzen van de door Meijer aangeboden objecten gelijk moeten zijn aan de aanbiedingsprijzen (dossier Wouters, pagina 5), zet Masson de gesprekken over de aanbiedingen van Meijer voort. Opnieuw komen deze aanbiedingen ter sprake als Wouters Masson ontmoet op 23 maart 1983 te Amsterdam (dossier Wouters, pagina 9). Voor wat betreft het Carlton Hotel zou Meijer nu als makelaar optreden. De vraag of met Meijer überhaupt zaken mocht worden gedaan, is opnieuw onderwerp van een gesprek tussen Wouters en Van der Dussen in Amsterdam op 28 maart 1983 (dossier Wouters, bladzijde 11). Er is dan sprake van een interne richtlijn van Van der Dussen voor het ABP, bedoeld om verder zakendoen met Meijer te verbieden. Op 28 april deelt Masson Wouters telefonisch mede dat Van der Dussen een dergelijke richtlijn niet heeft uitgevaardigd. Integendeel, met het ABP kunnen transacties worden gedaan indien die op zichzelf goed zijn en Meijer kan alle objecten aanbieden, als er overeenstemming bestaat over de prijzen (dossier Wouters, bladzijde 12 en 13). Een en ander is in overeenstemming met de reeds eerder weergegeven opvatting van Van der Dussen, maar opnieuw niet in overeenstemming met het voornemen van Masson om de zaak «te laten doodbloeden».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
5
Bovendien blijkt uit het dossier van Wouters dat Van der Dussen over de vraag of de contacten met Meijer moeten worden beëindigd of voortgezet, een heel wat minder kordate houding aanneemt dan tijdens het gesprek met mij op 17 juni. Het heeft weinig zin en detail in te gaan op alle verwikkelingen rond het Carlton Hotel. Van belang is in dat verband wel te vermelden dat het Makelaarskantoor De Boer, Den Hartog en Hooft, zich uit deze transactie heeft teruggetrokken, omdat volgens de heer Den Hartog deze aanbieding voor het ABP onaantrekkelijk is en het ABP rechtstreeks zaken dient te doen met de betrokken eigenaars en niet met Meijer (gesprek met Wouters op 20 juni). Tenslotte dient vermeld dat tijdens een op 22 juni door Meijer met Wouters gevoerd telefoongesprek, Meijer opnieuw informeerde naar de stand van zaken met betrekking tot de transactie met het Carlton en andere projecten (gesprek met Wouters op 23 juni). Bij brief van 23 juni 1983 deelt Wouters aan Masson mee, dat Meijer zijn aantijgingen tegen Masson intrekt. (De briefis gevoegd bij de aantekeningen van het gesprek met Wouters op 23 juni). De transactie via de WUH In de loop van januari/februari koopt het ABP van de Westland/Utrecht Hypotheekbank een tweetal projecten te Spijkenisse en een te Oegstgeest. Deze aankopen maken deel uit van een reeks in het kader van een financiële regeling tussen het ABP en de WUH, welke moet leiden tot een aanmerkelijke reductie van de verplichtingen van de WUH aan het ABP. De oorspronkelijke opzet bepaalde dat het ABP daartoe tot een bedrag van f 150 miljoen onroerend goed zou overnemen uit de eigendommen van de WUH, maar het doel zou ook kunnen worden bereikt indien onroerend goed door de WUH van derden zou worden verworven en aan het ABP doorverkocht (zie schrijven dd. 28 juni 1983 van mr. J. T. Visser, voorzitter van de Raad van Bestuur van de WUH aan mij). De projecten te Spijkenisse en Oegstgeest werden medio december 1982 door ir. N. T. Lambrechtsen, directeur van Lake Holding B.V. aan de heer R. K. Mandema, directeur van de Westland/Utrecht Projectontwikkeling B.V., aangeboden, samen met een project te Vlissingen. Na gebleken belangstelling van de WUH volgden eind december en begin januari de schriftelijke aanbiedingen, welke werden doorgestuurd naar het ABP, dat de projecten Spijkenisse en Oegstgeest wil aankopen. Blijkens de aantekeningen van Putzeist (gesprek 29 juni) heeft Masson op of voor 20 januari 1983 de aankoop van de genoemde projecten mondeling met de WUH overeengekomen. Volgens Putzeist wijst Masson hem op 25 januari op het feit dat Meijer met deze transacties te maken heeft. Masson daarentegen verklaart (zie gesprek van 29 juni) dat Putzeist hem op de betrokkenheid van Meijer met bedoelde transacties heeft gewezen. Hoe dan ook, op 25 januari of kort daarna komt vast te staan dat er sprake is van zogenaamde ABCD-transacties, waaraan Meijer in totaal f480000 verdient. (De details van deze transacties zijn te vinden in het dossier van Wouters, bijlage VII). Hoewel Putzeist (zie gesprek 29 juni en diens daarbij verstrekte aantekeningen) bezwaar maakt tegen Meijers betrokkenheid, zet Masson de transactie door (zie eveneens aantekeningen Putzeist). Op mijn vraag (gesprek 29 juni) of de aankoop van de projecten te Spijkenisse en Oegstgeest niet ongedaan gemaakt kon worden toen op 25 januari was gebleken dat Meijer ertussen zat, antwoordde Masson dat hij zich reeds tevoren tot aankoop verplicht had. Trouwens, de mogelijkheid om de aankoop terug te draaien was eenvoudigweg niet bij hem opgekomen, ook al erkende hij dat het karakter van de betrekkingen en regelingen met de WUH zulks zeer wel mogelijk had gemaakt. Op mijn uitdrukkelijke vraag of hier niet sprake was geweest van een onopvallende methode om Meijer een bedrag toe te spelen, ontkende Masson ten stelligste en merkte bovendien op dat, mocht dat zijn bedoeling zijn geweest, hij wel op eenvoudiger wijze geld had kunnen toespelen aan Meijer, namelijk door rechtstreeks zaken met hem te doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
6
Wouters verklaarde (tijdens het gesprek van 15 juni) te hebben vernomen, dat de transacties met betrekking tot Oegstgeest en Spijkenisse zouden zijn ingeleid door een aanbiedingsbrief van ir. J. van Zon aan het ABP. Die brief zou later uit een dossier van het ABP «gelicht» zijn. Later (zie gesprek van 23 juni) deelde de heer Wouters mee dat zijn zegsman op dit punt, de heer drs. A. V. Moorman, hoofd van de afdeling exploitatie onroerend goed van het ABP, was geweest. Tijdens het gesprek dat ik op 29 juni met Moorman voerde, overhandigde deze mij een schrijven dat evenwel niet afkomstig was van Van Zon en gericht aan het ABP, maar afkomstig was van Lake Holding en gericht aan Van Zon. Het schrijven is gedateerd 31 december en is een aanbieding van een winkelcentrum te Vlissingen door Lambrechtsen aan Van Zon (kopie bijgevoegd). Masson verklaarde (zie gesprek 29 juni) dat hij van aanbiedingen van Van Zon in verband met de transacties met de WUH onkundig was en niets wist van het bestaan van de door Moorman aan mij overhandigde brief. Hij heeft rechtstreeks zaken gedaan met de WUH. Hoewel het opduiken van de figuur van Van Zon de verdenkingen versterkt die toch al worden opgeroepen door de wijze waarop de besproken transacties zijn afgewerkt, is er ook een volstrekt onschuldige verklaring voor de brief van Lambrechtsen aan Van Zon en de aanwezigheid van die brief in de dossiers van het ABP te geven. Van de vier door Lambrechtsen aan de WUH aangeboden projecten is er één, het project te Vlissingen, dat volgens verklaring van de WUH niet door het ABP wordt geaccepteerd. De onderhandelingen vinden plaats eind december/begin januari, Lambrechtsen verneemt van de weigering en biedt het project aan Van Zon aan. Die is onkundig van de contacten die er over het project reeds zijn geweest met het ABP en legt, middels afgifte van de brief van Lambrechtsen, het project - natuurlijk zonder succes - voor aan het ABP om zo als tussenpersoon op te kunnen treden. De vraag blijft dan wel hangen aan wie Van Zon bij het ABP de brief heeft overhandigd als hij die niet aan Masson heeft gegeven. Moorman heeft de brief in de dossiers aangetroffen, maar Masson zegt er geen weet van te hebben. Slechts nadere informatie van de kant van Van Zon zou hier klaarheid kunnen verschaffen. Conclusies Zowel het in het bovenstaande beschreven verloop van de contacten met Meijer als de wijze waarop Meijer betrokken is bij enkele transacties met de WUH, kunnen slechts onder bepaalde vooronderstellingen verklaard worden zonder het bestaan van ongeoorloofde betrekkingen met Meijer aan te nemen. (Onder ongeoorloofde betrekkingen versta ik dan het inschakelen van Meijer bij transacties met onroerend goed, waardoor hem inkomsten worden toegespeeld als tegemoetkoming voor andere prestaties dan normale bemiddeling in transacties met onroerend goed). Men moet dan willen aannemen dat Van der Dussen en Masson blind waren voor de wijze waarop door deze gehele gang van zaken zowel buiten, maar ook en zeker binnen het ABP, twijfels over hun integriteit konden worden gewekt. Bovendien moet men aannemen dat Meijer, althans voor het ABP, geheel toevallig in de transacties met de projecten te Spijkenisse en Oegstgeest verschijnt en dat correspondentie met Van Zon - een figuur die reeds een rol speelde in de kwestie Poot - althans voor het ABP, geheel toevallig in de dossiers van het ABP terecht komt. Gaat men eenmaal met deze vooronderstellingen mee, dan past het optreden van de leiding van het ABP wel in een beeld dat niet alleen door de hier gereleveerde feiten, maar ook door andere mededelingen die mij werden gedaan, wordt opgeroepen. Dat wil zeggen een sfeer van zaken doen met miljoenen-projecten, zonder dat sprake is van strakke procedures van voorbereiding, onderling overleg en controle; een sfeer bovendien waarin het contact tussen de leden van de directie onderling en tussen hen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
7
en hun medewerkers vaak uiterst summier blijkt te zijn en allerminst in overeenstemming met de omvang van de belangen waarover men gezamenlijk te waken heeft. In dat verband mag gewezen worden op het feit dat nog onlangs bij de aankoop van het Weena-gebouw te Rotterdam de Amrobank en Niels Hemmes Vastgoed B.V. in staat werden gesteld grote sommen te verdienen aan een gebouw afkomstig van het Philips Pensioenfonds. In dezelfde richting wijzen verklaringen van Wouters met betrekking tot de wijze waarop de overname van het Babylon-complex in Den Haag door het ABP zou worden geregeld (gesprek 20 juni). Wil men echter een poging doen om meer klaarheid in deze zaak te verkrijgen, dan zouden mijns inziens in ieder geval de volgende punten nader onderzocht moeten worden: - Welke is de rol van Van Zon in zijn vele contacten met het ABP (zie dossier Wouters en gesprek 29 juni met Moorman)? - Staat in de naam Lake Holding naast La voor Lambrechtsen Ke voor Keemink (zie dossier Wouters, bijlage II, bladzijde 6, onder punt 14)? - Heeft Lake Holding relaties met Meijer? - Heeft Niels Hemmes Vastgoed BV relaties met Meijer? - Wie is de zegsman of wie zijn de zegslieden van Wouters bij het ABP?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
8
RAPPORT INZAKE VOORGENOMEN EN GEREALISEERDE ONROEREND GOED TRANSACTIES TUSSEN HET ABP EN W. MEIJER (i)
1. Meijer heeft op 27 november 1982 aan mr drs Masson, directeur van het ABP, op diens privé adres een brief gestuurd, waarin hij - vooruitlopend op een bespreking van 6 december 1982 - aan Masson meedeelt dat het ABP tegenover het Sport en Spel-concern en tegenover de heer Poot aansprakelijk is voor geleden schade. 2. Masson stelt via mr L. L. Putzeist van het ABP de zaak in handen van mr Wouters. Deze bericht na overleg met Masson op 3 december 1982 aan Meijer dat als gevolg van de brief van 27 november 1982 de bespreking van 6 december 1982 geen doorgang zal vinden. 3. Meijer dringt niettemin aan op een bespreking en Masson verwijst opnieuw naar Wouters. Op 13 december 1982 vindt ten kantore van Wouters een bespreking plaats tussen Meijer en T. J. M. Praalder, registeraccountant, enerzijds en Wouters anderzijds. Tijdens deze bespreking delen Meijer en Praalder aan Wouters mee dat Masson van de heer A. F. Poot, directeur/aandeelhouder van het Sport en Spel-concern, steekpenningen heeft aangenomen in ruil voor een door het ABP verstrekte financiering en de financiering van het Sport en Spel-concern heeft stopgezet, toen Poot medio 1980 weigerde nog langer steekpenningen aan Masson te betalen. Meijer en Praalder achtten het ABP voor de als gevolg hiervan ontstane financiële ondergang van het Sport en Spel-concern en van Poot zelf aansprakelijk. Ter regeling van de aansprakelijkheid van het ABP jegens de Sport en Spel-boedel en Poot stellen Meijer en Praalder drie onroerend goed transacties voor tussen Meijer en het ABP: — een kantoor in Amstelveen, vraagprijs:
f
18 000 000
— het Carlton hotel in Amsterdam, vraagprijs:
f
26 000 000
— gevarieerd, vraagprijs:
f
30 000 000
Totaal
f
74 000 000
Uit de door Meijer bij deze transacties te maken winst zouden de claims van de Sport en Spel-boedel en van Poot betaald kunnen worden. 4. Wouters heeft op 15 december 1982 ten huize van Praalder een tweede gesprek, waarbij aan de andere zijde deelnemen Praalder en mr A. H. Stoffels, één van de curatoren van het Sport en Spel-concern. Dit gesprek vormt een bevestiging van het eerdere gesprek van 13 december 1982.
(ii)
5. Op 17 december 1982 ontmoet Wouters Masson in Motel De Witte Bergen te Eemnes. Wouters stelt Masson in kennis van de mededelingen van Meijer, Praalder en Stoffels en overhandigt het daarvan gemaakte verslag. Masson ontkent de beschuldigingen. Hij staat Meijer echter wel toe het kantoorgebouw in Amstelveen en het Carlton hotel in Amsterdam op de gebruikelijke wijze aan het ABP aan te bieden. Wouters schrijft vervolgens op 17 december 1982 aan Meijer, Praalder en Stoffels dat Masson hun beweringen ontkent en sommeert hen zich voortaan van dergelijke uitlatingen te onthouden. 6. In een telefoongesprek op 20 december 1982 van Wouters met Meijer nodigt Wouters Meijer uit het kantoorgebouw in Amstelveen en het Carlton hotel in Amsterdam aan het ABP aan te bieden. Hij wijst er daarbij op dat de aanbieding door het ABP op de gebruikelijke wijze zal worden behandeld en dat het ABP met inachtneming van de gebruikelijke procedure zal beslissen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
9
7. Op 24 december 1982 is Meijer bij het ABP te Heerlen. Hij ontmoet dan Masson en mr. W. E. G. Weijers van het ABP en biedt aan de navolgende onroerende goederen: — het kantoorgebouw in Amstelveen, vraagprijs:
f
— het Carlton hotel in Amsterdam, vraagprijs:
f
26 000 000
— de Gouden Bocht in Amsterdam, vraagprijs:
f
43 500 000
18 000 000
Bij brief van 31 december 1982 biedt Meijer vervolgens ook nog De Geelvinck in Amsterdam aan voor een vraagprijs van f22 000 000. Meijer heeft dan onroerende goederen met een totale vraagprijs van f109 500 000 aangeboden. 8. Masson geeft de aangeboden onroerende goederen in taxatie aan De Boer, Den Hartog, Hooft B.V. te Amsterdam. Deze taxeert als volgt: — het kantoorgebouw in Amstelveen, rapport d d . 19 januari 1983, taxatieprijs:
f
14 000 000
— het Carlton hotel in Amsterdam, rapport dd. 19 januari 1983, taxatieprijs:
f
19 000 000
— De Geelvinck in Amsterdam, rapport dd. 17 februari 1983, taxatieprijs:
f
17 000 000
— De Gouden Bocht in Amsterdam, rapport dd. 23 maart 1983, taxatieprijs:
f
29 000 000
Totaal
f
79 000 000
f f
109 500 000 79 500 000
Het verschil tussen de vraagprijzen van Meijer en de taxatieprijzen beloopt dus
30 500 000
9. Na zijn telefoongesprek van 20 december 1982 met Meijer kreeg Wouters in een aantal telefoongesprekken met Praalder de indruk dat Praalder van mening was dat de zaak met het ABP geregeld was, doordat Meijer in de gelegenheid gesteld werd de (inmiddels) vier aangeboden transacties te doen. Dit culmineerde in: - de telefonische mededeling van 12 januari 1983 van Praalder aan Wouters dat deze aan Weijers van het ABP moest doorgeven dat de taxatieprijzen van de door Meijer aangeboden goederen gelijk zouden moeten zijn aan de aanbiedingsprijzen; - de brief van 17 januari 1983 van Stoffels aan de president van de Arrondissementsrechtbank te Breda, waarin deze uitstel in een bij de Arrondissementsrechtbank te Breda aanhangige renvooiprocedure vroeg met een beroep op zeer concrete schikkingsonderhandelingen tussen curatoren en het ABP, die in de loop van de maand februari 1983 zouden leiden tot een algehele oplossing van de bestaande geschillen. 10. Putzeist had van meet af aan zijn bedenkingen tegen de onroerend goed transacties met Meijer en had een bijeenkomst belegd om de kwestie te bespreken tussen Masson, Wouters en Putzeist op 20 januari 1983 bij het ABP in Heerlen. Tijdens deze bespreking stelt Wouters Masson en Putzeist in kennis van het telefonische verzoek van Praalder van 12 januari 1983 en van de brief van 17 januari 1983 van Stoffels. Wouters adviseert om geen zaken te doen met Meijer, om aldus iedere schijn van verplichtingen jegens Meijer te vermijden. 11. Aansluitend op het gesprek tussen Masson, Putzeist en Wouters spreken Mason en Wouters met Meijer. Masson stelt Meijer in kennis van de inmiddels uitgebrachte taxatierapporten met betrekking tot het kantoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
10
gebouw in Amstelveen en het Carlton hotel in Amsterdam. Meijer suggereert dat er mogelijk nog wat aan de prijzen te doen is. Hij komt echter ook terug op de eerdere beschuldigingen aan het adres van Masson. Wouters en Masson reageren verontwaardigd en Wouters werpt Meijer het telefoongesprek van Praalder van 12 januari 1983 en de brief van Stoffels van 17 januari 1983 tegen en stelt dat hij het ABP adviseert van transacties met Meijer af te zien. Meijer distantieert zich dan van het telefoongesprek van Praalder en de brief van Stoffels en benadrukt dat hij neutrale onroerend goed transacties wil doen. Masson bevestigt dat ook hij uitsluitend op deze basis transacties wil doen. Masson spreekt vervolgens met Meijer af dat deze hem enige dagen later zal bellen of telexen om mee te delen of er iets aan de prijzen gedaan kan worden. 12. Terstond na het gesprek met Meijer instrueert Masson Wouters om bij Praalder en Stoffels te protesteren tegen hun verzoek, c.q. mededeling. Tevens geeft hij aan dat het ABP geen belangstelling heeft voor het kantoorgebouw in Amstelveen en dat om de schijn te vermijden dat het ABP zaken regelt, het ABP van de drie resterende objecten in ieder geval slechts twee objecten voor acceptatie in aanmerking zal laten komen. Wouters voert de instructie bij brieven van 25 januari 1983 uit en bevestigt in een brief van dezelfde datum aan Masson diens benadering ten aanzien van de vier door Meijer aangeboden objecten. 13. Op verzoek van Praalder heeft Wouters op 25 januari 1983 een gesprek met Praalder. In dit gesprek betreurt Praalder zijn verzoek van 12 januari en namens Stoffels eveneens diens brief van 17 januari. Praalder deelt verder mee dat er geen sprake is van een regeling tussen het ABP en Meijer en dat Meijer net als ieder ander onroerend goed aan het ABP wil aanbieden. Meijer blijkt zich echter ten opzichte van de Sport en Spel-boedel verbonden te hebben om betalingen te verrichten uit winsten uit transacties met het ABP. Praalder overhandigt zijn brief van 25 januari 1983 met als bijlage zijn brief van die datum aan Stoffels, waarin een en ander bevestigd wordt. 14. Op 26 januari 1983 wordt Wouters gebeld door Putzeist, die meedeelt dat hij van Masson opdracht ontvangen had om met spoed per telex de koop van drie projecten te Oegstgeest en Spijkenisse (2x) van de WUH te bevestigen. Bij nadere beschouwing bleken deze projecten afkomstig te zijn van vennootschappen van Meijer. Masson had beweerd dat hij hierdoor onaangenaam verrast was, maar dat hij de transacties met de WUH niet meer kon terugdraaien. Wouters belt diezelfde dag met Masson thuis. Deze toont zich geschokt door het feit dat Meijer achter de transacties met de WUH schuilgaat. Hij had opdracht gegeven om de transactie Meijer - WUH niet in de akte met de transactie W U H - ABP op te nemen. Aan de WUH was verder meegedeeld dat de WUH geen van Meijer afkomstige onroerende goederen meer mocht aanbieden. Bovendien zouden er nu met Meijer geen zaken meer gedaan worden. 15. Bij brief van 4 februari 1983 aan Masson biedt Wouters de brief van 25 januari van Praalder aan en bevestigt de inhoud van het telefoongesprek van 26 januari 1983 met Masson. 16. Op 8 februari 1983 voegt Masson aan een overzicht van door het ABP verworven onroerend goed de volgende notitie toe: «Er is een algemene machtiging verstrekt ten aanzien van de f 150 min. De CBR gaat ervan uit dat deze aan te kopen projecten niet gekocht worden dan na een taxatierapport van een onafhankelijke makelaar en gemeld worden aan de CBR , behalve ten aanzien van de in de Feb/eind Jan gekochte panden te Oegstgeest en Spijkenisse».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
11
17. Op 10 en 11 februari 1983 rechercheert Wouters de onroerend goed transacties met betrekking tot de projecten te Oegstgeest en Spijkenisse. Het blijkt te gaan om A-B-C-D transacties waarbij de projecten op één dag van de oorspronkelijke verkoper (A) via een vennootschap waar Meijer directeur van is (B) en de WUH (C) bij het ABP (D) zijn terechtgekomen. De vennootschap van Meijer maakt daarbij een winst van bijna een half miljoen gulden. (vit)
Het resultaat van deze recherches wordt in een brief van 15 februari 1983 door Wouters aan Masson meegedeeld. In zijn brief dringt Wouters aan de toedracht van de transacties te Oegstgeest en Spijkenisse grondig te onderzoeken. 18. In de na 15 februari 1983 door Masson met Wouters gevoerde telefoongesprekken geeft Masson te kennen dat hij niet voor een onderzoek voelt. De transactie te Spijkenisse zou worden teruggedraaid en het ABP zou alleen nog het Carlton Hotel aankopen, mits de koopprijs in overeenstemming gebracht zou worden met de taxatieprijs, die in verband met een verbetering van de verwarmingsinstallatie circa f 1 miljoen verhoogd zou kunnen worden. Wouters dringt aan op een onderhoud met Masson en afgesproken wordt dat dit na de wintersportvakantie van Wouters zal plaatsvinden. 19. Na zijn wintersportvakantie maakt Wouters op 14 maart 1983 een afspraak voor een bespreking met Masson op 23 maart 1983 in het Mirandapaviljoen in Amsterdam. Tijdens deze bespreking deelt Masson mee dat Meijer thans als makelaar optreedt tussen Verlinden, de eigenaar van het Carlton hotel, en het ABP. Hij zou daarvoor een provisie gaan ontvangen. Tevens zet Masson uiteen dat het belang van de WUH bij de transacties te Spijkenisse en Oegstgeest gelegen was in het feit dat de WUH aldus hoog rentende leningen kon aflossen door middel van een intern of extern tegen een lagere rente gefinancierde koopprijs van de betreffende onroerende goederen. Wouters vindt echter dat hij toch mr. Visser van de WUH moet benaderen en Masson stemt daarin toe. Afgesproken wordt dat Masson Wouters na Pasen telefonisch bij Visser zal introduceren. Masson deelt verder desgevraagd mee dat hij zelf liever geen zaken meer zou willen doen met Meijer. De hoofddirecteur van het ABP, dr. J. W. van der Dussen, zou echter van mening zijn dat het beter is om «als een riet mee te buigen» om het risico van publiciteit te vermijden en daarom opdracht gegeven hebben om wèl zaken te doen met Meijer. Masson suggereert Wouters om hierover contact op te nemen met Van der Dussen. 20. Wouters schrijft Van der Dussen op 23 maart 1983 dat hij gaarne een aantal aspecten van de onroerend goed transacties tussen het ABP en Meijer zou willen bespreken. Er wordt een afspraak gemaakt voor een bespreking op 28 maart 1983 ten kantore van Wouters. Tijdens deze bespreking stelt Wouters Van der Dussen op de hoogte van zijn bevindingen. Van der Dussen blijkt met een aantal feiten niet bekend, o.a. niet met de WUH transacties. Wouters kondigt dan aan dat hij aan Van der Dussen een schriftelijk verslag kan doen toekomen van hetgeen zich na de brief van Meijer van 27 november 1982 heeft voorgedaan. Van der Dussen wenst dit verslag te ontvangen. Van der Dussen is van mening dat er met Meijer geen zaken meer gedaan moeten worden. Hij vindt echter dat het tactisch niet juist is om dit namens het ABP schriftelijk aan Meijer te laten weten, maar hij zal binnen het ABP een interne richtlijn uitvaardigen dat er geen zaken meer met Meijer gedaan mogen worden. Ten aanzien van het door Wouters geadviseerde onderzoek naar de WUH transacties stelt Van der Dussen dat hij zich hierover moet beraden, maar dat hij hierop zal terugkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 112, nr. 2
12
(viii)
(ix)
(x)
(xi)
Diezelfde dag zendt Wouters zijn Rapport inzake voorgenomen en gerealiseerde onroerend goed transacties tussen het ABP en W. Meijer toe aan Van der Dussen. In de aanbiedingsbrief legt Wouters tevens vast dat hij instructie afwacht met betrekking tot zijn advies tot onderzoek van de WUH transacties. 21. Omdat Wouters geen instructie verneemt, zendt hij op 15 april 1983 een herinnering. 22. Op 15 april 1983 wordt Wouters gebeld door Praalder, die uitgebreid verhaalt van de contacten tussen Meijer en het ABP. Wouters doet bij brief van 15 april 1983 aan Van der Dussen verslag van dit telefoongesprek en verzoekt om machtiging om iedereen die hem benadert in verband met door Meijer voorgenomen zaken met het ABP te laten weten dat het ABP geen zaken wenst te doen met Meijer. Tevens wijst Wouters erop dat het in het belang van de ABP lijkt dat de rechter-commissaris in het Sport en Spel-faillissement bericht ontvangt dat er geen transacties tussen het ABP gedaan zullen worden en dat de door Meijer beoogde betalingen aan de Sport en Spel-boedel dus niet zullen plaatsvinden. 23. Op 21 april 1983 wordt Wouters opnieuw door Praalder gebeld. Wouters doet daarvan in een telex van 22 april 1983 aan Van der Dussen verslag. Wouters vraagt om instructies ter zake van zijn telefoongesprekken met Praalder. 24. Op 26 april 1983 belt Masson met Wouters. Hij nodigt Wouters uit voor een bespreking op 9 mei 1983 bij het ABP. Tot die tijd moet Praalder worden afgehouden. 25. Praalder belt op 26 april 1983 ook weer met Wouters. Dit gebeurt 's middags en nogmaals 's avonds thuis bij Wouters. In dit laatste gesprek vraagt Praalder belet voor een afspraak op 27 april 1983 om 13.30 uur ten kantore van Wouters. Deze stemt toe in de verlangde bespreking met Praalder.
(xii)
Wouters bevestigt de inhoud van beide telefoongesprekken met Praalder bij telex van 27 april 1983 aan Van der Dussen en Masson. 26. Op 28 april 1983 neemt Masson telefonisch contact op met Wouters en deelt mede: - dat het ABP wèl transacties met Meijer doet als de transacties op zichzelf goed zijn; - dat Van der Dussen geen interne richtlijn heeft uitgevaardigd dat er geen transacties met Meijer gedaan worden; - dat hij aan Den Hartog heeft laten weten dat Meijer alle objecten kan aanbieden, als er overeenstemming bestaat over de prijzen. Als Wouters aan Masson voorhoudt dat het laatste standpunt van het ABP was dat er geen zaken met Meijer gedaan zouden worden, zegt Masson toe dat alle zaken opgehouden zullen worden tot na de bespreking van 9 mei 1983 met Wouters. Ook zullen op 6 mei 1983 geen objecten van Meijer in de CBR worden opgebracht.
(xiii)
27. Wouters doet bij brief van 29 april 1983 aan van der Dussen en Masson verslag van zijn gesprek van 27 april 1983 met Praalder en bevestigt zijn telefoongesprek van 28 april 1983 met Masson.
(xiv)
28. Diezelfde dag - 29 april 1983 - ontvangt Wouters van Masson een fotocopie van een brief van 22 maart 1983 van Verlinden Beheer B.V. aan Cato Onroerend Goed B.V., waaruit blijkt dat Verlinden Beheer B.V. met betrekking tot het Carlton hotel geen zaken meer wenst te doen met Meijer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
13
Naar het oordeel van Wouters is deze brief niet in overeenstemming met de brief van 30 maart 1983 van Verlinden Beheer B.V., die Praalder hem op 27 april 1983 heeft overhandigd en die bij brief van 29 april 1983 aan het ABP is doorgeleid. Deze laatste brief is immers volgens Praalder opgesteld door Den Hartog en Meijer samen. 29. Op 2 mei 1983 belt Praalder weer met Wouters. Hij deelt het volgende mee: - Masson heeft aan Den Hartog toegezegd dat De Geelvinck en het kantoorgebouw in Amstelveen in de week van 9 mei 1983 in de kleine commissie van de CBR opgebracht worden; - de rechter-commissaris in het Sport en Spelfaillissement moet vóór 15 mei 1983 een brief hebben dat het transport zal plaatsvinden; - de brief van 30 maart 1983 van Verlinden Beheer B.V. aan B.D. Langton van Crest Hotels Ltd. is opgesteld tijdens een bijeenkomst waaraan hebben deelgenomen: • Den Hartog en Versteegh van De Boer, Den Hartog, Hooft b.v.; • R. Ris van Cato Onroerend Goed B.V.; • Verlinden van Verlinden Beheer B.V.; • Meijer. 30. Wouters neemt op 4 mei 1983 telefonisch contact op met Den Hartog teneinde te vernemen of er wel of niet zaken tussen het ABP en Meijer gedaan worden en wat het verband is tussen de brieven van 22 maart 1983 en 30 maart 1983 van Verlinden Beheer B.V. Den Hartog deelt het volgende mee: - Masson heeft opdracht gegeven om tegen de taxatiewaarden van Meijer te kopen; - Verlinden was ontstemd over een bericht in het tijdschrift Vastgoed Markt waarin gemeld werd dat het ABP het Carlton hotel zou kopen. Verlinden was van deze aankoop nl. niet op de hoogte, hoewel zijn vennootschap Verlinden Beheer B.V. eigenaar is van het Carlton hotel. Deze ontstemming heeft geleid tot de brief van 22 maart 1983, maar later hebben Verlinden en Meijer elkaar weer gevonden en als resultaat daarvan is de brief van 30 maart 1983 opgesteld, o.a. door Verlinden en Meijer. 31. Op 6 mei 1983 wordt Wouters weer door Praalder gebeld, die hem verslag doet van de laatste stand van zaken van de transacties tussen het ABP en Meijer.
(xv)
32. Op 9 mei 1983 spreekt Wouters met Masson bij het ABP te Heerlen, De inhoud van Wouters wordt door Wouters bij brief van 13 mei 1983 aan het ABP bevestigd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18112, nr. 2
14