Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
27 502
Oprichting Stichting Kenniswijk.nl
26 643
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 12 augustus 2004 De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben op 30 juni 2004 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken over: – de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 12 mei 2004 inzake de tussenevaluatie Kenniswijk (27 502, nr. 4); – de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 17 mei 2004 inzake de Breedbandnota (26 643, nr. 53). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
1
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Van Egerschot (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), TjonA-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Azough (GroenLinks), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van
KST78824 0304tkkst27502-5 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Vendrik (GroenLinks) complimenteert de bewindsman met de Breedbandnota. Het baart hem zorgen dat volgens de marktpartijen en de minister een monopolie zal ontstaan omdat alle elektronische diensten in de toekomst via één glasvezelnet zullen worden afgewikkeld. De marktpartijen houden er rekening mee dat op termijn alle bestaande infrastructuren niet meer worden vernieuwd. Economisch en maatschappelijkdemocratisch gezien is dit een belangrijke constatering. De digitale samenleving is straks afhankelijk van één net. Onder punt 4 van de nota, beleidsuitgangspunten, staat dat het kabinet vindt dat het primaat voor investeringen in de verdere ontwikkeling van een nieuwe generatie breedbandige infrastructuren en de ontwikkeling van bijbehorende diensten bij de markt ligt. De heer Vendrik meent dat het kabinet namens de publieke sector veel doet aan het ontwikkelen van nieuwe breedbandige publieke diensten, zodat er volgens hem sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid. Het kabinet vindt dat er nog steeds sprake is van concurrentie tussen infrastructuren. Dit zal echter in beperkte mate het geval zijn, omdat er anders niet van een monopolie gesproken kan worden. Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD). Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), Halsema (Groen-
Links), Kant (SP), Tonkens (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en Aptroot (VVD).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
1
In de nota worden geen consequenties genoemd voor het beheer en het eigendom van het net. De heer Vendrik refereert aan de debatten met bewindslieden over de eigendom van het vaste netwerk van KPN. Indertijd is ervoor gekozen, het vaste netwerk in handen te geven van een private marktpartij die bijna zes jaar later onderuit ging. Dat risico bestaat nog steeds. Wat gebeurt er met het breedbandnet als een of meer private partijen die het eigendomsrecht hebben failleren? Dan ontstaat een nog grotere ramp dan destijds bij KPN omdat het toen alleen ging om wel of geen vaste telefonie. In 2001 had de OPTA al duidelijk gemaakt dat het regelgevende kader rondom vaste telefonie in het geval van faillissement van KPN ophoudt te bestaan. Dit kan met het breedbandnet nu ook gebeuren. De heer Vendrik mist het eindbeeld van het kabinet dat moet vaststellen dat de overheid voor een groot deel het breedbandnet in eigendom heeft. Ook mist hij een visie van het kabinet daarop. Lokale overheden zijn momenteel doende via verschillende constructies breedband uit te rollen. De bewindsman zal een kader moeten bepalen binnen welke eigendomsverhoudingen dit mogelijk is. Ook moet de rol van de landelijke overheid hierbij nadrukkelijk worden vastgelegd. Het breedbandnet mag nooit geheel in handen zijn van private partijen. De heer Vendrik acht het mogelijk dat het huidige of een volgend kabinet geld beschikbaar stelt om onrendabele gebieden te ontsluiten. Hiervoor zijn vele varianten mogelijk. Het ministerie van Financiën beschikt zelfs over een kenniscentrum hiervoor. Mevrouw Kraneveldt (LPF) merkt op dat het gaat om een groot infrastructureel vraagstuk met vele uitdagingen en mogelijkheden, maar ook met vele knelpunten, zoals enorme investeringen. Afgezet tegen de ambitie van Lissabon – Nederland wil op het gebied van ICT-toepassing, kenniseconomie en innovatie bij de Europese top horen – stelt de Breedbandnota haar niet geheel gerust. Zij is blij met de ambities en de analyse van de mogelijkheden, de knelpunten en de rol van het breedbandnet in Nederland. Het stelt haar echter teleur dat er niet gesproken wordt over een agenda waaruit blijkt welke verantwoordelijkheid de rijksoverheid in de komende jaren zal nemen en hoe de ambities in daden zullen worden omgezet. In de nota is geen sprake van gekwantificeerde doelstellingen. Het feit dat veel concrete acties pas in het najaar van 2004 bekend worden, geeft aan dat Nederland veel vertraging heeft opgelopen bij de wereldwijde ontwikkelingen op dit terrein. In 1999 werden in Stockholm duizenden huishoudens op het glasvezelnetwerk aangesloten. Ook in andere Europese steden is men doende met de aansluiting van de last mile. Mevrouw Kraneveldt verwacht dat de regierol van de Nederlandse overheid de komende maanden duidelijk gedefinieerd wordt. De geografie van Nederland maakt een snelle uitrol van een breedbandnet mogelijk. Nederland heeft de hoogste bevolkingsdichtheid van Europa en het is niet moeilijk om in de bodem te graven. Het bestaan van concurrerende netwerken voor breedband leek de ideale situatie te bieden voor marktwerking van ontwikkeling van concurrentie. Nu dreigt echter de wet van de verlammende voorsprong: omdat er al partijen zijn met enorme belangen in de bestaande infrastructuur lijkt dit remmend te werken op de bereidheid, in nieuwe netwerken te investeren. Deskundigen zijn het erover eens dat de bestaande kopernetwerken met de expansieve groei van de behoefte aan transmissiecapaciteit binnen tien jaar niet meer kunnen voldoen aan de vraag naar datacommunicatietransport, zodat de last-mileglasvezel moet worden aangelegd. Het is bekend dat het op zijn minst tien jaar zal duren voordat een dergelijk netwerk is aangelegd, maar de verloren tijd kan niet worden ingehaald. De fractie van mevrouw Kraneveldt is doende, een aantal scenario’s met en zonder overheidsdeelname door te rekenen. Zij betreurt het dat in de Breedbandnota dit soort scenario’s niet voorkomt en zij vraagt de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
2
bewindsman, in het najaar deze scenario’s te leveren waarbij de keuze van het kabinet duidelijk moet zijn verwoord. De stelling in de nota dat lokale initiatieven marktverstorend kunnen werken, behoeft onderbouwing. Ook zonder onderbouwing wordt gesteld dat het primaat voor investeringen bij de markt ligt. Niet wordt ingegaan op de rol van de overheid bij slim graafwerk. Waarom worden nog steeds straten opengemaakt om rioleringen te vervangen zonder mantelbuizen aan te brengen waar doorheen later glasvezel kan worden gevoerd? De overheidsrol bij de aanleg van mantelbuizen brengt ook de ontwikkeling van concurrerende netwerken dichterbij, maar daarvan is weinig in de nota terug te vinden. De gemeente Rotterdam heeft zichzelf duidelijk een regierol toebedacht bij het beglazen van de stad. Is de minister het ermee eens dat van de kant van de rijksoverheid meer nodig is dan «enige interventie» zoals in de nota staat? Op bladzijde 18 van de nota staat dat specifiek overheidsbeleid ten aanzien van breedbandige ontsluiting voor minder rendabele gebieden voorlopig niet nodig is. Deze stelling behoeft onderbouwing. Juist in de landelijke gebieden is men van elke vorm van breedbandige datacommunicatie verstoken. Waarom hoeft de overheid zich daarom niet druk te maken? Mevrouw Kraneveldt acht het mogelijk dat de universele dienstverplichting van telefonie wordt uitgebreid met een breedbandaansluiting, waardoor deze aansluiting als essentiële nutsvoorziening kan worden gedefinieerd. De heer Van Dam (PvdA) zegt dat breedband al enige jaren de gemoederen bezig houdt. De marktpartijen beginnen zich onder verwijzing naar een groeiend aantal breedbandklanten met veel kabaal in de discussie te mengen. Het aantal abonnees op kabel en ADSL groeit, maar de cijfers wijzen uit dat klanten aan het downgraden (langzamer laden) zijn. In Nederland willen de abonnees vooral een always-onverbinding. Er is stevige concurrentie maar de markt is netjes verdeeld tussen twee partijen, de kabelsector en KPN. De heer Van Dam meent dat er voorlopig voldoende capaciteit is op de kabel om de komende tien jaar vooruit te kunnen. Er bestaat nauwelijks druk om die capaciteit op korte termijn te benutten. De Breedbandnota geeft aan dat het om een invulling gaat van het Europese breedbandbeleid. De uitrol van breedbandinfrastructuur moet worden verzekerd, maar de bestaande netten hebben voorlopig capaciteit. Is een nieuw netwerk nodig om alle diensten te kunnen leveren? Het Europese beleid is verder gericht op het stimuleren van de ontwikkeling en het gebruik van breedbanddiensten. In hoeverre is daarbij sprake van een overheidsrol? Moet de overheid alleen een rol spelen bij standaardiseren of moet zij belemmeringen wegnemen, zoals op het vlak van het auteursrecht? De initiatieven op dat punt en voorstellen tot het moderniseren van de eigen dienstverlening steunt de heer Van Dam van harte. Er is echter reden tot zorg wat betreft de positie van de consument en de snelheid waarmee de breedbandmarkt zich ontwikkelt. De minister beschrijft de scope van de Breedbandnota en zegt dat het om de vraag gaat hoe breedband optimaal kan bijdragen aan de groei van de Nederlandse economie, de groei van de productiviteit, het innovatievermogen, de concurrentiekracht en het helpen oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Maar waar is de consument? De bewindsman schrijft een nota over infrastructuur en diensten voor consumenten, maar hij is de consument zelf uit het oog verloren. De consument heeft een zeer beperkte keuze tussen KPN of de kabel. Er is amper concurrentie en dat merkt men in de portemonnee, aan de service en het tempo waarin de aanbieders innoveren. Bij het tempo speelt een belang voor Nederland een rol als het gaat om het vestigingsklimaat en economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
3
De minister maakt in de nota geen keuze tussen concurrentie en infrastructuren, maar hij verwacht wel dat de mogelijkheden voor concurrentie bij het aansluitnetwerk beperkt zijn en dat een monopolie zal ontstaan. De bewindsman brengt op deze manier het failliet van het ideaal van marktwerking in de telecomsector naar voren. De heer Van Dam geeft de voorkeur aan marktwerking. Hij gelooft in concurrentie voor consumenten omdat dit leidt tot lagere prijzen, een betere service en snellere innovatie. Centraal bij dit algemeen overleg staat de vraag: hoe reëel is het perspectief van marktwerking? De heer Van Dam wijst op het plan van zijn fractie dat een poging doet om te bezien of op het niveau van aansluitnetwerken concurrentie kan worden georganiseerd. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door concurrentie op het actieve deel van het netwerk te laten ontstaan. Hiertoe moeten meer glasvezels worden aangelegd en deskundigen geven aan dat de hoogste kosten worden veroorzaakt door het graven en de buizen. De markt is nu niet bereid in een nieuw netwerk te investeren. Andere vaste infrastructuren zijn in handen van de overheid, omdat concurrentie op die gebieden niet reëel wordt geacht. Bij de telecom zijn destijds twee netwerken door de overheid aangelegd en niet door de markt. Dit geeft te denken over de vraag hoe reëel het is dat een nieuw net nu wel vanuit de markt tot stand komt. Voor het financieren van infrastructuuraanleg gelden zulke lange terugverdientermijnen dat dit alleen interessant is voor grote financiers, zoals banken die zekerheid voor dit soort investeringen vragen. Die zekerheid is er op dit moment niet. Niemand weet hoe concurrenten en consumenten zich zullen gedragen. Bovendien hangt de rol van de gemeenten in dit hele spel nog boven de markt. Er had zekerheid kunnen zijn. Daarvoor is Kenniswijk opgezet, een proeftuin die twee jaar vooruit moest lopen op de markt. De conclusie moet zijn dat het doel niet is gehaald. De schuld ligt bij velen, maar vooral bij de opzet van het project. Als men vooruit wil lopen op de markt, moet men zich niet vastpinnen op de marktcondities van heden. Het plan van de PvdA gaat uit van een garantieregeling bij de aanleg van glasvezel voor een beperkt aantal huizen. Met deze regeling kan een experimentele omgeving worden gecreëerd. Op basis daarvan kan enige zekerheid worden verkregen omtrent de wijze waarop de markt reageert. Als blijkt dat het voor financiers interessant is, komen de investeringen vanzelf van de grond. Als het niet interessant is, zal de overheid een rol op dit punt moeten gaan spelen. Bij gemeenten en corporaties hangt ook een zak geld boven de markt. Zij worden onrustig en nemen zelf initiatieven. De heer Van Dam is hier niet gelukkig mee. Er is landelijk gekozen voor marktwerking, voor concurrentie tussen infrastructuren, en niet voor een infrastructuur op het gebied van telecom als nutsvoorziening. Hij gelooft in de gemeentelijke autonomie en democratie. Als men daar geld in wil steken is dat onverstandig, maar de kiezers zullen de afrekening presenteren. De heer Van Dam wil dat de rijksoverheid hieraan voorwaarden moet verbinden. Gemeenten mogen hier geen geld op toeleggen en corporaties mogen de kosten voor breedbandaansluiting niet verrekenen in de huur, maar dit gebeurt toch. De heer Van Dam wijst op de woningbouwvereniging Portaal die uitgaat van gedwongen winkelnering waarbij huurders hun breedbandabonnement via de huur betalen. Wil de minister hierop ingaan? Kan hij de grenzen van de rol van de gemeenten en corporaties aangeven? De heer Atsma (CDA) sluit zich aan bij de laatste opmerking van de heer Van Dam. Hij is benieuwd naar de reactie van de minister. Sinds de behandeling van de Kabelnota is er veel veranderd. De heer Atsma wacht met smart op beantwoording van vragen die gesteld zijn over de toekomst van het project-Digitenne. De komst van breedband biedt veel mogelijkheden en kansen en geeft een impuls aan innovatie. Wie is aanspreekbaar op en verantwoordelijk voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
4
realisatie van deze voorziening? Is het de markt, de overheid of een combinatie van beide? Een duidelijke visie op de rol van de overheid ontbreekt in de Breedbandnota. Positief is dat de visie en de ambitie van het kabinet op deze manier zijn weergegeven. Als het alleen om een impuls van de economische groei van Nederland gaat, moet de positie van de consument in de nota meer centraal worden gesteld. Tussen de regels door valt dit wel te lezen, maar het wordt niet benoemd en dat is niet handig. De feiten onderstrepen dat Nederland in vergelijking met omringende landen voorop loopt op het gebied van breedband. De heer Atsma kijkt hierbij naar het aantal gebruikers en meerdere aanbieders. De kabelaanbieders en -bedrijven zijn de afgelopen jaren erin geslaagd om de substantiële capaciteit van de kabel te vergroten. Dit alles laat onverlet dat de visie op de lange termijn duidelijk moet zijn waarbij de vraag rijst: wie regisseert en wie coördineert? Het kabinet gaat een dialoog aan met marktpartijen enerzijds en gemeenten en provincies anderzijds om een keuze te kunnen maken omtrent de gewenste marktordening. Het gaat hierbij vooral om vraagstukken over beheer en exploitatie, gelet op de ervaringen van afgelopen jaren. Kabelbedrijven en KPN hebben een eigen Nederland-Breedbandplan gepresenteerd. De markt zit dus niet stil. Op grootstedelijk gebied zijn er ambities om glasvezelkabels aan te leggen. Moeten gemeenten zelf hiertoe het initiatief nemen als ook marktpartijen ambities hebben? Wanneer worden ze concurrent van elkaar? Aan welke optie geeft de minister de voorkeur? Hoe zit het met het aanleggen van glasvezelkabels in niet stedelijke gebieden? De gevolgen van het niet aanleggen van kabel in de zogenoemde niet rendabele gebieden zijn bekend. Een gemeente als Appingedam wil glasvezelkabels aanleggen, maar heeft dit echter niet kunnen financieren. Voor de kale infrastructuur moet €30 per maand worden betaald. De heer Atsma vindt het niet verstandig als kleine gemeenten dit soort projecten op poten zet, omdat zal blijken dat de inwoners de kosten moeten betalen. Het kabinet kondigt als concreet actiepunt aan dat een onderzoek moet worden verricht naar de exploitatie en het beheer alsmede naar het waarborgen van publieke belangen van breedband. De heer Atsma juicht dit toe en meent dat vooral het laatste punt centraal moet staan. Deze discussie is al eens gevoerd toen gesproken werd over andere telecomsectoren. Hij dringt erop aan dat het kabinet met voorrang genoemd onderzoek laat uitvoeren. In dat kader is het belangrijk als een doorkijk van externe deskundigen wordt verschaft van de technische mogelijkheden van de kabel voor de korte en de middellange termijn. Kan dit in het onderzoek worden meegenomen? De heer Atsma schaart zich achter de opmerkingen van het kabinet over de auteursrechtelijke bescherming en de graafrechten. Hij deelt de ambitie van het kabinet om het project Kenniswijk zo snel mogelijk te verbreden. Uit de vele lokale initiatieven blijkt de noodzaak hiervan. De heer Aptroot (VVD) is positief over de analyse en de beleidsvoornemens die in de Breedbandnota staan. Een aantal zaken wil hij duidelijker vastleggen. Hij is het eens met het kabinet dat het met name de taak van de overheid is om diensten te ontwikkelen en aan te bieden via breedband aan het bedrijfsleven en burgers. Het feit dat de overheid deze diensten aanbiedt, maakt het mogelijk dat anderen in breedband investeren. De heer Aptroot wil dat de overheid daarop nog actiever inzet. Verder wil hij investeringen in infrastructuur aanmoedigen. Alle belemmeringen voor private partijen moeten worden weggenomen. Er is eerder over de graafrechten gesproken. Investeerders in breedband en andere vormen, zoals de klassieke kabel, hebben rechten. Het is goed dat de gemeenten coördineren, maar de private partijen moeten aangemoedigd worden om te investeren in infrastructuur. Hij vindt het zeer belangrijk dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
5
er geen precariorechten of OZB geheven worden. De investeringen in infrastructuur moeten voor private partijen zo aantrekkelijk mogelijk zijn. Volgens de heer Aptroot moet de overheid zelf niet investeren in deze infrastructuur, omdat zij namelijk niet degene is die dat het beste kan. Alleen een echte marktpartij moet dit doen. Men moet gevoel hebben voor commercie en toekomstige ontwikkelingen. De overheid is niet geschikt om als private onderneming te opereren. Private partijen worden ontmoedigd als overheden investeren, omdat zij te maken hebben met een partij die met belastinggeld werkt, die goedkoop aan geld komt en niet onmiddellijk rendement moet maken. Het is de heer Aptroot uiteraard bekend dat het onder de gemeentelijke autonomie valt, maar hij vindt het absoluut niet wenselijk dat gemeenten gaan investeren. Woningcorporaties hebben hun eigen verantwoordelijkheid, maar een gedwongen winkelnering voor breedbandaansluiting wijst de heer Aptroot af. Hij meent dat van bovenaf kan worden gesteld dat dit soort koppelingen, zeker nu huurwoningen schaars zijn, verboden wordt. De brief van de minister over Kenniswijk-Eindhoven is onduidelijk. Er staat dat de oorspronkelijke ambitie nog niet gehaald is, maar eind 2003 was van het aantal toepassingen maar 10% gerealiseerd. Ook het aantal aansluitingen bedraagt nog geen 10% van de planning. De heer Aptroot meent dat het project een flop is en dat de stekker eruit gehaald moet worden. Belastinggeld wordt misbruikt, terwijl straks de marktpartijen niet willen meewerken. Desgevraagd merkt hij op dat het Rijk en de gemeente Eindhoven, die beide geïnvesteerd hebben, verantwoordelijk zijn. Uit dit project kan de les getrokken worden dat de overheid dit soort projecten niet aankan, omdat men bij dit soort nieuwe toepassingen voor 100% commercieel moet werken. De overheid kan stimuleren, maar moet het niet zélf doen. Er is een overheidstaak in de zin dat zij informatie beschikbaar moet stellen. Dat moet als dienstverlening in de vorm van breedband moeten worden aangeboden. Daarna moet bezien worden of de markt voor de infrastructuur zorgt en de consumenten en bedrijven voor de aansluiting daarvan. Met genoegen heeft de heer Aptroot het Breedbandactieprogramma Overijssel gelezen. De provincie en de grote gemeenten, de Stichting Breedband Twente, willen diensten ontwikkelen. Burgers en bedrijven kunnen beter met de overheid communiceren en efficiënter werken door nieuwe dienstverlening via breedband. De dienstverlening wordt verder ontwikkeld. De overheid biedt de diensten aan en de markt moet zorgen voor de infrastructuur. Hij doet een oproep om dit soort initiatieven eenmalig voor de opstart financieel te steunen. Mensen kunnen niet gemakkelijk overstappen op ADSL. Willen de minister en de OPTA hiernaar kijken? De heer Aptroot heeft van de minister onvoldoende informatie gekregen over Digitenne. Hij heeft Digitenne zelf om informatie gevraagd, maar men wil die niet verstrekken. Ook het ministerie wil geen nadere informatie verstrekken. Hij heeft bij de Kamer van Koophandel stukken van Digitenne opgevraagd, maar die maken hem niets wijzer. De stukken van Digitenne Holding laten een verkorte balans van eind 2002 zien die weinig zegt. Zijn fractie is bereid te overwegen om met de minister Digitenne door de moeilijke periode heen te helpen, maar de Kamer behoort de financiële positie van nu te kennen. Wat is het financiële commitment van KPN en is dat de enige mogelijkheid? Heeft de Kamer daarmee de garantie van de minister dat Digitenne jarenlang in de lucht blijft met het huidige aanbod? Mocht de minister over een aantal jaren het aandeel van KPN verminderen of zelfs tot nul terugbrengen, ontstaan dan moeizame financiële onderhandelingen of kan dit via de laatste goedgekeurde balans? De heer Aptroot begrijpt dat een private onderneming niet alles publiekelijk op tafel wil leggen, maar dan moet de informatie vertrouwelijk worden verstrekt. Hij wil duidelijkheid omdat hij anders niet met het voorstel van de minister kan instemmen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
6
Mevrouw Gerkens (SP) is het eens met de bewindsman dat een duidelijke visie op breedband essentieel is voor de innovatieve toekomst van Nederland. De Breedbandnota geeft een duidelijke analyse van de huidige situatie en knelpunten maar geeft op sommige vragen geen adequate antwoorden. Op dit moment liggen er al diverse glasvezelnetwerken. Weet de minister hoeveel netwerken er liggen? Is het voldoende om het hele land te dekken? Is er voldoende concurrentie tot stand gekomen op de bestaande netwerken, ook nu de ontwikkeling daarvan langzamerhand tot stilstand komt? Kan een overzicht worden verstrekt van de netwerken, met name van die op het platteland? Bij de infrastructuur draait de discussie om de zogenoemde last mile, of te wel «the fiber to the home»-kwestie. Hierop kan namelijk geen concurrentie worden uitgeoefend. Voor de kwalijke uitwassen daarvan verwijst mevrouw Gerkens naar UPC. Mensen thuis hebben weinig behoefte aan vijf of zes verschillende aansluitingen waar ze uit kunnen kiezen. Zij willen een kastje en verder geen gezeur als de diensten tegen een redelijke prijs afgenomen kunnen worden. Het laatste stukje netwerk moet de overheid in handen houden. Op zijn minst moet zij hierover zeggenschap hebben. Omdat in de toekomst de glasvezel bepalend zal zijn voor de aan te bieden diensten, meent mevrouw Gerkens dat de last mile onder het publieke belang valt. Veel lokale overheden nemen met redenen reeds het initiatief tot het aanleggen hiervan. Experimenten met PPS zijn niet goed van de grond gekomen of zelfs gestaakt. Als men het aanleggen van de last mile wil stimuleren, dan moeten lokale overheden hiertoe financieel gesteund worden. In hoeverre is de minister daartoe bereid? Wil hij bezien of hij de financiën die nu nodig zijn voor Kenniswijk in dit project wil steken? Moet hard worden ingezet op het implementeren van de last mile? De minister kiest in de Breedbandnota voor het aansluiten van vier groepen. Mevrouw Gerkens vindt het aanleggen van de last mile belangrijk, maar het heeft geen hoge prioriteit. Vertraging moet worden voorkomen. Nederland moet doorgaan met het aanleggen van breedband. Hoe de last mile er fysiek moet uitzien, kan onderwerp zijn voor nader debat. In Nijmegen is een succesvolle proef gaande waarbij vrijwel alle overheidsinstellingen van glasvezel tot aan de deur worden voorzien. Ook ideeën rondom draadloze communicatie moeten worden onderzocht, met name vanwege het kostenaspect. Volgens mevrouw Gerkens kan geheel Nederland via wirelessapparatuur van alle diensten gebruik maken voor nog geen 100 mln. Zij kent de kritiek op draadloze communicatie en zij ontkent niet dat hiernaar verder onderzoek moet worden gedaan. Met name op het gebied van de gezondheid zijn er vraagtekens. Wil de minister deze optie meenemen in zijn verdere studie naar de manier waarop Nederland met breedband kan worden gedekt? Dit kan een tijdelijke oplossing voor het probleem met de last mile bieden. Wat is de mening van de minister over de kansen en mogelijkheden van wireless op korte termijn? Kan hij hierover uitgebreider rapporteren? Voelt de minister iets voor een verplichting voor lokale overheden om te garanderen dat bij ieder nieuwbouwproject standaard glasvezel of buizen worden aangelegd? Wat is de visie van de minister op de trage aanleg van breedband op het platteland? Het is treurig dat de diensten achterblijven. Hier ligt een kans om de innovatie een goede impuls te geven. Mevrouw Gerkens vindt het beschamend dat de overheid op dit gebied achterloopt. Zelfs open standaarden zijn niet overal geïmplementeerd, zelfs niet bij de websites van de ministeries. Waarom kunnen documenten nog steeds niet digitaal besteld worden? Waarom is de meest essentiële informatie van Haarlem niet digitaal beschikbaar? Waarom kan in veel gemeenten nog niet digitaal aangifte worden gedaan? Waarom staat er geen informatie over de wijken op het net zodat daarop interactief kan worden gereageerd? Er is een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
7
goed begin met de Breedbandnota gemaakt, maar mevrouw Gerkens ziet graag op korte termijn meer ambities van deze minister. Zij is blij dat de minister inziet dat, als meer wordt ingezet op het dienstenaanbod, ook meer op de veiligheid moet worden ingezet. Deze ontwikkeling moet niet alleen gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van breedband. Er moet nu al hard gewerkt worden aan de veiligheid van internet. Het antwoord van de minister De minister van Economische Zaken schetst de achtergrond waartegen hij de Breedbandnota heeft gepresenteerd. De suggestie is gewekt dat het uitsluitend een kwestie is om de economische groei te bevorderen, maar de zaak ligt breder. Breedband is een belangrijk voertuig om de Lissabondoelstelling te verwezenlijken. Het voornemen om voor het eind van 2004 te bewerkstelligen dat 97% van de Nederlandse bevolking een breedbandaansluiting heeft getuigt niet van een gebrek aan ambitie. Realisatie is wel degelijk het gevolg van belangrijke investeringen en concurrentie. De bewindsman kan bepaald niet akkoord gaan met de opmerking dat hier sprake is van de wet van de remmende voorsprong. Er zijn problemen op het gebied van de dienstverlening, reden waarom in de Breedbandnota geprobeerd wordt, initiatieven te nemen en acties aan te geven. Het beeld dat te weinig geïnvesteerd wordt en dat de overheid de infrastructuur moet creëren, schept een kunstmatige tegenstelling. Er is geen twijfel over de koppositie die Nederland wereldwijd inneemt met betrekking tot de ontwikkeling van breedband. Het is belangrijk dat deze ontwikkeling gevolgd wordt. Concurrentie tussen kabel en koper levert een zeker voordeel op omdat mede daardoor geïnvesteerd wordt. Permanente innovatie daarvan is ook een belangrijk punt. Het primaat daartoe ligt bij de markt; er moeten keuzes worden gemaakt en die liggen vooral in de dienstensituatie die moet worden bevorderd. De minister heeft de Impulscommissie gevraagd om een dialoog met marktpartijen te voeren om de gewenste permanente vernieuwing van diensten en netwerken te realiseren. Deze commissie, onder leiding van de burgemeester van Den Haag, is breed samengesteld. Betrokkenen hebben verschillende achtergronden die noodzakelijk zijn om de dialoog te bevorderen. «Dialoog» is op dit terrein geen negatief woord, omdat alleen voortgang kan worden gemaakt als de dialoog met de verschillende sectoren en marktpartijen wordt bevorderd. De minister verwacht dat hij zijn reactie op het advies van deze commissie de Kamer in oktober kan melden. De commissie zal overigens ook aandacht besteden aan de ontwikkeling en de implementatie van diensten in de semi-publieke sfeer. De nota is door de OPTA en de Impulscommissie becommentarieerd. Een belangrijk onderdeel is het inzetten op diensten en het scheppen van goede randvoorwaarden. Mobiel betalen, een nieuw initiatief, is een element om partijen om de tafel te brengen. De chipknip indertijd was een te smal initiatief en is daarom mislukt. In dit geval moeten de banken, de postorderbedrijven, de warenhuizen en de telecomsector bij elkaar worden gebracht. De heer Joustra, voormalig secretaris-generaal, kan in januari 2005 dit initiatief lanceren. De opdracht is ook om dan een concreet project te hebben. Economische Zaken kan niet alleen dit initiatief nemen. Dit moet mede gebeuren met andere departementen, maar Economische Zaken heeft wel de centrale regie omdat de coördinatie van ICT op het terrein van de minister ligt. De eerder genoemde vier sectoren liggen op de gebieden van onderwijs, zorg, veiligheid en vervoer. Samen met de desbetreffende sectoren zal tot grootschalige implementatie worden overgegaan van innovatie en breedbandige diensten. De suggestie is gewekt dat het woord «consument» niet vaak in de nota voorkomt. De gehele nota is doortrokken van de gedachte dat de consument centraal staat. De bewindsman benadrukt dat het nieuwe Economische Zaken het ministerie is dat de consument in de sector van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
8
netwerken centraal stelt. Ook het consumententoezicht is dank zij Economische Zaken verder aangescherpt. Er wordt aan drie ontwikkelscenario’s gewerkt, waarbij bezien wordt hoe die voor de consument kunnen worden uitgewerkt. Het advies van de Impulsencommissie zal mede een antwoord op de vraag van mevrouw Kraneveldt hierover geven. Er is sprake van veertien beleidsacties. In september komen richtsnoeren voor gemeenten en mogelijke woningcorporaties. De PPS Nederland-Breedbandland gaat van start. De dienstenregeling voor Kenniswijk wordt nationaal uitgestrekt. In die zin heeft Kenniswijk wel degelijk effect gehad. Het bestuurlijk overleg is gestart. Dit najaar levert de minister een plan van aanpak voor de vier maatschappelijke sectoren. Vanaf 2005 hebben de grote steden de mogelijkheid om middelen in te zetten voor het aansluiten van publieke instellingen op breedband. De Impulscommissie zal zich over de nog bestaande vragen buigen. Kenniswijk is ruimschoots voor het aantreden van deze bewindsman gestart. Hij meent dat men geen spijt moet hebben van het experiment als zodanig. Het was ongelukkig dat het experiment startte op het moment waarop de ICT-markt in elkaar stortte, maar dat was niet te voorzien op het moment van de pilot. Per definitie betekent een experiment het investeren in een onzekere toekomst en de economische toekomst is, achteraf, tegengevallen. De resultaten zijn gebaseerd op het moment van de evaluatie. Het interessante is echter dat er sinds de evaluatie duidelijk nieuwe resultaten zijn. Daarom is er een bijgestelde opzet van het breedbandexperiment. De minister wil de diensten stimuleren in de richting van het nationale niveau om de kwaliteit van de gesubsidieerde diensten te verhogen. Door de dienstensubsidie ook beschikbaar te stellen buiten de specifieke regio is het de verwachting dat nog meer diensten met potentie zich zullen aanmelden. In 2004 zijn al bijna 70 van de 140 diensten met subsidie gehonoreerd. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van de evaluatie. In juni 2004 is een recordaantal van 30 subsidieaanvragen ontvangen. De bewindsman wil de infrastructuur van Kenniswijk via de vraag blijven stimuleren. Ook daarvoor geldt dat het initiatief voor de uitrol van de infrastructuur bij de markt blijft, maar de minister is ervan overtuigd dat deze aanpak vruchten zal afwerpen. In Nuenen zijn partijen gestart met de uitrol van glasvezelkabel voor 7 500 huishoudens. Binnen een week zijn 4 500 contracten afgesloten door consumenten, 60% van de bevolking, voor een glasvezelverbinding en een elektronische dienst. Eindhoven heeft aangekondigd, binnen een jaar 6 000 woningen te zullen aansluiten op een glasvezelkabel. In Helmond is onlangs een letter of intent getekend door partijen om de gemeente Helmond te «verglazen». De intentie is om in 2005 minimaal 8 000 woningen aan te sluiten op het glasvezelnetwerk. De woningen worden direct van nieuwe diensten voorzien. De minister deelt met de PvdA de visie op het belang van breedband voor de economie en de samenleving. Ook deelt hij de visie op het belang van een sterke markt, maar hij deelt niet de sterke focus op de ontwikkeling van glasvezelnetwerken en de actieve creërende rol die de PvdA daarbij ziet voor de overheid. In de dienstensector heeft de overheid een zekere sturende rol, maar dit betreft niet de aanleg van infrastructuur. De minister wil als overheid de regie hebben, goede randvoorwaarden scheppen, een betere werking van de breedbandmarkten mogelijk maken en een efficiënte toepassing van breedband. De diensten geven uiteindelijk de doorslag bij de economische winst en het maatschappelijke rendement. In antwoord op de vraag of er voldoende glasvezelnetwerken zijn merkt de minister op dat op de hoofdwegen voldoende concurrentie bestaat. Op wijkniveau is ook sprake van glasvezel, maar daar bestaat een duopolie tussen KPN en de kabel. Voor de last mile is er nog geen glas. Op dat terrein rijst de vraag of een monopolie zal ontstaan. De minister acht het tegen die achtergrond van belang dat al 97% aangesloten is op de kabel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
9
De bewindsman laat het concept van concurrentie tussen infrastructuur niet los. Hij houdt rekening met de mogelijkheid van een monopolie bij de last mile. In de toekomst zal getracht worden dezelfde rol te vervullen als indertijd bij KPN en de energieverstrekking is gedaan. Het gaat erom dat de publieke belangen goed worden geborgd. Hij verwacht meer van de dienstenconcurrentie, reden waarom hij op dat terrein sterk inzet. Waarom wil men meer capaciteit terwijl de huidige infrastructuren meer dan genoeg bieden? Dit laatste is inderdaad het geval, maar dit neemt niet weg dat naar de toekomst moet worden gekeken. De ontwikkeling van diensten kent een kortere doorlooptijd dan de ontwikkeling van infrastructuur. Er moet op de verwachte vraag worden geanticipeerd. Die vraag is een zaak van marktpartijen en houdt meer dan alleen een bedrijfseconomische afweging in. De overheid hecht eraan dat de markt tijdig aan de vraag om capaciteit kan voorzien. In die zin is er een indirecte koppeling, maar het hoofdpunt blijft het aspect diensten. De bewindsman verwacht dat de infrastructuur zich geleidelijk ontwikkelt. Als wordt aangetoond dat er een gebrek aan capaciteit is, ontstaat een andere situatie. De vraag werd gesteld waarom de bewindsman geen doorkijk wil geven naar de mogelijkheid van de kabel. De kabel biedt veel mogelijkheden, maar in dit geval gaat het om de heel verre toekomst waarbij de mogelijkheden van glas en koper zijn uitontwikkeld. Hoeveel gemeenten investeren in de infrastructuur en waar liggen de grenzen van de gemeenten en woningcorporaties? De heer Deetman is als voorzitter van de Impulscommissie mede belangrijk omdat hij als burgemeester van Den Haag veel inzicht in de problematiek heeft. Gemeenten kunnen in samenwerking met marktpartijen een nuttige rol vervullen bij de ontwikkeling van breedband. Centraal staat het gegeven dat marktverstoring daarbij moet worden voorkomen. De gewenste mate van gemeentelijke interventie is afhankelijk van de lokale situatie. Om die reden is in 1815 een gedecentraliseerde eenheidsstaat ingevoerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bepalen van hun rol, maar zij moeten zich houden aan de bestaande wet- en regelgeving. De interdepartementale commissie marktordening die wordt aangestuurd door het ministerie van Economische Zaken, ontwikkelt concrete richtsnoeren die gemeenten kunnen gebruiken bij het bepalen van hun rol. Direct na de zomer worden de richtsnoeren gepubliceerd. Zij zullen zich op die punten richten: het publieke belang dat wordt nagestreefd wordt bepaald, hetgeen goed is voor de relatie tussen de markt en de overheid. Ook wordt een passende mate van interventie bepaald. Valkuilen voor marktverstoring worden in beeld gebracht alsmede de wijze waarop die moeten worden voorkomen. Dit zijn belangrijke elementen die een rol bij de positie van de gemeenten spelen, maar de bewindsman zal niet zeggen dat de gemeenten niet mogen investeren. De minister prijst het initiatief van Overijssel. Het plan van aanpak zal de bewindsman op korte termijn worden toegestuurd en is een initiatief dat kan worden gebruikt bij de verdere uitwerking. Als het op prijs wordt gesteld, zal de minister dit namens de provincie Overijssel de Kamer toezenden. Woningbouwcorporaties kunnen met marktpartijen een nuttige rol vervullen. Ze dragen hun eigen verantwoordelijkheid, maar de minister meent dat niet aan gedwongen winkelnering mag worden gedaan. Ook woningbouwcorporaties zijn gehouden aan de bestaande wet- en regelgeving waaronder het besluit valt Beheer sociale huursector en de Telecommunicatiewet. In verband met de graafrechten merkt de minister op dat de wijziging van hoofdstuk V, waarover eerder gedebatteerd is, bij de Raad van State ligt. Over de wijziging is reeds met de markt gesproken. Verder is een coördinator buisleidingen, de heer Enthoven, aangesteld. Zodra het advies van de Raad van State ontvangen is, zal de minister de Kamer zo snel mogelijk de stukken toezenden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
10
Veiligheid is een zeer belangrijk punt en is voor de minister een integraal onderdeel van het ICT-beleid. Er zijn afspraken met marktpartijen gemaakt om de continuïteit te waarborgen. Momenteel is een onderzoek gaande naar de toekomstige veiligheidsvraag in relatie tot de nieuwe generatie netwerken. De afweging ter zake van NOZEMA en Digitenne was moeilijk. In het begin werd de minister tweemaal geconfronteerd met de situatie dat Digitenne bijna omviel. Kort na zijn aantreden gaf NOZEMA aan dat er onvoldoende interesse voor Digitenne was, waarna de minister een financiële injectie heeft gegeven om Digitenne overeind te houden. Hij deed dit in het licht van de noodzaak tot verdere digitalisering. KPN en NOZEMA brengen extra geld in, maar tot nu toe is noch Digitenne, noch KPN bereid geweest wegens bedrijfseconomische concurrentieverhoudingen dit publiek te maken. De minister wil nogmaals vragen, de gegevens te overhandigen, maar hij heeft er niet veel hoop op dat dit gebeurt. Als de gegevens ontvangen zijn, wil hij ze vertrouwelijk aan de vaste Kamercommissie ter inzage geven. Als andere partijen geïnteresseerd zijn in de toekomst van Digitenne moeten zij bereid zijn, boter bij de vis te leveren. Een absolute garantie kan de minister uiteraard niet geven. Toen de KPN naar 49% wilde gaan, heeft de minister de beslissing genomen om niet verder dan 40% te gaan en de koppeling te leggen dat het nooit meer mag zijn dan een andere aandeelhouder. De bewindsman benadrukt dat een algemeen belang gediend wordt dat de Digitenneformule als verdere ontwikkeling een mogelijkheid krijgt. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Kraneveldt (LPF) concludeert dat de minister het vooral in de diensten zoekt en het faciliteren op dat gebied in plaats van een regierol te nemen bij de aanleg van breedbandinfrastructuren. Zij betreurt dit en had graag scenario’s gezien om een keuze uit te kunnen maken. Zij wijst de bewindsman op bladzijde 4 van de Breedbandnota waar staat dat, als de mogelijke impasse in de transitie naar de nieuwe generatie netwerken veroorzaakt wordt door marktfalen, interventie van de overheid economisch gerechtvaardigd is. Wil hij de vraag uitwerken wanneer er sprake is van marktfalen zodat de overheid moet interveniëren? De heer Van Dam (PvdA) zal ervoor zorgen dat het PvdA-plan ter kennisname bij de collega’s terecht komt. Hij merkt op dat daarin niet voor een sturende rol vanuit de overheid wordt gepleit. Gepleit wordt voor een regierol, in combinatie met een stimuleringsregeling voor een eerste beperkt aantal huizen zodat voor de markt duidelijkheid ontstaat over wat er gebeurt als er glasvezel wordt aangelegd. De zorg van de heer Van Dam richt zich erop dat de overheid haar normale elektronische dienstverlening op orde krijgt. Het duurt nog vier jaar voordat de normale dienstverlening op orde is, dus zijn technische foefjes niet belangrijk. Voor commerciële diensten ziet hij geen rol voor de overheid. Kenniswijk wordt van een grote regionale proeftuin een landelijke koppeling tussen kleine initiatieven. De heer Van Dam betreurt dit, maar de regio vindt het kennelijk niet belangrijk omdat men niet aan de bel heeft getrokken. In het Aedesmagazine staat dat Portaal zijn plannen, waarbij wel degelijk sprake is van gedwongen winkelnering, doorzet. Wil de minister zich over dit punt buigen? Tot slot is het wachten op de Impulscommissie die twee hoofdvragen moet beantwoorden. Is er sprake van marktwerking of wordt het een monopolie? Als er sprake is van een monopolie, wordt het dan markt of overheid? De heer Atsma (CDA) merkt op dat hij niet gezegd heeft dat breedbandige ontwikkelingen niet nodig zijn. Als de overheid tonnen investeert in de aanleg van een glasvezelnet in een plaats als Appingedam, betekent dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
11
dat klanten bij de kabelexploitant of KPN wordt weggehaald. In dat geval moet afgewogen worden wat wel of niet verantwoord is. Tot slot vindt hij het onbestaanbaar dat de corporaties de diensten in de kale huur verrekenen. De minister moet hierover duidelijkheid aan de corporaties verschaffen. De heer Aptroot (VVD) benadrukt dat hij niet meer in Kenniswijk gelooft. Hij gaat ermee akkoord dat informatie over Digitenne vertrouwelijk wordt geleverd. Hierbij moet wel het commitment worden geleverd dat voldoende wordt geïnvesteerd zodat Digitenne voorlopig in de lucht blijft. Hij herinnert aan zijn vraag over de overstapproblemen van ADSLgebruikers: het is kennelijk onmogelijk om op korte termijn van de ene naar de andere aanbieder over te stappen. Mevrouw Gerkens (SP) vestigt de aandacht op haar opmerking dat de last mile op zijn minst onder de zeggenschap van de overheid moet vallen. Zij betreurt de opmerking van de minister dat gemeenten niet moeten investeren. Wil de bewindsman nader ingaan op haar opmerking over wireless en wil hij dit punt nader uitwerken? Zij herhaalt haar vraag of bij nieuwbouw de aanleg van mantelbuizen verplicht kan worden gesteld. Zij hoopt dat de normale diensten van de overheid met voorrang een impuls krijgen en dat de minister niet vindt dat door de overheid commerciële diensten moeten worden aangeboden. De minister van Economische Zaken merkt op dat hij er scherp op gericht is dat de overheid bij marktfalen de gelegenheid heeft om op te treden. In het najaar kan hierover nader worden gediscussieerd. Hij is het eens met de heer Van Dam dat de prioriteit ligt bij het op orde krijgen van de dienstverlening van de overheid. Tegen die achtergrond noemde de bewindsman de vier prioritaire sectoren zodat de diensten die vanuit de overheid moeten spelen een belangrijke rol krijgen. Hij beaamde de opmerking dat geen impulsen aan commerciële diensten gegeven moeten worden. De vraag over Kenniswijk zal hij nader bezien. De twee hoofdvragen van de heer Van Dam zullen aan de Impulscommissie worden meegegeven. De bewindsman zal zijn collega van VROM berichten dat hij de betrokken corporaties zal mededelen dat zij aan gedwongen winkelnering doen en dat er misbruik van huursubsidie wordt gemaakt. De vraag over het aanleggen van mantelbuizen zal hij aan de heer Enthoven voorleggen. Hij wil de gemeenten niet afhouden van het doen van investeringen; er moeten randvoorwaarden zijn. Er mag geen sprake zijn van ongeoorloofde subsidiëring. De randvoorwaarden moeten aan het normale patroon van markt en overheid beantwoorden. Voor de rest is er sprake van een gedecentraliseerde overheidstaak. Als de last mile in overheidshanden komt zal dit miljarden kosten. Mede gelet op de bestaande concurrentie ziet de minister geen aanleiding om de last mile in handen van de overheid te leggen. De bewindsman vindt het van grote betekenis dat er in de discussie met de Kamer betrekkelijk weinig grote verschillen zijn. Het verschil met de heer Van Dam wil hij dan ook niet oppoetsen omdat het erop neerkomt dat, als naar de concrete situatie wordt gekeken, de rol van markt en overheid niet zo verschillend beoordeeld wordt. Het enige verschil bestaat in de mate van investering in infrastructuur. Dat punt komt weer terug bij de Impulscommissie. Volgens informatie van de bewindsman kent Portaal geen gedwongen winkelnering. De OPTA bereidt op het terrein van de overstapproblematiek bij ADSL maatregelen voor. Ingaande op de opmerking over wireless herhaalt de minister dat reeds 97% aangesloten is. Hij zal in kaart laten brengen waar de aansluitingen nog niet gerealiseerd zijn. Niemand hoeft zich achtergesteld te voelen als hij draadloos bereikbaar is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
12
De voorzitter heeft een viertal toezeggingen van de kant van de minister genoteerd. De Kamer ontvangt gaarne de vertrouwelijke informatie over Digitenne; in oktober a.s. zendt de minister zijn standpunt naar aanleiding van de Impulscommissie onder leiding van de heer Deetman; de minister zal contact opnemen met zijn collega van VROM om een einde te maken aan de oneerlijke praktijken van corporaties; de vraag over de mantelbuizen wordt voorgelegd aan de nieuwe coördinator de heer Enthoven. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hofstra De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Cornielje De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Veth
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 502 en 26 643, nr. 5
13