Tweede Kamer der Staten-Generaaï
2
Vergaderjaar 1992-1993
23104
Nr. 8
Wijzigïng van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XIII (Ministerie van Economische Zaken) voor het jaar 1993 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota; eerste wijziging)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 24 juni 1993 Onderstaand is de beantwoording opgenomen van de vragen met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. I. Algemeen
1 Uitgaande van het verloop van de kasuitputting tot en met april 1993 werd het mogelijk geacht de uitgavenraming van de artikelen 02.02, 04.09 en 05.04 te verlagen met in totaal ƒ 16,3 mln. In onderstaande tabel is de kasuitputting tot en met april gerelateerd aan de raming van dat moment. (bedragen x f mln) uitputting eind april - artikel 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering - artikel 04 09 Regioprogramma's - artikel 05 04 Tegemoetkoming aan zelfstandigen
raming vóór voorgestelde nota van verlaging wijziging
49')
284,5 119,7
9,3 4,5
3
17,5
2,5
45
') De ƒ49 tnln. is inclusief ƒ 36 mln die aan het Samenwerkingsverband Noord Nederland is uitgekeerd uit hoofde van de ISP-tranches 1991 en 1992 De betaling uit hoofde van deze tranches is voor 1993 eenmalig
Voor wat betreft artikel 02.02 blijft met name de kasuitputting van het onderdeel voorbereiding technologische produktie achter bij de prognose. Inzake artikel 04.09 is de verlaging van de kasraming aange– bracht bij het onderdeel ISP. In beide gevallen betreft het een verlaging van de kasraming voor verplichtingen die vóór 1992 zijn aangegaan. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen naar aanleiding van de tweede suppletore begroting 1992 (kamerstukken II, 1991/92, 22 626, nr. 4, blz. 3) is het, gezien het karakter van de EZ-begroting,
313627F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
moeilijk om verplichtingenoverloop te vermijden. Daar waar subsidie-aanvragen, terwille van een grondige beoordeling, regelmatig een vrij langdurig beoordelingtraject kennen zal er altijd verplichtingen– overloop kunnen optreden. Uitgesproken voorbeelden van dergelijke regelingen zijn de Investeringspremieregeling (IPR, artikel 04.08) en het Technisch ontwikkelingskrediet (TOK, artikel 02.09). Anderzijds zijn er posten waarbij overloop een meer incidentele achter– grond heeft. Een voorbeeld daarvan is de post Regioprogramma's, waar op grond van de nieuwe werkwijze (introductie van programma– commissies) en de Decentralisatie-lmpuls respectievelijk in 1991 en 1992 overloop-problematiek ontstond. Gezien de vele onzekere factoren die bepalend zijn voor de overloop is het niet mogelijk om aan te geven welk deel van de overloop als structureel gezien moet worden. In het algemeen geldt dat zich bij omvangrijke regelingen met een vrij langdurig beoordelingstraject verplichtingenoverloop kan voordoen. Zoals aangegeven in de beantwoordmg van de vragen naar aanleiding van de tweede suppletore begroting 1992 (kamerstukken II 1991/92, 22 626, nr. 4, blz. 3) wordt getracht overloop te voorkomen door «deadlines» voor het intern verwerken van aanvragen zodanig vast te stellen dat begrotingsbelasting in het lopende jaar mogelijk is.
3 a) met betrekking tot warmte-kracht subsidies: Op het moment van ophogmg van het budget ter ondersteuning van investeringen in warmtekracht tot ƒ 240 mln. bij Najaarsnota werd voorzien dat niet alle mgediende subsidiabele aanvragen in 1992 afgewikkeld konden worden. Er zijn in 1992 bij EZ voldoende subsi– diabele aanvragen ingediend om het verhoogde budget geheel uit te kunnen putten. Omdat de budgetophoging pas op 1 oktober 1992 gepubliceerd werd in de Staatscourant, was de tijd voor de afwikkeling kort. De verplichtingenoverloop naar 1993 betreft dat deel van het in 1992 beschikbare verplichtingenbudget, waarvoor in 1992 wel subsidiabele aanvragen zijn ingediend, maar waarvoor toezegging niet meer in 1992 plaats kon vinden. Deze toezeggingen zijn in 1993 alsnog gedaan. Het betreffende bedrag is dus besteed conform de bestemming. b) met betrekking tot isolatiesubsidies: In 1992 is aan het begrotingsbedrag 1992 voor het onderdeel Energie– besparing in bestaande gebouwen een bedrag ad ƒ 14,8 mln. aan overloop uit 1991 toegevoegd. Dit bedrag werd voorzien voor extra subsidie-aanvragen vanuit de woningbouwkoepels. De meerjarenafspraak is tegen de verwachting in pas in het najaar van 1992 ondertekend. Gezien de in het algemeen lange voorbereidingstijd benodigd voor groot– schalige woningverbeteringsprojecten zal het effect van de meerjarenaf– spraak pas in de loop van 1993 merkbaar worden. Dit betekent dat het overloop-budget 1991-1992 pas in 1993 benodigd zal zijn. Er bestond daarom geen aanleiding om hiervoor een andere aanwending te zoeken. c) met betrekking tot ontwikkeling kolenbeleid: Ontwikkeling Kolenbeleid bestaat voornamelijk uit omvangrijke subsi– diabele projecten uit hoofde van meerjarige programma's, waarvan de omvang pas gedurende een begrotingsjaar bekend wordt. Omdat «knippen» in dergelijke verplichtingen niet is toegestaan, wordt overloop voorgesteld. Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding de onbestede ruimte aan te wenden voor windenergie– of WKK-projecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
II. Artikelen Onderdeel uitgaven en verplichtingen Artikel 02.11 Garanties technologiebeleid 4
Het geactualiseerde overzicht is onderstaand opgenomen. (bedragen x ƒ 1.000) Garantie Fokker Beginstand Overbruggingskrediet (okt 1992) Overbruggingskrediet (feb. 1992) Overeenkomst met DASA Aflossingen op grond van leveringen
31/12/1992
Toename
Afname
180 000 100000 180000
180 000 100000
17/06/93
364315
Eindstand
77435 466880
De garantie op beide overbruggingskredieten (ƒ 180 mln. en ƒ 100 mln.) is na het totstandkomen van de overeenkomst met DASA komen te vervallen. De eenmalige verhoging van het plafond met ƒ 180 mln., onderdeel van deze overeenkomst, heeft toen ook zijn beslag gekregen. Het garantieplafond bij DAF is momenteel nog ƒ 60 mln. Naar verwachting zal de afwikkeling van het boedelkrediet in 1993 zijn beslag krijgen en niet tot een belasting leiden. Artikel 03.08 Bijdrage auto-ontwikkeling NedCar B.V. 5
Ja, de volledige ƒ 241,7 mln. zal worden benut. Van NedCar zijn t/m 1992 ± ƒ 252 mln. aan opbrengsten uit verkopen op de Volvo 400 serie ontvangen. De betaling over het eerste kwartaal van 1993 is per 30 juni verschuldigd. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de ƒ 241,7 mln. geen extra faciliteit is ten opzichte van hetgeen overeengekomen is bij de verkoop van Staatsaandelen in NedCar, maar een voorziening die in plaats komt van de mogelijkheid voor NedCar om onder Staatsgarantie leningen af te sluiten tot een bedrag van ƒ 241,7 mln. Deze voorziening wordt aange– sproken indien de inkomsten van de Staat uit royalties op verkopen van de Volvo 400-serie (V 400) onvoldoende zouden zijn om de renteloze lening van ƒ 700 mln. ter financiering van de ontwikkelingskosten van de in Born te produceren nieuwe Volvo en Mitsubishi te financieren. De redenen dat voor deze oplossing is gekozen zijn het beperken van de rentelasten voor de Staat en de vereenvoudiging van de financiële relaties met NedCar. Als gevolg van de tegenvallende V 400 verkopen wordt er eerder dan geraamd een beroep gedaan op de ƒ 241,7 mln. In de oorspronkelijke raming werd echter ook al vanuit gegaan dat de ƒ 241,7 mln. geheel zou worden aangesproken. De ontwikkelingskosten verlopen vrijwel volgens plan (planning tot medio 1995). De ontvangsten uit royalties lopen door zolang de V 400 wordt verkocht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
8 Bij de berekening van het garantieplafond van ƒ 85 mln. is uitgegaan van bepaalde veronderstellingen ten aanzien van de variabelen. Zo is ingeschat dat de ƒ 241,7 mln. al op korte termijn (begin 1994) volledig wordt ingezet, dat de rente hierover 8,25% bedraagt en dat de gecumu– leerde rentekosten hierover nog vele jaren rentedragend verschuldigd blijven (met rente op rente) en pas in 2003-2004 worden afgelost op de laatste terugbetalingstranches van de renteloze lening ad ƒ 700 mln. Gezien de grote onzekerheden ten aanzien van de verschillende varia– belen is rekening gehouden met dit enigszins pessimistische scenario. Artikel 03.10 Bijdrage aan DAF Trucks N. V.
9 Voor de dekking van de Staatsbijdrage is in eerste instantie gezocht naar oplossingsmogelijkheden die zich voordeden binnen de EZ-begroting. De inzichten in het verloop van de uitgaven per april 1993 waren zodanig dat het mogelijk leek om het totaal van de kasbegroting van EZ taakstellend met ƒ 70 mln. te verlagen. De verlaging is omgeslagen over de artikelen waar de tendens tot onderuitputting zich het sterkst voordeed, te weten de artikelen 02.02, 04.09, 06.02 en 06.03. Daarbij moet de kanttekening geplaatst worden dat hier uiteraard sprake was van een momentopname en dat het feitelijk verloop van de uitgaven verder in het jaar alsnog aanleiding kan zijn voor nadere wijzi– gingen in de uitgavenbegroting. Dat het inzicht in het verloop van de uitgavenbegroting wijzigt naar mate het jaar verstrijkt, wordt onder meer bevestigd door het geven dat het bij nota van wijziging op de eerste suppletore begroting 1993 mogelijk werd geacht om de kasraming van de artikelen 02.02 en 04.09 verder te verlagen.
10 Het is niet gebruikelijk om op voorhand aan te geven welke staatsdeel– neming(en) (zullen) worden vervreemd ter invulling van een opgeiegde taakstelling. Dit ter wille van de noodzakelijke zorgvuldigheid in de richting van de (aan de beurs genoteerde) onderneming die geheel of gedeeltelijk zal worden vervreemd en om de onderhandelingsresultaten van de Staat niet negatief te beïnvloeden. Derhalve kan thans geen antwoord worden gegeven op de vraag hoe de verhoging van de taakstelling verkoop staatsdeelnemingen ten behoeve van bijdrage aan DAF ad ƒ 100 mln. zal worden ingevuld. De extra opbrengst zal te zijner tijd worden verantwoord op het artikel verkoop staatsdeelnemingen, evenals is geschied ten aanzien van de opbrengsten uit verkoop van Vredestein en van ING-warrants. 11 In geval van vervreemding van een belang in een dividend-betalende onderneming zal, afhankelijk van gehele of gedeeltelijke vervreemding, naar rato een dividendderving optreden die al naar gelang het moment van vervreemding in het lopende begrotingsjaar of daarna tot verlaging van dividendinkomsten zal leiden. Blijkens de beantwoording van vraag 10 is thans, gezien het feit dat niet bekend is welke verkopen in het kader van de taakstelling zullen plaatsvinden, evenmin aan te geven tot welke dividendconsequenties deze leiden. Terzake is overigens in de begroting een algemene voorziening opgenomen. 12 De kortingsbedragen zijn ingevuld door verlagingen van de kasra– mingen van het onderdeel PBTS van artikel 02.02 (ƒ 20 mln.), het onderdeel ISP van artikel 04.09 (ƒ10 mln.), de onderdelen Gebouwde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
omgeving en vervoer (ƒ 15 mln.), Tenderregeling (ƒ 10 mln.) en Energie– besparende maatregelen in bestaande gebouwen (ƒ 5 mln.) van artikel 06.02 en het onderdeel Overig onderzoek en ontwikkelingswerk van artikel 06.03 (ƒ 10 mln.). In al deze gevallen gaat het om het taakstellend inboeken van voorziene kasonderuitputting. Artikel 03.12 Bijdrage aan de Financieringsfaciliteit 13, 14 Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de technische en juridische uitwerking van de financieringsfaciliteit. Een en ander heeft geruime tijd gevergd vanwege het grote aantal betrokken partijen. De faciliteit zal naar verwachting in de loop van de zomer operationeel worden. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (kamerstukken II, 1992/1993, 22 800 XIII, nr. 39) is de faciliteit bedoeld voor onderne– mingen die van betekenis zijn voor de economische structuur van Nederland, voldoende bedrijfseconomisch perspectief hebben en onvol– doende mogelijkheden hebben het vereiste risicokapitaal langs andere weg aan te trekken zonder verlies van het eigen karakter van het bedrijf. De faciliteit zal worde uitgevoerd door de Nationale Investeringsbank. Financieringsvoorstellen zullen worden voorgelegd aan een faciliteits– commissie, waarin de deelnemende partijen zijn vertegenwoordigd.
Een ander element van de uitwerking is de wijze van afdekking van de Staatsbijdrage ten behoeve van de financieringsfaclliteit. Daarbij wordt ook bezien of gekozen moet worden voor een volledige afdekking van deze bijdrage ad ƒ 200 mln. in het lopend jaar, of dat een meer in de tijd gespreide afdekking van de bijdrage een reële optie is. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting van de eerste suppletore begroting (kamerstukken II 1992/93, 23 104, nr. 2, blz. 9) zal naar verwachting in de ontwerp-begroting 1994 ingegaan kunnen worden op de verwerking van de Staatsbijdrage aan de financieringsfaciliteit. Artikel 04.01 Bijdragen ten behoeve van regionale ontwikkelingsmaat– schappijen en overige
15 De ROM's hebben aangegeven dat zij over 1993 onvoldoende inkomsten uit hun participatie-portefeuille genereren om daarmee de voorziene eigen bijdrage aan de apparaatskosten te kunnen bekostigen. Voor 1994 wordt er evenwel vanuit gegaan dat de ROM's de genoemde bijdrage zelf zullen financieren. Artikel 04.08 Bevordering regionale
bedrijfsinvesteringen
16 Het verschil tussen de genoemde bruto verplichtingenbedragen ƒ 3,3 mln., respectievelijk ƒ 17,6 mln. en de genoemde netto verplichtingenbe– dragen ƒ 2,8 mln., respectievelijk ƒ 1 5 mln. bestaat uit het zogenaamde intrekkingspercentage. Het «intrekkingspercentage» is één van de ramingsveronderstellingen, waarin uitgedrukt wordt welk deel van het bedrag van aan te gegane verplichtingen, naar verwachting, niet tot betalingen zal leiden. In het geval van de IPR-centraal wordt veronder– steld dat 15% van de (bruto) aan te gane verplichtingen niet leidt tot uitgaven door EZ. Orn die reden doet zich een verschil voor tussen de bruto en de netto verplichtingenbedragen.
Tweede Kamer, vtrgaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
Artikel 04.09 Regio-programma's
17 De verhoging van het budget voor EFRO-cofinanciering staat los van het streven van Nederland om met ingang van 1-1-1994 de bijdrage vanuit het EFRO te vergroten. De verhoging van de EFRO-cofinanciering houdt verband met de beëindiging van het instrument Regio gelden per 1-1-1993. Een deel van de middelen van dit instrument is in het verleden aangewend voor cofinanciering. Om deze cofinanciering na de beëindiging van bovenge– noemd instrument goeddeels voort te kunnen zetten, is het budget van de EFRO-cofinanciering verhoogd. Artikel 07.05 Bilaterale hulp Oost-Europa
18 Het in de suppletore begroting opgenomen (bruto) verplichtingen– bedrag van ƒ 153,2 mln. omvat een verplichtingenbedrag van ƒ40 mln. voor de THRIO. Deze ƒ 40 mln. betreft het maximum obligo van de regelmg en komt, vanwege de aangehouden 1:4 dekking voor het obligo, overeen met ƒ 10 mln. in het netto-verplichtingenbedrag van ƒ 123,2 mln. 19 De benutting van de TRHIO-regeling blijft tot nu toe achter bij de verwachtingen. Een drietal aanvragen is tot nu toe in herverzekering genomen. De achterliggende oorzaak is waarschijnlijk gelegen in de verhoogde politieke stabiliteit in Midden-Europa. Naar verwachting zal het beroep op de regeling toenemen wanneer de THRIO binnenkort ook op GOS-republieken van toepassing wordt. 20 Onderstaand is een overzicht opgenomen van de toevoeging aan het uitgavenbudget 1993 uit hoofde van de meerjarige doorwerking van de besluitvorming over het budget 1992. Instrumenten
Technische assistentie PSO TAGOS-programma Multilaterale projecten Trustfunds Generieke instrumenten Leasefaciliteit Bijzondere Programma's Clingendael NMCP/EE Totaal
Artikel subs
Uitgaven1993
010 060 110 120
4859 1 561 3206 12913
020
10246
130 140
1 175 1 200
(x f1000)
35160
Artikel 07.06 Oost-Europa faciliteit
21 In het kader van het PSO-programma worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van de projecten aan bedrijven en instellingen. Er is geen sprake van subsidieverstrekking. Jaarlijks wordt in een drietal tranches besloten over de projectkeuze. Deze besluitvorming vindt plaats op basis van een advies van de interdepartementale werkgroep bilaterale samenwerking (WBS). Een overzicht van de in de eerste tranche geselec–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
6
teerde projecten is bijgevoegd. De tweede tranche zal in de loop van juli worden vastgesteld. Nadere specificatie overboekingen 1e tranche PSO 1993 (incl. EZ-deel) Uitvoerend ministerie
Bmnenlandse Zaken
Naam project
- Training project senior civil servants - VNG Exchange of experience programme for local government
Sub totaal Buitenlandse Zaken
- Public information
Sub totaal Economische Zaken
-
Energy– Project Support Unit Pardubice development centre AMBI/CR Modernization of vocational tourism - Feasibility study of oil residue gasification - Extension and modernization of a radiological meas. network - Direct load control for large industrial consumers
Sub totaal Justitie
- Assistance programme on legislation
Sub totaal Landbouw Natuurbeheer & Visserij
- Regional agriculture development - Private Farmer Dairy Development Project, Plan 63 (2nd ph.) - Reg. structural agr and agribus. dev. in llfov-district (2)
Sub totaal Sociale Zaken en Welzijn Sub totaal
- Nederlands Instituut voor Marketing
Verplich– tingen
Uitgaven
1993
1993
1994
863
700
164
164
100
64
1027
800
227
285
285
285
285
300 85
200 85
100
2000
1 500
500
779
500
279
598
300
298
181
181
250
250
4193
3016
86
86
86
86
(x ƒ 1000) 1995
1996
1 178
1 000
650
350
900
450
315
1 200
960
240
3 100
2060
746
546
200
746
546
200
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
135
905
1 35
Ovorboekingen 1e tranche PSO 1993 (incl. EZ-deel) (vervolg) Uitvoerend ministerie
Naam project
Volkshuisvesting, Ruimtelijke - Part. of tenants and owners in Ordening en Milieubeheer renovation plans priv houses - Supp for the market oriented reorg of drinking water - Practical Environmental Policy and Management Approaches - European Postgr Course in Environmental Management (EPCEM) - Contr. strategy for the emissions of volatile org. compounds - European Postgr Course in Environmental Management (EPCEM) - Practical Environmental Policy and Management. - European Postgr. Course in Environmental Management (EPCEM) Sub totaal Verkeer en Waterstaat
Management development and training Lot Polish Airlines - Pre-investment analysis for remediation of Gdansk Gulf - Management assistance ESCO - Methodology for a statistical programme on transport
Verplich– tingen
Uitgaven
1993
1993
1994
994
300
300
225
100
125
433
132
200
100
300
67
167
66
598
200
200
198
300
67
167
66
433
133
200
100
300
67
167
66
3582
1 066
1 526
990
720
720
1 024
Sub totaal Generaal Totaal
1995
1996
394
1 024
492
492
281
281
1493
1024
620
328
292
486
440
46
1 106
768
338
16642
7 514
6899
2517
Sub totaal Welzijn Volksgezondheid en - Professionel education for social Cultuur work in Romania - Model project Mobile Library Service
(x ƒ 1 000)
2095
135
Onderdeel ontvangsten
Artikel 03.03 Ontvangsten in verband met verleende steun aan bedrijven
22 De verkoopopbrengst van het Staatsbelang in Stork Ketels B.V. is niet gebruikt voor de bijdrage aan de nieuwe DAF, maar is verwerkt ter compensatie van tegenvallers binnen de ontvangstenbegroting van EZ, waaronder de tegenvaller die zich voordoet bij artikel 06.02 Uitkering van de N.V. DSM en van Energiebeheer Nederland B.V. Overigens betreft het hier niet de verkoopopbrengst van een Staats– deelneming maar een aflossing van een lening.
23 Het voornoemde bedrag is inmiddels ontvangen. Voor het begro– tingsjaar 1993 mag naar alle waarschijnlijkheid geen grotere opbrengst worden verwacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
8
Artikel 04.03 Diverse ontvangsten regionaal beleid
24 Onderhavige dividenduitkering kon niet eerder worden voorzien. In het algemeen worden bij de NOM de jaarcijfers en het jaarverslag in het derde kwartaal door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders besproken en vastgesteld. Voor wat betreft de jaarrekening 1991 heeft de besluitvorming over de winstbestemming eind 1992 plaats gevonden, terwijl de dividenduit– kering in 1993 plaats vindt. Artikel 06.01 Inkomsten uit aardgas
25 Deze verlaging heeft te maken met een iets lagere verwachte olieprijs en een iets lagere verwachte dollarkoers. 26,27 Zoals bij vele ondernemingen bestaan er bij EBN verschillen tussen de commerciële en de fiscale winst. Tot en met 1990 was de fiscale winst hoger dan de commerciële winst; gecumuleerd bedroeg dit verschil ƒ 220 mln. Gezien haar sterke financiële positie heeft EBN besloten het voorzichtigheidsbeginsel soepeler toe te passen met ingang van 1991. Hierdoor werd op transactiebasis in 1991 éénmalig de netto winst met ƒ 220 mln. verhoogd. Op grond van de beheersovereenkomst tussen DSM, EBN en de Staat vloeit 99% van dit bedrag naar de Staat, 1% vloeit naar DSM. De financiële gevolgen voor DSM zijn dus van geringe betekenis. Artikel 06.03 Opbrengst verkoop aandelen N. V. DSM
28 Inderdaad zijn de omstandigheden waaronder de verkoop van de stock-aandelen van de N.V. DSM dit jaar zou moeten plaatsvinden niet optimaal. In het licht van de tegenvaller die in 1993 bij artikel 06.02 Uitkering van de N.V. DSM en van Energiebeheer Nederland B.V. moet worden opgevangen is echter geoordeeld dat het wenselijk is om dit relatief kleine pakket aan stock-aandelen in 1993 te vervreemden. Indien in de loop van 1993 blijkt dat de verkoop van dit pakket uitgesteld kan worden, zonder dat dit leidt tot een tekort op het geheel van de uitgaven– en ontvangstenbegroting van EZ, zal het voornemen tot vervreemding van de aandelen alsnog heroverwogen worden. De voorgenomen vervreemding van de aandelen heeft geen effect op de meerjarencijfers van artikel 06.02 aangezien in de raming van dit artikel geen rekening was gehouden met extra dividendinkomsten uit hoofde van deze stock– aandelen. De opbrengsten van de vervreemding van de stock-aandelen worden gebruikt om de eerder genoemde tegenvaller bij uitgavenartikel 06.02 op te vangen en komen derhalve niet te gunste van de invulling van de post Verkoop Staatsdeelnemingen. De Minister van Economische Zaken, J. E. Andriessen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 104, nr. 8
9