TWEE ROTTERDAMSCHE REGENTENSTUKKEN 1653 en 1915 DOOR HUIB LUNS. Rotterdam is uit de gouden eeuw onzer portretschilderkunst slechts één schuttersstuk en één regentenstuk rijk, waarmee gezegd is, dat het museum Boymans uiterst arm is aan voorbeelden van dat zoo speciale Noord-Nederlandsche genre der doelen-en regentenstukken. Gelukkig is het regentenstuk van Jan Daemen Cool van uitmuntende kwaliteit en voor dit goede werk van een tweede-rangs zeventiende-eeuwsch Rotterdamsch schilder zou ik wat meer aandacht willen vragen. Ik durf dat te doen, omdat zeker niemand met meer belangstelling het portretstuk van de vier regenten en den rentmeester van het Heilige-Geesthuis heeft bezien, noch met meer warme waardeering heeft bestudeerd. Toen, in December 1914, de heer Mr. S. Muller Hzn.> mij opdroeg, de regenten van het Heilige-Geesthuis te schilderen, was mijn eerste gang naar Boymans, getroffen als ik was door de bijzonderheid van het feit, dat het eenige regentencollege, waarvan Rotterdam de gezamenlijke beeltenissen bezit, na meer dan twee en een halve eeuw opvolgers vindt, die zich weder als regenten vereenigd doen schilderen. De Heilige-Geeststichting is velen Rotterdammers bekend; slechts zeer weinigen echter hebben acht gegeven op het regentenstuk van 1653 in Boymans, dat nog steeds het eigendom der stichting is. Het Heilige-Geesthuis dateert van de eerste helft der 15de eeuw. Uit zijn interessante geschiedenis is voor ons vooral van belang, dat het na een langdurig proces in de 19de eeuw zijn onafhankelijkheid wist te herkrijgen. Dat is voor een groot deel het werk geweest van mr. Sam. Muller. Toen daarop de stad het Oudemannenhuis van het bestuur van het Heilige-Geesthuis kocht, werd door den architect J. Verheul Dzn. in de Gerard Scholtenstraat een nieuw Heilige-Geesthuis gebouwd, waarin het fraaie Lodewijk XVI-interieur der regentenkamer uit het Oudemannenhuis aan de Hoogstraat werd overgebracht. Onder de verpleegden in den loop der tijden behoorde ook Jan Daemen Cool, die in 1652 tegen betaling van 1200 gulden als kostkooper in het Heilige-Geesthuis of Oudemannenhuis werd 60
REGENTEN VAN HET HEILIGE-GEESTHUIS, IN 1653 GESCHILDERD DOOR JAN DAEMEN COOL
REGENTEN VAN HET HEILIGE-GEESTHUIS, IN 1915 GESCHILDERD DOOR HUIB LUNS
toegelaten. Hij was een Rotterdamsche jongen, in 1589 geboren, en hij is in het Heilige-Geesthuis in 1660 overleden*). Hij heeft echter niet altijd in Rotterdam gewoond. In 1614 wordt hij in het Delftsche St. Lucasgilde ingeschreven als „vreemdeling, linnenverver en schilder". In 1618 is hij in Rotterdam terug. Na den dood zijner eerste vrouw, Agneta Jaspers, treedt hij in 1623, nadat hij dus vijf jaar terug is in Rotterdam, opnieuw in den echt, en wel met de weduwe van Louis Porcellis, een familielid van den grooten Jan Porcellis, die als uitmuntend zee- en rivierschilder zoo'n voorname plaats inneemt in de Rotterdamsche schildersschool. Die schildersbent was een vrij sterk aaneengesloten kring, met bepaald karakter, en een groote overeenkomst in werkwijze en uitdrukkingsmiddelen. De directeur van Boymans heeft een gids voor het museum in bewerking, waarin ook dat in detail zal worden aangetoond. Voor ons is in Jan Daemen Cool's leven vooral van belang, dat hij in 1652 werd opgenomen in het Heilige-Geesthuis en dat, aan het contract-) tusschen hem en de „vaders" in 1653 wordt toegevoegd, dat hij op zich neemt de regenten van het gesticht te schilderen. Aan die toevoeging toch danken wij het belangrijke schilderij, dat hierbij voor het eerst gere" produceerd wordt. Van Cool's werk is bekend de Piet Heyn uit 1629, in het Rijksmuseum te Amsterdam, waarnaar een gravure door WillemHondius werd gestoken, terwijl de heer Schmidt Degener mij mededeelde, eens van Cool een interieur met een feestgezelschap bij avondlicht gezien te hebben, van een eigen karakter. Toen Jan Daemen Cool het regentenstuk begon, was hij 64 jaar, maar uit zijn werk blijkt, dat hij nog was in het volle genot van een krachtige en vaste schilderstechniek. De omgeving in het gesticht moet niet onaangenaam op hem hebben ingewerkt om er zoo'n levendige compositie, zoo'n zwierig portretstuk te hebben kunnen schilderen. Hij heeft zich inderdaad voortreffelijk van zijn opdracht gekweten en er wezenlijk een ongewoon levendig schilderij van gemaakt. Het werk is zeer bizonder gecomposeerd, en buitengemeen gelukkig, wat de losse beweeglijkheid der figuren betreft. De goede afbeelding maakt een beschrijving van het werk overbodig; er kan aan toegevoegd worden, dat die elegant geposeerde mannen zich in een kalme atmosfeer bewegen, waar 1) Begraven in de Prinsenkerk 21 —27 Nov. Zie Rott. Jaarb. 1912, blz. 36. 2) Afgedrukt in Obreen's archief, deel I, pag. 162.
61
de schaduw eenvoudig en koel, waar het licht rustig en warm is; bovendien is de plattegrond van de mise-en-scène een ware vondst, waardoor ongetwijfeld een zeer gelukkige groepeering der vijf figuren verkregen is. Van de accessoires treffen vooral op den voorgrond de rijkgebeeldhouwde bank in lichten toon geschilderd, het bronsgroene tafelkleed, waarop even de roode was van een opgevouwen acte gloeit en op het tweede plan de donkergroene gordijn, die als repoussoir voor de lichtbron in den achtergrond dient en het grootste deel van het venster links in den fond bedekt. Van de geportretteerden: Mr. Adriaen Boon'), Jacob van Herselen, Jacob van Vreedenburch, Adriaen Vroesen, regenten, en Pieter van der Heul, rentmeester, kan alleen Adriaen Vroesen als de meest linksche figuur op het stuk worden aangewezen, daar de gelijkenis frappant is met zijn portret door Abraham de Vries geschilderd, dat zich eveneens in Boymans bevindt en een merkwaardige staal is van het werk van een der beste Hollandsche portretschilders. Dit portret van den toenmaligen luitenant der schutterij Vroesen, die in 1661 burgemeester van de stad werd, dateert van 1639*). De figuur op het tweede plan met het boek in de hand zal wel Pieter van der Heul, de rentmeester zijn. Aangename menschen schijnen al de vijf geportretteerden geweest te zijn, dat lezen wij op hun prettige gezichten. En zeker als opdrachtgevers niet lastig, anders had Cool er niet zoo'n vrij gecomposeerd fleurig werk van kunnen maken. Het fraaie interieur, de decoratieve dracht der wijde mantels, het stemmig zwart der zijden kleeren, hoe heeft hem dat alles geholpen bij het scheppen van zijn vlot geschilderd en zwierig gedacht portretstuk! Neen, lastige potentaten zijn de afgebeelde regenten niet geweest, het is Cool dan ook uitstekend gelukt, de meeningen zijner vijf „vaders", wat de compositie van het stuk betreft, tegen elkander uit te spelen en daardoor zijn onafhankelijkheid volkomen te behouden. Het portretstuk bevindt zich reeds lang in het Boymansmuseum. 1) W e r d burgemeester in 1666. 2) Twee andere portretten door A. de Vries, die van het echtpaar Rammelman—Van Hogendorp, zijn afgebeeld in Rott. Jaarboekje 1915, waaropblz. 117 regel 3 van boven s e c r e t a r i s in plaats van b u r g e m e e s t e r gelezen moet worden.
62
Bij den brand in 1864 werd het niettegenstaande zijn groote afmetingen gered. Het werd vroeger toegeschreven aan Daniël Mijtens, en eerst een nauwgezet onderzoek der archieven van het Heilige-Geesthuis bracht den maker aan het licht. De zeer verdienstelijke oud-wethouder van financiën Mr. S. Muller Hzn. stond bij zijne stadgenooten niet bekend als een kunstzinnig man. Het is een zonderlinge speling van het lot, dat de laatste uitgang vóór zijn dood het bezichtigen van een schilderij betrof en het meest markante deel uit zijn testament bepalingen over de oprichting van een standbeeld') behelst. Men zou zich evenwel vergissen, indien men meende, hier met een late bekeering tot „het schoone" te doen hebben. In beide gevallen was het de historicus, die in hem sprak. De „historicus" en de „meester in de rechten." Het winnen van het proces van het H. Geesthuis tegen de gemeente Rotterdam was hem steeds een alleraangenaamste herinnering en lang heeft hij rondgeloopen met het denkbeeld, het bestuur der stichting,, waarvan hij voorzitter was, te doen voortleven in een historisch schilderij. Hij voelde zijn einde naderen, toen hij mij de opdracht gaf, zijn lang gekoesterden wensch te verwezenlijken. Vaak heeft hij mij onder het werk er aan herinnerd, dat er haast gemaakt moest worden bij de uitvoering; vóór de oplevering van het werk is hij gestorven, maar de schilder heeft de voldoening gesmaakt den opzet van het geheel aan den lastgever te hebben kunnen toonen. Vermoedelijk verschafte Mr. Muller's bezoek aan het HeiligeGeesthuis, ter bezichtiging van het schilderij drie dagen vóór zijn dood, hem zijn laatste genoeglijke oogenblikken. Jan Daemen Cool had 5 „vaders", toen hij zijn regentenstuk schilderde. Ik had er maar één, maar wat voor een „vader"! — Een vader, die zooveel belang stelde in zijn geesteskind in casu het schilderij, dat hij, indien hij er slechts even kans toe gezien had, liefst zélf het geschilderd zou hebben. Als rechtgeaard Nederlander was zijn richtsnoer bij elke kunstbeoordeeling : de Waarheid.... of zooals Eugène Fromentin het zou uitdrukken „II est dans la destinée de la Hollande d'aimer ce 1) Voor Johan van Oldenbarnevelt.
63
qui ressemble". De gelijkenis van de te portretteeren personen, de exacte wedergave van het Lodewijk XVI-interieur, de sterk doorgevoerde afbeelding van eenige historische accessoires, dat was het wat hij van den schilder verlangde, de rest kon hem zooals hij het huiselijk uitdrukte geen sikkepit schelen. Mr. Muller bezat een foto van het bestuur, door hem zelf opgenomen in 1899, en dat was de basis der compositie. Toch is het mij na zeer lange en ingewikkelde samensprekingen gelukt, een paar belangrijke wijzigingen in de groepeering derfigurente maken, waar de lastgever zich, zooals hij het uitdrukte, „zwichtend bij heeft neergelegd". Gemakkelijk was mijn lastgever dus niet. Maar aan den anderen kant, hoe zal ik naar waarde dankbaar gedenken de moeite, die hij zich gegeven heeft, om te poseeren. Tusschen zeer pijnlijke aanvallen van zijn ziekte in wist hij steeds weer in volle opgewektheid zich aan het werk te geven en ook aangename en leerrijke uren heeft de schilder ten huize van Mr. Muller aan den Westersingel doorgebracht in zijn studeervertrek, waar alles herinnerde aan den belangrijken arbeid van den historicus. Een fleurig, zwierig stuk van heeren in moderne dracht te schilderen is moeilijk maar niet onmogelijk, als men bedenkt, wat b.v. Sargent heeft weten te maken van een groep Amerikaansche professoren, ik meen van de Harvard-University. Maar dan is noodzakelijk, dat een groote mate van vrijheid aan den schilder gelaten worde. Uit het regentenstuk van het Heilige-Geesthuis, van 1915, s p r e e k t m i s s c h i e n meer de g e e s t v a n den l a s t g e v e r dan die v a n den maker. Er werd een historisch nuchter stuk gevraagd, — het is een zakelijk koel schilderij geworden. De ingenomenheid van Mr. Muller was groot, toen hij zijne vrienden uit 1899, de heeren Dr. J. van der Hoeven, J. J. Gleichman, J. }. M. Blankenheym, Dr. E. van Rijckevorsel, regenten en Mr. H. Vaillant, amanuensis, in zeer voldoende gelijkenis gegroepeerd zag rondom de oude tafel. Gaarne had de schilder een fraai oostersch tapijt op de tafel gespreid, maar dit mocht niet, omdat het huis zoo'n kleed niet bezat. De mooie marmeren schoorsteen en de groen met goud geschilderde betimmering was volgens den lastgever de schoonste, want de meest ware, achtergrond, dien men zich denken kon. Moeite heeft het mij gekost de kachel, „die er toch was", door 64
een vuurscherm te mogen maskeeren. Maar erkend moet worden, dat er voor de zorg, die Mr. Muller voor al die details had, van uit een historisch oogpunt vooral veel te zeggen valt. 't Is bijvoorbeeld eigenlijk héél aardig, dat de regenten gezeten zijn op de oude Lodewijk XIV stoelen, die Mr. Muller met veel moeite, met de procesuitspraak in de hand, uit verschillende stedelijke gebouwen had opgediept, dat de inktkoker op de tafel dezelfde is als die, welke voorkomt op Jan Daemen Cool's stuk, dat het boek in perkamenten omslag met groene lintjes van hetzelfde model is als dat, hetwelk blijkens het schilderij van 1653 de toenmalige rentmeester gebruikte. Eveneens zijn de zandlooper op den schoorsteen en de tinnen bierkan van oudsher in bezit van het huis geweest. Het bleek een groote moeilijkheid om in 1914—1915 een bestuursvergadering van 1899 te schilderen. Twee der bestuursleden, de heeren Gleichman en Dr. van der Hoeven, waren overleden en daar de vier anderen naar de natuur geschilderd zijn, blijft er iets onjuist in de combinatie. Maar de voordeelen voor het werk, om de vier levende bestuursleden naar het model te kunnen schilderen, waren zóó groot, dat over het bezwaar van de jeugdige expressie der portretten van Dr. van der Hoeven en den heer Gleichman moest worden heen gestapt. Mevrouw Suermondt—Van der Hoeven was zoo vriendelijk, mede op verzoek van Mr. Muller, mij met een zeer levendige houtskoolteekening van haar hand bij het portretteeren van haar vader behulpzaam te zijn. Behalve Mr. Muller is helaas ook de heer Blankenheym sedert overleden, hij heeft echter de overdracht van het werk door de erven Muller aan het bestuur der stichting nog mede gemaakt. Het was waarlijk treffend, met welke vriendelijkheid de heer Blankenheym, toen reeds gekweld door de kwaal, waaraan hij is overleden, zich de moeite van het poseeren heeft willen getroosten. Was het denkbeeld van den heer Muller alleen iets voor een historicus? Is het genre uit den tijd? Ik meen van niet. Ik noemde reeds Sargent. „Un atelier aux Batignolles" met de 65
portretten van Manet, Zola e.a. en „LeToast a Delacroix" met de beeltenis o.a. van Whistler, zijn twee belangrijke werken van Fantin Latour. De Deen Kröyer maakte van zijn „Tentoonstellingscommissie", de Belg Van Rysselberghe van „Emile Verhaeren en zijn kring", de Franschen Besnard en Simon van hun eigen familie zeer interessante schilderijen, die hernieuwingen zijn van een heel oud genre. En zou nu in Nederland, waar het vereenigingen stichten, het in commissies zitten, het vergaderingen bijwonen tot de nationale deugden behoort, dit genre niet te hernieuwen zijn? Zou een hedendaagsch Rotterdammer het toch niet heel aardig vinden, om op een oud-regentenstuk in eene stichting het portret van een voorvader te ontdekken? En zal diezelfde Rotterdammer, indien hij vermogend is, die genoeglijke verrassing aan zijn nazaten willen onthouden? Toen ik mijn schilderij maakte, miste ik behalve „school" in het genre ook de dertig jaren langere ervaring van Jan Daemen Cool. Mag ik eindigen met de hoop uit te spreken, om in de komende dertig jaren nog eenige malen voor een dergelijke opgave te worden geplaatst, waardoor ik in de gelegenheid zou komen ditzelfde gegeven in rijkere peinture vaster en beter op te lossen. Het zij zoo!
WAGENVEER CHARLOIS-SCHOONDERLOO. Werd bekend gemaakt aan alle Heeren, Kooplieden etc, dat op den dorpe van Charlois nabij Rotterdam, over Schoonderloo bij Delfshaven, is aangelegd een wagenveer, om met Faijetons, Chaisen en andere rijtuigen te rijden naar Hellevoet, Sas, de Buite-Sluis en elders. Voor een civiele prijs. Rotterdamsche Courant 19 Juni 1773. 66