Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
28 880
Jaarverslagen over het jaar 2002
Nr. 85
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 13 juni 2003 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over het Jaarverslag 2002 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (28 880, nr. 32) de navolgende vragen aan de regering voorgelegd. De vragen, alsmede de daarop op 13 juni 2003 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Hamer De griffier van de commissie, Nava
1
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (CU), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Vacature (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Vacature (VVD), Lazrak (SP), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).
KST68752 0203tkkst28880-85 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
1
1 Kan aangegeven worden welke afdelingen zich bezighouden met de verschillende beleidsartikelen en hoeveel ambtenaren met de uitvoering van de regelingen gemoeid zijn? Bij het opstellen van de eerste VBTB-begroting heeft SZW door middel van een beperkt onderzoek een toerekening van de capaciteitsinzet naar de verschillende beleidsartikelen bepaald. In de bijlage bij deze vraag is per beleidsdirectie aangegeven welk percentage van het capaciteitsinzet van de directie is toegerekend aan het desbetreffende beleidsartikel. De resterende percentages zijn op artikel 98 Algemeen verantwoord. In de laatste kolom staat per begrotingsartikel een globale herberekening van de percentages naar het aantal fte’s weergegeven. De uitvoering van het merendeel van de SZW-regelingen wordt niet door SZW zelf gedaan maar door gemeenten en ZBO’s. De werkzaamheden op het departement zelf die betrekking hebben op de begrotingsartikelen richten zich vooral op het beleid, het toezicht en de evaluatie van de regelingen. De personele inzet op het departement die betrekking heeft op de premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten zijn verantwoord op artikel 98 Algemeen, omdat deze categorie niet aan begrotingsartikelen is toe te rekenen. 2 Kan er een overzicht gegeven worden van in 2002 afgeschafte of vereenvoudigde regelgeving en van in dat jaar ingevoerde of uitgebreide regelgeving? Hoe heeft de administratieve last voor medeoverheden en werkgevers zich ontwikkeld? Een overzicht van de ontwikkeling in 2002 van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven is opgenomen in de Jaarrapportage 2002 vermindering administratieve lasten van SZW die op 21 mei 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden als bijlage 7 bij de Voortgangsrapportage van de minister van Economische Zaken (kenmerk ME/PAL 3013198). In 2002 was er een afname van de administratieve lasten op SZW-terrein met € 33,5 miljoen en op andere onderdelen een toename van € 37,9 miljoen, zodat per saldo een toename van € 4,4 miljoen resulteerde. De toename was in belangrijke mate een gevolg van noodzakelijke regelgeving in verband met de privatisering van de reïntegratiemarkt als gevolg van de inwerkingtreding van de wet SUWI. 3 Bij het spaarfonds AOW zijn de ontvangsten met 1,797 miljoen euro naar beneden bijgesteld. Wat is hiervan de oorzaak? Aangenomen wordt dat een verklaring wordt gevraagd voor het verschil tussen de gerealiseerde toename van het Spaarfonds AOW in 2002 en de bij de ontwerpbegroting geraamde toename. In de ontwerpbegroting waren de ontvangsten ten gunste van het Spaarfonds AOW voor 2002 geraamd op 2943,2 miljoen euro, bestaande uit een rijksbijdrage (2405,0 miljoen) en de over het saldo geraamde rente-ontvangsten (538,2 miljoen). De gerealiseerde ontvangsten in 2002 bedragen 2941,6 miljoen en zijn daarmee 1,6 miljoen lager dan geraamd. Dit wordt volledig verklaard door aanpassing van het rentepercentage tot 4,94, terwijl bij de ontwerpbegroting 2002 was uitgegaan van een rentepercentage van 5,0. 4 Kan de regering per aanbeveling van de Algemene Rekenkamer op het gebied van M&O-beleid, subsidies, aansturing sociale zekerheid, het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
2
agentschap SZW en materiaalbeheer aangeven hoe hij deze denkt te implementeren en welk tijdspad hij daarvoor in gedachte heeft? Binnen afzienbare tijd zullen belangrijke initiatieven worden genomen gericht op structurele verbetering van de rechtmatigheidspercentages in de sociale verzekeringen. Aan de hand van mijn oordeel over het IWI-jaarverslag 2002 zal ik bezien of en in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, mede in het licht van de gemaakte afspraken met het UWV over het M&O-beleid. In de zomer 2003 komt een nieuwe versie van de notitie Integraal M&O-Beleid van het Agentschap SZW beschikbaar. Het Agentschap SZW intensiveert in 2003 de inspanningen voor begeleidings-, monitor- en controlebezoeken. Werkgroepen zullen de aanpak van de accountantscontrole over het Agentschap SZW en de projectindeling uitwerken en vastleggen. Met ingang van 2004 zal een nieuwe Subsidieregeling Emancipatieondersteuning in werking treden. Daarin wordt duidelijker aangegeven wat van de aanvrager wordt verwacht en worden begrippen en criteria helder en concreet uitgewerkt.In de nieuwe regeling wordt een standaard controle- en rapportageprotocol voor accountants opgesteld. De AD zal in 2003 op basis van risicoanalyse onderzoek ter plaatse doen bij kleinere subsidieregelingen en de bij deze regelingen gegeven accountantsverklaringen worden gereviewd. Medio 2003 zal een nieuwe Regeling Contractbeheer worden vastgesteld. Er zal meer vaart achter de implementatie van Planon worden gezet. Medio 2003 zullen de belangrijkste aandachtspunten die voor een voortgaande invoering van belang zijn, zijn gerealiseerd. Om de uitvoering en de naleving van de nieuwe regeling Materieelbeheer SZW, die in april is vastgesteld te bevorderen, zullen de volgende acties worden ondernomen: • Alle betrokken directies krijgen opdracht de AO/IC hierop aan te passen. • Met name zal aandacht worden gegeven aan het (doen) uitvoeren van inventarisaties, zoals ook de AD in haar rapport op basis van de quick scan naar het materieelbeheer over 2002 heeft aanbevolen. • De nieuwe regeling Materieelbeheer zal breed worden gecommuniceerd via een workshop en de invoering ervan zal worden gevolgd door een daartoe in te stellen werkgroep. • De AD wordt verzocht eind 2003 een audit naar de implementatie uit te voeren. 5 Kan de regering aangeven waarom hij niet ingaat op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om zorg te dragen voor een deugdelijke beleidsmatige toelichting en de aanbeveling inzake de rechtmatigheid van sociale verzekeringen wat betreft de wettelijke rechtmatigheidnorm? Is de regering dit nog wel van plan te doen? Is de Regering van plan de aanbevelingen over te nemen? De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de beleidsmatige toelichting liggen in het verlengde van het VBTB-proces waarbij onder meer via prestatie-indicatoren een overzicht wordt gegeven van de behaalde prestaties. Dit proces heeft doorlopend de aandacht. Met betrekking tot de rechtmatigheid is expliciet gereageerd, zoals is weergegeven in het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2002. In dit rapport is vermeld, dat in het nieuwe aansturingsmodel rechtmatigheid een belangrijke plaats in zal nemen richting de SUWIZBO’s (TK 2002–2003 28 880, blz. 10). Op dit punt is derhalve de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer gevolgd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
3
Met betrekking tot mijn aanpak van het rechtmatigheidsvraagstuk heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 21 mei 2003 bij de aanbieding van onder meer de jaarstukken van de ZBO’s en de vijfde voortgangsrapportage SUWI. 6 De taartpuntgrafiek over de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven werkt erg verhelderend. Is de regering bereid om in het volgende jaarverslag naast de taartpuntgrafiek van het betreffende jaar ook een grafiek op te nemen van het jaar daarvoor, zodat zaken met elkaar vergeleken kunnen worden? Ja. 7 Waar is de 54,4 miljoen euro die in 2002 gereserveerd was voor de motie inkomenspositie langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief terechtgekomen? De middelen ad € 54,4 mln zijn voor € 47,3 mln herverdeeld voor de periode 2003–2006 ter financiering van de Regeling inkomensondersteuning langdurige minima. Deze Regeling is door het kabinet ingetrokken. De middelen zijn uiteindelijk terug gevloeid naar de Algemene Middelen. Vanaf 2004 is de inkomensondersteuning langdurige minima voorzien in het wetsontwerp Wet Werk en Bijstand. Voor 2003 is een bijdrage van € 20 mln in Gemeentefonds gestort ter ondersteuning van langdurige minima. 8 Welke uitgaven zijn er gedaan voor chronisch zieken vanwege de beleidsprioriteit en welke toezeggingen zijn nog niet gerealiseerd? Hoeveel geld is nog beschikbaar voor de tegemoetkoming van chronische zieken in de extra kosten van het bestaan? Voor een overzicht van de bedoelde uitgaven wordt verwezen naar paragraaf III van het in juli 2001 aan de Tweede kamer aangeboden IGCZrapport. Zoals daaruit blijkt zijn de uitgaven voor de bijzondere bijstand voor de onderhavige doelgroep niet te specificeren, gegeven de decentralisatie van de bijzondere bijstand naar de gemeenten. De uitgaven op grond van de Zfw en AWBZ zijn evenmin te specificeren naar uitgaven voor de onderhavige doelgroep. De uitgaven voor de TOG-regeling werden voor 2001 geraamd op € 11,5 mln. De netto uitgaven voor de WVG bedroegen € 856 mln in 2001. Paragraaf III.5.4 van dit rapport bevat een overzicht van de uitgaven voor fiscale maatregelen ter gedeeltelijke compensatie van niet vergoede meerkosten van de doelgroep. Voor het jaar 2002 is dit in totaal begroot op circa € 135 mln. Naar aanleiding van de discussie in vervolg op de aanbevelingen van de Interdepartementale werkgroep Inkomenspositie van gehandicapten en chronisch zieken (IGCZ) zijn daarnaast per 1 januari 2002 vermenigvuldigingsfactoren ingevoerd. De discussie over het bereik van deze aanpassing van de buiten gewone uitgavenregeling is aanleiding geweest voor het entameren van nader onderzoek teneinde te bezien of dit aanknopingspunten kan opleveren voor meer gericht beleid. In mijn brief van 20 februari 2003 (SZW/F&W/03/13732), mede ondertekend door de staatssecretaris van VWS is een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de moties van de leden Dijsselbloem en Bussemaker over de ontwikkeling van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
4
indicatiestelling voor gerichte compensatie van extra kosten van mensen met een handicap of een chronische ziekte. De uitgaven voor het toegezegde en inmiddels afgeronde onderzoek bedragen in totaal bijna € 100 000 (haalbaarheidsonderzoek uitbreiding PPCZ: € 62 926; onderzoek naar mogelijkheden van bestaande indicaties ter identificatie van de subdoelgroep met hoge uitgaven, inclusief seminar: € 35 442). De uitgaven voor de eveneens in de brief vermelde voorlichtingscampagne «Ik heb wat, krijg ik ook wat» bedragen € 180 000. Deze uitgaven zijn gezamenlijk door de drie betrokken departementen bekostigd. Zoals in de brief van 20 februari 2003 vermeld is nadere besluitvorming afhankelijk van de lopende verkenning van mogelijkheden om met behulp van een indirect model voor indicatiestelling de niet vergoede meerkosten van de doelgroep meer gericht te compenseren. 9 Kan de Regering de mutatie van 405,4 miljoen euro aan SUWI/ESF nader toelichten? De mutatie van 405,4 miljoen euro betreft de overboekingen vanuit de aanvullende post van Financiën naar de SZW-begroting. De overboekingen hebben alle betrekking op betalingen die in 2002 zijn gedaan voor ESF en met de ontvlechting en verzelfstandiging van de bedrijfsonderdelen van Arbeidsvoorziening. Het betreft de volgende overboekingen: Betaling aan Brussel inzake ESF-oud periode ’96-’99 Kapitaalstortingen KLIQ Onderhanden werk KLIQ Compensatie Arbvo voor overdracht balans KLIQ Kapitaalstortingen Centra Vakopleidingen Compensatie Arbvo voor ESF-oud
157, 2 miljoen 82,0 miljoen 70,0 miljoen 32,2 miljoen 8,0 miljoen 56,0 miljoen
Totaal
405,4 miljoen
10 Kan de Regering de mutatie van 11 miljoen euro aan AOWgat grensarbeiders nader toelichten? Met de wet van 12 december 2002 (Stb. 2003, 40) is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 een wijziging van de AOW tot stand gekomen. Met de wijziging is de korting ongedaan gemaakt op het ouderdomspensioen van vrouwen die in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 in Nederland woonden, maar desondanks niet verzekerd waren op grond van de AOW, omdat ze gehuwd waren met een persoon die – vanwege werkzaamheden in het buitenland – niet verzekerd was. Ter financiering van de maatregel is € 11 miljoen onttrokken aan het Gemeentefonds en toegevoegd aan de Rijksbijdragen sociale fondsen. Met deze wijze van financieren is de Kamer door het aanvaarden van twee hiertoe strekkende amendementen bij de Begroting SZW 2002 en de Begroting gemeentefonds 2002 (Kamerstukken 2001–2002, 28 000 XV, nr. 19 en 28 000 B, nr. 15) akkoord gegaan. 11 Hoe is de werkloosheidsval berekend? Is de huursubsidie mee genomen in de berekening van de werkloosheidsval en de eigen bijdrage kinderopvang? Welke compensatie vanuit de belasting zou nodig zijn om de werkloosheidsval verder te verkleinen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
5
De werkloosheidsval wordt berekend als het verschil tussen het besteedbaar inkomen bij aanvaarding van een baan op 100% WML en het besteedbaar inkomen van een bijstandsuitkering. Bij de berekening van de werkloosheidsval wordt rekening gehouden met inkomensafhankelijke regelingen (huursubsidie, kinderopvang, kwijtschelding, overige gemeentelijke regelingen) en met verwervingskosten. Belastingmaatregelen zoals het verhogen van de arbeidskorting en de combinatiekorting kunnen zorgen voor een verkleining van de werkloosheidsval. Ter illustratie: verhoging van de arbeidskorting met € 100 zou de werkloosheidsval verminderen met ongeveer € 100 van € –264 naar € –164 voor een alleenstaande. De kosten zouden hiervan zouden € 493 miljoen bedragen. 12 Hoe zit het met de werkloosheidsval voor mensen die met een uitkering in deeltijd werken zoals bijstandgerechtigden en arbeidsgehandicapten? Is de werkloosheidsval voor deze groepen ook verlaagd? Bepaalde bijstandsgerechtigden kunnen een kleine deeltijdbaan hebben naast hun uitkering zonder dat ze gekort worden op de uitkering. Dat geldt ook voor arbeidsgehandicapten met een arbeidsongeschiktheidsuitkering die met werken minder verdienen dan hun door het UWV vastgestelde resterende verdiencapaciteit. In deze gevallen is er geen werkloosheidsval. Bepaalde categorieën bijstandsgerechtigden die in deeltijd werken, worden gekort op hun uitkering als ze meer gaan werken (bij arbeidsinkomsten die meer dan € 1956 per jaar bedragen). Dit geldt ook voor arbeidsgehandicapten met een arbeidsongeschiktheidsuitkering die meer verdienen dan hun resterende verdiencapaciteit en voor arbeidsgehandicapten met een werkloosheidsuitkering. In deze gevallen is er sprake van een werkloosheidsval, omdat deze groepen met meer werken er netto weinig of niet op vooruit gaan. Dit kan belemmerend werken voor volledige uitstroom. Wanneer deze mensen volledig uitstromen uit de uitkering, dan krijgen ze vaak zelfs te maken met een terugval in inkomen vanwege het verlies aan inkomensafhankelijke regelingen. De maatregelen die het kabinet heeft genomen in 2002 ter bestrijding van de werkloosheidsval grijpen aan op deze laatste situatie. 13 Aan hoeveel mensen is in 2002 een toetrederskorting uitgekeerd? In 2002 is aan 3567 personen op basis van een voorlopige teruggaaf de toetrederskorting uitgekeerd. 14 Hoeveel is daadwerkelijk aan uitstroom premie uitgekeerd volgens de nieuwe regeling van 1-1-2002 en voor welke bedrag zijn volgend de oude regeling opgebouwde rechten gereserveerd voor 2003 en volgend jaar? In 2002 is circa € 4 854 687 uitgekeerd op basis van de voorlopige teruggaaf. De toetrederskorting kan echter ook via de aangifte achteraf worden aangevraagd. Precieze cijfers zijn derhalve nog niet bekend. 15 Wanneer wordt de eerste evaluatie van de wet SUWI aan de kamer gezonden? De eerste SUWI-evaluatie is op 21 mei aan de Kamer aangeboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
6
16 De armoedeval is in 2002 voor de drie gepresenteerde huishoudtypen afgenomen. Waardoor wordt precies het verschil in armoedeval verklaard? Welke maatregelen hebben in welke mate bijgedragen aan de afname van de armoedeval? Het verschil in armoedeval tussen 2002 en 2001 wordt enerzijds verklaard door beleid en anderzijds door veranderingen in prijzen, lonen, premies en belastingen. In 2002 zijn conform de beleidsagenda voor 2002 de volgende fiscale maatregelen genomen ter verkleining van de armoedeval: • de combinatiekorting voor werkende ouders met jonge kinderen is verhoogd met € 50 (€ 86 miljoen); • verhogen van de leeftijdsgrens voor de aanvullende alleenstaande ouderkorting van 12 naar 16 jaar (€ 14 miljoen); • in de huursubsidie zijn de kindertoeslagen afgeschaft onder gelijktijdige intensivering van de aanvullende kinderkorting (€ 50 miljoen). 17 Wat is het effect van het afschaffen van de toetrederskorting op de berekende werkloosheidsval? In de werkloosheidsvalcijfer, zoals opgenomen in het jaarverslag 2002, is de toetrederskorting niet meegenomen. Wanneer de toetrederskorting wel meegenomen zou worden in de werkloosheidsvalcijfers leidt dit tot het volgende. De mensen die in aanmerking zouden komen voor de toetrederskorting, konden er in het eerste jaar dat ze de arbeidsmarkt betraden ongeveer € 1500 in inkomen op vooruit gaan. In het tweede en derde jaar zouden ze er € 600 op vooruit gaan. Voor bijvoorbeeld de alleenstaande die uit de bijstand stroomt en een baan op 100% WML aanvaardt (en recht zou hebben op de toetrederskorting) zou dit in 2002 een inkomensverbetering van + € 1223 (€ –277 (zie tabel 4.4, werkloosheidsval alleenstaande 100% WML 2001) + € 1 500) hebben betekend. 18 Kan hetzelfde overzicht van netto arbeidsparticipatie en werkloosheid vergeleken voor autochtonen en etnische minderheden (tabel 4.5) gegeven worden voor de andere specifieke doelgroepen: mensen met een lage opleiding en ouderen. In onderstaande tabel zijn de gevraagde gegevens voor ouderen (55–64 jaar) en personen (15–64 jaar) met en zonder startkwalificatie opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
7
Tabel 1: Netto arbeidsparticipatie en werkloosheidspercentage voor ouderen (55–64 jaar) en personen met en zonder startkwalificatie. Totaal
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Totaal Netto arbeidsparticipatie Werkloosheidspercentage
57 7
57 8
57 8
58 8
59 7
61 6
62 5
64 4
65 4
65 3
66 4
Ouderen (55–64 jaar) Netto arbeidsparticipatie Werkloosheidspercentage
25 3
24 4
25 4
26 4
26 4
28 4
29 3
31 3
34 3
34 2
37 3
Personen (15–64 jaar) zonder startkwalificatie Netto arbeidsparticipatie Werkloosheidspercentage
42 9
41 11
41 12
41 12
42 11
43 10
45 8
46 6
47 6
49 5
48 6
Personen (15–64) met startkwalificatie Netto arbeidsparticipatie Werkloosheidspercentage
69 5
69 6
68 7
69 6
70 6
72 5
73 4
75 3
75 3
76 3
76 3
Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking
19 Waaraan is de in 2002 precies de 136 miljoen euro besteed die was uitgetrokken ter versterking en vernieuwing van het beroepsonderwijs? Voor nadere informatie wordt verwezen naar de begroting en departementaal jaarverslag van het ministerie van OCen W. 20 In welke mate en in welke sectoren is gebruik gemaakt van de fiscale faciliteiten voor scholing van voormalig werkloze werknemers? Er zijn nu nog geen specifieke gegevens van het gebruik bekend. De fiscale faciliteit voor scholing van werkloze werknemers is ingevoerd in 2002. Werkgevers die een voormalig werkloze werknemer op de werkvloer de mogelijkheid bieden door scholing een startkwalificatie te behalen en beschikken over een verklaring van de CWI dat de werknemer vóór indiensttreding een werkloze is, kunnen in aanmerking komen voor deze extra afdrachtvermindering. Om ervoor te zorgen dat de taak van de CWI met betrekking tot het afgeven van een verklaring goed kon worden uitgevoerd, diende eerst een uitvoeringsregeling te worden opgesteld. Deze uitvoeringsregeling is in de loop van 2002 onder de naam «uitvoeringsregeling scholing voormalig werklozen». Uit een eerste navraag eind 2002 bij de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen is gebleken dat het gebruik van de regeling, gebaseerd op het aantal bij het CWI aangevraagde verklaringen, nog beperkt is. Dit is naast het feit dat de regeling vanaf het vierde kwartaal 2002 door de CWI kon worden uitgevoerd, ook mede een gevolg van onbekendheid van werkgevers met de nieuwe regeling. In aanvulling op de door het CWI uitgebrachte brochure over de regeling en de via de websites van het ministerie van SZW en het ministerie van Financiën verstrekte informatie, is een voorlichtingstekst opgesteld die is gepubliceerd in vaktijdschriften van VNO-NCW, MKB-Nederland en de Raad voor de Nederlandse Detailhandel. 21 Welke maatregelen zijn genomen om de (nieuwe) regelingen in het kader van de wet REA bekend(er) te maken?
1
Werkgeversonderzoek reïntegratie en preventie, NIPO juli 2002.
Er is voor het jaar 2002 een gecombineerde voorlichtingscampagne gehouden om werkgevers en uitkeringsgerechtigden bekend te maken met de gevolgen van de wetsvoorstellen Verbetering Poortwachter, (I)SUWI en de wijzigingen ten aanzien van de Wet REA. Uit onderzoek1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
8
bleek dat de kleinere bedrijven minder bekend zijn met de nieuwe regelingen. Daarom is de voorlichtingscampagne met name gericht op het MKB. In de zomer van 2002 is SZW gestart met een gerichte voorlichtingscampagne in een aantal werkgeversvakbladen. Daarnaast is foldermateriaal verspreid en heeft UWV werkgevers en werknemers voorgelicht over de nieuwe regelingen. De internetsites van SZW en UWV en vele andere betrokken organisaties zijn geactualiseerd. Tot slot heeft SZW in 2003 met MKB-Nederland een aantal voorlichtingsbijeenkomsten voor de brancheorganisaties die zijn aangesloten bij MKB Nederland georganiseerd. Daarin werden presentaties gegeven door genoemde partijen, UWV en Borea over de verschillende regelingen en in het bijzonder de verantwoordelijkheid en subsidiemogelijkheden voor reïntegratie in het tweede spoor. SZW had in mei samen met UWV een stand op een reïntegratievakbeurs in de jaarbeurs Utrecht waarbij gezamenlijk met UWV informatie is verstrekt over de verschillende regelingen. 22 Wat waren de geschilpunten binnen de Raad voor het Overheidspersoneel waardoor er geen gezamenlijk advies over de WAO kon worden uitgebracht? De Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) fungeert enerzijds als advieslichaam vanuit de sociale partners bij de overheid (en is in die zin te vergelijken met de SER) en anderzijds als overkoepelend overleggremium voor de arbeidsvoorwaarden voor het overheidspersoneel (en is in die zin te vergelijken met de Stichting van de Arbeid). Vanwege deze dubbelfunctie zijn in de ROP de partijen vertegenwoordigd die direct bij CAO-onderhandelingen betrokken zijn. De partijen in de ROP hebben mede gelet op die dubbelrol geprobeerd in het advies over de WAO aanbevelingen inzake de bovenwettelijke aanspraken bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid te formuleren. De werkgevers- en de werknemersdelegaties in de ROP zijn er niet in geslaagd hun verschillende standpunten en meningen op één lijn te brengen en hebben om die reden gekozen voor het op eigen titel (in plaats van onder de vlag van de ROP) kenbaar maken van hun opvattingen aan de Staatssecretaris van SZW. 23 De poortwachterrol van de ABW en de financiële verantwoordelijkheid voor de Abw ligt toch bij de gemeenten? Zowel het CWI als de gemeenten hebben een poortwachterrol voor de Abw. Op grond van artikel 21 van de wet Suwi heeft het CWI onder meer tot taak het voordragen van geschikte vacatures aan werkzoekenden – waar onder andere de doelgroep potentiële en feitelijke bijstandsgerechtigden vallen – en het voordragen van geschikte werkzoekenden voor vacatures (i.c. de bemiddelingstaak). Daarnaast dient het CWI de uitkeringsintake ten behoeve van potentiële bijstandsgerechtigden te verrichten en reïntegratieadviezen op te stellen. Deze activiteiten worden opgevat als taken in het kader van de poortwachterrol van het CWI. Daarnaast heeft ook de gemeente een poortwachtersfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan het complementeren van de uitkeringsintake en de feitelijke claimbeoordeling op grond van deze informatie, en aan alle activiteiten van de gemeente op het terrein van de handhaving. De financiële verantwoordelijkheid van het verstrekken van bijstandsuitkeringen ligt bij de gemeenten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
9
24 Waarop zijn de streefcijfers gebaseerd en waarom is niet overal een streefcijfer geformuleerd? De streefcijfers CWI zijn gebaseerd op de resultaten en ervaringen van eerdere jaren. Niet in alle gevallen waren relevante cijfers uit eerdere jaren beschikbaar. Daar waar de prestatie-indicator niet eerder is gehanteerd zijn nog geen eerdere realisaties bekend en zijn er voor het betreffende jaar derhalve geen streefcijfers geformuleerd. 25 Wat is de gemiddelde wachttijd voor CWI intake en arbeidsbemiddeling in respectievelijk het noorden en het westen van het land? Exacte cijfers zijn niet beschikbaar. CWI werkt aan een opzet voor het verkrijgen van adequate managementinformatie gericht op een vergelijkende analyse van de CWI vestigingen. Overigens is het de bedoeling dat CWI en gemeenten over de termijnen m.b.t. de uitkeringsintake – binnen de grenzen van de wettelijke kaders – in de Service Niveau Overeenkomsten (SNO) nadere afspraken maken, alsmede afspraken maken op welke wijze de resultaten gemeten en met elkaar besproken worden. 26 Waarom zijn de prestatiegegevens over de gemiddelde inschrijvingsduur vacatures niet beschikbaar? De gemiddelde inschrijvingsduur wordt niet gemeten. Dit is ook niet zinvol omdat vacatures door werkgevers bij vervulling niet consequent worden afgemeld. De inschrijfduur, zo die al gemeten zou worden, wordt daardoor al snel een vervuild gegeven. Dit gegeven wordt voorts ook in hoge mate bepaald door de frequentie van opschoning van vacatures c.q. automatisch laten vervallen van de inschrijving van de vacature door het CWI. 27 De prestatiegegevens van het CWI laten zien dat deze organisatie haar streefcijfers nog lang niet haalt. Wat zijn de oorzaken van het niet halen van de streefcijfers en wat zijn de oplossingen die de Regering ziet om in de toekomst deze streefcijfers wel te halen? Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 21 mei 2003 is CWI als nieuwe organisatie op 1 januari 2002 van start gegaan op basis van een nieuw dienstverleningsconcept en nieuwe werkprocessen. Vooral de eerste helft van 2002 kende veel aanloopproblemen. De organisatie was minder goed op haar nieuwe taken toegerust dan was aangenomen. In algemene zin bleek er een discrepantie te zijn tussen de werkprocessen die op de tekentafel waren ontworpen (het referentiewerkproces) en de realiteit. Daarnaast bleken grote problemen te bestaan op het gebied van de ondersteuning van de werkprocessen door ICT. CWIntake functioneerde niet naar wens, hetgeen leidde tot stopzetting van de elektronische gegevensoverdracht. In 2002 is CWI mede door de grote aandacht voor de uitkeringsintake onvoldoende toegekomen aan preventie en actieve bemiddeling. De uitstroom van werkzoekenden naar (ander) werk bleef achter bij de gestelde norm. In het werkproces is nog geen goede balans gevonden tussen mensen aan het werk helpen en de dienstverlening aan werkgevers aan de ene kant en alle registratieve taken die daaraan vastzitten aan de andere kant. De samenwerking tussen de ketenpartners moest in 2002 worden vormgegeven. Zoals uit hun jaarverslagen blijkt, zijn zowel CWI als UWV over
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
10
en weer kritisch over de geleverde prestaties. De gemeenten laten kritische geluiden horen over CWI: de kwaliteit van de dienstverlening moet omhoog en er moet meer ruimte zijn voor maatwerk op regionaal/lokaal niveau. Anderzijds blijkt uit onderzoek op regionaal niveau, dat er een grote spreiding is in de mate van coöperatie. Voor het jaar 2003 en verder zijn wij van mening dat de lat voor de samenwerking tussen de ketenpartners hoger moet worden gelegd dan in 2002. De afspraken die met en tussen de ketenpartners zijn overeengekomen in het zogeheten Programma Ketenresultaten 2003 – 2004, achten wij hiervoor een goede aanzet. Van onze kant zullen wij via gerichte dereguleringsvoorstellen een bijdrage leveren aan betere condities voor de ketensamenwerking. Het Programma Ketenresultaten bevat onder meer prestatieafspraken tussen de ketenpartners op het gebied van de uitkeringsintake, reïntegratieadviezen, klanttevredenheid en de inzet van het gemeentelijke instrumentarium voor WAO-gerechtigden. Daarnaast zijn ketenprestatieindicatoren geformuleerd voor de poortwachtersfunctie van CWI, op het gebied van uitstroom uit de uitkeringen en op (het voorkomen van) doorstroom uit de WW naar de Abw. In het Programma zijn tevens afspraken gemaakt tussen de partners over de werkproceskoppelingen en ICT-ondersteuning, die een effectieve samenwerking op de genoemde gebieden moeten faciliteren. 28 Waarom is er in het kader van vbtb niet eerder begonnen met een klantvriendelijkheidsonderzoek onder werkgevers en uitkerende instanties zodat de verschillende fracties hier bij de verantwoording ook op kunnen oordelen? De uitvoering van onderzoeken is in de tijd gespreid teneinde cumulatie van onderzoeken in een korte periode te voorkomen. CWI heeft prioriteit gegeven aan onderzoeken gericht op bezoekers van CWI en de ketenpartners. In 2002 is een tevredenheidsonderzoek onder bezoekers van CWI uitgevoerd. In het voorjaar van 2003 is de tevredenheid van de ketenpartners vastgesteld. Een onderzoek naar de tevredenheid bij werkgevers vindt in 2003 plaats. Voor de komende jaren is voorzien in regelmatige uitvoering van deze onderzoeken. De gekozen prioriteitsstelling is mede ingegeven van wege het feit dat ook in onderzoeken als «Hoe werven bedrijven?» informatie beschikbaar is met betrekking tot de tevredenheid van werkgevers over de dienstverlening door CWI. 29 Kunnen in het overzicht ook gegevens over tussenschoolse opvang opgenomen worden? Tabel 11.5 Kinderopvang geeft een overzicht van de groei van kinderopvang tussen 1998 en ultimo 2002. Deze gegevens zijn afkomstig van de Monitor Uitbreiding Kinderopvang 2002, die de groei van de kinderopvang tijdens de uitbreidingsoperatie voor de periode 1996/1998 tot en met 2002 meet. Onder kinderopvang wordt verstaan: kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Tussenschoolse opvang wordt niet onder kinderopvang, noch onder de uitbreidingsoperatie voor kinderopvang gerekend. Het bedrag van € 4,3 miljoen dat naar aanleiding van de begrotingsbehandelingen 2002 van OC&W, VWS en SZW voor tussenschoolse opvang is gereserveerd (aandeel SZW € 1,3 miljoen) is naar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overgeheveld. De middelen zijn onder andere ingezet voor de Subsidieregeling cursus overblijfkrachten. De verantwoording hiervan ligt bij de minister van OCenW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
11
30 Welke maatregelen worden genomen om de vertraging in de uitvoering van arboconvenanten aan te pakken? Tot op heden is een aantal van 43 arboconvenanten afgesloten. De oorspronkelijke planning was dat ultimo 2002 een aantal van 20 convenanten zou zijn ondertekend. Het instrument arboconvenant wordt dus toegepast in een groter aantal sectoren dan verwacht. Het groot aantal convenantsafspraken en de bijbehorende plannen van aanpak hebben tot gevolg dat per sector een ruim pakket aan maatregelen en projecten op het terrein van arbo en verzuim moet worden uitgevoerd. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers-, werknemersorganisaties en overheid voor de voortgang en kwaliteit van het implementatieproces. Per afgesloten convenant is daartoe een tripartiete branchebegeleidingscommissie (BBC) ingesteld die de implementatie van de maatregelen begeleidt. De BBC wordt hierbij ondersteund door een aparte uitvoeringsorganisatie. Deze uitvoeringsorganisaties spelen tevens een belangrijke rol in de vertaling van sectorafspraken naar maatregelen op bedrijfsniveau. In verschillende convenantstrajecten is vertraging opgetreden in de uitvoering van de afspraken, omdat na ondertekening van het convenant bleek dat de uitvoeringsorganisaties niet altijd voldoende capaciteit en middelen hadden om de implementatie goed te begeleiden. In de afzonderlijke trajecten wordt derhalve nu extra aandacht besteed aan een tijdige opzet van deskundige uitvoeringsorganisaties die het implementatieproces goed kunnen voorbereiden en begeleiden. Ook vindt nu al ruim voor ondertekening van het convenant binnen de BBC discussie en besluitvorming plaats over de begeleiding en voorbereiding van de uitvoering van de afspraken. SZW ondersteunt het functioneren van uitvoeringsorganisaties verder onder meer door het periodiek organiseren van kennisuitwisseling via gezamenlijke bijeenkomsten. Tevens bewaakt SZW vanuit haar rol als subsidieverstrekker de planning en realisatie van projecten en subsidies. 31 Wat is de kwaliteit van de overgedragen CWI-intake dossiers? Is daar een IWI-onderzoek over beschikbaar? De kwaliteit van de overgedragen uitkeringsdossiers blijft achter bij de norm. Zo is in 2002 voor 64% van de Abw-dossiers en voor 71% van de WW-dossiers sprake van volledigheid van het dossier. De norm ten aanzien van de volledigheid van dossiers is 80%. Er is hierover geen IWI-onderzoek beschikbaar. Het percentage van 71, met betrekking tot de WW, dat CWI geeft in zijn jaarverantwoording wijkt af van het percentage dat UWV geeft in zijn jaarverantwoording (49% voor wat betreft volledigheid beïnvloedbare documenten en 74% volledigheid niet goed beïnvloedbare documenten). Dit verschil wordt veroorzaakt doordat CWI in zijn jaarverantwoording de nieuwe definitie volgens de nog vast te stellen Service Niveau Overeenkomst (SNO) voor 2003 heeft gehanteerd en geen onderscheid maakt tussen beïnvloedbare en niet goed beïnvloedbare documenten. UWV heeft de volledigheid gemeten op basis van afspraken met CWI die zijn vastgelegd in de SNO voor 2002. In de metingen over 2003 zullen deze verschillen niet meer voorkomen door een verbeterde afstemming over metingen en meetresultaten en eenduidiger afspraken in een nieuwe SNO. 32 Hoe komt het dat het marktbereik op de totale vacature markt van het CWI zo laag is?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
12
Uit informatie uit het verleden is bekend dat maar weinig werkgevers zich met hun vacatures wenden tot CWI. In de jaren negentig schommelt het percentage van bedrijven die werven en daarvoor CWI inschakelen rond de 20%. Werkgevers bewandelen bij voorkeur andere wegen (advertenties, informele kanalen, uitzendbureau’s) om hun vacatures te vervullen. CWI heeft het gewenste marktbereik met betrekking tot de vacaturewerving in 2002 niet gerealiseerd. Ook het aantal vervulde vacatures in 2002 is lager dan de vooraf gestelde norm. CWI heeft een plan van aanpak ontwikkeld om de werkzaamheden in het kader van de vacaturewerving en -vervulling fors te intensiveren. 33 Wat zijn de oorzaken van het feit dat een grote groep mensen (17%) binnen de sluitende aanpak nog geen aanbod heeft gekregen? Uit onderzoek «Casestudies Sluitende Aanpak» (Regioplan 2002) komt een aantal knelpunten naar voren die als oorzaak kunnen worden gezien voor het niet bereiken van een volledig Sluitende Aanpak. Dit onderzoek is bij de brief aan de TK (23 972, nr. 58) in december 2002 aangeboden. Genoemd zijn: 1) Hoge caseload van de consulenten; 2) Beperkte samenwerking tussen de uitvoerders (UWV/ABW/CWI); 3) Tekortschietend aanbod voor de reïntegratie van fase-4 cliënten; 4) Automatisering is nog niet op orde. 34 Waarom zijn het aantal waarschuwingen die in 2002 met betrekking tot de Toeslagenwet gegeven zijn niet bekend? Op 1 januari 2002 is met de inwerkingtreding van de wet SUWI de UWV-organisatie van start gegaan. In het kader hiervan zijn destijds met het UWV afspraken gemaakt over de informatielevering, in eerste instantie over 2002. Deze afspraken zijn op 19 september 2002 met de Tweede Kamer gecommuniceerd. Conform de afspraken heeft het UWV zich in 2002 niet verantwoord over het aantal waarschuwingen. Vanaf 2003 zal deze informatie wel geleverd worden door het UWV. 35 Wat is het percentrage aantal tijdig overgedragen dossiers door het CWI in het laatste kwartaal 2002? Voor wat betreft Abw-dossiers is dat 93,4%. Voor WW-dossiers is het percentage, in verband met het gaan hanteren van een gewijzigde definitie van tijdigheid in de loop van het verslagjaar, waardoor de gegevens volgens de oude definitie niet meer bruikbaar zijn t.o.v. de nieuwe definitie, niet per kwartaal bekend. Over het gehele jaar gaat het om 77% van de WW-dossiers (norm: 80%). In overleg met UWV en gemeenten heeft CWI in 2002 veel geïnvesteerd om tot een verbetering van de kwaliteit van de uitkeringsintake te komen. In het kader van het Programma Ketenresultaten hebben de ketenpartijen afspraken gemaakt voor verdere verbetering in 2003 – 2004. Hoewel het aantal WW-dossiers dat CWI tijdig en volledig overdraagt aan UWV onder de norm ligt constateert ook de IWI een stijgende lijn in de volledige overdracht van uitkeringsdossiers WW. De overdracht van Abw-dossiers laat voor wat betreft de volledigheid eenzelfde beeld zien. 36 Waarom heeft de minister de verantwoordelijkheden en rapportage verplichtingen van het CWI in 2002 niet reeds duidelijk vastgelegd? Was het ministerie onvoldoende bekend met de invoering van SUWI, zodat er
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
13
geen voorbereidingen getroffen konden worden? Geldt dat ook voor de andere instellingen in de SUWI-keten? De verantwoordelijkheden en rapportageverplichtingen van het CWI in 2002 zijn vastgelegd. In de SUWI-wet en de Ministeriële regeling SUWI zijn zowel de verantwoordelijkheden als de rapportageverplichtingen voor CWI en de andere ZBO’s verwoord. Vervolgens heb ik in overleg met de ZBO’s en het Ministerie van Financiën het verantwoordingmodel verder uitgewerkt. Dit heeft geresulteerd in de verantwoordingsmodellen ZBO’s en het controleprotocol SUWI , die ik op 20 september 2002 aan u heb aangeboden (W&I/PCF/2002/67469). 37 Hoeveel van het budget BKWI is aan te merken als een daadwerkelijke investering in het SUWI-net? In 2002 is door BKWI ca. € 5,4 miljoen uitgegeven aan automatiseringskosten. Opgemerkt kan worden dat investeringen in SUWI-net niet uitsluitend door BKWI worden gedaan. BKWI heeft veelal een faciliterende rol. Zo is sprake van inhuur van externen en uitbesteding van beheertaken. Daarnaast is van belang dat een groot deel van de kosten van SUWI-net door de overige partijen in het SUWI-domein wordt gedragen. 38 Waarom zijn de apparaatsuitgaven zoveel lager dan geraamd? Worden de niet uitgegeven bedragen op enigerlei wijze gereserveerd? Vervult de buffer SUWI bij de begroting financiën daarin nog een rol? In de ontwerpbegroting 2002 is een eerste aanzet gedaan met de toedeling van begrote apparaatsuitgaven SZW naar de beleidsartikelen. De apparaatsuitgaven hebben o.a. betrekking op de personele en materiële uitgaven van SZW. De toedeling vond medio 2001 plaats en was gebaseerd op de toen geldende organisatiestructuur. Per 1 januari 2002 is het departement heringericht. De toerekening van de realisaties van de apparaatsuitgaven aan beleidsartikel 1 en de overige beleidsartikelen is daarom gebaseerd op de nieuwe organisatiestructuur. De verhoudingen zijn echter zo veranderd dat grote verschillen zijn ontstaan tussen begrote toedeling en de uiteindelijke realisatie op de meeste artikelen. In 2002 bedraagt het totaal van de gerealiseerde apparaatsuitgaven SZW € 293 mln. Ten opzichte van het beschikbare budget bij Najaarsnota (€ 301 mln.) geeft de realisatie een onderuitputting te zien van € 7 mln. Deze middelen vloeien terug naar de schatkist. De buffer SUWI bij de begroting Financiën heeft betrekking op de programmauitgaven van de SUWI ZBO’s en staat derhalve niet in relatie tot (de onderuitputting van) de apparaatsuitgaven SZW. 39 Wat zijn de oorzaken van de lage plaatsingspercentages bij de reïntegratietrajecten in 2002? De plaatsingspercentages die in het Jaarverslag genoemd worden betreffen de geraamde resultaten op basis van afspraken met gemeenten en UWV. Met de VNG zijn landelijke afspraken gemaakt in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Dit landelijk kader is vervolgens geconcretiseerd in individuele bestuurlijke afspraken voor de grote steden en een subsidieregeling casemanagement voor middelgrote en kleinere gemeenten. In deze bestuurlijke afspraken en de subsidieregeling is een oplopend percentage uitstroom uit overeengekomen trajecten van circa 25 in 2004 tot uiteindelijk 40 in 2006 opgenomen. Dat oplopende percentage vindt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
14
zijn oorzaak in de tijd die benodigd is om met name uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te reïntegreren. Bovendien was de omvang van deze groep bij het afsluiten van deze bestuurlijke afspraken relatief (zeer) groot, zodat ook spreiding over de meerjarige afspraak nodig was. Het normpercentage (plaatsingspercentage) voor de inzet van reïntegratietrajecten door het UWV betreffen uitdrukkelijk minimum percentages die de Minister heeft afgesproken. Deze normpercentages gelden als basis bij contractbesprekingen tussen UWV en het reïntegratiebedrijf. Uiteraard is het de bedoeling om de prestaties hoger te laten uitkomen. De reïntegratiemarkt is echter een jonge markt waarin de bedrijven de kans moeten krijgen zich te ontwikkelen. Daarom zijn te hoog gestelde indicatoren onwenselijk. De prestaties van de reïntegratiebedrijven geven momenteel hogere plaatsingsresultaten dan de normpercentages. De minister heeft om bovengenoemde redenen voor de komende jaren een groeimodel vastgelegd (Sociale Nota 2002). 40 Hoe gaat de Regering om met de groep mensen (10%) die in het kader van de sluitende aanpak een aanbod hebben gekregen, maar die het aanbod hebben geweigerd of waarvan het aanbod niet tot werk heeft geleid? De regering stimuleert de gemeenten en UWV om een sluitende keten van reïntegratie te realiseren. Uit onderzoek van Regioplan naar de resultaten sluitende aanpak 2002 is gebleken is dat degenen die een aanbod weigeren in de meeste gevallen zijn ontheven van de arbeidsverplichting. Voor deze groep geldt dat indien de werkzoekende later zelf aangeeft een traject te willen, dan wel dat de arbeidsverplichting weer van kracht wordt, de gemeente opnieuw een aanbod moet doen. Voor personen met een arbeidsverplichting geldt dat een ongefundeerde weigering leidt tot het opleggen van een maatregel. Indien het traject nog niet naar werk heeft geleid zal er veelal sprake van zijn dat betrokkene bij de 12 maandengrens nog op traject zit. Een traject voor cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan lang duren. Als het traject toch niet tot werk leidt (na afronding of bij voortijdige uitval), zullen de uitvoerders opnieuw een aanbod doen. De VNG en SZW hebben in het kader van de Agenda voor de Toekomst afgesproken dat het merendeel van de gemeenten uiterlijk in 2003 de werkprocessen hebben ingericht op een sluitende keten van reïntegratie. VNG en SZW streven ernaar dat ten minste tweederde van de gemeenten de sluitende keten dan hebben gerealiseerd. Ook het UWV heeft een dergelijke doelstelling in haar jaarplan 2003 geïntegreerd: Aan cliënten voor wie een eerste traject niet tot plaatsing leidt, zal door middel van een sluitende aanpak een tweede traject worden aangeboden. Hiertoe heeft UWV een pilot «Tweede kans reïntegratie» geformuleerd. 41 In welke mate is in 2002 gebruik gemaakt van VLW en SPAK in 2002, ten opzichte van eerdere jaren? Kan aangegeven worden wat de beleidseffecten hiervan zijn geweest? Al sinds enkele jaren maakt circa 31 procent van alle bedrijven gebruik van de SPAK. Hierbij gaat het om tussen de 700 en 800 duizend werknemers waarvoor SPAK wordt aangevraagd. Dit laatste betekent dat voor bijna alle werknemers waarvoor SPAK aangevraagd kan worden, dit ook daadwerkelijk het geval is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
15
Het beleidseffect van de SPAK is niet eenduidig. De reden hiervan is dat diverse factoren van invloed zijn op de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals minimumloonkosten en de armoedeval. Het kabinet zet de lijn van het vorige kabinet door inhoudende stimulering van het arbeidsaanbod via verhoging van de arbeidskorting. Deze maatregel wordt gefinancierd uit de geleidelijke afbouw van de SPAK. De afschaffing van de SPAK zal gepaard gaan met een verlies van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar verhoging van de arbeidskorting (dus vermindering van de armoedeval) zal juist gepaard gaan met een stijging van de werkgelegenheid. De VLW wordt op bescheiden schaal toegepast. Voor naar schatting 90 duizend werknemers in het bedrijfsleven. Dit aantal stemt overeen met circa 1.5 procent van alle werknemers. De VLW wordt relatief vaak gelijktijdig aangevraagd met WSW en WIW. Circa de helft van alle werknemers waarvoor VLW wordt aangevraagd heeft een WSW- of WIW-plaats. Het betreft vaak werknemers met een verzorgende of dienstverlenende functie van laag niveau. Dit werknemersprofiel is al verscheidene jaren waarneembaar. Evenals bij de SPAK, zijn ook de beleidseffecten van de VLW niet eenduidig. 42 Met welke extra intensivering zou de wachttijd voor de wsw terug gebracht kunnen worden van 14 naar 12 maanden? De gemiddelde wachttijd op de Wsw-wachtlijst is de afgelopen jaren fors teruggelopen. Uit cijfers van de Wsw-monitor van bewerker Research voor Beleid blijkt een daling van gemiddeld 22 maanden eind 2000 tot gemiddeld 14 maanden eind 2002. Met een gemiddelde wachttijd van 14 maanden volgens de laatste stand en een daling die zich nog steeds voortzet komt het streven naar een maximale gemiddelde wachtduur van 12 maanden binnen bereik. Omdat er de laatste jaren nog steeds sprake is van een lichte (dalende) onderrealisatie van arbeidsplaatsen is een extra intensivering in de vorm van uitbreiding taakstelling niet nodig. 43 Welke percentage van de uitstroom uit de Wsw stroomt uit naar gesubsidieerde arbeid? Naar welke banen en in welke sectoren? In welke functies komt de 0,5% terecht die uitstroomt naar niet-gesubsidieerde banen? De uitstroom uit de Wsw naar gesubsidieerde arbeid is al jaren zeer gering, minder dan 1% van het werknemersbestand Wsw stroomt uit naar baan buiten de WSW. Ongeveer 0,5% van de totale Wsw-populatie stroomt uit naar reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid. Naar welke sectoren en in welke banen deze uitstroom plaatsvindt wordt niet geregistreerd. 44 Wordt de subsidie aan het landelijk platform schuldhulpverlening gecontinueerd? Ja, de subsidie aan het landelijk platform schuldhulpverlening voor het jaar 2003 bedraagt € 250 000. 45 Wordt het Landelijk Instituut Sociaal Raadlieden met subsidie structureel ondersteund? Nee.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
16
46 Waarom is het gebruik van ouderschapsverlof 25% van de doelgroep? De evaluatie van de Wet op het ouderschapsverlof die in 2000 door Research voor Beleid werd verricht, geeft zicht op gebruik en niet-gebruik door rechthebbenden van het ouderschapsverlof.1 Allereerst dient opgemerkt dat de genoemde 25% een gemiddelde is voor het gebruik van mannen en vrouwen. Niet-gebruik komt veel vaker voor onder mannen. Van de rechthebbende vrouwen maakte in 2001 42% gebruik van ouderschapsverlof, van de rechthebbende mannen was dat 12%.2 Uit de evaluatie bleek dat veel ouders niet op de hoogte waren van het feit dat ouderschapsverlof een absoluut recht is: 50% van de niet-gebruikers meende ten onrechte dat ouders geen verlof kunnen opnemen zonder toestemming van de werkgever. Vandaar dat de afgelopen twee jaar via voorlichting (zoals via de publiekscampagne Combineren werk en privé, de verlofwijzer.nl en het magazine Toptijd) ook aan het recht op ouderschapsverlof veel aandacht is besteed. Het evaluatie-onderzoek liet ook zien wat de specifieke motieven voor niet-gebruik zijn. Voor ongeveer een kwart van de niet-gebruikers en vooral voor mannen was het feit dat het verlof onbetaald is een reden om er geen gebruik van te maken. De huidige fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof en de toekomstige levensloopregeling beogen betaling tijdens verlof te stimuleren en daarmee het gebruik van ouderschapsverlof te vergemakkelijken. Daarnaast gaf de evaluatie aan dat er in de praktijk sprake is van substitutie tussen verlof, gebruik van kinderopvang en werken in deeltijd. Een voldoende aanbod van kwalitatief goede kinderopvang en de mogelijkheid om in deeltijd te werken deed een deel van de rechthebbenden afzien van ouderschapsverlof. Over de achtergronden van gebruik en niet-gebruik van arbeid-enzorgregelingen waaronder het ouderschapsverlof zal meer bekend zijn na afronding (naar verwachting eind 2003) van lopend onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau, waarbij ook eventuele substitutie van regelingen aan de orde zal komen. 47 Waarom is bij de raming van de doelgroep ouders van levensbedreigend zieke kinderen uitgegaan van gegevens uit het SCP-rapport Vrij om te helpen, dat immers is gebaseerd is wenselijke situaties, en waarom niet op bijvoorbeeld feitelijke vergelijkingen met het buitenland?
1 M. Grootscholte e.a., Evaluatie Wet op het ouderschapsverlof. Onderzoek onder rechthebbenden en werkgevers. Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, april 2000. 2 Emancipatiemonitor 2002, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek, november 2002, p. 111.
Bij de raming van de doelgroep ouders van levensbedreigend zieke kinderen is gebruik gemaakt van het SCP-onderzoek Vrij om te helpen omdat dit onderzoek empirisch materiaal biedt dat specifiek is voor de Nederlandse situatie. Het onderzoek biedt gegevens over de aantallen werkenden die in de drie jaar voorafgaand aan het onderzoek langdurende informele hulp boden aan een ernstig hulpbehoevende naaste. Aan deze groep is ook gevraagd of zij in die situatie belangstelling zouden hebben gehad voor een langdurend zorgverlof. Daar deze gegevens gespecificeerd zijn naar aard van de hulprelatie (waaronder kinderen) en naar situatie (waaronder tijdelijk ernstige ziekte) bood het SCP een goede empirische basis voor een raming van het aantal werkenden in Nederland dat belangstelling heeft voor zorgverlof voor hulp aan een levensbedreigend ziek kind. Ramen op grond van feitelijke vergelijkingen met regelingen in andere landen was daarom in dit geval niet nodig. Een dergelijke vergelijking is zinvol als adequate empirische informatie over de Nederlandse situatie ontbreekt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
17
48 Hoe verklaart u het verschil tussen de raming en het feitelijke lage aantal gebruikers van de regeling? Mogelijke algemene verklaringen die voor dit verschil worden aangedragen, zijn: de moeite die het werkgevers kost om (geschikte) vervangers te vinden en om de aanvraag voor een tegemoetkoming administratief en organisatorisch af te handelen alsmede de beperkte omvang van de tegemoetkoming. Specifiek voor ouders met levensbedreigend zieke kinderen zou onbekendheid met de speciaal voor hen verruimde regeling een rol kunnen spelen in het grote niet-gebruik. 49 Op welke gegevens was het besluit gebaseerd de farbo-regeling voor de non-profit sector medio 2002 terug te brengen? Hoe verhoudt dit zich tot het stopzetten van de regeling in het najaar van 2002, toen het geld op bleek te zijn? De non-profitsector blijft in het gebruik van de FARBO-regeling achter bij de verwachting. Die verwachting is dus in de loop van 2002 naar beneden bijgesteld tot ongeveer 28 miljoen euro aan investeringen. Het gaat hier dus nadrukkelijk om het bijstellen van een verwachting, niet om een besluit om het gebruik van de regeling in te perken. Het budget voor de non-profitregeling is «open»; er is geen grens. Voor de profitregeling is wél een budget. Van 15 november tot en met 31 december 2002 is de profitregeling van FARBO buiten werking gesteld, omdat deze het budget dreigde te overschrijden. Vanaf 1 januari 2003 is de profitregeling weer van toepassing. De FARBO-regeling voor de non-profit bestaat uit een afdrachtvermindering loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De FARBO-regeling voor de profit gaat uit van de vrije aftrekbaarheid van investeringen (in plaats van een investering bijvoorbeeld evenredig over vijf jaar af te schrijven kan men die helemaal in het eerste jaar afschrijven, wat leidt tot rentewinst en liquiditeitswinst). Daarbij is de non-profitregeling «open» en de profitregeling gebudgetteerd, waardoor het niet mogelijk is om geld van de ene regeling naar de andere over te hevelen. 50 Waarop was het geraamde aantal van 200 tegemoetkomingen voor asbestslachtoffers geraamd? Was, gezien de zwaarte van het onderzoek, niet al eerder te verwachten dat het aantal tegemoetkomingen lager zou liggen? Verwacht men in 2003, nu de regeling is aangepast, wel 200 tegemoetkomingen te kunnen geven? Bij de totstandkoming van de TAS-regeling in 2000 is onderzoek verricht naar de verwachte volume ontwikkeling van het aantal jaarlijkse slachtoffers, lijdend aan maligne mesothelioom. Op grond hiervan is destijds een groei voorzien van 350 slachtoffers in 1996/1997 naar 700 in 2018. Op grond van deze aantallen is vervolgens ingeschat: • hoeveel slachtoffers de ziekte door asbestblootstelling in de arbeid als werknemer hebben opgelopen; • hoeveel slachtoffers van de werkgever een schadevergoeding ontvangen; • hoeveel slachtoffers op basis van de toenmalige regeling een tegemoetkoming krijgen. Voor het jaar 2002 is daarbij in de ramingen tevens betrokken de afwikkeling van stuwmeergevallen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
18
De realisatie 2002 wijkt fors af van de ramingen. Dat komt door meerdere factoren. De meest recente cijferreeksen laten zien dat de groei van het aantal slachtoffers in de afgelopen jaren is afgezwakt, wat ook in het evaluatieonderzoek in 2002 is geconstateerd. De beschikbare cijfers tot en met 2001 indiceren inmiddels dat de stijging vrijwel tot stilstand is gekomen. Daarom is in de ramingen voor de komende jaren uitgegaan van een constant volume van 400 slachtoffers per jaar. Uit de evaluatie van de TAS-regeling in 2002 komt naar voren dat de zware bewijslast voor de TAS – die op het civiele aansprakelijkheidsrecht is gebaseerd – leidde tot minder tegemoetkomingen. Het zoeken naar aanwijzingen over de arbeidsrelatie (het verre arbeidsverleden en de asbestblootstelling in dat verleden) bij werkgever en werknemer bleek een tijdrovend en moeizaam proces. Aanwijzingen zijn vaak niet bewaard. Het bleek dus niet altijd hard te maken dat men aan de criteria van de regeling voldeed. Verder zagen, zo bleek, slachtoffers op tegen de strenge criteria van de TAS en de emotionele belasting die inherent was aan de procedure, waardoor men op voorhand besloot zich niet aan te melden bij het IAS. Daarnaast hebben minder nabestaanden een aanvraag op grond van het overgangsrecht bij invoering van de regeling ingediend en duurt de afhandeling van wél door nabestaanden ingediende aanvragen langer omdat bewijslast indirect moet worden verkregen doordat het slachtoffer reeds is overleden. Bij de invoering van de per 1 januari 2003 gewijzigde regeling is, zoals aangegeven in de toelichting op de wijzigingsregeling per 1 januari 2003, geraamd dat er structureel: • 220 voorschotten op grond van de TAS zullen worden betaald aan slachtoffers zelf, waarvan er jaarlijks 110 worden terugbetaald en de resterende 110 worden omgezet in een eenmalige tegemoetkoming op grond van de TAS; • 30 eenmalige uitkeringen direct op grond van de TAS zullen worden betaald. Totaal zullen naar verwachting in de structurele situatie, die in 2004 wordt bereikt, jaarlijks 140 tegemoetkomingen op grond van de TAS worden verstrekt. In 2003 worden op grond van de overgangsbepalingen naar verwachting meer tegemoetkomingen verstrekt, al dan niet als voorschot. In de jaarverantwoording over 2003 zal een eerste tussenbalans worden opgemaakt. 51 Wat is de relatie tussen de in 2002 ingevoerde wet verbetering Poortwachter en de daling van het uitkeringsvolume ZW en WAO? Door de Wet verbetering poortwachter is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de werknemer voor de reïntegratie van de zieke werknemer versterkt. De reïntegratie-inspanningen worden ook nadrukkelijk getoetst door het UWV vóór de aanvraag voor een WAO-uitkering wordt behandeld. Mede door de verrichte inspanningen in het eerste ziektejaar zijn het aantal WAO-aanvragen en de -instroom gedaald. Aannemelijk is dat de Wet verbetering poortwachter een gunstig effect heeft gehad op het aantal WAO-aanvragen in 2002. Andere aannemelijke oorzaken voor de daling van het aantal WAO-aanvragen zijn gelegen in het aankondigingeffect van de voorgenomen stelselwijziging en de conjucturele ontwikkelingen. Het is echter niet zo dat het uitkeringsvolume in 2002 is gedaald. Wel is het uitkeringsvolume minder gestegen dan in de voorgaande jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
19
52 Hoeveel mensen hebben in 2002 een volledige uitkering bij claimbeoordeling gekregen? Hoe verklaart u dat het aantal mensen dat direct door de arts is afgekeurd, veel lager is verwacht? In 2002 hebben 52 110 mensen bij de claimbeoordeling een uitkering ontvangen gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid en 40 277 mensen een uitkering gebaseerd op gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Het aantal personen dat op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is verklaard (dat wil zeggen dat zij in het geheel geen mogelijkheden hebben om arbeid te verrichten) is gedaald door een striktere toepassing bij de keuringen. Indien aanvragers wel mogelijkheden hebben, worden zij nu vaker dan vroeger ook door de arbeidsdeskundige onderzocht. Dit leidt er toe dat minder vaak volledige arbeidsongeschiktheid wordt toegekend. 53 Kan aangegeven worden hoeveel vaker vanuit de WAO herstel plaatsvindt ten opzichte van voorafgaande jaren? In 2002 bedroeg de uitstroomkans wegens herstel 4,6%, terwijl deze uitstroomkans in 2001 nog 4,2% bedroeg. De uitstroom uit de WAO wegens herstel is dus met 0,4%-punt toegenomen ten opzichte van 2001. 54 In hoeverre houden accountants bij het opstellen van hun accountantsverklaringen rekening met de voorwaarden neergelegd in de uitgevoerde regelgeving? Deze vraag heeft betrekking op zowel ZBO’s als op subsidieregelingen. Welke waarde kan aan een goedkeurende verklaring gehecht worden? SZW voert zowel preventief als repressief een actief beleid om de waarde van ontvangen accountantsverklaringen te waarborgen. Met mijn schrijven van 14 februari jl. aan de Tweede Kamer ben ik uitgebreid ingegaan op dit beleid en op de maatregelen die worden getroffen bij gebleken tekortkomingen. Voor nagenoeg alle relevante regelgeving van SZW bestaan controleprotocollen waarin is opgenomen aan welke aspecten de accountant in zijn controle en rapportering aandacht moet besteden. Mijn accountantsdienst onderzoekt, door middel van reviews, jaarlijks de kwaliteit van accountantsverklaringen die door ZBO’s en voor een groot aantal subsidieregelingen aan mijn ministerie zijn verstrekt. De onderzoeken van de accountantsdienst in de jaren 2000 en 2001 gaven aanleiding tot kritische opmerkingen over de kwaliteit van een deel van de accountantsverklaringen. Het onderzoek over 2002 toonde grote verbeteringen: er bleken geen belangrijke tekortkomingen meer aanwezig. Alleen bij enkele kleinere subsidieregelingen waarbij veelal particuliere uitvoerders en kleine accountantskantoren betrokken zijn, kwamen in de externe accountantscontrole nog tekortkomingen voor. Ook hierop worden gerichte verbeteracties ingezet. Doordat de accountantscontrole via controleprotocollen betrekking hebben op de relevante aspecten van de regelgeving en door de positieve uitkomsten van de reviews ben ik van mening dat de accountantsverklaringen een waardevol instrument vormen voor de controle op uitgaven en uitvoering van regelgeving buiten het departement.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
20
Bijlage vraag 1: Overzicht betrokken directies en formatieplaatsen per beleidsartikel Beleidsartikel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 880, nr. 85
1 Basisdienstverlening Werk en Inkomen 2 Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod 3 Aanvullende werkgelegenheid 4 Aangepast en begeleid werken 5 Algemene inkomensgarantie op minimumniveau 6 Inkomensgarantie voor jonggegehandicapten 7 Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsongeschikten 8 Tijdelijke inkomensgarantie kunstenaars 9 Tegemoetkoming in de kosten kinderen gehandicapten 10 Maatschappelijke partic. gehandicapten 11 Bevordering van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren 12 Coördinatie emancipatiebeleid 13 Verbetering arbeidsomstandigheden 14 Tegemoetkoming asbestslachtoffers 15 Rijksbijdrage sociale fondsen 16 Rijksbijdrage AOW spaarfonds 17 Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Arbeids- Arbeidsmarkt- marktbeleid beleid Bijz. groepen
Bijstand en Gemeentel. activeringsbel
8% 63%
23% 13%
47%
12% 41%
Dep. Projec. Reïntegratie beleid
Werk en Inkomen
5%
9%
Expertise centrum
Bureau opsporingsbeleid
Arbeids inspectie
Arbeids- Arbozorg Sociale en veiligVerzeheid en verzuimkeringen beleid gezondheid
Arbeidsverhoudingen
Emancipatie
%tages omgerekend naar fte’s
7,5
45% 15%
63,8 7,6
10%
6,6
15%
7%
5%
90%
2%
44,7
3%
1,5
1%
0,5
1%
0,7 3%
1,5
Dit beleidsartikel is in de loop van 2002 overgeheveld naar VWS.
1%
4%
3 100%
79%
15%
10%
10%
16%
100%
33,4
99%
829,3
1% 2%
0,5 1
1%
0,5
95%
In de linkerkolom zijn de 17 beleidsartikelen uit het jaarverslag van SZW opgenomen. De volgende kolommen bevatten de capaciteitsinzet per directies aan de 17 beleidsartikelen. De meest rechtse kolom bevat een berekening van het aantal ingezette formatieplaatsen per beleidsartikel.
38,9
21