Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006
Nr. 139
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 19 april 2006 In het Algemeen Overleg van 30 maart jl. over Kinderporno heb ik een aantal toezeggingen gedaan en is de schriftelijke beantwoording van een aantal vragen toegezegd. Onderstaand ontvangt u deze informatie in aanvulling op mijn brieven van 16 en 21 maart jl. (Kamerstuk 30 300 VI, nr. 130), mede met het oog op de tweede termijn van het Algemeen Overleg op 20 april aanstaande. Uitgangspunt in het beleid en de wetgeving op het terrein van kinderporno is het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie van dat misbruik. Seksueel misbruik kent diverse verschijningsvormen, waarvan er in het eerder gevoerde overleg verschillende aan de orde zijn geweest zgn. grijze gebieden die zich bevinden aan de grenzen van goed fatsoen, kinderpornografie, sekstoerisme en seksueel misbruik van Marokkaanse jongeren.
Maatschappelijke ontwikkelingen binnen smalle grensgebieden Op het terrein van de seksuele moraal zijn er thans algemene maatschappelijke ontwikkelingen waarbij de grens tussen wat als een aanvaardbare invulling van de eigen vrijheid en verantwoordelijkheid wordt gezien, en wat als onaanvaardbaar, strafbaar gedrag en misbruik wordt gezien, steeds smaller wordt. Gedragingen in het tussengebied worden doorgaans als moreel verwerpelijk, onverstandig of slecht beschouwd zonder dat dit strafbaar is. Hoe smaller dat grensgebied echter is, des te minder weerstand zullen jongeren kunnen bieden aan de overgang tussen «wat ze zelf moeten weten» en «wat gevaarlijk is, omdat men gebruikt en vervolgens misbruikt wordt.» Traditioneel wordt die weerstand opgebouwd en gevoed door opvoeding. Naarmate het «grensgebied» echter smaller is en in een jongerencultuur «normaal» wordt gevonden wat men thuis als «verkeerd» heeft geleerd, des te minder kan opvoeding in deze helpen, als die opvoeding al aanwezig is. Er zijn ontegenzeggelijke signalen in de samenleving die wijzen op seksueel gedrag van jeugdigen, waarbij de grens met onaanvaardbaar
KST96714 0506tkkst30300VI-139 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
1
seksueel misbruik makkelijk kan worden overschreden. Het gaat daarbij overigens om uiteenlopende verschijnselen. Genoemd worden: – chatten, msn-en en andere vormen van (seksueel getinte) communicatie via de mobiele telefoon of internet waarbij jongeren zich zeer kwetsbaar maken en wat kan ontaarden in misbruik; – tienerseks voor beloning. Dit onderwerp komt aan de orde in een quickscan van de GGD Amsterdam over het verschijnsel van jonge meiden die seksueel actief zijn als tegenprestatie voor een beloning en/of geld. Tijdens deze quickscan is een subcultuur onder tieners waargenomen (maar niet verder onderzocht) die zich kenmerkt door promiscuïteit; – seksfeesten van en met jongeren. Uit de quickscan van de GGD Amsterdam blijkt dat er professioneel georganiseerde plekken zijn waar mannen jonge meisjes gemakkelijk kunnen ontmoeten en waar gemakkelijke seks plaats kan vinden, al dan niet vrijwillig; – groepsverkrachting. Dit fenomeen wordt dit jaar door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum nader onderzocht. Daarnaast zijn er verschijnselen die al langer bekend zijn en de aandacht hebben maar daarom niet minder verontrustend zijn: – meisjes (en in mindere mate jongens) die in aanraking komen met zogenoemde loverboys en in de prostitutie terecht (kunnen) komen en – de Marokkaanse jongens van wie een deel zich in een kwetsbare positie bevindt en die relatief vaker slachtoffer worden van seksueel misbruik en in de prostitutie terecht komen.
Aanpak seksueel misbruik via het Strafrecht Door de snelle veranderingen op internet en de nieuwe mogelijkheden tot misbruik van dat medium die deze biedt, tracht Justitie de mogelijkheden tot misbruik zoveel mogelijk te beperken door regelmatig de huidige wetgeving, onder andere de zedelijkheidswetgeving, te toetsen. Kinderporno maken, verspreiden én downloaden is een verderfelijk bedrijf, dat mijn volle aandacht heeft. Tijdens het Algemeen Overleg van 30 maart jl. kwamen zowel de strafmaat als strafeis voor het bezit van kinderporno en pedofielen aan de orde. In mijn brief van 21 maart jl. heb ik meegedeeld dat ik, mede in het kader van de evaluatie van de herziening van de zedelijkheidswetgeving, de wenselijkheid zal bezien van een verhoging van de strafmaat van zes jaar tot acht jaar voor misdrijven, strafbaar gesteld in artikel 240b, tweede lid, Sr. Door die verhoging kan worden voldaan aan het vereiste voor de uitoefening van de in artikel 126l, tweede lid, Sv neergelegde bevoegdheid om een woning zonder toestemming van de rechthebbende te betreden teneinde aldaar vertrouwelijke communicatie te kunnen opnemen door het plaatsen van een instrument op een computer van de verdachte. Ik verwacht na het zomerreces de Tweede Kamer in kennis te stellen van de uitkomsten van deze evaluatie. Wanneer de strafrechter tot het oordeel komt dat de ten laste gelegde feiten zijn bewezen, deze feiten als kinderporno strafbaar zijn, en de dader strafbaar is, legt hij een straf op die hem in het gegeven geval passend voorkomt. Een van de oriëntatiepunten voor de straftoemeting is de eis van het OM. Ik zal met het College van Procureurs-Generaal overleggen of er aanleiding bestaat om het requireerbeleid in dezen aan te passen. Eén van de vragen uit het Algemeen Overleg van 30 maart jl. luidde waarom er geen DNA wordt afgenomen van een kinderporno downloader om deze te matchen met de databases van zedendelicten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
2
De huidige DNA-regelgeving bestaat eruit dat ten aanzien van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan worden bevolen dat zij celmateriaal afstaan ten behoeve van het bepalen en verwerken van hun DNA-profiel. Bij verdenking van overtreding van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is sprake van een geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Dat betekent dat bij verdachten van en veroordeelden wegens het bezit van kinderporno wettelijk gezien tegen hun wil celmateriaal voor DNA-onderzoek kan worden afgenomen. In de fase van verdenking zal in dit soort zaken echter weinig gebruik worden gemaakt van de juridische mogelijkheid tot DNA-afname omdat vaak niet aan het criterium «in het belang van het onderzoek» wordt voldaan. Het is immers geen delict waarbij biologische sporen op het plaats delict worden gevonden. Wel zal in het kader van de implementatie van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van alle veroordeelden van overtreding van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht die onder de reikwijdte van de wet vallen, celmateriaal worden afgenomen en een DNA-profiel worden opgemaakt ten behoeve van de DNA-databank. Hiermee wordt een voor de toekomst potentieel opsporingsmiddel veilig gesteld. Tijdens het Algemeen Overleg van 30 maart jl. werd de vraag gesteld wat Justitie en politie gaan doen aan het wegwerken van de plankzaken bij de KLPD en in de regio’s. Hoewel cijfers ontbreken, is er geen enkele indicatie dat er sprake is van plankzaken bij de politie als het gaat om de bestrijding van kinderpornografie. Wel geldt, zoals ook voor andere criminaliteitsterreinen, dat het onmogelijk is om alles tegelijkertijd aan te pakken en dat prioritering moet plaatsvinden. Het Team Bestrijding Kinderpornografie van het KLPD/DNRI rekent het tot zijn taak om deze prioritering, in overleg met het openbaar ministerie, zo goed mogelijk vorm te geven, waarbij de regionale korpsen zich conformeren aan het door de DNRI gehanteerde model. Bij de uitwerking van deze prioritering – die zich onder meer richt op de ernst van het feit en op de dreiging die er voor de maatschappelijke omgeving van uitgaat – bestaat natuurlijk een afhankelijkheid van de aanpak door en capaciteit in de totale strafrechtsketen. Wat de aanpak van het verschijnsel happy slapping betreft kan ik het volgende berichten. Mishandeling is een strafbaar feit. Het kan zijn dat degene die deze mishandeling met een camera vastlegt als medepleger of uitlokker bij deze mishandeling is betrokken en aldus een strafbaar feit pleegt. Het plaatsen van een opname van een strafbaar feit op het internet levert in zijn algemeenheid geen strafbaar feit op. Nu het bij happy slapping gaat om opnamen van een persoon, zal het plaatsen van opnamen van zijn mishandeling op het internet doorgaans zonder zijn toestemming plaatsvinden en dus een ongeoorloofde openbaarmaking van zijn portret zijn. Daarmee wordt in strijd gehandeld met het in artikel 21 Auteurswet 1912 neergelegde portretrecht. Zulks levert ingevolge artikel 35 van deze wet een overtreding op.
Internationale samenwerking op het terrein van de aanpak van kinderpornografie en sekstoerisme De internationale samenwerking op het gebied van de aanpak van kinderpornografie krijgt zowel binnen als buiten Europa de nodige aandacht. Bij Interpol is een specifiek team met de internationale coördinatie belast en worden regelmatig «specialist meetings» georganiseerd waar informatie en kennis worden uitgewisseld. Bij Europol is de aanpak van kinderpornografie onderwerp van één van de beter lopende «analyse werkbestanden» waarin vrijwel alle EU-lidstaten participeren. In alle landen van de EU en in vele landen over de gehele wereld zijn binnen landelijke politiediensten teams actief die zich, net als het Team
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
3
Bestrijding Kinderpornografie van de KLPD/DNRI, bezig houden met de bestrijding van kinderpornografie op het internet. Evenals in Nederland het geval is, worden in die landen zaken tegen verdachten gegenereerd in andere landen. De desbetreffende zaaksgegevens worden via de daartoe geëigende kanalen naar die landen gestuurd. Voor zover dergelijke onderzoeken stuiten op internationale pedofielennetwerken, kan dit aanleiding vormen tot Europees (door Europol) of soms wereldwijd (door Interpol al dan niet in samenwerking met Europol) gecoördineerde acties. In snel bijeengeroepen internationale vergaderingen wordt de informatie uitgewisseld en worden afspraken over het verdere optreden gemaakt (data van invallen, manier van aanpak). Het Team Bestrijding kinderpornografie van de KLPD/DNRI is bij dit soort vergaderingen aanwezig en coördineert de samenwerking met en inzet van de betrokken regionale politiekorpsen in Nederland, één en ander in nauw overleg met het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie. Het Team heeft daartoe één functionaris die specifiek is belast met de coördinatie van dergelijke onderzoeken op internationaal niveau. Afhankelijk van het gebied van inzet biedt Europol ook vaak nog capaciteit aan voor de analyse van de inbeslaggenomen restinformatie ten einde te onderzoeken of wellicht nog meer netwerken kunnen worden onderkend. Over het algemeen is derhalve de internationale samenwerking op dit terrein zonder meer als goed aan te merken. Een voorbeeld van die samenwerking wordt aangehaald in het Jaarverslag van Europol van 2005 waarin de internationale actie, met de codenaam «IJsbreker» wordt gemeld, een onderzoek van samenwerkende Europese politiediensten. Op 150 adressen in 13 landen, waaronder ons land, België, Frankrijk en Duitsland, zijn woningen doorzocht. Daarbij is een groot aantal verdachten aangehouden. Tijdens de operatie werd een groot aantal video’s, foto’s en computers in beslag genomen. Volgens Europol is «IJsbreker» de grootste Europese samenwerkingsoperatie op justitieel gebied tegen kinderporno tot nu toe. Een duidelijk knelpunt op nationaal niveau, dat voor een belangrijk deel zijn oorzaak vindt in de goede internationale samenwerking, wordt gevormd door hierboven beschreven piekbelasting in de strafrechtsketen als gevolg van grootschalige onderzoeken. Aanpak van pedofielen die in het buitenland kinderen misbruiken werkt, net als bij de aanpak van kinderporno op internet, alleen binnen internationale samenwerkingsverbanden. Deze samenwerking verloopt in zijn algemeenheid voorspoedig, zoals ook mag blijken uit onderstaande cijfers rond kindersekstoerisme. Bij het Openbaar Ministerie zijn in de periode januari 2004 tot 2006 in totaal 44 zaken geregistreerd waarbij sprake was van een door een Nederlander in het buitenland gepleegd zedenmisdrijf, dat gerelateerd kan worden aan seksueel misbruik zoals omschreven in de artikelen 240b en 242 tot en met 250a van het Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot de artikelen die zowel meer- als minderjarigen plegen te beschermen dient opgemerkt te worden dat uit het bedrijfsprocessensysteem van het Openbaar Ministerie geen informatie verkregen kan worden omtrent de leeftijd van de slachtoffers. Van die 44 zaken heeft het Openbaar Ministerie 22 zaken in behandeling genomen die betrekking hebben op de artikelen waarin specifiek de bescherming van (zeer) jeugdigen wordt gewaarborgd (artikel 240b, 244, 245, 247, 248a, b en c en 249, eerste lid, en 250 van het Wetboek van Strafrecht). Uitgesplitst betekent dit het volgende. In 8 gevallen is de officier van justitie tot vervolging van de Nederlandse verdachte overgegaan. Hiervan hebben 4 zaken geleid tot een veroordeling door de rechters en zijn er 3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
4
zaken nog onder de rechter. In 1 geval heeft de rechter een verdachte vrijgesproken. In 4 zaken beraadt het Openbaar Ministerie zich thans over het feit of het al dan niet tot vervolging van de verdachte zal overgaan. In 9 zaken is de officier van justitie gekomen tot een onvoorwaardelijk sepot. Slechts in 1 geval heeft de officier van justitie de zaak getransigeerd. Hiermee is ook de Kamervraag van de heer Bakker (D66) beantwoord. Hij vroeg tijdens het vragenuurtje op 8 maart jl. hoe het staat met het gebruik van de mogelijkheid om mensen die in andere landen kinderen hebben misbruikt, hier te berechten en of die mogelijkheid heeft geleid tot succesvolle vervolging.
Technische aanpak op internet en andere media Maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen, in wat ik eerder het smalle maatschappelijke grensgebied noemde, doen zich ook voor op internet en in de media. Aanpak van deze gebieden zou verstrekkende wijzigingen in onze wetgeving betekenen, waaronder onze Grondwet. Ik acht dit momenteel niet aan de orde. Naar aanleiding van een vraag tijdens het Algemeen Overleg van 30 maart jl. over de zogenaamde dubieuze websites, herhaal ik, zoals in de beantwoording van de Kamervragen van de heer Rouvoet over de website «Meisjesforum», dat op internet veel materiaal staat dat niet geschikt is voor kinderen en dat er helaas uitingen op internet staan die zich aan de grenzen van goed fatsoen bevinden. De overheid kan echter alleen strafrechtelijk optreden indien daarbij de strafwet wordt geschonden en dat is bij bedoelde dubieuze websites niet het geval. In het AO van 30 maart jl. is een aantal technische vragen gesteld over de mogelijkheid van het blokkeren van bepaalde sites. Het NFI heeft op mijn verzoek de technische (on)mogelijkheden onderzocht om nationaal IP-adressen, websites, chatrooms, nieuwsgroepen en virtuele domeinen met kinderpornografisch materiaal te blokkeren, te filteren of af te sluiten. Overigens spelen dezelfde problemen zich af voor andere strafbare uitingen op internet, waaronder discriminatie of rechts-extremistische uitingen. Onderstaand wordt per thema toegelicht wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn op technisch terrein. Het is relevant om te weten hoe IP-adressen werken; elke computer op internet heeft tenminste één IP-adres. Dat adres kan permanent verbonden zijn aan die computer (een statisch adres). Ook kan een ISP de computer van een klant telkens voorzien van een ander IP-adres (een dynamisch adres). Dit heeft als groot voordeel dat computers die uitstaan geen adres nodig hebben, zodat een ISP zijn toegangsdienst kan aanbieden met minder IP-adressen. Van belang is het verschil tussen «blokkeren» en «filteren». Filteren is het proces om in een verkeersstroom te bepalen wat je niet wilt hebben. Blokkeren is het daadwerkelijk tegenhouden van een verkeersstroom. Er kan worden gefilterd aan de landsgrens (centraler op dikke verbindingen), of vóór de aflevering door de ISP (decentraal). Hoewel het technisch mogelijk is om het verkeer te blokkeren aan onze nationale grenzen, zal het, nog los van de beleidsmatige wenselijkheid, technisch-organisatorisch onuitvoerbaar zijn om alle ongewenst verkeer te blokkeren. • Om de huidige hoeveelheid verkeer op internet aan de landsgrenzen te filteren zijn grote investeringen nodig in de apparatuur van alle ISP’s. Het is zelfs mogelijk dat de huidige hoeveelheid verkeer uitstijgt boven de capaciteit waarmee dergelijke apparatuur ongewenst verkeer kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
5
•
filteren. Om een idee te krijgen van de hoeveelheid verkeer, hebben we gekeken naar het grootste knooppunt van internet in Nederland, de AMS-iX. Dit knooppunt transporteert op dit moment 32 PB/maand (de totale inhoud van 8 000 000 DVD’s). Zelfs al zou het lukken om al het huidige internet verkeer te filteren is het zeer de vraag of de filtercapaciteit gelijke tred kan houden met de groei van het internet. Uit de verkeersgegevens van de AMS-iX blijkt dat de hoeveelheid verkeer in 1 jaar tijd verdubbeld is. We verwachten dat deze groeitrend zal voortduren. Het filteren van verkeer zal deze groei waarschijnlijk afremmen en innovaties op het gebied van nieuwe internet diensten belemmeren. Het verzamelen, doorvoeren en wijzigen van een grote lijst met IP-adressen of namen van websites bij alle ISP’s in Nederland zal tot grote logistieke problemen leiden.
In plaats van al het IP-verkeer te blokkeren aan onze landsgrenzen, zou men er voor kunnen kiezen om het IP-verkeer voor een beperkte set van diensten (bijvoorbeeld websites) aan de gebruikerskant te blokkeren (een oplossing die in Zweden gekozen is1). Bij deze oplossing is de omvang van het te filteren verkeer kleiner en zullen de infrastructurele kosten voor de ISP’s lager zijn. Afgezien van de gekozen oplossing, moet men zich afvragen hoe effectief het blokkeren van IP-adressen is, aangezien het blokkeren van IP-adressen niet altijd afdoende is om alleen ongewenst verkeer tegen te houden. Daarvoor zijn onder andere de volgende redenen aan te wijzen. • Bij gebruik van dynamische IP-adressen is geen IP-adres aan te wijzen dat geblokkeerd dient te worden. Een IP adres dat op een bepaald tijdstip gebruikt wordt om strafbare uitingen te verspreiden kan op een ander tijdstip voor andere doeleinden gebruikt worden en vice versa. Een dynamisch IP-adres kan van dag tot dag wijzigen, of zelfs binnen een tijdsbestek van uren. • Meerdere onafhankelijke partijen kunnen gebruik maken van één IP-adres. Bijvoorbeeld bij «web hosting», waarbij één web server met één IP-adres gebruikt wordt om vele websites te publiceren, is hiervan sprake. Het blokkeren van een dergelijk IP-adres om een dienst te blokkeren, heeft mogelijk tot gevolg dat naast de dienst die strafbare uitingen verspreidt, ook legale diensten worden geblokkeerd. • Ondanks het blokkeren van een IP-adres op nationaal niveau kan de content op dat IP-adres alsnog bereikbaar zijn vanuit Nederland. Er zijn computers op internet (zogenaamde proxies) via welke een klant zijn verkeer kan leiden. Uitingen van een website lijken op die manier afkomstig van die proxy.
Chatrooms Het afsluiten van chatrooms is moeilijk aangezien een beheerder niet vooraf chatrooms aanmaakt, maar gebruikers creëren de chatrooms zelf. Om dergelijke chatrooms af te sluiten zodra ze ontstaan, zou een speciale toezichthouder (moderator) al deze chatrooms voortdurend moeten controleren op inhoud. Een aantal aanbieders van chatsites in Nederland heeft het gebruik van een moderator reeds in hun richtlijnen opgenomen, zie: http://www.chatinfo.nl/richtlijnen.htm.
1
http://www.saferinternet.org/ww/en/pub/ insafe/news/articles/0605/se_isps.htm.
Websites Binnen de landsgrenzen is het mogelijk om websites af te sluiten. Daartoe dient de server die de website publiceert, opgespoord te worden en kan de inhoud van de website verwijderd worden. Hierbij wordt in de praktijk al de procedure gebruikt die beschreven staat in mijn brief van 11 augustus 2005 aan de Tweede Kamer (kenmerk 5363542/505).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
6
Nieuwsgroepen Ondanks dat het technisch mogelijk is de verspreiding van nieuwsgroepen te beperken, is het de vraag of dat ook effectief is. Verspreiders van kinderporno kennen thans ook heel andere wegen om hun materiaal aan te bieden. De mogelijkheid tot het afsluiten van andere virtuele domeinen hangt af van de technische aard van dergelijke domeinen. Hierover is in het algemeen weinig te zeggen, maar vergt zeer specifieke technische kennis van het af te sluiten domein. Matchen van databestanden is technisch mogelijk en wordt op incidentele basis reeds gebruikt door het KLPD, maar vergt veel opsporingscapaciteit. Voor alle bekende bestandsuitwisselingsnetwerken moeten frequent, al dan niet geautomatiseerde, zoekopdrachten worden uitgevoerd naar databestanden van bekende kinderpornografie om te achterhalen vanaf welke IP adressen deze bestanden worden aangeboden. Een andere vraag uit het Algemeen Overleg van 30 maart jl. betrof Google, dat via zoekwoorden naar kinderporno zou leiden. Elke zoekmachine, zoals Google, kan worden gebruikt voor het opzoeken van sites met ongewenste inhoud. Blokkeren van zoekwoorden is niet de manier om dit kwaad te bestrijden. Het kwaad zit in de websites zelf en de inhoud die deze bevatten. Wanneer op welke wijze dan ook wordt gestuit op sites met kinderporno, wordt aanbevolen deze sites aan te melden bij het Nationale Meldpunt Cybercrime, onderdeel Kinderpornografie of het Particuliere Meldpunt Kinderporno op internet, zodat de KLPD actie kan ondernemen.
Wat kan de overheid doen, anders dan het gebruik van het Strafrecht De overheid kan bij de bestrijding van ongewenste ontwikkelingen, zoals eerder beschreven, ook private initiatieven ondersteunen, zoals Justitie bijvoorbeeld al jaren doet bij de financiële ondersteuning van het Particuliere Meldpunt Kinderporno op internet. Een vraag van het Kamerlid Gerkens (SP) in dit kader luidde waarom er geen verplichting wordt opgelegd aan de Nederlandse internetaanbieders om zich aan te sluiten bij de Financial Coalition against Child Pornography, met als doel dat de internetproviders zelf kinderporno verwijderen. De Financial Coalition is een internationaal verbond, opgericht door banken, creditcardbedrijven en internetbedrijven die de strijd zijn aangegaan met kinderpornoproducenten en hun afnemers op internet. De Coalitie bestaat o.a. uit American Express, Visa, Citigroup, America Online en Yahoo. Zij willen het afnemers van kinderporno onmogelijk maken via een creditcard of bankrekening te betalen voor het downloaden van kinderporno. Ik ben niet voor verplichte aansluiting van de internetaanbieders en banken bij genoemde coalitie, maar vind de oprichting van een dusdanige coalitie een goed initiatief. Het Meldpunt Kinderporno op internet heeft inmiddels verkennend contact gezocht met de Nederlandse Vereniging van Banken. Ik juich dit toe en hoop dat dit bijdraagt tot verdere versteviging van de publiekprivate samenwerking op dit thema. Seksueel misbruik van Marokkaanse jongeren Het Amsterdams Centrum Buitenlanders bevestigt in de notitie «Jongens huilen niet», dat het niet eenvoudig is om een schatting te maken van de omvang van prostitutie van minderjarige allochtone jongens. Belangrijkste factoren die hierin een rol spelen zijn het taboe op homoseksuele contacten, het wantrouwen van de jongens ten opzichte van instellingen en de toename in het gebruik van internet en mobiele telefoons voor het leggen van contacten met klanten. Uit eerder onderzoek van Van Horn et
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
7
al (2001) bleken dak- en thuisloosheid en een acute financiële nood voor de meeste jongens de belangrijkste redenen om in de prostitutie te werken, naast het feit dat met name Marokkaanse jongens aanzien verwerven door het geld dat ze hebben verdiend in de prostitutie. Daarnaast is het inwonen bij een zogenaamde sugardaddy voor veel jongens aantrekkelijker dan het rondhangen in parken of rond het Centraal Station. Marokkaanse en Turkse jongens zouden een grotere kans hebben om te worden benaderd door pedoseksuelen, omdat ze vaker zonder toezicht op straat rondhangen en op zoek zijn naar aandacht en geld. Ook zouden Marokkaanse jongens goed «in de markt» liggen. Het taboe op homoseksuele contacten en de angst de familie-eer aan te tasten maken dat het voorkomen van schande belangrijker wordt geacht dan het beperken van de schade aan de eigen persoon als gevolg van seksueel misbruik en prostitutie. Het gevolg hiervan is volgens de notitie een grote onderrapportage in de omvang van het probleem. Wat de notitie ook leert is dat nog onvoldoende inzicht is in de aard en omvang van de problematiek. Tegelijkertijd lijkt het mij op dit moment niet opportuun om daar onderzoek naar te verrichten, met name vanwege de hiervoor genoemde taboesfeer die op dit terrein bestaat. Wel acht ik het aangewezen een completer beeld te verkrijgen van de diverse signalen die wijzen op seksueel gedrag van jeugdigen, waarbij de grens met onaanvaardbaar seksueel misbruik makkelijk kan worden overschreden. Het gaat daarbij om uiteenlopende verschijnselen, zoals ik die aan het begin van deze brief heb opgesomd. Ik zal aan het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum opdracht verstrekken te onderzoeken wat er op dat terrein bekend is, zowel qua verschijningsvormen als effectieve aanpakken. Marokkaanse jongens als slachtoffer van seksueel misbruik en prostitutie zullen onderdeel uitmaken van dit onderzoek. Hierbij zal worden gekeken in hoeverre de situatie van allochtone, met name Marokkaanse slachtoffers, verschilt van die van autochtone slachtoffers (waar aspecten als geld- en aandachtgebrek, schaamte en taboe mogelijk evenzeer een rol spelen). Op grond van de uitkomsten van het te houden WODC-onderzoek kan ik samen met de Staatssecretaris van VWS meer gefundeerde keuzen maken met betrekking tot eventueel aanvullend beleid of bijstelling van het vigerende beleid. Daarbij zal worden bezien of een meer specifieke aanpak dan de «reguliere» aanpak van seksueel kindermisbruik voor deze groep nodig is en of deze doelgroep voldoende wordt bereikt met de huidige beschikbare middelen. Overigens past dit onderzoek goed in de aandacht die ik de komende periode wil schenken aan specifieke doelgroepen in het justitiële jeugdbeleid. De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor het beter laten functioneren van bijvoorbeeld de jeugdstrafrechtsketen en de civiele jeugdketen. Nu is de tijd gekomen om te bezien of voor specifieke doel groepen specifieke aandacht, maatwerk dus, nodig is binnen die systemen. Het aangekondigde onderzoek moet inzicht geven op welke verschijnselen en welke doelgroepen wij ons in dat kader moeten richten. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, nr. 139
8