Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22306
Beleidsvoornemens polïtie 1992
22 300 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk VI (Minïsterie van Justitie) voor het jaar 1992
22 300 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk VII (Ministerie van Binnenlandse Zaken) voor het jaar 1992
Nr. 10
LIJST VAN ANTWOORDEN1
Ontvangen 29 november 1991 Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen die door uw commissie zijn gesteld ter voorbereiding van een uitgebreide commissie– vergadering over de beleidsvoornemens politie 1992 en de onderdelen politie uit de Rijksbegroting 1992, Hoofdstuk VI (Justitie) en Hoofdstuk VII (Binnenlandse Zaken). Kortheidshalve verwijzen wij u naar de inhoud hiervan.
1 A. Gemeentepolitie In onderstaand overzicht staan de gegevens voor de gemeentelijke politiekorpsen met als peildatum 31 december 1990. In de cijfers over de feitelijke sterkte is het aantal adspiranten dat op de peildatum in opleiding was eveneens begrepen.
' De vragen zijn gedrukt onder nr. 4.
211582F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
totaal gemeentepolitie vier grote gemeenten
organieke sterkte 31/12/90
feitelijke sterkte verschil absoluut 31/12/90
25441 10030
25107 9820
334 210
B. Korps Rijkspolitie staf/ district: Alkmaar Amsterdam Apeldoorn/Flevoland Drenthe Breda Dordrecht Eindhoven 's-Gravenhage Groningen 's-Hertogenbosch Friesland Limburg Zeeland Nijmegen Utrecht Overijssel subtotaal totaal landdistricten landelijke dienst: Algemene Verkeersdienst Dienst Rijkspol te water Dienst Luchtvaart totaal diensten Totaal
org. 31/12/90 landgr.
214 410 296
399,5 387,5 578,5
207,5
313 564
239 293
453,5
178,5 415,5
404
205 332 200
293 456 381 643 286
358,5 188 248
275,5 258,5 4319
715,5
630,5 457,5 536
7498,5 11 817,5 727,5 724,5 326,5
staf/
feitelijk 31/12/90 landgr.
204 388 257 213 225 274 151 397 207 299 192 341 190 233 209 266
382 353 561 304 530 412 389 629 267 449 360 637 269 591 431 516
4046
7080
1 1 1 26,0 713,0 627,0 290,0
1 778,5
1 630,0
13596,0
12756,0
In het voorjaar 1991 hebben de korpschefs van de grootste drie gemeenten en het hoofd van de CRI de notitie «inzake de bestrijding van de zware/georganiseerde criminaliteit in het Randstedelijk gebied van Nederland» aangeboden. Deze notitie is besproken met de leiding van de beide departementen en het Openbaar Ministerie uit de Randstad. Deze besprekingen hadden een oriënterend karakter. Algemeen werd de noodzaak voor een integrale justitiële en bestuurlijke aanpak onder– schreven waarbij is vastgesteld dat het verschijnsel zich niet beperkt tot de Randstad en dat maatregelen op organisatorisch en wetgevend terrein vereist zijn. Tijdens de behandeling van de Justitie-begroting is het onderwerp georganiseerde criminaliteit reeds ter sprake geweest, zulks naar aanleiding van vragen van de heren Van den Berg, Krajenbrink en Wiebenga over de zware, georganiseerde criminaliteit. In de beantwoording, waarnaar kortheidshalve mag worden verwezen, is stil gestaan bij de aanpak van deze vorm van criminaliteit. Naar aanleiding van de indiening van de motie Krajenbrink en Jurgens tijdens voornoemde begrotingsbehandeling heeft eerste ondergetekende een notitie toegezegd waarin nader zal worden terugkomen op de conse– quenties van deze geïntegreerde justitiële en bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22306, enz., nr. 10
3 De kritische opmerkingen van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de wijze waarop de voornemens uit het beleidsplan Samenleving en criminaliteit zijn uitgevoerd, hebben vooral betrekking op de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de in het beleidsplan genoemde beleidsvoornemens van de verschillende ministeries. Voor een reactie hierop verwijzen wij u naar de schriftelijke beantwoording van de vragen die terzake zijn gesteld bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie. De passage in «Beleidsvoornemens politie 1992» (blz. 5) heeft vooral betrekking op de lokale inspanningen met betrekking tot de preventie van criminaliteit. Voor een onderbouwing van de stelling dat een gezamenlijke politiële, bestuurlijke en justitiële aanpak succesvol is, verwijzen we u naar het Eindrapport van de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit dat wij eerder dit jaar aan de Kamer hebben toegezonden.
4 Samenwerking tussen bestuur, openbaar ministerie, politie, gemeente– lijke diensten en bedrijven is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een geïntegreerd rechtshandhavings– en veiügheidsbeleid. Het besef dat samenwerking in dezen de sleutel tot succes is, vindt op steeds groter schaal ingang. Daar komt bij dat alle betrokken zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun aandeel in de realisering van een geintegreerd veilig– heidsbeleid. Uit dien hoofde mag van hen verwacht worden dat afstemming met andere betrokkenen uitgangspunt van handelen is.
5 Onder «gerichte investeringen» moet in het verband van de passage waarin deze zinsnede voorkomt onder meer worden gedacht aan zowel immateriële als materiële investeringen. Immaterieel, waar het betreft de wijze van benadering van politiezorg (meer probleem– en projectgerichte aanpak, verlegging van aandacht binnen het politie-onderwijs) en materiaal, waar het betreft de in uitvoering zijnde reorganisatie van de politie en de extra financiële impulsen die in eerder stadium reeds door de regering zijn gereserveerd voor bijvoorbeeld de Bureaus Financiële Ondersteuning (BFO's), de milieuzorg en de verbrede internationale dimensie van het politiewerk.
6 De rol van de politie in het preventiebeleid is het inbrengen van haar specifieke kennis over de criminaliteit en het aangeven van de mogelijk– heden die de politieorganisatie heeft om preventieve werkzaamheden te verrichten. Het is niet mogelijk exact aan te geven hoeveel tijd de politie besteedt aan preventieve werkzaamheden. Binnen de politie kent men de organisatie Voorkoming Misdrijven. Op regionaal niveau is er een regionaal bureau Voorkoming Misdrijven, op het lokale niveau kent men een lokale preventiecoördinator. De organi– satie verricht specialistische preventie(advies)werkzaamheden ten behoeve van diverse instanties en het publiek. De organisatie is vooral de laatste tijd extern gericht en neemt op een groot aantal plaatsen deel aan (beleids)werkzaamheden van de participanten van het driehoeksoverleg en andere instanties. Het advies– en organisatiebureau Andersson, Elffers en Felix heeft in een onlangs verschenen rapport «Politie en onveiligheid» een grove kwantificering gegeven van de tijd die door de organisatie Voorkoming Misdrijven besteed wordt aan haar werkzaamheden in vergelijking met het reguliere politiewerk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
Dit wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Soort activiteit
Uren per jaar
%
5 200 000 1 100000 1 2 300 000 1 7 000 000
14,5 3,1 34,3 47,4
244200
0,68
35 844 200
100
Regulier politiewerk: -
algemene surveillance begeleiding evenementen zaakgebonden activiteiten buiten zaakgebonden activiteiten binnen
Specialistische preventie activiteiten Totaal (Bron: Project Kwantificering Politiewerk (PKP))
Het is niet bekend hoeveel tijd er door de politie binnen het reguliere politiewerk gegeven wordt aan preventieve werkzaamheden. Er wordt menskracht geleverd voor diverse preventieprojecten in ons land, in een aantal korpsen wordt voor sommige delicten structureel zowel een preventieve als repressieve benadering toegepast. Hoewel deze ontwikkelingen op zich verheugend zijn, kan echter nog niet altijd gesteld worden, dat bij de totale politieorganisatie de preven– tieve component structureel in de dagelijkse werkzaamheden is geïnte– greerd. Het is goed hierbij te beseffen, dat het hier in veel gevallen om een «cultuuromslag» gaat bij een tot nu toe voornamelijk repressief hande– lende organisatie. Het zal dus nog enige tijd duren voordat preventieve werkzaamheden werkelijk tot het normale takenpakket van de politie gerekend kunnen worden. Bij de inrichting van de basispolitiezorg in de politieregio's wordt hieraan aandacht besteed.
7 Er wordt geen nadere studie verricht naar een definitie van basispoli– tiezorg. Zoals wij al hebben aangegeven in onze nota «een nieuw politie– bestel in de jaren negentig» van 20 februari 1990, verstaan wij onder basispolitietaak de politietaak die gemeentelijk dan wel intergemeentelijk wordt verricht. Deze taak \s gericht op de veiligheid van de burgers in hun directe leefomgeving en is zoveel mogelijk geïntegreerd in andere gebieden van overheidszorg. Deze eerste-lijnspolitiezorg omvat ook de voorkoming en bestrijding van criminaliteit. Naast de basispolitietaak onderscheiden wij een regionale en een landelijke politietaak. De regionale politietaak bestaat uit het uitvoeren van verschillende specialistische executieve functies en uit facilitaire en beheersvoorzieningen. De landelijke politietaak valt uiteen in executieve en facilitaire taken ter aanvulling en ondersteuning van de basis– en regionale politietaak, voor zover deze niet binnen de regio's gerealiseerd kunnen worden.
8 a. Met bijzondere opsporingsdiensten worden bedoeld die diensten die landelijk zijn georganiseerd en onder het beheer van een vakdepar– tement vallen alsmede die bijzondere opsporingsdiensten die werkzaam zijn op lokaal of regionaal niveau.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
b. De bij deze diensten werkzame personen met algemene opspo– ringsbevoegdheid worden door de Minister van Justitie aangewezen. Het betrof hier ultimo 1990 ruim 8700 personen. Bijzondere opsporingsambtenaren worden deels door de Minister van Justitie aangewezen. Het betrof hier ultimo 1990 ruim 2000 individueel door de Minister van Justitie aangewezen personen. Daarnaast ontleent een groot aantal Rijks–, provinciale en gemeente-ambtenaren q.q. zonder aanwijzing opsporingsbevoegdheid rechtstreeks aan de bijzondere wet, dan wel op basis van deze wet aan een aanwijzing door de betreffende vakminister, zonder tussenkomst van de minister van Justitie. Verder zijn er bijzondere opsporingsambtenaren die bevoegdheid ontlenen aan art. 142 Sv in samenhang met een verordening van een lager publiekrechtelijk lichaam of met een wet in formele zin waarin slechts controlerende/toezichthoudende ambtenaren worden aange– wezen. Derhalve is het niet mogelijk een nauwkeurig overzicht te geven van het aantal bijzondere opsporingsambtenaren, dat zonder tussenkomst van de Minister van Justitie over opsporingsbevoegdheid beschikt. Het betreft hier in ieder geval enige tienduizenden (onder andere aile ambte– naren Rijksbelastingen). Uit onderzoek in 1979 bleek dat toen ruim 46000 ambtenaren over bijzondere opsporingsbevoegdheid beschikten. Dit aantal is hoogstwaarschijnlijk nauwelijks afgenomen. Hoeveel ambtenaren daarvan daadwerkelijk opsporingsactiviteiten verrichten is niet duidelijk. De voorgenomen wijziging van de Politiewet en het Wetboek van Strafvordering brengt verandering in deze situatie. Het streven is er op gericht om de thans bestaande categorïeën onbezoldigde opsporings– ambtenaren van politie en bijzondere opsporingsambtenaren - voorzover zij door eerstondergetekende zijn aangewezen - bij in werking treden van de voorgenomen nieuwe Politiewet de status van buitengewoon opspo– ringsambtenaar te verlenen. De mogelijkheid dat bijzondere opsporingsambtenaren - zoals nu het geval is - opsporingsbevoegdheid ontlenen aan art. 142 Sv komt dan met het inwerkingtreden van de voorgenomen nieuwe Politiewet te vervallen.
9 In de huidige situatie ligt de beheersverantwoordelijkheid en de verant– woordelijkheid voor de bestuurlijke handhaving voor wat betreft de BOD-en bij de verantwoordelijke minister c.q. werkgever. De verantwoor– delijkheid voor de opsporing en de vervolging van strafbare feiten ligt bij het Openbaar Ministerie, onder politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Omdat toezicht op naleving van bestuurlijke wetgeving en de strafrechtelijke handhaving vaak in elkaars verlengde liggen is het noodzakelijk dat bestuur, Openbaar Ministerie en lokale korpschef voortdurend overleg met elkaar hebben. Activiteiten zullen in gang gezet worden gericht op een verdere intensivering van de samen– werking tussen de lokale c.q. regiokorpsen en BOD-en, waarbij de regie van de (lokale) korpschef een belangrijk aandachtspunt zal zijn. In verband met de in het antwoord op vraag 8 reeds vermelde wijziging van de Politiewet en het Wetboek van Strafvordering, zullen in de toekomst bij algemene maatregel van bestuur onder meer regels gegeven kunnen worden over het toezicht waaraan buitengewone opspo– ringsambtenaren zijn onderworpen. Daarnaast is in de nieuwe Politiewet een artikel opgenomen betref– fende samenwerking tussen politie en overige opsporingsambtenaren. Bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven ten aanzien van deze samenwerking. De huidige positie van de minister van Justitie ten opzichte van de BOD-en zal geen wijziging ondergaan.
10 Het is nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over het functio– neren van de Wet politieregisters (W.Pol.r.) en het Besluit politieregisters (B.Pol.r.). De Nederlandse politie is volop doende met de implementatie van deze regelgeving. Daarbij worden weliswaar knelpunten gesigna– leerd, doch die zijn veelal het gevolg van nog onvoldoende kennis van de gecompliceerde materie. Tevens dient nog te worden afgewacht hoe zich de interpretatie van de W.Pol.r. en het B.Pol.r. door de Registratiekamer zal ontwikkelen. Gesignaleerde knelpunten en de interpretatie van de Registratiekamer zullen worden betrokken bij de evaluatie van de W.Pol.r. en het B.Pol.r. die is voorzien twee jaar na inwerkingtreding van het B.Pol.r. (Nota van toelichting bij het B.Pol.r. pagina 12, Stb. 1991, 56).
11 Er zijn op dit moment geen landeüjke opsporingsteams werkzaam. Opsporingsteams worden primair per politiekorps, c.q. politieregio gevormd. Indien nodig worden voor de ernstige vormen van criminaliteit interre– gionale opsporingsteams gevormd. Een recent voorbeeld daarvan is het gezamenlijke opsporingsteam van het Korps Rijkspolitie District Alkmaar en de Gemeentepolitie Den Haag dat onderzoek doet naar de door RARA geclaimde bomaanslagen op de woning van de Staatssecretaris van Justitie te Groot-Schermer en op het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ook dit is een mterregionaal samengesteld team dat is toegesneden op de onderzoekseisen. 12 De informatieverstrekking van de CRI en vice versa is geregeld in de Richtlijnen Doelmatige Opsporing. Daarnaast vindt met betrekking tot de zwaardere vormen van criminaliteit informatieverstrekking plaats o.g.v. de CID-regeling. Deze regeling ziet op informatieverstrekking tussen de LCID van de CRI en de lokale en regionale CID'en. Hierin wordt met betrekking tot een groot aantal delicten de uitwisseling van gegevens geregeld tussen de CRI en de politiekorpsen in ons land. Op dit moment wordt gewerkt aan een aanpassing van de richtlijnen. 13 Onlangs is een landelijke analyse gemaakt van criminele groeperingen, waarvan de deelnemers betrokken zijn of zijn geweest bij misdrijven die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde. De gegevens van derge– lijke groeperingen berusten overwegend bij de Criminele Inlichtingen Diensten. 14 Het nog niet voltooid zijn heeft geen betrekking op de feitelijke opbouw. Deze is weliswaar voltooid, maar de samenwerking tussen de Criminele Inlichtingen Diensten (CID) is nog niet volledig geoptimali– seerd. Een bij de totstandkoming in 1987 ingestelde commissie heeft onder meer tot taak de samenwerking tussen deze diensten te bevor– deren en te begeleiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
15 De afgelopen jaren bracht de commissie over verschillende CID-onderwerpen advies aan ons uit. Zo heeft de commissie een model– instructie ontworpen ter beveiliging van CID-gegevens. Verder heeft de commissie een concept aangeleverd voor een nieuwe CID-regeling en een daarbij behorend model privacy-reglement. Ook is een advies over de automatisering van CID-bestanden in voorbereiding. De commissie heeft sinds haar oprichting elk jaar een verslag over haar activiteiten uitgebracht. 16 en 24 Het betreft hier geen automatiserings– en informatieproject maar een pilot-studie naar het gewenste kennisniveau van politie en justitie inzake de aanpak van computercriminaliteit. Het doel van deze studie is een goed beeld te krijgen van de instrumenten en maatregelen, die politie en justitie inzake computercriminaliteit thans ten dienste staan en van de lacunes, die hierin optreden. Bij de pilot-studie zijn de korpsen van de gemeentepolitie Amsterdam en Den Haag betrokken alsmede het district Nijmegen van het Korps Rijkspolitie. Bij elk van de genoemde korpsen is een pilot-team ingesteld. De teams bestaan elk uit vier full-time functio– narissen, die regionaal opereren. Wij hebben een financiële bijdrage geleverd van f 361 000, bestemd voor de uitrusting van elk team en voor een bij de aanvang van het project gevolgde opleiding. De deelnemende korpsen hebben de huisvesting, kantoormiddelen, salariskosten van de betrokken teams voor hun rekening genomen. 17 Het is ons streven het landelijk dekkend net van BFO's begin 1993, vóór de formele start van de regionale politiekorpsen, te hebben voltooid. Daarover zijn de huidige kernkorpsen reeds geïnformeerd. 18 Onze begrotingen stellen ons in staat om uitvoering te geven aan onze wens om te komen tot een landelijk dekkend net van BFO's. In het vergaderjaar 1989-1990 is bij de Tweede Kamer het wetsontwerp 21 504 ingediend ter wijziging van het Wetboek van Straf– recht en het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermo– genssancties («de Plukze-wetgeving»). In de memorie van toelichting worden de gevolgen van de werklastver– zwaring bij de reguliere recherche weergegeven. Hoewel dit wetsvoorstel de Tweede Kamer nog niet heeft gepasseerd, hebben onze inspanningen er inmiddels wel toe geleid, dat de begrotingen van Justitie en van Binnenlandse Zaken met de volgende, oplopende reeks zijn opgehoogd: 1991
rijkspolitie in geld: gemeentepolitie in geld:
1992
1993 e.v.
2.4
48
( x f 1 mln)
5
10
( x f 1 mln)
Genoemde uitgaven zijn gefinancierd uit de extra opbrengsten die wetsontwerp 21 504 zal genereren. Gelet op vorenstaande achten wij geen termen aanwezig het door u bedoelde overleg te openen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
19 Bij ons streven om te komen tot een landelijk dekkend net van BFO's ligt het niet in de rede, dat in elke regio een volledig team zal worden geïnstalleerd. In een aantal gevallen wordt reeds samengewerkt door regio's. Een aantal andere regio's zal ook kiezen voor interregionale samenwerking. Inmiddels zijn alle regio's uitgenodigd om te komen tot de daadwerkelijke oprichting van een BFO c.q. een interregionaal BFO en zijn de middelen daarvoor beschikbaar gesteld. Daarbij kan een beroep worden gedaan op enige ambtelijke ondersteuning van beide departe– menten. Over de oprichting van BFO's binnen het korps Landelijke Diensten is nog overleg gaande met de Dienst Luchtvaart en de Rijkspo– litie te water.
20 De toewijzing van de BFO-gelden aan de regio's geschiedt in de vorm van een koppenbegroting door het ministerie van Binnenlandse Zaken aan de betrokken kernregio's en toevoeging van personele en materiële middelen door het ministerie van Justitie aan de begroting van het Korps Rijkspolitie.
21 Door een stuurgroep, waarin de ministeries van Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Justitie participeren, zal onderzoek worden verricht naar de mogelijkheden van integratie van de Algemene Inspectiedienst en de Economische Controledienst. De stuur– groep zal naast de vragen van efficiency-verbetering ook de inhoud van de taak aan een analyse onderwerpen. Over de conclusies van de rapportage van de stuurgroep en het standpunt van de betrokken ministers zal de Tweede Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd. De vraag of en hoe deze executieve diensten opgenomen worden in een bestel dat uit een korps landelijke politiediensten en regionale politiekorpsen is opgebouwd, zal alsdan nader worden bezien. Daarnaast zal ook in het kader van de Decentralisatie Impuls een verkenning plaatsvinden na de mogelijkheid van overdracht van taken.
22 en 25 Het budget voor de Bijzondere Opsporingskosten Politie bedraagt 13,9 miljoen gulden per jaar. In 1991 was daarboven nog een bedrag van 0,7 miljoen beschikbaar specifiek voor onderzoeken naar milieucriminaliteit. In 1990 werd het budget in z'n geheel uitgeput, naar verwachting zal dit in 1991 eveneens het geval zijn. In 1990 en in 1991 zijn onderzoeken verricht naar de handel in verdo– vende middelen, geweldsdelicten, illegale vuurwapenhandel, overvallen, vermogensdelicten, fraude, zedendelicten en milieudelicten.
23 De financiering van de sterkte-ophoging van de BFO's vindt plaats ten laste van het reguliere politiebudget, alsmede uit de extra opbrengsten die wetsvoorstel 21 504 (de «Plukze-wetgeving») zal genereren (zie ook het antwoord op vraag 18). De basissamenstelling van een BFO is een teamleider, twee gekwalifi– ceerde tactische rechercheurs, twee financiële deskundigen en een administratieve kracht.
26 Ja, in de experimenteerkorpsen is deze betere afstemming tot stand gekomen. In januari 1992 wordt op de Rechercheuschool een bijeen–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
komst georganiseerd voor het politieveld en het OM, waar de eerste resultaten van het onderzoek zullen worden gepresenteerd. Aan het eind van het eerste kwartaal zal er een eindrapport verschijnen. Later in dat jaar zal hierop een vervolg worden georganiseerd. De resultaten van het onderzoek zullen ter beschikking gesteld worden van de politie en het Openbaar Ministerie, zodat bij de inrichting van de nieuwe regionale politiekorpsen hiervan gebruik kan worden gemaakt. Verder wordt door middel van een speciaal katern in het Algemeen Politieblad periodiek informatie verstrekt.
27 en 28 Bij de behandeling van de Justitie-begroting 1990 is door de heer Van den Berg de vraag gesteld of een nieuwe impuls voor wat betreft de bestrijding van het ongeoorloofde wapenbezit niet dringend noodzakelijk is. Eerste ondergetekende heeft daarop geantwoord dat «de omvang van het illegale bezit van schietwapens - en uitingen daarvan in de vorm van schietwapengebruik - een gerichte aanpak rechtvaardigen. Een stimulans daarvoor wordt gevormd door de inwerkingtreding van de Wet wapens en munitie, die de politie goede mogelijkheden verschaft om tegen dit verschijnsel op te treden. Mij bereiken evenwel signalen dat de politiële aandacht voor deze vorm van criminaliteit niet altijd het niveau heeft dat past bij de ernst van dit verschijnsel.» In verband daarmee is de Recherche Advies Commissie (RAC) in februari 1990 verzocht advies uit te brengen over de aanpak van schiet– wapencriminaliteit. Deze adviesaanvrage werd ingegeven door de behoefte een adequaat niveau van handhaving van de wapenwetgeving te bevorderen. Bij brief van 19 november jl. heeft de RAC haar advies met betrekking tot de bestrijding van schietwapencriminaliteit aan de eerste ondergete– kende aangeboden. Het advies van de RAC is voorbereid door een werkgroep, onder voorzitterschap van mr S. Tempel, officier van justitie in het arrondissement Middelburg. Deze werkgroep heeft in samen– werking met het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van justitie een onderzoek ingesteld naar de wijze waarop in de praktijk de bestrijdmg van het illegale bezit van en de handel in schietwapens door politie en justitie plaatsvindt. In het navol– gende zal, kort samengevat, een overzicht worden gegeven van de belangrijkste conclusies uit het RAC-advies. De RAC is tot de conclusie gekomen dat de bestrijding van het illegale bezit van en de illegale handel in schietwapens in het algemeen, zowel bij politie als openbaar ministerie, weinig prioriteit geniet. De daadwerke– lijke omvang van het illegale schietwapenbezit is onbekend. Aan de verminderde aandacht bij politie en openbaar ministerie voor de bestrijding van het illegale bezit van en de illegale handel in schiet– wapens liggen een aantal oorzaken ten grondslag. In de eerste plaats wordt gewezen op de in de jaren '80 ingevoerde generale taakstellmg bij de politie. Kort samengevat houdt de generale taakstelling in dat gespe– cialiseerde taken werden ondergebracht in de basispolitiezorg. Blijkens het advies is een gevolg hiervan geweest dat de stelselmatige aandacht voor de bestrijding van het illegale wapenbezit verminderde. In de tweede plaats wordt gewezen op de toegenomen criminaliteit in al zijn facetten. Daarnaast hebben politie en openbaar ministerie in het kader van de noodzakelijke prioriteitstelling de handhavingsaandacht in de afgelopen jaren veelal op andere delicten geconcentreerd. Uit het advies blijkt verder dat de politie en het openbaar ministerie de Wet wapens en munitie moeilijk toegankelijk en ingewikkeld vinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
Voorts speelt een belangrijke rol dat bij de politie reeds tientallen jaren het gevoel bestaat dat gerichte opsporing van het illegale bezit van schietwapens gelijk staat aan «het dweilen met de kraan open». De weinig restrictieve wetgeving in de ons omringende landen was daaraan debet. In het kader van het Akkoord van Schengen zijn hierover afspraken gemaakt. Deze afspraken betreffen de harmonisatie van wetgeving betrekking hebbend op het verwerven, het voorhanden hebben, de verkoop en de overdracht van schietwapes en stellen een minimum norm waaraan de wetgevingen van de lidstaten moeten voldoen. Daarnaast hebben de lidstaten zich wederzijds verplicht tot het verstrekken van gegevens over wapenaankopen binnen het grondgebied van de eigen staat door ingeze– tenen van één der andere lidstaten. Ook in breder Europees verband is de onderhavige problematiek onderwerp van bespreking geweest. Dit heeft geresulteerd in de totstandkoming van een richtlijn wapenver– werving en –bezit, vastgesteld door de Europese Raad op 18 juni 1991. De inwerkingtreding van deze richtlijn is bepaald op 1 januari 1993, dezelfde datum als is vastgesteld voor de inwerkingtreding van het aanvullend Akkoord van Schengen. Op dit moment wordt op het ministerie van justitie gewerkt aan de uit de internationale afspraken voortvloeiende noodzakelijke wijziging van de Wet wapens en munitie. Tot slot zal, zoals reeds door eerste ondergetekende is toegezegd bij de behandeling van de Justitie-begroting 1992, op basis van het door de RAC aangeboden advies met grote voortvarendheid en in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken een plan van aanpak worden ontworpen. Dit plan van aanpak zal ter consultatie worden voorgelegd aan de vergadering van Procureurs-Generaal en de beoogde korpschefs.
29 De reorganisatie van de politie betekent dat aan de bestaande huidige structuur van de veld– en milieupolitie een einde zal komen. Deze is immers onderdeel van het Korps Rijkspolitie dat zal fuseren met de korpsen van gemeentepolitie. Niettemin achten wij het gewenst dat de bestaande taken en deskundigheden van de veld– en milieupolitie op een herkenbare manier in stand blijven binnen de opzet en organisatie van de regionale politiekorpsen. Dit is in de eerste plaats een zaak van de regio. Wel toetsen wij de projectplannen die in het kader van de reorganisatie worden ingediend op de vraag of voldoende aandacht wordt geschonken aan de bestrijding van de milieucriminaliteit. Voorzover die plannen tot op heden bekend zijn, voldoen zij daaraan.
30 Ja, dat gebeurt dan ook in toenemende mate. De projectmatige aanpak ziet er voorts op dat de handhaving van de milieuwetgeving structureel gestalte krijgt als onderdeel van de politietaak. 31 Ja, bij het in kaart brengen van de informatiebehoefte van de politie op milieugebied wordt geanalyseerd welke instanties verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij de totstandkoming van de produkten en diensten die de politie moet leveren in het kader van haar milieutaken. Daarnaast wordt, zowel binnen de politie-organisatie als bij andere betrokken instanties, geïnventariseerd welke informatiesystemen en gegevensbestanden thans aanwezig zijn danwel in ontwikkeling zijn. Zowel Openbaar Ministerie als bestuur zijn dus bij het in kaart brengen van de informatiebehoefte van de politie nauw betrokken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
10
Bovendien wordt steun gegeven aan het te Groningen gestarte experiment met een geautomatiseerd informatiesysteem, het Regionaal Meldpunt Milieudelicten. Dit systeem wordt beheerd door de rijkspolitie te Groningen en zal in de provincie Groningen milieugegevens afkomstig van bestuur, politie, Openbaar Ministerie, toezichthoudende instanties en derden (burgers) integreren en coördineren. Een belangrijke functie van dit systeem zal zijn het aan bestuur en justitie beschikbaar stellen van managementinformatie met betrekking tot knelpunten, samenhangen en overzichten inzake incidenten, overtredingen en handhavingsacties.
32 Ja, voor een nadere toelichting willen wij verwijzen naar de beant– woording van vraag 52.
33 Aangezien de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen nog niet in werking is getreden kan de politie niet reeds nu gebruik maken van de daarin vastgelegde bevoegdheden. Dit neemt niet weg dat de onderte– kening van de Uitvoeringsovereenkomst reeds een impuls heeft gegeven aan de internationale politële samenwerking. Vooralsnog zijn deze activi– teiten gericht op het scheppen van de noodzakelijke organisatorische en logistieke voorwaarden voor een daadwerkelijke intensivering van de operationele samenwerking na de inwerkingtreding van de Overeen– komst. Van een projectmatige aanpak op nationaal niveau is feitelijk enkel sprake bij de ontwikkeling van het Nederlandse nationale Schengen I nf ormatiesysteem. 34 Het parlement is gedurende het onderhandelingsproces dat heeft geleid tot de totstandkoming van de Uitvoerïngsovereenkomst door de regering op de hoogte gehouden van de relevante ontwikkelingen. Daarbij hebben het parlement en de regering regelmatig van gedachten gewisseld over het SIS (zie onder andere kamerstukken 19 326, nrs. 10, 18, 24 en 48). Het parlement heeft de regering meermalen gesteund in de visie dat het SIS conditio sine qua non is voor de inwerkingtreding van de Uitvoeringsovereenkomst. De datum van inwerkingtreding wordt bepaald door het moment waarop alle Lidstaten tot ratificatie zijn overgegaan. Aangezien dit moment niet vooraf is te voorzien en met de feitelijke bouw van het SIS 18 tot 24 maanden is gemoeid, is reeds een aanvang gemaakt met de ontwikkeling van het SIS. Alleen zo kan tegemoet worden gekomen aan het bovenvermelde uitgangspunt van regering en parlement. Het woord «bouw» dient met betrekking tot een dergelijk informatie– systeem in overdrachtelijke zin te worden begrepen. Hieronder wordt verstaan zowel de ontwikkeling van de soft ware en de noodzakelijke procedures als de aanschaf van de hardware e.d. Op dit moment verkeert de «bouw» nog in de eerstgenoemde fase. 35 Een werkgroep van de Pompidou-groep is momenteel belast met de organisatie van een congres voor politie en justitie over preventie en alternatieven voor strafvervolging. Voorts participeert Nederland actief in een werkgroep met luchthavenautoriteiten en een werkgroep inzake de controle in de zeehavens. Beide groepen bestaan uit vertegenwoordigers van politie en douane. De groepen komen eenmaal per jaar bijeen. Het zijn vruchtbare overlegorganen die gericht zijn op de verbetering van de praktische samenwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
11
36 en 40 Mede naar aanleiding van de bespreking van een vraag van de politie– vakorganisaties in het Georganiseerd Overleg in Politie-ambtenarenzaken (G.O.) naar het gebruik van geweld tegen de politie is een enquête gehouden door aanschrijving van alle gemeentelijke politiekorpsen en het Korps Rijkspolitie. Bij nadere bespreking van het onderwerp in het G.O. is uit de reacties opgemaakt, dat, zo er al door de korpsen gegevens werden bijgehouden - de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken met betrekking tot letselstatistiek werd begin 1987 bij de sanering van het circulairebestand ingetrokken - deze gegevens zeer uiteenlo– pende informatie verschaften. Hoewel zich enige incidenten hebben voorgedaan, kon op basis van de beschikbare gegevens op dit punt geen structurele toeneming worden vastgesteld. Het ligt in de bedoeling om bij de regionalisatie van de politie het onderwerp van de letselstatistiek te betrekken en de korpsbeheerders te vragen deze informatie jaarlijks te verstrekken. 37 Het regeringsstandpunt op het rapport van de commissie-Heijder en de op grond daarvan voorgenomen wijzigingen van de Ambtsinstructie voor de politie zullen wij de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk doen toekomen. Wij realiseren ons zeer wel eerdere toezeggingen op dit punt. De problematiek is evenwel een bijzonder weerbarstige met vele invals– hoeken. Alvorens een standpunt aan de Tweede Kamer voor te leggen, zal deze problematiek nog onderwerp van bespreking vormen in het georganiseerd overleg. 38 Een politie-ambtenaar wordt evenals iedere andere burger pas aange– merkt als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Straf– vordering indien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Het Openbaar Ministerie beslist in concrete gevallen of een politieamb– tenaar zodanig de grenzen van zijn bevoegdheden heeft overschreden dat hij als verdachte moet worden aangemerkt en vervolging tegen hem moet worden ingesteld. Aan een dergelijke beslissing gaat in de regel een grondig onderzoek van de rijksrecherche vooraf. Het uiteindelijke oordeel over de vraag of een politie-ambtenaar in een bepaald geval van geweldgebruik een strafbaar feit heeft gepleegd, is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter. Wij beschouwen het als onze taak en verantwoordelijkheid dat binnen het politiebestel zodanige randvoorwaarden worden geschapen dat iedere politie-ambtenaar zo optimaal mogelijk is opgeleid en uitgerust om op adequate wijze zijn functie uit te oefenen. Ten aanzien van de rechtsbijstand voor politie-ambtenaren merken wij op dat, wanneer een politie-ambtenaar als verdachte wordt aangemerkt, hij dan aanspraak kan maken op de rechtsbijstandsregeling, zoals deze is opgenomen in de artikelen 38 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Deze rechtsbijstandsregeling geldt voor iedere verdachte. Voor een aanvullende regeling voor politie-ambtenaren zien wij geen bijzondere redenen aanwezig.
39 De modernisering van de bewapening vn de politie betreft het dienst– pistool de Walther P5, de wapenstok, de standaard politiemunitie, het lange vuurwapen, alsmede het wapensysteem ten behoeve van het verschieten van traangas. De definitieve omwapening op de Walther P5 is zowel bij de gemeentelijke politiekorpsen als bij het Korps Rijkspolitie sedert medio 1990 een feit. Een evaluatie zal binnenkort plaatsvinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
12
Daadwerkelijke praktijkervaringen met de nieuwe standaardmunitie Action 3 voor de Walther P5 zijn er nog niet. Uit een in 1990 gehouden evaluatie van de nieuwe lange wapenstok is gebleken, dat de politie hiermee een functioneel wapen ter beschikking staat, dat binnen de beschikbare geweldsmiddelen een onmisbare plaats heeft tussen de korte wapenstok en het vuurwapen. In het kader van de evaluatie is nog eens gewezen op het belang van de specifieke instructie en regelmatige oefening met betrekking tot dit wapen. De Winchester karabijn wordt momenteel vervangen door het semi-automatische wapen Heckler en Koch MP5A2, zodat de praktische ervaringen summier zijn. Dit wapen is, zij het in een andere versie, reeds langere tijd in gebruik bij de arrestatieteams en voldoet daar goed. Voor de vervanging van wapensystemen voor het verschieten van traangas worden thans nog beproevingen uitgevoerd.
41 Zoals reeds door eerst ondergetekende bij de behandeling van de Justitiebegroting is opgemerkt, moet de hoogst onbevredigende en ineffectieve situatie worden voorkomen dat er eerst constateringen van strafbare feiten plaatsvinden en dat daarvan processen-verbaal worden opgemaakt maar dat deze vervolgens buiten behandeling worden gelaten. Het afstemmen van de werkwijze over en weer tussen politie en openbaar ministerie moet ertoe leiden dat deze inproduktieve situatie zich niet voordoet. Dat brengt met zich mee dat vooraf keuzen worden gemaakt in de werkwijze van de politie, zodanig dat de processen-verbaal die worden opgemaakt, ook kunnen worden verwerkt. In het belang van het ontwikkelen van een verantwoord handhavings– beleid behoren tussen politie en justitie goede werkafspraken te worden gemaakt, liefst in het kader van handhavingsarrangementen. Voor een nadere uitwerking van die handhavingsarrangementen alsmede de positie van de politie binnen de keten van preventieve, politiële, bestuurlijke of wetgevende maatregelen, verwijs ik naar de schriftelijke beantwoording van de vragen 66 en 69 van de Justitiebe– groting. 42 Prioriteitstelling is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het driehoeksoverleg. Het verbeteren van de verkeersveiligheid is echter niet bij uitsluiting een zaak van politiële taakuitvoering. Daar waar dit overwegend wel het geval is, worden wisselende accenten gelegd op de speerpunten uit het Meerjarenplan voor de verkeersveiligheid. Zo leiden soms nationale, maar vaker regionale en lokale acties, in het kader van gericht verkeerstoezicht tot goede resultaten. Deze acties worden in overleg en in samenwerking met de andere betrokken diensten uitgevoerd. Op deze wijze kan een en ander worden afgestemd en kan worden voorkomen dat tijdelijke extra aandacht voor het ene taakdeel ten koste gaat van het andere. In de bestrijding van de verkeersonveiligheid staan de regionale en lokale besturen allereerst infrastructurele en bestuurlijk preventieve maatregelen ten dienste. In het kader van de zgn. — 25%-acties kunnen deze overheden, bij een juiste aanpak, van de zijde van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, rekenen op gerichte en aanzienlijke subsidies. In de praktijk is de effectiviteit van een dergelijke aanpak reeds gebleken. De dalende verkeersongevalscijfers, in samenhang met een sterk stijgende vervoersprestatie, geven dan ook geen aanleiding over te gaan tot een sterktevoorziening van de verkeerspolitie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
13
De beleidsinitiatieven van de Rijksoverheid, de regelmatige en gerichte activiteiten van de verkeerspolitie en de regionale en lokale bestuurlijke inspanningen in het verkeer zullen, mits ook aandacht wordt besteed aan verkeerseducatie en voorlichting, voldoende zijn om de verkeersonvei– ligheid verder terug te brengen.
43 Het is geen novum, dat in het kader van de verkeersveiligheid gelden van het ministerie van Verkeer en Waterstaat aan lokale overheden worden gefourneerd. Als voorbeeld wordt gewezen op de — 25%-regeling inzake vermindering van het aantal verkeersslachtoffers. De verkeersveiligheid dient in dit verband geplaatst te worden in het kader van de bredere bestuurlijke aanpak. Naast politie zullen de lokale infrastructuur, een gedifferentieerd beleid en een samenhangend pakket met voorlichting en preventieve maatregelen van belang zijn. De rol van de politie met betrekking tot de verbetering van de verkeersveiligheid is onmiskenbaar, doch zal gelet op de overige politietaken, ongeacht eventuele extra geldstromen, haar grenzen kennen. 44 Het experiment met bestuursafspraken met de gemeenten Haarlem, Enschede en Nijmegen is aangegaan voor een periode van vijf jaar. Recent is de rapportage over het eerste jaar ontvangen. Deze rapportage heeft geleid tot het besluit het experiment voort te zetten. In dit stadium is het nog te vroeg een definitief oordeel te vellen over de uitkomsten. Wel is al duidelijk dat de experimenten een wezenlijke bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van nieuwe concepten ten aanzien van beheer over de politie. Op termijn zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd, waarbij ook zal worden ingegaan op de relatie met de reorganisatie van het politiebestel. 45 Wij beschikken op dit ogenblik nog niet over gegevens over die bereidheid. In tal van gemeenten is dit nog onderwerp van overleg. 46 Naar het zich thans laat aanzien, de nieuwe Politiewet moet nog de parlementaire procedure doorlopen, zal in het toekomstige politiebestel niet slechts sprake zijn van gedeelde verantwoordelijkheden van de beide politieministers, maar ook van specifieke verantwoordelijkheden van beiden afzonderlijk. Om die verantwoordelijkheid vorm te kunnen geven, zal er op beide ministeries een onderdeel zijn, belast met politie-aangele– genheden. Wij willen met kracht bevorderen dat de betrokken departe– mentsonderdelen zodanig worden gereorganiseerd dat overlappingen worden voorkomen. Een efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van de «politieministers» moet hierbij richtsnoer zijn. 47 A. Gemeentepolitie Zie antwoord op vraag 1. Het verschil op 31 december 1991 bedraagt 334 plaatsen, waarvan 210 bij de vier grootste gemeenten. De kop-munt regeling bedraagt maximaal 5% van de organieke sterkte. B. Korps Rijkspolitie De normsterkte, uit de vraagstelling opgevat als de begrotingssterkte, voor het jaar 1991 voor de landdistricten en de landelijke diensten van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
14
het Korps Rijkspolitie is vastgesteld op 12 965 plaatsen (organieke sterkte is 13 596, zie vraag 1). De feitelijke bezetting op 1 januari 1991 was 12756. Het verschil bedraagt derhalve 209 plaatsen. De kop-munt regeling wordt bij de rijkspolitie niet toegepast, als gevolg van het vorengeschreven onderscheid in personele en materiële budgetten.
48 Op dit moment wordt een voorstudie gedaan naar de precieze functie van de gegevensbank, de toekomstige gebruikers en de gewenste toepassingen. Op basis daarvan zal een funtioneel en technisch ontwerp worden gemaakt. Gerelateerd aan het functioneel ontwerp zal de vraag van onderbrenging worden beantwoord. 49 De gegevensbank moet het mogelijk maken om aan korpsen die gebruik maken van de ontwikkelde standaard politiële enquêtes voldoende referentiemateriaal te leveren. Hierdoor wordt het voor de korpsen mogelijk zichzelf in de tijd te vergelijken (longitudinaal) en zich met soortgelijke korpsen te vergelijken (transversaal). De uitkomsten van de enquêtes en de vergelijkingen leveren een goede mogelijkheid tot beleidsontwikkeling. Door de grote hoeveelheid gelijksoortige data die op deze manier beschikbaar komt, ontstaat tevens de mogelijkheid tot beleidsevaluatie op centraal niveau. De opslag en verwerking van de gegevens vindt langs geautomati– seerde weg plaats. Het betreft hier echter een geautomatiseerd klein– schalig systeem waarbij gebruik gemaakt wordt van beschikbare standaardprogrammatuur. 50 De uitvoering van het voornemen vrijwillige politie in te voeren, onder gelijktijdige opheffing van de reservepolitie, is terug te vinden in artikel 3 (juncto artikel 5) van het ontwerp-Politiewet. Feitelijke invoering kan derhalve na de inwerkingtreding van een nieuwe Politiewet plaatsvinden. Het onderwerp maakt deel uit van het project reorganisatie politie. In de loop van het volgend jaar zullen wij de Kamer inhoudelijk informeren over dit onderwerp. 51 Het betreft hier een feitelijk sterkteprobleem vooral in Amsterdam. Alles wordt in het werk gesteld om dit probleem op te heffen. De werving, selectie en opleiding zijn geïntensiveerd. Voorts verwijs ik naar de antwoorden op vraag 78, in het bijzonder op de «inhaalacties» in de randstad. 52 Wij achten deze mogelijkheid van informatie-uitwisseling, voor zover het gegevens betreft die zich daarvoor lenen, van het grootste belang. Wij denken dit aldus te bereiken. Ten eerste zal op bestuurlijk niveau een duidelijke en heldere taakver– deling moeten komen die in overeenstemming is met de vigerende verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de betrokken partijen. Ten tweede zullen procedure-afspraken moeten worden gemaakt betreffende maatregelen met betrekking tot de privacybescherming en de beveiliging opdat de authenticiteit en een zorgvuldig gebruik van de verstrekte gegevens gewaarborgd worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
15
Ten derde zullen op technisch niveau centraal de communicatie– voorzieningen moeten worden gecreëerd en in stand gehouden die een veilige en ongestoorde overdracht van gegevens en berichten mogelijk maken. Ten vierde zullen door standaardisatie van de gegevens en berichten centraal de voorwaarden worden gecreëerd voor een correcte en valide uitwisseling van de informatie. Als onze taak hierin zien wij eventuele dwingende regelgeving op het gebied van standaarden en normen.
53 De herziening van deze normen is binnen het raamwerk van het project reorganisatie politie ter hand genomen. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe politiewet zullen, als uitvoeringsbepalingen, ook te dezer zake nieuwe normen gaan gelden. 54 Tot op heden heeft het project Landelijke Datamodellering (LDM) geresulteerd in de formulering van een gegevensmodel waarin de betekenis van een groot aantal bij de politie gehanteerde begnppen en de samenhang tussen de gegevens zijn vastgelegd. Tevens is voor een goede en eenvoudige toegang tot het model een ondersteuningsprogramma ontwikkeld. Daarnaast heeft het project bijgedragen aan de totstandkoming van de standaardberichten voor de uitwisseling van bekeuringsgegevens tussen politie en het OM. Tevens zijn adviezen verstrekt in het kader van de bouw van het Schengen Informatie Systeem (SIS) en het project vreemdelingenadmi– nistratie. Naar aanleidmg van de in gang gezette reorganisatie willen wij komen tot een heroriëntatie op de organisatie en de planning van het project. Bij deze heroriëntatie is het streven gericht op een bredere deelneming van het politieveld voor de produkten van LDM die voor de regio's van belang zijn. Met het CPB en de Stichting In-Pact zijn wij hierover in overleg. 55 Bij de beantwoording van deze vraag moet worden onderscheiden tussen technische sepots, beleidssepots en «kale» beleidssepots. Deze laatste zijn onvoorwaardelijke sepots zonder enige mondelinge of schrif– telijke waarschuwing aan het adres van verdachte. De vraag richt zich naar het oordeel van eerst ondergetekende op de technische en de kale beleidssepots daar er bij de overige beleidssepots altijd een duidelijke reactie aan de verdachte wordt gegeven Dit kan bij voorbeeld een sepot onder voorwaarden zijn, zoals de voorwaarde tot betaling van een vergoeding aan het slachtoffer. In het beleidsplan Strafrecht met beleid is aangegeven dat het aantal kale beleidssepots daalde van 37 000 in 1983 tot 20000 in 1988. In het beleidsplan is de doelstelling opgenomen dit aantal verder terug te dringen door een betere sturing van de invoer, meer transacties en meer sepots onder bijzondere voorwaarden. Tot de sturing van de invoer dient ook te worden gerekend het in overleg met de politie analyseren en verbeteren van de kwaliteit van de door de politie aangeleverde straf– zaken. De algehele invoering van de wet Mulder zal leiden tot een verhoging van de verwerkingscapaciteit waardoor eveneens een belang– rijke bijdrage wordt geleverd aan het verder terugdringen van het aantal kale sepots.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
16
56 De Stichting In-Pact is een expertise-bureau voor de Nederlandse politie op het terrein van de informatievoorziening en automatisering. Het op te richten adviesorgaan voor de politiële informatievoorziening (het Beleidsadviescollege) zal ons adviseren over algemene vraagstukken aangaande de politiële informatievoorziening. Het Beleidsadviescollege kan bij het tot stand brengen van zijn adviezen gebruik maken van de deskundigheid van In-Pact. 57 De korpsbeheerders worden primair verantwoordelijk voor de inrichting van de informatievoorziening in hun regio. In de toekomst blijven wij verantwoordelijk voor een ongehinderde berichtenuitwisseling tussen de politiekorpsen onderling en tussen de politiekorpsen, het OM en derden. Hiertoe zullen door ons minimale eisen worden gesteld aan de inrichting van de informatievoorziening binnen de korpsen en door de korpsen aan te leveren berichten. Het beleidsadviescollege zal ons nader hierover adviseren. 58 De locaties van de arrondissementsparketten worden of zijn reeds in het kader van de uitvoering van de wet Mulder op het PODACS-netwerk aangesloten. Elektronische gegevensoverdracht van de politie naar het OM behoort daardoor tot de mogelijkheden.
59 Uit het artikel is door ons geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor het beveiligingsbeleid adequaat zijn ingevuld, maar dat de gebruikersdis– cipline voor verbetering vatbaar is. Het handhaven van de gebruikersdiscipline is primair een verantwoor– delijkheid van de gebruikersorganisaties (zoals de politiekorpsen). Wij hebben in studie of door ons nadere eisen moeten worden gesteld. Daarnaast zijn wij in overleg met het Politie Studiecentrum om een cursus te ontwikkelen die het beveiligingsbewustzijn bij de politie moet vergroten. (zie voorts antwoord op vraag 60)
60 Een onderzoeksbureau verricht thans een studie naar de stand van zaken betreffende de beveiliging van de Podacs-datacommunicatievoor– zieningen. Vooruitlopend op de resultaten van dit onderzoek blijken aard en omvang van de in 1992 nog verder te treffen technische beveiligings– voorzieningen voor Podacs duidelijk mee te vallen. De oorspronkelijk voor 1992 geraamde investering van f 12.5 miljoen zal daarom waarschijnlijk worden bijgesteld. Deze ontwikkeling sluit aan bij ons antwoord van 10 julijl. Overigens vereist beveiliging van netwerken permanente aandacht. De beveiliging van Podacs zal door ons dan ook voortdurend worden geëvalueerd en zodra de noodzaak daartoe blijkt door aanvullende maatregelen worden aangepast. 61 Zoals in de «Beleidsvoornemens politie 1992» is vermeld behoren de beide genoemde BAS-systemen tot de systemen die in 1992 en 1993 van het normale onderhoud worden voorzien. Dit onderhoud omvat natuurlijk ook de aanpassingen die in het kader van een veranderende wetgeving noodzakelijk zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22306, enz., nr. 10
17
Meer specifiek met betrekking tot de wet Mulder kan gemeld worden dat de BAS-systemen reeds in september 1990, bij het van start gaan van de uitvoeringsproef in Utrecht, waren aangepast aan deze wet. Aanpassingen met betrekking tot het nieuwe RVV '90 en een nieuw BAWB zijn op hun ingangsdatum (te weten 1 november 1991) geëffec– tueerd. Ook verdere wettelijke aanpassingen (zoals een nieuw WVW) zullen, indien tijdig overleg plaats vindt en voor zover als dit nodig is, in de BAS-systemen worden aangebracht.
62 Bij de invulling van aanvullende maatregelen op gebruikersniveau wordt onder andere gedacht aan: - de fysieke beveiliging van plaatsen waar men toegang heeft tot applicaties en/of netwerken; - verbetering van wachtwoorddisciplines en beveiligingsprocedures (beveiligingsbewustzijn); - controle op naleving van de aansluitvoorwaarden en een voortdu– rende evaluatie van en zonodig bijstelling van deze aansluitvoorwaarden. 63 a. Als gevolg van de regionalisatie worden een aantal regiogrenzen gewijzigd. Als gevolg daarvan moeten de volgende inspanningen worden geleverd: Herkenningsdienstsysteem: Gezamenlijk met het CPB wordt een onderzoek gedaan naar mogelijke scenario's voor de aanpassing van de HKS/CVI-databases aan de gewij– zigde situatie. Op basis van dit onderzoek zal uitvoering worden gegeven aan één van de scenario's. De kostenraming voor feitelijke aanpassing van databases zal resultaat zijn van dit onderzoek. Opsporingssysteem: Als gevolg van grensaanpassingen zullen een aantal tabellen moeten worden aangepast. Bekeuringen Afhandelings Systeem: Als gevolg van grensaanpassingen zullen ook in de BAS-systemen een aantal tabellen moeten worden aangepast. b. Versnelde vervanging leidt tot een aanzienlijke kapitaalsvernietiging. De door ons gekozen weg om de systemen aan te passen waardoor zij nog enige jaren kunnen functioneren kost een fractie van het bedrag dat benodigd zou zijn voor vervanging.
64 Ja, in het kader van het project Politie Communicatiesysteem 2000 (PCS2000) wordt onderzoek verricht naar de technische mogelijkheden en de operationele toepasbaarheid van digitale radio-netwerken. 65 Het Herkenningsdienstsysteem (HKS) is door onze beide departe– menten ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan de politieregio's. Op 18 juni 1991 hebben wij in overeenstemming met de betrokken politie– korpsen een beheersregeüng vastgesteld waarin afspraken zijn vastgelegd over het gebruik, onderhoud en de financiering van het HKS.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
18
Het HKS is thans zodanig binnen de regio's geïmplementeerd dat volledig operationeel gebruik mogelijk is. In de beheersregeling is daarover bepaald dat de regio's ervoor dienen zorg te dragen dat op 1 januari 1992 alle relevante informatie in het HKS is ingevoerd. Het grootste deel van de regio heeft aan deze verplichting voldaan. Wij gaan ervan uit dat de resterende regio's op korte termijn op dit punt aan hun verplichtingen zullen voldoen. Dit is een aangelegenheid die primair tot de verantwoordelijkheid van de betrokken korpsbeheerder behoort. De Centrale Verwijzingsindex verwijst naar de regionale HKS-bestanden. Dit betekent dat alle nu reeds in het HKS opgenomen informatie voor alle politiekorpsen beschikbaar is.
66 Aan de Politieverbindingsdienst (PVD) is met betrekking tot de lande– lijke netten verzocht voorbereidingen te treffen voor een departementale beleidsbeslissing in het eerste kwartaal van 1992. Daarbij zullen in overleg met het CPB de mogelijke interim-oplossingsrichtingen en hun consequenties worden vergeleken en geëvalueerd. Effectuering zal dan in de tweede helft van 1992 kunnen plaatsvinden. 67 Op korte termijn zal bestuurlijk overleg rnet de VNG worden gevoerd over de wijze van overgang van de gemeentelijke politiehuisvesting naar de toekomstige regionale politiekorpsen. Wij gaan ervan uit dat, zoals reeds eerder gememoreerd, de huisvesting om niet zal overgaan naar de politieregio's. 68 a. Voor de huisvesting van groeps–, post– en rayonbureaus van het Korps Rijkspolitie is op de begroting van de Rijksgebouwendienst voor de jaren 91 t/m 93 jaarlijks een bedrag gereserveerd van 4 mln. Deze gelden kunnen - voor zover sprake is van herhuisvesting - nog worden aangevuld met de verkoopopbrengsten van af te stoten onroerend goed (OG). De districten van het Korps Rijkspolitie stellen thans huisvestings– plannen op. Op basis van deze plannen zullen de meest urgente lokaties worden bepaald, waarbij eerdergenoemde financieringsbronnen als budgettair kader zullen worden gehanteerd. In het eerste kwartaal van 1992 zal een compleet beeld bestaan van de urgente lokaties waarna met een aantal bouwprojecten zal worden gestart. Uiteraard vindt afstemming met de betrokken politie-regio plaats. b. De toezeggingen die de tweede ondergetekende tot 1 januari 1991 heeft gedaan (met ingang van deze datum is de Regeling Huisvesting 1987 niet meer van kracht en zijn er ook geen toezeggingen meer gedaan) betreffende de volgende in aanbouw zijnde en nog te bouwen gemeentepolitiebureaus:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
19
Roermond Haarlemmermeer Noordwijk Laren Bergen op Zoom Baarn Tiel Rijswijk Delft Wassenaar Opsterland Delfzijl Vlagtwedde Hardenberg Steenwijk Winschoten Almelo Stadskanaal Hoogerand-Sappemeer Smallingerland 's-Hertogenbosch Tegelen
(in aanbouw, gereed in 1992) idem idem idem idem idem idem (gepland in '92 en '93) idem (in aanbouw, gereed in '92/'93) (in aanbouw, gereed in '92) (in aanbouw, gereed in '92) (gepland '92 en '93) idem idem idem idem idem idem idem idem idem
69 Het verzoek van Almere om een toezegging voor nieuwbouw voor de politie is beoordeeld in het kader van de regionalisatie. Verzoeken om projectfinanciering worden derhalve niet meer gehono– reerd, daarvoor ontbreekt sinds 1 januari 1991 de wettelijke basis. De noodzaak van nieuwbouw in Almere heeft overigens niet ter discussie gestaan, doch een oplossing voor de financiering zal binnen de regio moeten worden gevonden. In het eerste kwartaal 1992 zullen de regio's in de gelegenheid zijn opgave te doen bij de projectmanager van het Projectbureau Reorgani– satie Politie van de noodzakelijke huisvestingsbehoefte voor de politie. Op basis hiervan zal een vereveningsbijdrage worden vastgesteld voor die regio's waar sprake is van een duidelijke achterstandsituatie. Het ligt voor de hand dat Almere binnen de regio de hoogste prioriteit krijgt. 70 Allochtonen A. Nederlandse Politie Academie Instroom schooljaar 1989 - 7 Instroom schooljaar 1990 - 7 Instroom schooljaar 1991 - 12 (6 in een voorschakeltraject) Ten behoeve van de instroom 1992 zijn 6 personen aangesteld voor voorschakeling en 17 personen zitten nog in de selectie. Het is de bedoeling dat, evenals in 1989, 1990 en 1991, ook in 1992 ongeveer 30% van de jaarlijkse instroom van allochtone herkomst is. B. De primaire opleidingsscholen Er zijn drie trajecten te onderscheiden: 1. A traject - 1 /2 dag selectie extra en in sommige gevallen 3 maanden opstapcursus, vervolgens naar de primaire opleiding. Instroom in korpsen 1986 - 9 1987-42 1988-69 1989-36 1990-27
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22306, enz., nr. 10
20
Op de opleidingsscholen zijn per 1-9-1991 156 allochtonen in opleiding. 2. Een traject voor personen van Turkse en Marokkaanse herkomst. Per 1 -11 -1990 106 in het voortraject Per 1-11-1990 37 op de scholen 3. Een aantal personen van allochtone herkomst zit op de scholen of is inmiddels ingestroomd, maar wil niet als zodanig geregistreerd worden. Zij hebben niet deelgenomen aan een apart selectietraject en/of een voorschakeltraject. Voor de allochtonen zijn geen landelijke streefcijfers voor de gemeen– tepolitie gesteld. Het Korps Rijkspolitie heeft als streefcijfer 10%. Vrouwen Op de opleidingsscholen: A. Nederlandse Politie Academie (Rijks– en Gemeentepolitie): 1989 - 14 vrouwen (45%) 1990 - 10 vrouwen (30%) 1991 - 15 vrouwen (31%) B. Primaire opleidingsschool t.b.v. de gemeentepolitie: 1 -1 -1989 - 256 vrouwen (31.7%) in opleiding 1-1-1990 - 274 vrouwen (36.8%) in opleiding 1-1-1991 -694 vrouwen (37.6%) in opleiding C. Primaire opleidingsschool t.b.v. de Rijkspolitie: 1-9-1991 - 114vrouwen (43%) in opleiding Aangezien Rijks– en gemeentepolitie gebruik maken van elkaars oplei– dingsaccommodatie, is bovenstaand cijfermateriaal niet een zuivere weergave. Het aantal werkzame vrouwen in de gemeentelijke politiekorpsen: 1-1-1989- 1532 (6.3%) 1-1-1990- 1653 (8.4%) Het aantal werkzame vrouwen bij het Korps Rijkspolitie bedraagt: 1-11-1991-667 (6.5%) In 1989 is het streefcijfer vrouwen in de executieve dienst voor het jaar 1995 gesteld op 25%. Gezien het percentage vrouwen dat de laatste jaren vanuit de primaire opleidmg de korpsen binnenstroomt is er sprake van een aanzienlijke toeneming. Het streefcijfer zal niet worden gehaald. Een belangrijke oorzaak hiervan is de doorwerking van de nieuwe wijze van sterkteverdeling, waardoor een aantal korpsen de komende jaren geen nieuw personeel kan aannemen. Met het oog op 1995 moet voorts in dit kader opgemerkt worden dat naar verwachting het korps Rijkspo– litie in 1995 zal zijn opgegaan in de regionale politiekorpsen.
71 A. Gemeentepolitie De vier grote steden hadden op 31-12-1990 een vacaturebestand van 210 plaatsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
21
B. Korps Rijkspolitie Het aantal vacatures ( het verschil tussen begrotingssterkte en feite– lijke sterkte) in de districten in het randstedelijk gebied (de districten Amsterdam, 's-Gravenhage, Utrecht en Dordrecht) bedroeg op 31 oktober 1991 188 plaatsen.
72 Een uitbreiding van de opleidingscapaciteit van de primaire scholen. Voor de gemeentepolitie zijn in 1991 190 extra adspiranten in opleiding genornen, terwijl begin 1992 170 plaatsen boven de reguliere intake ter beschikking komen. Voor de njkspolitie zullen in 1992 een extra aantal van 140 adspiranten in opleidmg worden genomen. Er worden mogelijkheden gecreëerd om specifieke doelgroepen versneld het politiediploma te laten behalen. Gedacht hierbij moet worden aan de beroepsgroepen Koninklijke marechaussee, Reservepo– litie, Douane, Spoorwegpolitie, etcetera. Begin 1992 zal een experiment van start gaan om op een meer gedif– ferentieerde en flexibele wijze het politiediploma te behalen. Meer dan voorheen kan dan rekening gehouden worden met de vooropleiding en ervaring van potentiële kandidaten voor het politieberoep waardoor geïndividualiseerde leerroutes mogelijk worden. Naar verwachting kan met genoemde maatregelen tegemoet worden gekomen aan de vragen vanuit de korpsen. Begin 1992 zal in overleg met de betrokken korpsen opnieuw bezien worden of aanvullende regelingen nodig zijn. 73 De op 1 oktober 1983 ingevoerde Herziene Primaire Politieopleiding (H.P.O.) zal niet worden verkort. Wel zal begin 1992 een experiment van start gaan om op een meer gedifferentieerde en flexibele wijze het politiediploma te behalen. Uitgangspunten daarbij zijn onder andere modularisering, integratie van de huidige drie fasen binnen de H.P.O., behoud van de verworvenheden van de H.P.O. en van het eindniveau van de huidige politieopleiding. Over de duur van een dergelijke opleiding zijn op dit moment geen uitspraken te doen. Zoals ook vermeld in ons antwoord op vraag 72 worden er mogelijk– heden gecreëerd om doelgroepen met een specifieke politiële achter– grond een verkort opleidingstraject te laten volgen. Het betreft hier onder andere de Koninklijke marechaussee, de Spoorwegpolitie, de Douane en de Reservepolitie.
74 Het PODACS netwerk is in technisch opzicht modulair opgebouwd en werkt met internationaal geldende standaards voor datacommunicatie. Daardoor is een breder gebruik een kwestie van uitbreiding van de capaciteit en/of de aansluitlocaties. In organisatorisch opzicht dienen zaken als fysieke en logische bevei– liging te worden geregeld. 75 In het verlengde van het Politieel Informatiebeleid wordt er sinds enige jaren structureel aandacht besteed aan onderwijs op het gebied van informatie-technologie. Het betreft met name de op informatiserings– en automatiseringsterrein gerichte cursussen van het Politie Studie Centrum. Ook aan de politiescholen zijn impulsen gegeven om onderwijs met behulp van geautomatiseerde hulpmiddelen tot stand te brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
22
Voor de scholen geldt het volgende: - de primaire opleidingsscholen: Alle cursisten krijgen een basiscursus informatica, tevens toegespitst op de politie-automatisering. - de Kaderschool: De Kaderschool verzorgt een cursus administratief management voor functionarissen die leiding geven op operationeel niveau binnen politie-organisaties, met als doel: - het begeleiden van de invoering van automatisering; - het deelnemen aan werkgroepen rond automatiseringsvraagstukken en - het voeren van overleg met automatiseringsdeskundigen over automatiseringsvraagstukken. Problemen rond privacy en beveiliging komen expliciet aan de orde. - de Rechercheschool: De Rechercheschool geeft leergangen misdaadanalyse met behulp van geautomatiseerde apparatuur. - de Nederlandse Politie Academie Informatiekunde wordt als vak gegeven. De NPA heeft de beschikking over twee volledig ingerïchte computerlokalen. - Centraal Instituut voor Opleiding en Vorming: 1. Cursus systeembeheerders * basiscursus * vervolgcursus Doel: functionarissen op landgroepniveau opleiden tot beheerder van de «Van de Waal»-PC 2. Systeembeheerders-cursus met centrale applicaties Doel: Opleiden tot een goed technisch beheer van de applicaties 3. Management cursus informatievoorziening en automatisering voor operationeel management Management cursus informatievoorziening en automatisering voor middle management Doel: inzicht geven in het proces van informatievoorziening en automa– tisering en/of in staat zijn leiding te geven aan dergelijke processen ten behoeve van de locale informatievoorziening 4. Management informatiecursussen voor operationeel management Management informatiecursussen voor middle management Doel: het verschaffen van kennis en inzicht in complexe problematiek rond het sturen van operationele en beleidsprocessen met behulp van informatie Voorts subsidieert het ministerie van Binnenlandse Zaken in de sfeer van opleidingen de automatiserings– en informatiseringscursussen die door het Politiestudiecentrum te Warnsveld worden gegeven, zoals hierboven is aangegeven. Het PSC te Warnsveld besteedt extra aandacht aan beveiliging met de cursus «Beveiliging van geautomatiseerde infor– matiesystemen». Tot eind volgend jaar zijn alle twaalf aangeboden cursussen volgeboekt (extra cursussen worden ingelast). Dit duidt aan dat de behoefte en het verantwoordelijkheidsbewustzijn van de politie aangaande de beveiliging steeds sterker leeft. Vrijwel alle regio's hebben van het aanbod gebruik gemaakt.
76 Tot 1-1-1994 is er een tijdelijke beheersorganisatie ingericht voor het instandhouden en beheren van PODACS. Het technische-operationele beheer geschiedt door de Netwerk Service Organisatie (NSO), die vooralsnog wordt gestuurd door de beide politie-ministeries.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
23
Een meer definitieve structuur die ook recht za! doen aan de regionali– sering van de politie kan pas worden ingevuld zodra er meer duidelijkheid is omtrent de rol en taken in dezen van het Korps Landelijke Politie– diensten en de regionale korpsen. In ieder geval zal per 1 -1-1994 in overleg met alle betrokken partijen een definitieve beheersorganisatie tot stand worden gebracht.
77 De drie vermelde instanties hebben geen directe onderlinge relatie. De taken en doelgroepen zijn verschillend Met de oprichting van een Europees documentatie– en onderzoeks– centrum wordt beoogd kennis te vergaren over grensoverschrijdende criminaliteit ten behoeve van met name nationale en Europese beleids– makers en wetenschappers. Het centrum dient zich te richten op empirisch en juridisch onderzoek alsmede op het tot stand brengen van een algemeen toegankelijk (wetenschappelijk) documentatienetwerk. Tot de oprichting van een Drugswaarnemingscentrum als een commu– nautaire instelling is besloten teneinde informatie te verzamelen op het gebied van de vraagreductie en de preventie. Het is een wetenschappe– lijke instelling primair gericht op de volksgezondheidsaspecten van de drugsproblematiek. In tegenstelling tot voormelde instellingen zal Europol vooral ten dienste moeten staan van de nationale politiediensten. Europol is een populaire aanduiding voor een centrale Europese recherche informatiedienst. Deze dienst zal zich richten op het verza– melen van informatie en op misdaadanalyse met betrekking tot georgani– seerde criminaliteit die een bedreiging vormt voor de Lidstaten van de EG. De Nederlandse regering staat positief ten opzichte van alle drie de initiatieven. 78 De achterstanden in de verwerking van boetevonnissen zijn onder meer een gevolg van de trage omloopsnelheid van boetevonnissen en een gebrek aan capaciteit bij de (parket)politie. De executiecapaciteit bij de politie wordt geschat op 140 000 arrestatiebevelen per jaar, terwijl de normale aanmaak van arrestatiebevelen ruim 200000 is. Langs de volgende wegen wordt de bedrijfsvoering verbeterd. Het Openbaar Ministerie geeft meer sturing aan de executie. De vergadering van Procureurs-Generaal heeft de verhoging van de executie-inspan– ningen als één van de hoogste prioriteiten voor 1992 aangemerkt. In dit verband wijs ik op de in het beleidsplan «strafrecht met beleid» geformu– leerde doelstelling dat in 1995 95% van de via IBIS uitgestuurde acceptgiro's binnen éèn jaar moet zijn geïnd. Met de verdere invoering van de zogenaamde Wet Mulder zal naar verwachting zowel IBIS als de politie worden ontlast. Dit betekent een versnelling van de doorloopsnelheid en, na landelijke invoer, wellicht minder executiedruk op de politie. Momenteel wordt op het departement van Justitie onderzocht of de werkingssfeer van genoemde Wet uitge– breid kan worden. Een aantal gemeenten heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid parkeerboetes te fiscaliseren; een ontlasting van het straf– rechtelijk bedrijf derhalve. Meer dan de helft van de achterstanden in de verwerking van boete– vonnissen is geconcentreerd in de drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Sinds kort worden in deze steden inhaalacties gehouden door de parketpolitie, veelal in samenwerking met de gemeen– tepolitie in die steden. Met een relatief hoog aantal politieambtenaren wordt gepoogd èén goed georganiseerde executieoperatie in de avonduren per week te houden. Deze werkwijze werpt haar vruchten af;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
24
het aantal verwerkte arrestatiebevelen is meer dan verdubbeld. Deze acties zullen worden voortgezet en zoveel mogelijk uitgebreid naar andere delen van het land. Een projectgroep, de zogenaamde projectgroep «Centraal verhaal in strafzaken» heeft onlangs voorgesteld de geldboete-executie centraal af te handelen Indien haalbaar, wordt op die manier structureel gebruik gemaakt van de executiecapaciteit van de gerechtsdeurwaarders en wordt een cenrtraal gecoördineerde meer gestructureerde besturing van de politie mogelijk gemaakt. De voorstellen worden thans op het depar– tement van Justitie op die haalbaarheid getoetst. In 1990 zijn 307 541 boetevonnissen in IBIS mgevoerd. De betalings– bereidheid in 1990 lag op 35.4%. Onder betalingsbereidheid wordt verstaan het percentage door de rechter opgelegde boeten dat na de eerste of tweede aanschrijving wordt betaald. Er bestaat geen bereken– wijze op grond waarvan kan worden «voorspeld» hoe de betalingsbe– reidheid zal zijn wanneer ailerlei bedragen worden verhoogd. Eerste ondergetekende heeft een werkgroep (Werkgroep Boeten en Trans– acties) ingesteld, met onder meer als opdracht na te gaan welke effecten bepaalde maatregelen hebben op de betalingsbereidheid. De organisatorische inbedding van de taken verband houdende met de executietaken van de (parket)politie in de nieuwe regionale politie– structuur, is in eerste instantie een aangelegenheid van de (beoogde) korpsbeheerder van de politieregio, die in overleg met de betrokken Hoofdofficier van Justitie en de (beoogde) korpschef zorg draagt voor de interne organisatie. Het is derhalve zaak dat door het Openbaar Minis– terie, en het OM is zich daarvan terdege bewust, voldoende executieca– paciteit wordt geclaimd.
79 Dit voorjaar heeft de commissie Justitie-Banken haar tweede rapport ingediend. Het rapport is inmiddels door de eerste ondergetekende met de Nederlandse Vereniging van Banken besproken. Het rapport is tevens ter kennis gebracht van de vergadering van procureurs-generaal. De aanbevelingen worden zoveel mogelijk uitgevoerd. Als behorend tot de categorie zware criminaliteit hebben opsporing en vervolging van overvallen hoge prioriteit. Overvallen op detaillisten zijn voornamelijk een probleem in Amsterdam en Rotterdam. In Amsterdam is sinds januari 1991 het Roof Bijstand Team actief dat zorg draagt voor een gecoördineerde bestrijding van de overvallen op - onder andere - detaillisten. Het RBT heeft ertoe bijgedragen dat het aantal overvallen in Amsterdam significant is afgenomen. In Rotterdam is in augustus 1991 een vergelijkbaar team (het Roofovervallen Coördinatie Team) ingesteld. Het Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven werkt met de Amster– damse politie samen om nieuwe strategieën met betrekking tot de preventie van overvallen te ontwikkelen. Een vergelijkbaar samenwer– kingsverband met de Rotterdamse politie is in voorbereiding. Een van de centrale voorbeeldprojecten die voortvloeien uit het Plan van Aanpak Winkelcriminaliteit van de bewindslieden van Justitie en Economische Zaken zal ook in Amsterdam plaatsvinden. Er wordt gestreefd naar samenwerking tussen de winkeliers en politiële en justi– tiële instanties. De commissie Winkelcriminaliteit van het Hoofdbedrijfschap Detail– handel, waarin werkgevers– en werknemersorganisaties vertegen– woordigd zijn, en de ministeries van Justitie en Economische Zaken, bereiden daarnaast op 8 andere locaties dergelijke centrale voorbeeld– projecten voor. Enkele projecten zijn reeds van start gegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
25
Het overleg dat plaatsvindt tussen Justitie en de banken heeft reeds een structureel karakter. In de Commissie Winkel-criminaliteit van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel participeren waarnemers van de Minis– teries van Justitie en Economische Zaken. Ook dit is een structureel overleg. Het gaat hierbij om voorbeelden van netwerken zoals aangeduid in het regeringsstandpunt naar aanleiding van het eindrapport van de Stuur– groep Bestuurlijke Preventie van Cnminaliteit en in de Memorie van Toelichting in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In beide genoemde documenten wordt gedoeld op het vormen van netwerken rond bepaalde problemen of delicten. Per netwerk zal bezien worden welke instanties, ook van de rijksoverheid, in het netwerk zullen participeren. Zoals ook in het regeringsstandpunt is meegedeeld worden tussen de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken afspraken voorbereid over de wijze waarop de coördinatie van netwerken gestalte zal krijgen.
80 De TREVI ministers hebben in hun vergadering in Luxemburg de noodzaak tot de oprichting van een Europese Drugs Intelligence Unit (EDIU) onderkend en een studie daarnaar opgedragen. Aan een werkgroep is opdracht gegeven daarbij nader te rapporteren over de gezagsstructuur en de informatiebehoefte van de Unit, dataprotectie, personeel en management. Na de besluitvorming tijdens de Europese Raad van Luxemburg inzake de oprichting van een algemene Europese Intelligence Unit (Europol), hebben de TREVI-ministers besloten dat de werkgroep belast met de Drugs Unit haar werkzaamheden verbreedt tot een studie naar Europol. De werkgroep zal in december aan de TREVI– minister rapporteren over de voortgang van de werkzaamheden. Naar de huidige stand van zaken zal de vorming van de Drugsunit als eerste fase van Europo! op zijn vroegst begin 1993 gestalte kunnen krijgen. 81 De kwaliteit van de rechtshandhaving wordt in aanzienlijke mate beïnvloed door de snelheid en doelgerichtheid van de strafrechtelijke reactie. Zoals ook is opgemerkt bij de beantwoording van vraag 41 dient te worden voorkomen dat processen-verbaal buiten behandeling worden gelaten. Dit gegeven noodzaakt tot het afstemmen van de afzonderlijke processen en werkwijzen binnen de handhavingsketen. Juist bij het gelijkblijven van de beschikbare menskracht kunnen zowel het afstemmen van de werkwijzen van politie en openbaar ministerie, opdat de door de politie aangeboden processen-verbaal ook kunnen worden verwerkt, als het verbeteren van de executiemogelijkheden bijdragen aan een verdere verhoging van het handhavingsniveau. Overigens wil de eerste ondergetekende er de nadruk op leggen dat met name het handhavingsarrangement zich zeer goed leent voor het beheersen van de instroom van zaken. Voor een nadere uitwerking van de verhouding tussen een beheerste instroom van strafzaken en het handhavingsarrangement zij verwezen naar de beantwoording van vraag 41 alsmede naar de schriftelijke beantwoording van de vragen 66 en 69 van de Justitiebegroting. 82 en 83 In de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 13 september van dit jaar, kenmerk 146834/91/JR, is het financiële kader gegeven waarbinnen toekenning van bijdragen aan gemeenten plaats vindt voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
26
het jaar 1992 ten behoeve van de Halt-bureaus. Het is juist dat een minimum aantal te realiseren Halt-afdoeningen vereist is voor die gemeenten waar een reeds geruime tijd functionerend Halt-bureau werkzaam is (gemeenten waar een Halt-bureau vóór 1 januari 1990 gestart is). Voor de bureaus die na deze datum met de werkzaamheden zijn aangevangen geldt genoemd vereiste niet. De introductie van een vereist aantal afdoeningen houdt verband met het doel om binnen hst beschikbare totaal-budget van 4,5 miljoen gulden een zo rechtvaardig en evenredig mogelijke verdeling van gelden te reali– seren. Een en ander uitgaande van het oogmerk de financiële bijdragen van justitie daar beschikbaar te stellen waar de (te verrichten) werkzaam– heden dit het meest vergen. De vraag of door het stellen van bedoeld criterium een rechtvaardige verdeling van de middelen wordt belemmerd moet dan ook ontkennend worden beantwoord. De gestelde minimale aantallen zijn getoetst aan gegevens uit de praktijk omtrent het aantal afdoeningen, zoals onder meer naarvoren komend uit jaarverslagen van de Halt-bureaus. De geformuleerde normen stemmen overeen met het daaruit voortkomende beeld. Deze aantallen zijn gerelateerd aan het aantal inwoners dat door het desbe– treffende Halt-bureau wordt bestreken, mede in relatie tot het landelijke beeld wat betreft het voorkomen van vandalisme en baldadigheid, onder meer op basis van onderzoeksresultaten van het WODC en het CBS. Belangrijk is in dit verband op te merken dat met genoemde minimale aantallen geen onredelijke eisen worden gesteld. Bij de reeds geruime tijd functionerende Halt-bureaus mag verwacht worden dat zich op basis van vaste werkafspraken tussen de betrokken instanties (openbaar ministerie, politie, gemeenten en Halt-bureaus) voldoende continuïteit in het werkaanbod heeft ontwikkeld op grond waarvan een minimum aantal te realiseren Halt-afdoeningen geen onredelijke normstelling met zich brengt. Verwacht mag dan ook worden dat vrijwel zonder uitzondering de Halt-bureaus de gestelde aantallen kunnen realiseren. De regeling voorziet verder in de mogelijkheid om daar waar de mate van criminaliteit op het vlak van vandalisme afwijkend hoger is dan het landelijk gemiddelde te voorzien in een extra financiële impuls. Overigens bestaat bereidheid om wanneer zich, zoals de vragen– steller veronderstelt, «zonder enige aanwijsbare reden» een plotselinge terugval in het aanbod van zaken voordoet, in deze specifieke (uitzonde– rings)gevallen individueel met betrokkenen te bezien of een oplossing kan worden gevonden. De Halt-bureaus leveren naast de vroeg-justitiële afdoening van zaken tevens een belangrijke bijdrage op het punt van preventie van vanda– lisme. Het is om deze reden dat het deel van de financiële bijdrage ten behoeve van deze taken uitdrukkelijk niet is gerelateerd aan een minimum-aantal afdoeningen, doch separaat hiervan wordt toegekend. Het is juist de gecombineerde taakstelling van afdoening enerzijds en preventie anderzijds die zijn weerslag vindt in deze financieringsregeling, gebaseerd op wederzijdse verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijks– overheid. Voorts wordt de vraag gesteld hoe het hanteren van een minimum-norm zich verhoudt tot de gedachten en ontwikkelingen op het vlak van decentralisatie. De eerdergenoemde regeling voorziet in de meest geringe vorm van regulering in relatie tot de verantwoordelijkheid om het voor Halt beschikbare budget correct en rechtvaardig over de gemeenten te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
27
verdelen, daarbij tegelijkertijd rekening houdend met de bewaking van de uitgaven op de justitiebegroting op dit punt. Tenslotte zij opgemerkt dat door middel van een evaluatie-ronde bij alle betrokken gemeenten zal worden geïnventariseerd of zich problemen voordoen met de thans gehanteerde wijze van verdeling der middelen. Mede op basis van deze evaluatie zal worden bezien of voor de jaren na 1992 de huidige regeling zal worden gecontinueerd. Naar aanleiding van de vraag of er voornemens zijn in het kader van delictsuitbreiding de Halt-afdoening ook voor winkeldiefstal mogelijk te maken en of hiervoor extra financiële middelen zullen worden vrijge– maakt, kan het volgende worden meegedeeld. De aanbevelingen die de Overleg– en adviescommissie alternatieve sancties (OCAS) eerder dit jaar over het onderwerp delictsuitbreiding Halt heeft gedaan zijn voorgelegd aan de vergadering van Procureurs-Generaal. Het openbaar ministerie zal in het advies een onlangs afgerond WODC-onderzoek betrekken inzake het Winkel-Halt project in Rotterdam. Wanneer besloten zou worden tot een vorm van delictsuitbreiding, zullen de financiële consequenties in dat kader nader moeten worden bezien.
84 Naar het voorlopig oordeel van eerste ondergetekende voldoet de regeling rond de inzet van tolken en vertalers in het Nederlandse straf– proces aan de eisen van het Europese Hof voor de Rechten van de mens. Naar aanleiding van het door het Europese Hof voor de Rechten van de mens gewezen arrest in de zaak Kamasinski (19-12-1989) heeft de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering in haar rapport «Herziening van het gerechtelijk vooronderzoek» (pag. 52 en noot 117) toegezegd nader te rapporteren over de consequenties van dit arrest voor de inzet van tolken en vertalers in het Nederlandse strafproces. Op 11 november jongstleden heeft de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering haar desbetreffende rapport vastgesteld. Het rapport zal binnenkort worden aangeboden. 85 COMPAS wordt ontwikkeld ter ondersteuning van de processen bij de arrondissementsparketten. Het systeem kan worden uitgebreid naar andere onderdelen van de organisatie zoals de ressortsparketten. Door het projectteam COMPAS is inmiddels een definitiestudie naar de mogelijkheid van invoering bij de parketten van de Procureurs-Generaals gemaakt. Daarover is inmiddels met de direct betrokkenen overlegd. Zodra COMPAS volledig is geïmplementeera' bij de arrondissementspar– ketten (eind 1992) zal worden overgegaan tot het ontwikkelen en imple– menteren van COMPAS Hoger Beroep. Dat is een verantwoord traject, zeker nu voor de ressortsparketten interim-systemen zijn ontwikkeld en beschikbaar gesteld. De niet-ontvankelijk verklaringen wegens termijn-overschrijdingen zijn mede veroorzaakt door onvoldoende beschikbare capaciteit bij de gerechtshoven. Inmiddels is de capaciteit bij de Hoven uitgebreid. De automatisering van het proces heeft op zichzelf geen invloed op de termijn-overschrijdingen, zij het dat daarmee wel een efficiëntere bewaking van termijnen mogelijk is. Zoals gezegd is door middel van enkele interim-systemen voorzien in de automatisering bij de ressortspar– ketten. Verwacht mag worden dat de capaciteitsuitbreiding leidt tot afname van het aantal niet-ontvankelijkverklaringen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
28
86 De reorganisatie van de politie leidt niet tot wijzigingen in de gezags– verhoudingen en politieke verantwoordelijkheden met betrekking tot de taakuitoefening, waaronder de beveiliging van personen, door de politie. De organisatie van de beveiliging van personen in de toekomstige politie-organisatie is onderwerp van overleg in het project reorganisatie politie. 87 De bijdragen van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie aan het reorganisatiebudget 1992 zijn als volgt: Binnenlandse Zaken: - temporisering uitbreiding sterkte - later invoeren vrijwillige politie - inzet middelen voor samenwerking Totaal
f 16,5 mln f 7,5 mln f 12,3 mln f36,3 mln
Justitie: - aanhouden vacatures (1/2%) - temporisering uitgaven materieel - inzet middelen voor knelpunten Totaal
f 4,0 mln f 2,0 mln f 5,0 mln f11,0mln
88 Jaarlijks wordt vanuit het herstructureringsbudget aan de politiebe– groting een bedrag toegevoegd in verband met de invoering van de functiewaardering, inclusief de conversie naar een nieuw schalenstelsel overeenkomstig het gestelde in het «fuwa-akkoord» dat in maart 1991 met de politievakorganisaties is gesloten; voor 1992 bedraagt dat bedrag f 20.5 miljoen. De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 306, enz., nr. 10
29