Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
28 629
Verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte (Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte)
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 27 september 2002 en het nader rapport d.d. 9 oktober 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 27 augustus 2002, no. 02.003914, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte (Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte).
1
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. 2 Advies van de Sociaal-Economische Raad «Werken aan arbeidsgeschiktheid» van 22 maart 2002, onder andere paragraaf 3.4.7 Financiering.
KST63684 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
Het wetsvoorstel betreft een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever gedurende het tweede ziektejaar van een werknemer. Beoogd wordt de werkgever en de zieke werknemer door middel van loondoorbetaling tot 70% gedurende het tweede ziektejaar een financiële prikkel te geven die tot doel heeft zieke werknemers zoveel mogelijk te laten terugkeren in het arbeidsproces en hen aldus uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te houden. Voorts worden regels gegeven voor de wijze waarop geschillen over bepaalde met de arbeidsongeschiktheid en reïntegratie in het arbeidsproces van zieke werknemers samenhangende verplichtingen van werkgevers en werknemers kunnen worden beslecht. Met dit wetsvoorstel volgt de regering dat deel van het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) «Werken aan arbeidsgeschiktheid» van 22 maart 2002 dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever gedurende het tweede ziektejaar betreft. Uit de bij het wetsvoorstel behorende memorie van toelichting blijkt dat dit wetsvoorstel niet los gezien wordt van andere nog te nemen maatregelen. Die maatregelen betreffen onder meer wijzigingen inzake de toegang tot de arbeidsongeschiktheidsverzekering en wijzigingen van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.2 Hoe deze wijzigingsvoorstellen zullen luiden en wat daarvan de gevolgen zullen zijn voor geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en voor de financiële lasten van de overheidswerkgever en het bedrijfsleven staat op dit moment nog niet vast. Van groot belang voor het bereiken van het beoogde effect van het wetsvoorstel, behoud van werk voor zieke werknemers en de daling van de instroom in de WAO, is de beperking van de loondoorbetalingsverplichting tot 70% van het loon. Teneinde de daarvan uitgaande financiële prikkel tot reïntegratie van zieke werknemers te kunnen behouden, is het van wezenlijk belang dat boven die 70% geen bovenwettelijke loonaanvullingen plaatsvinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
1
Deze maatregelen vormen zoals uit de toelichting blijkt, het eerste deel van het kabinetsvoornemen tot wijziging van de WAO. Invoering ervan betekent dat de overige wetgeving die nodig is voor de wijziging van de WAO ook na 1 januari 2003 tot stand kan komen (mits uiterlijk per 1 januari 2005). Daarmee kan de vroegst mogelijke «feitelijke» invoering van de wijziging van het WAO-stelsel worden bereikt. De Raad van State gaat ervan uit dat de loondoorbetalingsverplichting in het tweede ziektejaar niet wordt gehandhaafd indien de overige wijzigingen van het WAO-stelsel geen doorgang vinden. Het college maakt een aantal opmerkingen. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 augustus 2002, no. 02.003914, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 september 2002, no. W12.02.0383/IV, bied ik U, mede namens de Minister van Justitie, hierbij aan. De Raad van State heeft naar aanleiding van dit wetsvoorstel een aantal opmerkingen gemaakt. Hierop wordt hierna nader ingegaan.
1
Verklaring van 22 maart 2002 van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en werknemers, punt 2 van hetgeen is overeengekomen. 2 Memorie van toelichting, paragraaf 2, onderdeel a, tweede tekstblok. 3 Memorie van toelichting, paragraaf 3, onderdeel a, tweede tekstblok. 4 Verklaring van 22 maart 2002 van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en werknemers, aanvangsbewoordingen. 5 SER-advies «Werken aan arbeidsgeschiktheid», paragraaf 3.3.1, Wettelijk verplichte loondoorbetaling bij ziekte, onder algemeen.
1. In het wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat de loondoorbetaling tijdens het tweede ziektejaar, behoudens begrenzing tot het minimumloon, tot 70% van het loon wordt beperkt en dat bestaande arbeidsvoorwaardelijke bepalingen hierover waar nodig in die zin worden aangepast. Voor het eerste ziektejaar geldt dat in vrijwel alle gevallen op basis van afspraken tussen centrale organisaties van werkgevers en werknemers over collectieve arbeidsovereenkomsten een bovenwettelijke aanvulling tot 100% is geregeld. Het feit dat na één jaar ziekte de werkgever de zieke werknemer gedurende een tweede jaar 70% van loon moet doorbetalen zonder bovenwettelijke aanvulling en dat die loonverlaging voor de zieke werknemer alleen kan worden hersteld indien deze weer voor de volle 100% aan het werk komt, beschouwen de SER en de regering als een belangrijke stimulans voor betrokkenen om al het nodige te doen om tot werkhervatting te komen. In verband hiermee is het wenselijk en noodzakelijk dat de Verklaring van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en werknemers van 22 maart 2002 gestand wordt gedaan. Daarin is onder meer afgesproken dat «de loondoorbetaling tijdens het tweede ziektejaar beperkt blijft tot de wettelijk verplichte 70 procent van het loon alsmede dat bestaande arbeidsvoorwaardelijke bepalingen terzake waar nodig in die zin worden aangepast».1 In de toelichting wordt hierover nog opgemerkt dat de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid in haar advies van 30 mei 2002 heeft bepleit dat de mogelijkheid zou moeten bestaan om bij wijze van eerste stap de bovenwettelijke aanvulling stop te zetten of te verminderen.2 Voorts wordt opgemerkt dat het kabinet erop vertrouwt dat de in het wetsvoorstel voorgestelde maatregel door sociale partners zal worden vormgegeven.3 Met betrekking hiertoe merkt het college nog op dat in de Verklaring wordt uitgegaan van het uitgangspunt dat «de hoofdlijnen van het SER-advies over beperking van het ziekteverzuim en de instroom in de WAO van 22 maart 2002 ten uitvoer zullen worden gebracht» en dat «deze Verklaring alleen in die situatie van toepassing is».4 De prikkel tot (re)integratie-inspanningen bij werkgevers met zieke werknemers wordt beperkt indien de werkgevers voor het tweede ziektejaar de mogelijkheid hebben om bij particuliere verzekeraars de doorbetaling van het loon voor 100% bij ziekteverzuim van werknemers te verzekeren.5 Hierover ontbreekt in de toelichting een beschouwing. In verband met het vorenstaande signaleert het college het risico dat het doel van het wetsvoorstel mogelijk niet alleen niet zal worden bereikt door bovenwettelijke aanvullingen op de loondoorbetaling van 70% maar ook door de mogelijkheid verzekeringen voor doorbetaling van loonkosten tot 100% te kunnen blijven afsluiten. Indien dit onverhoopt toch gebeurt, wordt het beoogde effect van het wetsvoorstel in hoge mate teniet gedaan. De Raad vraagt zich af hoe de regering zich voorstelt dit risico af te wenden. 1. De regering beschouwt het beperken van de loondoorbetaling tot de wettelijk verplichte 70% van het loon als een belangrijke financiële aansporing om tot werkhervatting te komen. Dit leidt bovendien tot een meer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
2
evenwichtige verdeling van financiële incentives tussen werkgever en werknemer. Het treffen van maatregelen die gericht zijn op het beperken van de bovenwettelijke aanvulling sluit dan ook nauw aan bij de inhoud en de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt immers de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer versterkt en wordt een meer evenwichtige verdeling van hun onderlinge verantwoordelijkheden bereikt. Het kabinet heeft in het Strategisch akkoord dan ook het voornemen geuit om een halt toe te roepen aan de bovenwettelijke aanvullingen. Het verdient nadrukkelijk de voorkeur dat sociale partners dit zelf regelen. In hun akkoord van 22 maart 2002 zijn sociale partners reeds overeengekomen dat de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar beperkt blijft tot de wettelijk verplichte 70% van het loon. Als voorwaarde is hierbij gesteld dat de hoofdlijnen van het SER-advies zullen worden uitgevoerd, aangezien deze maatregel onderdeel uitmaakt van een onderling samenhangend pakket van maatregelen. Nu het kabinet in het Strategisch akkoord de hoofdlijnen van de SER-voorstellen heeft overgenomen en voornemens is deze voorstellen door middel van wetgeving te concretiseren, is in hoofdzaak tegemoet gekomen aan de door sociale partners gestelde voorwaarde. Niet alleen om deze reden vertrouwt de regering erop dat de door sociale partners gemaakte afspraken gerealiseerd zullen worden. Van belang is ook dat werkgevers en werknemers zelf alle belang hebben bij het creëren van stimulansen om tot werkhervatting te komen. Het beperken van de bovenwettelijke aanvulling zal werknemers immers ook in financieel opzicht stimuleren om weer aan het werk te gaan. Indien sociale partners nadere invulling geven aan de gemaakte afspraken, zal het inkomen in de toekomst tijdens het tweede ziektejaar niet meer wordt aangevuld boven de wettelijk verplichte 70%. Als gevolg hiervan zullen de via de werkgever gesloten collectieve verzekeringen voor deze aanvulling eveneens komen te vervallen. Omdat er in die situatie geen verzekering meer is, zal zich het door de Raad van State gesignaleerde risico – dat via particuliere verzekeringen het loon toch wordt aangevuld tot 100% van het laatstverdiende loon – niet voordoen. Dit ligt anders in de situatie dat een individuele werknemer een particuliere verzekering heeft afgesloten. Het is niet mogelijk om een individuele werknemer het sluiten van een particuliere verzekering (waarmee zijn loon wordt aangevuld) te verbieden.
2. Verplichte doorbetaling van 70% van het loon gedurende het tweede ziektejaar van ziek geworden werknemers zadelt het bedrijfsleven en de overheid als werkgever op met aanzienlijke arbeidskosten. Nog niet duidelijk is in hoeverre daar een voordeel wegens premieverlaging voor werkgevers tegenover komt te staan. Een dergelijke verzwaring van arbeidskosten kan in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf, vooral in tijden van economische achteruitgang, tot grote problemen leiden. De Raad adviseert in de toelichting op dit aspect in te gaan.
1
Gedefinieerd als «een totale loonsom van minder dan 15 maal de gemiddelde loonsom».
2. Ten gevolge van dit wetsvoorstel zullen werkgevers bij ziekte van hun werknemer langer het loon dienen te betalen. Tegenover deze lastenverzwaring staat een vermindering van lasten die werkgevers uit hoofde van Pemba krijgen, aangezien de duur van de Pemba gelijktijdig wordt verkort van vijf naar vier jaar. Macro bezien verloopt deze lastenverschuiving neutraal. Natuurlijk zullen er op micro niveau – op het niveau van de individuele werkgever – wel verschillen in financiële lasten kunnen optreden. Werkgevers met een hoog risico zullen worden geconfronteerd met een meer dan gemiddelde lastenstijging. Zij hebben doorgaans een hoge gedifferentieerde premie, waardoor tegenover de zojuist genoemde lastenstijging een meer dan gemiddelde premiedaling staat. Bijzondere aandacht verdient de positie van kleine bedrijven. In het huidige systeem van premiedifferentiatie betaalt 90% van de kleine bedrijven1 de minimumpremie. Dit betekent dat hun arbeidsongeschiktheidsrisico en ook hun (langdurig) ziekterisico minimaal is. Deze werkgevers zullen derhalve ook niet geconfronteerd worden met extra lasten ten gevolge van de verlengde loondoorbetaling. Doet zich echter bij een bedrijf in het midden- en kleinbedrijf daadwerkelijk een ziektegeval voor dan kan dat een relatief groot deel van de totale loonsom betekenen. Dit zijn de bedrijven die nu een hoge gedifferen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
3
tieerde WAO-premie betalen. Bedrijven kunnen zich verzekeren tegen de kosten van zieke en arbeidsongeschikte werknemers, zodat zij niet in de problemen raken in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid van werknemers. Het overgrote deel van de kleine bedrijven heeft dit nu al gedaan voor het eerste ziektejaar. Uitbreiding van het verzekerde risico zal tot gevolg hebben dat de premie voor de particuliere verzekering zal worden verhoogd. Tegenover deze premieverhoging staat echter een verlaging van de gemiddelde premie voor de WAO, aangezien de instroom in de WAO in 2004 zeer beperkt zal zijn.
3. Wanneer de werknemer volledig arbeidsongeschikt is, lijkt loondoorbetaling voor twee jaar in geen enkele extra prikkel voor werkgever en werknemer te resulteren. Het is in zo’n geval niet zinvol van de werkgever en werknemer te verwachten dat zij zich inspannen voor reïntegratie. De werkgever wordt in deze gevallen onredelijk belast. De Raad adviseert flexibilisering van het keuringsmoment, zoals ook is voorgesteld in het SER-advies, in deze wetswijziging op te nemen en niet te wachten tot opneming daarvan in de nieuwe WAO.1 3. De Raad adviseert om in dit wetsvoorstel het keuringsmoment te flexibiliseren. Aan dit advies ligt de veronderstelling ten grondslag dat de werkgever onredelijk wordt belast omdat hij ook reïntegratie-inspanningen moet verrichten (samen met de werknemer) als de werknemer volledig arbeidsongeschikt is en deze inspanningen niet zinvol zijn. Deze veronderstelling behoeft echter enige nuancering. Werkgever en werknemer hoeven namelijk geen reïntegratie-inspanningen te verrichten als de werknemer zodanig arbeidsongeschikt is dat de werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft om in werk te hervatten. Op grond van de Wet verbetering poortwachter en de daarop gebaseerde Regeling procesgang eerste ziektejaar – die ook zullen gelden voor het tweede ziektejaar – worden er slechts dan acties en inspanningen verlangd als deze zinvol zijn. Indien voor de werknemer geen reïntegratiemogelijkheden bestaan en het niet zinvol is om reïntegratieinspanningen te verrichten, wordt dit dan ook niet van hen verwacht. Omdat de werkgever geen activiteiten hoeft te verrichten als er voor de werknemer geen mogelijkheden zijn om het werk te hervatten, is er van de door de Raad van State veronderstelde onredelijke belasting dan ook geen sprake. In de praktijk zullen zich situaties voordoen waarin de werkgever zich afvraagt of de werknemer zodanig arbeidsongeschikt is dat hij geen reïntegratieinspanningen hoeft te verrichten. De werkgever kan hierover (nadat hij zich tezamen met zijn arbodienst een eigen oordeel heeft gevormd) een second opinion aan het UWV vragen. Nu een werkgever geen inspanningen hoeft te verrichten als er geen reïntegratiemogelijkheden zijn, terwijl ingeval van twijfel een second opinion bovendien soelaas kan bieden, is het flexibiliseren van het keuringsmoment – zoals door de Raad van State wordt voorgesteld – in het kader van dit wetsvoorstel niet vereist.
4. De werkgever heeft bij invoering van de voorgestelde verlengde loondoorbetalingsperiode belang bij werknemers met zo gering mogelijke gezondheidsrisico’s. Dit zou in de praktijk gevolgen kunnen hebben bij het aannemen van personeel. Bovendien kan verwacht worden dat werkgevers weinig genegen zullen zijn om (langdurig) zieke werknemers van andere bedrijven aan te nemen; de vraag is of de huidige stimuleringsmaatregelen voldoende zijn om dit onwenselijke effect teniet te doen. Het college adviseert op deze problematiek in de toelichting in te gaan.
1
SER-advies «Werken aan arbeidsgeschiktheid», paragraaf 3.4.2, Indiening WAO-aanvraag, onder «Flexibel moment indiening WAO-aanvraag».
4. Conform het advies van de Raad van State is de toelichting aangepast. Toegelicht is dat, gelet op de regeling van artikel 29b van de Ziektewet (ZW), niet valt te verwachten dat werkgevers als gevolg van dit wetsvoorstel meer behoefte zullen hebben aan risicoselectie. Immers, op grond van artikel 29b van de ZW heeft de arbeidsgehandicapte werknemer die binnen vijf jaar na het aangaan van de dienstbetrekking wegens ziekte uitvalt aanspraak op ziekengeld. Indien een arbeidsgehandicapte werknemer wegens ziekte uitvalt,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
4
betaalt het UWV tijdens de ziekteperiode dus een – uit het Reïntegratiefonds gefinancierde – ZW-uitkering. Deze uitkering komt in mindering op het door de werkgever door te betalen loon. Voor de werkgever is dus sprake van een ’no riskpolis’ en het onderhavige wetsvoorstel heeft in die zin dan ook geen nadelige gevolgen voor werknemers met een ziekteverleden c.q. voor werknemers met een ongunstig gezondheidsrisico. In dit verband verdient tot slot nog opmerking dat ook de uitkering ex artikel 29b van de ZW maximaal twee jaar kan worden betaald, nu met dit wetsvoorstel de maximumduur van de ZW eveneens is verlengd tot twee jaar.
5. Het college merkt op dat een analyse van de problematiek op grond van de opgedane ervaringen sinds de invoering van de Wet verbetering poortwachter ontbreekt. Slechts zijdelings wordt aangegeven dat verwacht wordt dat het aantal WAO-aanvragen van 170 000 naar 150 000 zal dalen.1 Omdat de maatregelen uit deze wet worden uitgebreid met loondoorbetaling voor het tweede jaar, is het passend dat de toelichting aandacht besteedt aan de intussen opgedane ervaringen met de Wet verbetering poortwachter. De Raad adviseert dat te doen. 5. De reden dat in de toelichting nog weinig aandacht is besteed aan de ervaringen met de Wet verbetering poortwachter, is dat de wet nog maar kort in werking is (1 april 2002). Het verwachte effect van de wet is dat verzuimduur en WAO-instroom zullen afnemen door eerdere en doeltreffender reïntegratieinspanningen van werkgever en werknemer in het eerste ziektejaar. Kwantitatieve gegevens van zulke effecten komen eerst na verloop van tijd beschikbaar. Op dit moment zijn nauwelijks gegevens beschikbaar over de periode na inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter. De verwachting dat het aantal WAO-aanvragen van 170 000 naar 150 000 zal dalen, is gebaseerd op de dalende trend in de wel beschikbare cijfers sinds 2001; de veronderstelling is dat het effect van de wet deze trend tenminste zal vasthouden. Inmiddels zijn er wel meer kwalitatieve signalen dat de Wet verbetering poortwachter de beoogde effecten heeft op verzuimduur en WAO-instroom. Arbodiensten melden dat in hun ervaringen de verzuimduur dalende is, bij gelijkblijvende verzuimfrequentie. Ook uit branches die actief zijn in verzuimbeleid en reïntegratie komen dergelijke signalen. Het kabinet moet daarbij overigens opmerken dat veranderingen in verzuimcijfers en WAO-instroom niet eenduidig zijn toe te schrijven aan één oorzaak. Het is bijvoorbeeld bekend dat ook de conjunctuur een belangrijk effect heeft en dat wettelijke maatregelen vaak een «vooraankondigingseffect» hebben. Men loopt op de komende maatregelen vooruit. Dit laatste zou de huidige dalende trend van het aantal WAO-aanvragen mede kunnen verklaren.
6. Het voorstel maakt deel uit van een stelselherziening van de WAO. Daarom acht het college het gewenst dat enig inzicht wordt gegeven in de positie van bijzondere groepen zoals zelfstandigen, flexwerkers, uitzendkrachten en jonge arbeidsongeschikten in relatie tot de werknemers waarop het wetsvoorstel betrekking heeft. De Raad adviseert dat te doen. 6. De in het wetsvoorstel voorgestelde verlenging van de loondoorbetalingsverplichting vormt een prikkel voor werkgevers en werknemers om al het mogelijke te doen om tot werkhervatting en reïntegratie te komen. Met dit wetsvoorstel wordt hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor werkhervatting versterkt. Dit ligt anders voor de door de Raad van State genoemde bijzondere groepen zoals zelfstandigen, jonge arbeidsongeschikten, flexwerkers en uitzendkrachten. Ook voor deze groepen staat werkhervatting weliswaar voorop, maar dit wordt niet gestimuleerd door het verlengen van de loondoorbetalingsperiode. Voor deze personen geldt immers geen loondoorbetalingsverplichting omdat zij geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben. Zij hebben geen werkgever die gezamenlijk met hen verantwoordelijk is voor hun reïntegratie.
1
Memorie van toelichting, paragraaf 6a, Financiële gevolgen, eerste alinea.
Zelfstandigen kunnen in geval van arbeidsongeschiktheid aanspraak maken op een WAZ-uitkering. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding om de huidige wachttijd van 52 weken te verlengen. Overigens is in het Strategisch
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
5
Akkoord het voornemen kenbaar gemaakt om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om de WAZ af te schaffen. Voor de jonge arbeidsongeschikten is een sociale voorziening gecreëerd, de WAJONG. Het betreft een regeling speciaal voor jonggehandicapten die nagenoeg geen arbeidsverleden hebben opgebouwd en doorgaans geen dienstbetrekking hebben. Vanwege de verschillen met de werknemers op wie dit wetsvoorstel betrekking heeft, wordt voor zowel de WAZ als de WAJONG geen wijziging aangebracht in de wachttijd van 52 weken. Verlenging van de periode van 52 weken zou bovendien betekenen dat deze groepen gedurende een langere periode geen uitkering ontvangen. Flexwerkers en uitzendkrachten kunnen, wanneer zij geen arbeidsovereenkomst hebben, een beroep doen op de ZW. Voor deze groepen wordt met dit wetsvoorstel de maximumduur wel verlengd van 52 naar 104 weken. De reden hiervoor is om aansluitingsproblemen te voorkomen. Net als werknemers kunnen deze bijzondere groepen gedurende deze periode aanspraak maken op arbozorg, die door het UWV beschikbaar wordt gesteld.
7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage. 7. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt. 8. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in het wetsvoorstel nog een aantal, voornamelijk technische wijzigingen aan te brengen. Dit betreft in hoofdlijnen het volgende: – Het artikel dat de regeling voor het overheidspersoneel betreft is aangepast. In artikel IV is in onderdeel A de wijziging van artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim opgenomen en is in onderdeel B een bepaling opgenomen waardoor in de regelingen op grond van de Ambtenarenwet en de Militaire Ambtenarenwet bepalingen worden opgenomen, die overeenstemmen met de wijzigingen in Boek 7 van het BW in dit wetsvoorstel. Boek 7 van het BW is immers niet toepassing voor overheidspersoneel. Afgezien van de regeling in genoemd artikel XV zijn overeenkomstige bepalingen alleen opgenomen in lagere regelingen op grond van de Ambtenarenwet en de Militaire Ambtenarenwet. – In verband met de kenbaarheid van de geldende bepalingen in de desbetreffende wetten is het overgangsrecht ook opgenomen in de WAO (artikel 91b), de ZW (artikel 86) en de Wet REA (artikel 87c). – De inhoud van de voorgestelde bepalingen in Boek 7 van het BW is verplaatst naar andere artikelen: het voorgestelde tweede lid van artikel 660a is opgenomen als twaalfde lid van artikel 629 en de voorgestelde leden als toevoeging aan artikel 658a zijn opgenomen in een nieuw artikel 658b. – In de Ziektewet is artikel 38 om uitvoeringstechnische redenen aangepast. Voorts is in artikel 29b (ziekengeld bij het in dienst hebben van arbeidsgehandicapte werknemers) de mogelijkheid op verzoek van de werkgever een ziekengeld ter hoogte van het dagloon te verstrekken beperkt tot de eerste 52 weken in overeenstemming met het hiervoor ook behandelde beleid ten aanzien van de hoogte van het loon in het tweede ziektejaar. Voorts is in artikel 45 geregeld, dat ook maatregelen kunnen worden opgelegd, indien niet wordt meegewerkt aan de reïntegratie-activiteiten van de werkgever. – In de WW zijn bepaalde uitgaven in verband met het verhaal door het UWV op grond van artikel 39a ZW ten laste van de wachtgeldfondsen en het Uitvoeringsfonds voor de overheid gebracht (wijziging van de artikelen 90 en 97f). – Tot slot zijn wijzigingen in verband met de Wet eigenrisicodragen ZW en in de Wet SUWI toegevoegd (artikelen IX en XI). Deze laatste wijziging betreft de taak van het UWV tot het geven van een zogenaamde second opinion op verzoek van de werkgever of werknemer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
6
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State, H. D. Tjeenk Willink Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
7
Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 september 2002, no. W12.02.0383/IV, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft. – De in artikel II, onder C, voorgestelde aanvullingen van artikel 658a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in een apart te nummeren artikel opnemen, aangezien het onderwerp dat in artikel 658a wordt geregeld verschilt van het onderwerp van de voorgestelde aanvullingen en bovendien omdat bij splitsing in aparte artikelen wordt aangesloten bij de in de artikelen 629 en 629a gekozen indelingssystematiek, waarbij sprake is van vergelijkbare bepalingen die zijn opgenomen in aparte artikelen. – In het in artikel II, onder C, voorgestelde negende lid van artikel 658a van Boek 7 overeenkomstig aanwijzing 82, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar), «als bedoeld» wijzigen in: bedoeld. – In het slotformulier tussen «zal worden geplaatst en» en «alle ministeries» in overeenstemming met aanwijzing 193 Ar invoegen: dat. – Aan de in artikel X, eerste lid, opgenomen opsomming van op ziektegevallen van vóór 1 januari 2003 van toepassing blijvende bepalingen de artikelen 670 van Boek 7 BW en 38 en 39a van de Ziektewet toevoegen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 629, A
8