TURKIJE - REIZEN VOORWOORD Het land Turkije heeft vooral Jos altijd al gefascineerd. Als liefhebber van geschiedenis kwam hij er al gauw achter dat veel wortels van onze westerse cultuur in het zogenaamde Klein Azië was gelegen. Denk maar aan de brieven van Paulus die in de kerk werden voorgelezen en die gericht waren aan bewoners / christenen van hem toen onbekende steden als Efeze en Caesarea. Als projectleider van de ISK (Internationale Schakelklas) aan de LTS / ITOschool te Roermond heeft hij in de jaren 1976 1983 veel Turkse leerlinen in de klas gehad. Vandaar dat hij een basiskennis van de Turkse taal opbouwde. Een reden te meer om die vaardigheid in de dagelijkse praktijk in Turkije zelf te toetsen. Clim is een keer met Jos meegereisd en wel naar het mijnwerkersstadje Zonguldak in 1983. Al die andere keren is Jos alleen gegaan.
Inhoud VOORWOORD..........................................................................................................................................1 RONDREIS DOOR WEST EN MIDDENTURKIJE (1982) ............................................................................2 ZONGULDAK 1983 .................................................................................................................................84 RONDREIS MIDDEN EN OOST TURKIJE 1985 .....................................................................................105 ISTANBUL 1990....................................................................................................................................146 ISTANBUL 1998....................................................................................................................................164 ANTALYA 1998.....................................................................................................................................176 IZMIR 1999 ..........................................................................................................................................181 ZUIDOOST TURKIJE IN 2009...............................................................................................................186
1
RONDREIS DOOR WEST- EN MIDDEN-TURKIJE 1982 ALLEEN OP REIS De hierna volgende pagina's zijn een beschrijving van een reis die Jos in 1982 geheel op eigen houtje ondernam. Het was een van zijn eerste reizen buiten Europa. Hij reisde met de toen befaamde (en goedkope) Magic Bus naar Istanbul. Van daaruit trok hij met bus en trein door Anatolië. Na vier weken keerde hij met dezelfde Magic Bus terug naar Nederland. Lees het verslag van zijn ervaringen.
Dag 1 / Zaterdag, 10 juli 1982 Per trein naar München Om 06.45 uur kwam mijn broer Corné mij afhalen om me naar het vertrekpunt van de Magic Bus te brengen. Om 07.30 uur, veel te vroeg, kwamen we in Eindhoven bij het station aan. We dronken koffie. De bus, die om 08.30 uur zou vertrekken, was echter in geen velden of wegen te bekennen. Om 09.15 uur belde ik het hoofdbureau in Amsterdam op. Niemand nam op. Corné was het wachten beu en reed terug. Inmiddels bleken nog twee personen op de betreffende bus te wachten: Marli Bongers uit Weert en Hans Droog uit Heijthuijsen. Zij hadden ook als bestemming Turkije. Om 11.00 uur bereikte Hans telefonisch het bijkantoor in Rotterdam. Daar deelde men ons mede dat de bus Eindhoven niet had aangedaan om tijd te winnen! De directeur adviseerde ons om per trein naar München te reizen. Hij zou ervoor zorgen dat de bus daar op ons bleef wachten. De reiskosten moesten we evenwel zelf voorschieten. Overstappen bij de Hauptbahnhof München Na onderling overleg besloten we dit risico (van een enkeltje München ad fl 150,, plus terugreis, plus totale vooruitbetaalde reissom van fl 450,) voor lief te nemen. Via Venlo, Keulen, Frankfurt en Stuttgart bereikten we München laat in de avond. En inderdaad: daar stond een reisleidster van TurksFranse origine ons op te wachten. Bij haar konden we onze extra reiskosten declareren. Dat ging buiten verwachting soepel, alsof ze het gewend was. Het was de Turkse firma Bosfor waarmee we zouden reizen; dit is een busonderneming die gespecialiseerd is in reizen vanuit Istanbul op Europa. De bus bood plaats aan 49 personen, maar er gingen slechts 25 personen mee. De opengebleven plaatsen werden volgestouwd met grote pakken bagage en wel tot aan het plafond! Er ontstonden nog enkele typische probleempjes voor we definitief konden vertrekken. Alleenreizende vrouwen konden de tickets niet lezen en weigerden dus extra te betalen voor de bagage; er zat een verstekeling tussen de passagiers (een 12jarig jongetje dat later toch mee mocht reizen.) Een van de chauffeurs miste zo'n fl 100. en ga zo maar door. In Turkije bleek later dat deze toestanden bij het doorsnee reispakket horen. Het geeft wat kleur en fleur aan je reisbelevenissen. Even 2
na twaalven was de propvolle bus dan eindelijk voorgoed op weg: 2 chauffeurs, 22 Turken uit Nederland en Duitsland en tenslotte 3 Limburgers. De chauffeurs reden om tourbeurt. Zij spraken geen woord Duits. Ik zat helemaal vooraan naast een alleenreizende Turk uit Burdur (ZuidwestTurkije), genaamd Ibrahim Kolcutuk, die in het Duitse Kassel woonde. Hij was een echte regelneef.
Dag 2 / Zondag, 11 juli 1982 Formaliteiten aan grenzen De informatie van de chauffeurs kreeg ik via hem uit de eerste hand. Ik communiceerde met hem in het Turks en Duits. We wisselden drank, sigaretten en fruit uit. Om 01.00 uur was iedereen in slaap gedommeld. De formaliteiten aan de Oostenrijkse grens waren minimaal. Tegen het ochtendgloren was toch iedereen weer ontwaakt, men sliep erg ongemakkelijk in de propvolle bus. Incident: een barse politieagent houdt de bus onderweg aan. Van de tachograaf klopte niets en de bus had een ongeoorloofde inhaalmanoeuvre uitgevoerd en daarbij ook nog de snelheidslimiet overschreden. De politieman: "Du natürlich nix sprechen Deutsch!." Antwoord van de chauffeur: "Ich nix spreche Deutsch." Met een boete kwamen we ervan af. Aan de Joegoslavische grens wisselde ik DM 40. in Dinars om. Een dinar is ongeveer een stuiver waard. Het vorig jaar was dat nog 7 cent, toen ik met Jos Manders in Joegoslavië was. We pauzeerden elke twee uur slechts 20 minuten. In volle vaart ging het richting Oriënt. We kregen echter vanzelf onvoorzien oponthoud. Ten eerste kreeg de bus een klapband, wat ons een uur kostte. Ten tweede moesten we op de Dodenweg (de "autoput" ZagrebBelgrado) 200 kilometer file rijden. De weg zat boordevol Duitse bouwvak toeristen. Achter Belgrado kregen we een tweede klapband. Verhitte discussies In Nisj zouden we overnachten in een middenklassenhotel. Daar aangekomen werd voor het hotel niet uitgestapt, maar geconfereerd en wel op zeer heftige en luidruchtige wijze. Iedereen wilde zijn zegje doen, liefst allemaal tegelijk. Ibrahim voerde er de boventoon; later zei hij eufemistisch dat hij 'gespreksleider' was geweest! Wat was het probleem? We hadden veel tijd verloren, in totaal 5 uur Het voorstel was dan ook om geen hotel te nemen, maar om linea recta naar de lonkende grens door te rijden. De reeds betaalde DM 40. overnachtingkosten werden dan echter niet gerestitueerd. En daar zat hem de kneep. De alleenreizende vrouwen zouden dit "verlies" later aan hun man niet kunnen verdedigen, zodat zij (het waren er 6) zich met hand en tand tegen het voorstel verzetten. Vooral Ayse, een gezette jonge vrouw met typisch mongoloïde trekken en vloeiend Duits sprekend, spuwde vuur. Vergeefs echter, de stem van de mee reizende mannen woog veel zwaarder en de vrouwtjes haalden morrend bakzeil. De 3
'Hollandalilar' (wij dus) legden zich bij voorbaat bij het meerderheidsstandpunt neer. Na dit turbulente oponthoud toerden we dus rechtstreeks verder naar 'Bulgaristan', het buurland an Turkije.
Dag 3 / Maandag, 12 juli 1982 Verre van gezond! Voor ik met mijn wedervaringen verder ga, moet ik eerst iets kwijt over mijn verre van optimale gezondheidstoestand. Zowel links als rechts in mijn neusopeningen bevonden zich steenpuistjes, weliswaar klein, maar uitermate lastig Zij dwongen me tot ademen door de mond. Tijdens de reis kwam ook nog een nieuwe steenpuist opzetten, ditmaal op mijn linkerbovenbeen. Eenmaal in Istanbul werd het een schotelvormige kanjer met een door snede van bijna 10 cm. Door de oncomfortabele manier van reizen (voortdurend blijven zitten, broek onder spanning, ribfluweel schuurt erlangs, geen mogelijkheid tot verzorging) werd vooral die puist een pijnlijke geschiedenis. Met jankende claxon Tien kilometer voor de Bulgaarse grens stootten we plotseling hernieuwd op een file, tenminste daar kwamen we later achter want doordat alle chauffeurs hun verlichting hadden uitgedaan en er ook in Joegoland gesnoeid wordt op o.a. het gebied van de straatverlichting, konden we geen hand voor ogen zien. Ik vond het nogal spookachtig in die aardedonkere nacht zo'n 2.000 km van huis. De zieke chauffeur kon echter niet tegen die spanning en ging eigen rechter spelen. In volle vaart trok hij links de file voorbij en joeg hij met jankende claxon naar de grens. Herhaaldelijk kwam hij muurvast in de tegenliggers te zitten, maar Ibrahim stapte uit met sigaren en sigaretten en zorgde dan voor vrije baan. De passagiers sloegen een en ander met ingehouden adem gade. Corrupte grensbewakers Toen de grens in zicht kwam en de file zich daarna bleek op te lossen, ging er een zucht van verlichting door de Turkse rijen en week de spanning allengs voor vrolijkheid en opge togenheid. De Bulgaarse douaniers zetten echter een geduchte domper op de vrolijkheid van de Hollanders. Wij moesten voor één dag Bulgarije een transitvisum à raison van DM 60 aanschaffen. We kregen daar slechts 5 Lev (Bulgaarse valutaeenheid) voor terug. Ik rekende tevens af voor Marli en Hans, want zij hadden niet genoeg Duitse marken meer. Alle Turken in de bus hadden in Duitsland of Den Haag reeds een visum aangevraagd; ook nog eens veel goed koper, n.l. voor DM 30. De bagage werd overigens niet gecontroleerd. De luiken bleven gesloten, maar daarvoor moesten de chauffeurs eerst ettelijke flessen whisky en sloffen Pall Mall aan de corrupte Bulgaarse Bende overhandigen. Deze vorm van baksjies gebeurt ook 4
nog min of meer openlijk. Wij Nederlanders kijken daar over het algemeen nogal vreemd tegenaan, maar de Turken vonden het volstrekt normaal. Door de ambtenaren goed te salariëren weet men in Nederland dit mondiale verschijnsel aan banden te leggen. Het verdient alleszins aanbeveling bij de discussie over de bevriezing van de ambtenaren salarissen hiermede rekening te houden. Opstopping bij Turkse grens Na de grens viel ik in een onrustige slaap. Pas in de buitenwijken van Sofia, rond 6 uur ‘s morgens, ontwaakte ik door het schokken van de bus die over tramrails en ruwe klinkers reed. Ik herkende de plek en het betreffende kruispunt onmiddellijk van 9 jaar geleden, toen ik er met Cléo Parren was. Er was niets, maar dan ook letterlijk niets veranderd. In één ruk doorkruisten we Bulgarije. Om 11 uur ’s morgens bereikten we de Turkse grens. Wat een desillusie! Er stonden wel duizend wagens voor ons! Wel 30 rijen breed en 50, 60 wagens lang stonden de Turkse gastarbeiders, want dat waren het stuk voor stuk, te wachten tot ze aan de beurt waren. Gelukkig bleken touringcars voorrang te hebben. Alles moest wel worden uitgepakt en dat had heel wat voeten in de aarde. Wat toen allemaal te voorschijn kwam! Een Turkse jongen uit Den Haag ging in Turkije trouwen, dus had hij in Nederland alvast zijn hele huisraad aangeschaft: complete bedden met matrassen, koelkast, naai machine, wasmachine, superpakken wasmiddelen, linnengoed en zo verder. Een ander had een demontabel bed bij zich…. Een andere passagier bleek in een kist waarop aangegeven stond "naaimachine”, een KTV en een videorecorder te hebben gesmokkeld. Hij werd alsnog bekeurd. De alleenreizende vrouwen hadden geen hulp om uit en in te pakken, dus hielp ik hen maar. Mijn bagage werd toch met geen blik waardig gekeurd. Wie gaat er in Allah's naam met slechts één enkele reistas op vakantie? Die moet wel niet goed snik zijn. Thracië: golvend heuvellandschap Een en ander nam 2 uur in beslag. Luttele kilometers achter de grens doemde het oude Edirne al gauw op. Edirne bezit twee schitterende moskeeën en heeft al een echt Turks stadsbeeld. Jammer genoeg sjeesden we er doorheen. We reden nu door Thracië, bekend uit de Griekse mythologie en geschiedenis. Het is een golvend heuvellandschap, dat van oudsher diende als graanschuur, nu dus ten behoeve van Turkije. In het plaatsje Çotuk stopten we om er in een kleine lokanta (restaurant) warm te eten. Dit werd mijn eerste Turkse maaltijd: gehaktballetjes, bonen in saus, nectar, yoghurt en mineraalwater voor fl 3. Hier ging ik voor het eerst in drie dagen naar de wc, een smerig Frans voetstappentoilet met een open gat vol vliegen. Er was wel papier. Gezellig in de bus In de bus was het gezellig geworden. Ik had al heel wat mensen leren kennen. De Turken noemden mij “hoca”, wat zoveel betekent als "opvoeder, mentor, meester". De betekenis van de zakelijke term “ögretmen" gaat meer in de richting van leraar, onderwijzer en zou in dit geval beter op zijn plaats zijn, maar werd uit eerbied (?) voor mij niet gebruikt. Ik voerde 5
lange gesprekken met Ilhan, een jongetje van 12 jaar uit Zonguldak, die in Göttingen woonde. Zijn vader, Ahmet Buruoglu, deed mij veel aan mijn eigen vader zaliger denken. Verder had ik contact met een familie uit Nigde, respectievelijk Alkmaar. Zij spraken geen van allen Nederlands, hoewel de zoon van 17 jaar een half jaartje op een ISK had gezeten. In de bus werden ontzaglijke hoeveelheden snoep, koekjes, drank en vers fruit uitgewisseld en geconsumeerd. Ik schaamde me; ik bezat niks om terug te geven en sloeg dan ook vaak de welgemeende aanbiedingen beleefd af. Stinkend drukke metropool Hoe dichter we de metropool Istanbul naderden, hoe drukker het werd. Via de oevers van de Zee van Marmaris reden we het voormalige Byzantium, respectievelijk Constantinopel binnen. Het was er stinkend druk. Binnen een half uur had ik er al hoofdpijn van de uitlaatgassen. Vanaf het autobusstation Topkapi namen we met zijn drieën een taxi naar het oude centrum. De chauffeur bleef aan een stuk door schelden en schunnige gebaren maken tegen zijn medeweggebruikers, hoewel hij zelf alle mogelijke verkeersregels aan zijn laars lapte. Bovendien tilde hij ons ook nog met het tarief. In de haast om onderdak te vinden, hadden we van te voren geen vaste prijs bedongen. Ik volgde Marli en Hans, die Istanbul van een vorige reis kenden. Zij wezen me enkele straatjes vol goedkope hotels, waarna we afscheid van elkaar namen. Hun weg voerde de volgende dag naar Erzurum, een stad zo'n 1.000 kilometer verder in het binnenland gelegen. Ze waren van plan een rondreis door OostTurkije en Koerdistan te maken. We zouden samen met dezelfde bus vier weken later naar Nederland terugkeren, maar ik heb hen nooit meer teruggezien; ook in Nederland niet. (Twintig jaar later kreeg ik email van Hans. Hij had mijn Reissite met een verslag van deze reis op internet ontdekt.) Puddingshop, centrum voor trekkers Na drie maal bot gevangen te hebben, vond ik uiteindelijk een ogenschijnlijk goed hotel; de kosten per overnachting bedroegen 5000 Turkse lira, dit is ongeveer fl 8,50. De kamers, het behang, het beddengoed en de sanitaire voorzieningen waren echter uitermate smerig. Daar ik uitgeput was, ziek en volkomen bekaf, keek ik niet zo nauw. Ik was allang blij dat ik onderdak gevonden had. In het hotel huisden veel Oosterlingen, met name Arabieren uit de middenklasse, geen sjeiks dus. Even verderop lag ook de zogenaamde Puddingshop, hét trefcentrum voor de rondreizende hippies. Daar kun je veel informatie krijgen en contacten opdoen om goedkoop verder te reizen. Natuurlijk wordt er ook in hasj en wat dies meer zij gehandeld. Ik voel me tussen die incrowd niet op mijn gemak, vandaar dat ik die wereld bekende shop maar links heb laten liggen. In de volkswijk Inönü Na me geïnstalleerd te hebben, trok ik om 20.00 uur de volkswijk Inönü in. Het liep tegen het vallen van de duisternis en het krioelde er van de spelende kinderen. De wijk liep steil af 6
naar de kades. Ze was nogal goor en bouwvallig. Om 21.00 uur belandde ik op het terras voor de Aya Sophia. Iedereen keek er naar de t.v. die op een verhoging stond. En ja hoor, voor het eerst vernam ik de uitslag van de W.K. voetbalfinale en aanschouwde ik fragmenten van Italië Duitsland. De Turken waren overwegend op de hand van de Azurri. Daarna at ik heel veel om de achterstand in te halen, maar ook om van alles en nog wat te proeven. Terug in het hotel smeet ik mij om 23.00 uur geradbraakt op bed. Ik hield mijn aan tekeningen bij, schreef een pak ansichtkaarten naar de achterblijvers in Nederland en pakte mijn bagage helemaal uit. Ik behandelde mijn steenpuist (ai, ai!) en waste mij provisorisch aan de wastafel. Om 12 uur kroop ik onder de wol om de klok precies rond te slapen. Ook op het gebied van slaap was ik tijdens de driedaagse heenreis vreselijk veel te kort gekomen. Dag 4 / Dinsdag, 13 juli 1982 Flitslampjes i.p.v. fotorolletjes Rond het middaguur ontwaakte ik eindelijk. Beneden bij de balie besprak ik voor drie dagen mijn kamer. Daarna ging ik direct naar een bank om te wisselen, want verder had ik geen Turks geld meer. De lira's die Hans me voor de Marken teruggegeven had waren op. Tevens kocht ik 2 fotorolletjes; in Nederland had ik per abuis flitslampjes gekocht in plaats van rolletjes film! Ik at pilav, çay en een of ander vleesgerecht in een van de talloze restaurantjes (die hier restoran, lokanta of kebab salonu worden genoemd); ondertussen schreef ik weer een serie kaarten naar huis. Wandeling door sloppenwijk In de middaguren maakte ik een fikse wandeling door een nabij gelegen sloppenwijk waar het gonsde van de activiteiten. Het wandelen ging nogal moeizaam vanwege de puist en vanwege het voortdurende klimmen tegen de hellingen op. Ook moest ik steeds op mijn hoede zijn voor oneffenheden in het plaveisel, indien al aanwezig tenminste. De bewoners schonken nauwelijks aandacht aan me, wat in andere Turkse steden in het binnenland wel anders was. Ik dronk wat aangelengde yoghurt bij een 78jarige verlamde drankventer en gaf regelmatig aalmoezen aan de her en der verspreid liggende of zittende blinde en/of misvormde bedelaars. Ik was niet de enige die aalmoezen gaf, veel Turken geven ook. Het is voor hen een religieuze plicht, zo kunnen ze hun zonden enigszins afkopen. Kortom, ze verdienen er een soort aflaat mee! Sommige Turken heb ik horen beweren dat bedelaars meer inkomen hebben dan gezonde en hard sappelende werklozen. Dat zou best wel eens waar kunnen zijn. Oud Byzantijns Centrum Een uurtje later kwam ik uit op het At Meydani, letterlijk het Paardenplein. Dit is het klassieke Hippodroom, waar de sultan begin 1800 een kleine 28.000 Janitsaren (beroeps soldaten van veelal christelijke komaf) een kopje kleiner liet maken. Dat gebeurde binnen één avond en één nacht. Stel je dat voor, dat moet een waar bloedbad zijn geweest! Bij dit 7
plein liggen de twee beroemdste moskeeën van de stad: de Aya Sophia en de Sultan Ahmet Moskee. Deze laatste wordt ook wel de Blauwe Moskee genoemd vanwege het blauw achtige interieur. Ik had beide moskeeën al eens eerder bezocht en wel in 1980 toen ik voor een enkele dag vanuit Roemenië Istanbul bezocht. (Daar heb ik nog een foto van, samen met een buikdanseres...) Ditmaal bekeek ik de beide toeristische trekpleisters iets intensiever, beklom de bordessen en nam een kijkje in de nabij gelegen kleine musea die gespecialiseerd zijn in tapijten en Islamitische gebruiksvoorwerpen. Binnen was het weldadig koel, terwijl buiten de zon het gras verzengde en de temperatuur opdreef tot bijna 40 graden Celsius. Ik nam me voor in de komende weken vaker soelaas te zoeken in de koelte van crypten, tomben, medressen en moskeeën. Daarom ben ik dan ook niet erg bruin teruggekeerd, tot veler verbazing overigens. Het bewaren van je natuurlijke huidskleur in een warm land met een moordende zon is gemakkelijker dan je denkt. Hippodroom Het Hippodroom — een arena voor wagenrennen — werd gebouwd in de 3e eeuw n.Chr. tijdens het bewind van de Romeinse keizer Septimius Severus in de provinciestad Byzantium. Het groeide uit tot het sociale centrum van het OostRomeinse Rijk. In 324 n.Chr. verplaatste keizer Constantijn zijn hoofdstad van Rome naar Byzantium, dat Constantinopel werd genoemd. Een van zijn hoofdprojecten was de renovatie van het Hippodroom: de arena werd uitgebreid tot 450 bij 130 meter, met plaats voor 100.000 toeschouwers. Om het belang van de locatie aan te geven, lieten Constantijn en zijn opvolgers kunstwerken plaatsen uit heel het rijk; sommige ervan zijn bewaard gebleven. In opdracht van Constantijn werd de Drievoet van Plataea, ter herdenking aan de Griekse zege op Perzië in 479 v.Chr., overgebracht vanuit de Apollo tempel in Delphi: een enorme zuil met een gouden ketel op drie slangenkoppen. De ketel verdween in 1204, tijdens de Vierde Kruistocht, en alleen de korte 'slangenzuil' is overgebleven. In 390 n.Chr. liet keizer Theodosius een obelisk uit ca. 1490 v.Chr. vanuit de Karnak tempel in Luxor overbrengen naar het Hippodroom, waar het bovengedeelte nog altijd staat. Ook de kern van een andere obelisk is bewaard gebleven. Hij werd oorspronkelijk bedekt met bronzen platen, maar die zijn gestolen tijdens de Vierde Kruistocht, net als de bronzen paarden die nu in Venetië op de Basiliek van San Marco staan. Ook onder de Byzantijnen bleef het Hippodroom een sociaal centrum. Er werden grote geldbedragen verwed op de wagenrennen en de rivaliteit sijpelde door in politiek en religie, wat tot rellen leidde. Na de plundering van Constantinopel in 1204 raakte het Hippodroom in verval. De Osmaanse Turken, die de stad in 1453 innamen en uitriepen tot hun hoofdstad, hadden geen interesse in wagenrennen. De arena werd echter nooit volgebouwd en de Turkse naam, At Meydani, betekent 'paardenplein'.
8
Parken zijn belangrijk Ik ga niet verder uitweiden over die bekende historische monumenten. Ik heb er boekjes met prachtige foto's van aangeschaft. Mijn volgende doel was het GülhanePark. Elke zich zelf respecterende grote stad in Turkije (Ankara, Izmir, Konya, Kayseri) heeft òf een groot uitgestrekt stadspark met roeivijvers, bier en theeterrassen, dierentuintjes, fonteinen, speeltuin en andere kinderattracties, wandelpaadjes, eet en souvenirstalletjes, theatertjes of een groot tentoonstellingsterrein ('fuari' genoemd, ofwel de foire, de jaarbeurs) met allerlei kermisachtige toestanden erbij gebouwd. De entree kost er een schijntje. Het is er meestal druk en gezellig. Het lijkt heel westers, want de meeste mensen lopen er opvallend netjes gekleed bij. Ik denk dat het grootste gedeelte van dit publiek dan ook afkomstig is uit de middenklasse. Poppenkast en samovars Welnu, in Istanbul is dus ook zo'n park, gebouwd tegen de hellingen van het Topkapipaleis. Ik keek er een tijdje op mijn gemak naar de poppenkast (Karagöz en Hacivut, twee traditionele Turkse poppenkastfiguren), al lurkend aan mijn thee die afkomstig was uit een samovar voor twee personen die ik had besteld. Een heer nam voor L 10 je bloeddruk op, de man was waarschijnlijk een aan lager wal geraakte voormalige dokter of een gesjeesde student medicijnen. In de dierentuin ontdekte ik zowaar varkens! Weliswaar Chinese hangbuikzwijnen, maar toch... Tijdens al die omzwervingen laafde ik natuurlijk regelmatig mijn zeer dorstige keel, soms met Cola, maar meestal met vruchtensapjes of mineraalwater ('maden suyu' of gewoon 'sodasi' genaamd). De gemiddelde prijs hiervan was een kwartje. Ook at ik kleinigheden zoals gepofte maïskolf, 'lahmecun' (een pittige, opgerolde pannen koek) of simit (ringvormig koekje met sesamzaad erop). Sirkeci, Europees eindstation Vervolgens ging mijn weg naar Sirkeci, het station waar de Oriënt Expres zijn eind bestemming had. Hier bestudeerde ik de opsporingsplakkaten van terroristen en criminelen. Opvallend was dat de terroristen voor 90 % van linksen huize waren; de resterende 10 % behoorde tot de doorsnee roofmoordenaars. Slechts zelden werd opsporing verzocht van een terrorist uit rechtse hoek. Dit bleek ook elders in Turkije het geval te zijn. Hieruit blijkt mijns inziens duidelijk het signatuur van het huidige militaire regiem van Kenan Evren. Uitwassen ter linkerzijde fel bestrijdend en met wortel en tak uitroeiend, terwijl die ter rechterzijde genegeerd worden. Türkesj, de nationale fascistenleider, zit weliswaar in het gevang, maar zijn talloze aanhangers hebben het staatsapparaat al diep geïnfiltreerd, met name bij de politie. Zij lachen in hun vuistje als er weer eens een Dev Yollid het begeeft in de beruchte Mamakgevangenis bij Ankara of als een vijftigtal te goeder trouw zijnde vakbondsleiders van DISK ter dood veroordeeld worden. En ondertussen lopen nog vele Grijze Wolven, de leden van de militante rechtsfascistische jeugdafdeling, op vrije voeten rond. 9
Verkoop van verse vis vanaf de boot aan de oevers van de Bosporus en de drukke Galata brug. Dit is ook de plek waar de meeste veerboten van wal steken richting satellietstad Usküddar aan de Aziatische kant van Istanbul. De overtocht duurt meest niet langer dan een kwartier. Vanaf de doorgaans overvolle bootjes heb je een fantastisch uitzicht op de silhouetten van de torens, koepels en minaretten van oudIstanbul. Koortsachtige activiteit rond Galata-brug Rond een uur of zes begaf ik mij naar de nabij gelegen kaden waar de veerboten uit Azië aankomen. Stromen reizigers komen en gaan, er wordt druk handel gevoerd en het gewoel is erg kleurrijk. Ook op en rondom en onder de Galatabrug heerst een koortsachtige drukte. Deze brug is de bekende verbinding tussen de stadsdelen Beyoglu en Eminönü en voert over de Haliç, de Gouden Hoorn, een rivier van 7 km die Istanbul doormidden deelt. Onder de Galatabrug at ik uitgebreid visspecialiteiten: gepaneerde en gevulde mosselen, gebakken aubergine en zalmsalade, doorgespoeld met bier en mineraalwater. Süleyman Moskee, heel fraai Op de terugweg kwam ik nog langs de Egyptische Bazaar (waar voornamelijk kruiden 'en gros' verhandeld worden), hielp ik een simitverkoper met zijn karretje over de verkeersbrug en beklom opnieuw de heuvel van Eminönü. De markt was afgelopen, het was acht uur en de schemering begon in te vallen. De marktkooplui kochten onderling hun producten ten eigen behoeve. De knechtjes (vaak jongetjes van 10 á 12 jaar oud) pakten in en ruimden op. Honderden zwerfkatten deden zich tegoed aan de op straat geworpen ingewanden en verrot fruit. Op de top van de heuvel kwam ik uit bij de oude Universiteit en de grote Süleyman Moskee, waar ik mij een wijle letterlijk te ruste legde. Op het plein voor de Universiteit was het nog erg druk. Er werd zelfs nog zaad verkocht voor de duizenden duiven. Sperrstunde, snel naar binnen Om negen uur was ik weer in mijn hotel, waar ik mijn vuile kleding waste en een ijskoude douche nam. Warm water was in Turkije nauwelijks voorhanden. Alleen in Ankara mocht ik dat genoegen smaken. Om half elf ging ik stappen in de buurt, maar een uur later werd de zaak waar ik zat al gesloten door een soldaat met zijn spuit op de heup. 'Sperrstunde', volgens de eigenaar, die dacht dat ik een Duitser was. Vele Turken trouwens beschouwden mij als een Duitser, ofwel een "Alman". Op straat maakte ik een praatje met een tanige oude koopman. Hij heette Faruk en verkocht zelfs in het holst van de nacht nog perziken die hij op een gammele handkar vervoerde. Een 'Belzje' Turk uit Hasselt Tijdens dit gesprek (over honden en katten) voegde zich een jongere Turk bij ons. Hij was een van de weinige Turken die ik een bril heb zien dragen. Na enige minuten barstte hij in enthousiasme uit toen bleek dat ik geen Duitser, maar een Nederlander was. Hij begon 10
gebroken Nederlands te praten. Zijn naam was Huseyin Günesj, hij woonde in Fatih (een volkswijk in Istanbul) en had twee jaar lang als buschauffeur in het BelgischLimburgse Hasselt gewerkt. Hij miste één oog en een vinger als gevolg van een ongeval in Turkije. Hierdoor werd hij medisch afgekeurd en kon hij met een kleine uitkering van de Belgische staat naar zijn geboorteland terugkeren. Zijn blijheid mij te ontmoeten kende geen grenzen. Hij nam me direct op sleeptouw naar kroegen die nog stiekem openhielden. Voor we naar huis gingen maakten we een afspraak voor de volgende avond.
Dag 5 / Woensdag, 14 juli De Grote Bazaar of Overdekte Markt De avond van te voren was het toch nog laat geworden, want voor het te ruste gaan had ik eerst mijn puisten verzorgd, het programma voor de volgende dag uitgestippeld en mijn aantekeningen bijgehouden. Ik stond dan ook pas om half twaalf op. Ik nam een copieus ontbijt (zeg maar brunch gezien het vergevorderde uur) in een echt restaurant met tafel lakens en gesteven servetten. Via het postkantoor bereikte ik de "Kapali çarsji", de over dekte markt die bij ons bekend staat als de Grote Bazaar. Deze doolhof bestaat uit een wir war van straatjes, steegjes, slopjes, grotendeels overdekt met koepeltjes. Elk straatje heeft zijn eigen ambacht of zijn eigen verkoopproducten. Zo zijn er: goudstraatjes, meubel straatjes, eetstraatjes, groentestraatjes, koperslagerstraatjes, tapijtstraatjes, souvenir straatjes, aardewerkstraatjes, kleding en stoffenstraatjes en zo voort. Dit noemen ze de Arabische ordening. De Middeleeuwse Europese steden waren ook zo geordend; de gilden en genootschappen hielden daar streng toezicht op. Het voordeel is dat men zo erg goed de prijzen en de kwaliteit van de goederen met elkaar kan vergelijken en dat er gezamenlijk specifieke voorzieningen getroffen kunnen worden. Welnu, die Bazaar is natuurlijk vergeven van toeristen, die er agressief benaderd worden door kooplui die alle talen van de wereld spreken. De meeste handelaren zijn overigens geen geboren bewoners van Istanbul, veelal zijn ze afkomstig van het immense Turkse platteland, zoals Nigde, Kayseri en Erzurum. Ik maakte een praatje met een 16jarig jochie dat op het "lise" (HAVO) zat en met een Engelssprekende jonge goudverkoper. Verder dronk ik thee met een koperslager uit Kayseri, Hayat Günesj, die er nogal onIslamitische gedachten en meningen op na hield, alsmede een maîtresse in de binnenstad (althans naar zijn zeggen). Verder was hij uitgesproken anti Koerdisch gezind ("allemaal pooiers!"). Ik sprak zowel Engels, Duits en Turks met hem en amuseerde me kostelijk. Claustrofobie in bioscoop Om drie uur ontvluchtte ik het gewoel en ging ik de wijken buiten het centrum verkennen. Ik bezocht een benauwde bioscoop, waar zgn. soft porno gedraaid werd, maar na 10 minuten zocht ik gruwend de uitgang op. Tjokvol, aardedonker, iedereen zat er goedkope sigaretten te paffen zodat je er de rook kon snijden. Er waren geen nooduitgangen. De film van Turkse 11
makelij was gewelddadig, machonationalistisch, amateuristisch en van volstrekt inferieure beeldkwaliteit. Kortom, redenen genoeg om dit inferno zo snel mogelijk achter me te laten. Ik rustte wat uit in een van Istanbuls 500 moskeeën en kocht bij een stalletje een gebeds snoer. Dit is een soort rozenkrans van 33 kraaltjes die je 3 maal achter elkaar moet bidden. Elke kraal stelt dan een van de 99 Glorieuze Namen van Allah voor. De Nieuwe Bazaar Allengs kwam ik terecht bij de nieuwe Bazaar. Daar liet ik bij een arme sloeber mijn lengte en gewicht opnemen: 1.76 m, 86 kg. Dat klopte dus precies. Het kostte een dubbeltje. Veel jochies lopen in de grote steden rond met huishoudweegschalen om een bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen. De bazaar bestond uit open winkeltjes en er werd meer technisch spul verkocht zoals gereedschap, landbouwwerktuigen, timmerwerk, maar ook koffiebonen, theebladeren en natuurlijk fruit. 's Avonds gaan de rolluiken voor de winkels dicht. Ik maakte er nog een verkeersopstopping mee, waarbij 7 verschillende vervoermiddelen betrokken waren: vrachtauto's, dolmusjen, personenauto's, handkarren, bakfietsen, beladen ezels en paardenwagens. Erg tumultueus! De vrachtauto's wonnen het pleit, de handkarduwers mochten pas als laatste passeren, ze staan blijkbaar op de onderste sport van de commer ciële ladder. Ik at weer eens spotgoedkoop: köfte (gegrilde gehaktrolletjes), pilav (soort rijst) en drank voor nog geen twee gulden. De Gouden Hoorn Toen ik onvoorzien (want ik zwierf gewoon wat doelloos rond) bij de Gouden Hoorn aankwam, nam ik een taxi terug, echter niet zonder af te dingen van L 500 naar L 300. Dit laatste was eigenlijk nog te veel, het doorsneetarief bedraagt er L 200, zo hoorde ik later. In het hotel aangekomen, waste ik mijn voeten, waarna ik een tukkie deed. Ik voelde me afge mat door de broeierige weersomstandigheden, maar niet in het minst door het opkomen van een nieuwe plakkaat van een puist, nu op een zeer vervelende plaats, namelijk in de liesstreek. Als gevolg van die pijnlijke ontsteking had ik opgezette klieren in de keel. Ik had moeite met ademhalen (een combinatie van vermoeidheid en bronchitis) en last van venij nige steken in de rechteronderbuik. Op het toilet bleek waarom; er zat bloed in mijn poep. De hierop volgende dagen heb ik dan ook ernstige ontlastingsproblemen gekend. Tenslotte had ik door die lange mars vandaag weer een pijnlijke knie opgelopen. Ja, ja, het is me wat. Hüseyin, encyclopedieën - verkoper Om 19.00 uur ontmoette ik Hüseyin op de afgesproken plaats op een terras voor de Sultan Ahmet Moskee. Hij begroette me amicaal op de wang kussend, bestelde thee en vertelde me over zijn werk. Hij was die dag begonnen als vertegenwoordiger van encyclopedieën, woordenboeken en naslagwerken. Hij zag de toekomst zonnig tegemoet en droomde al van een vorstelijk inkomen. Ik vroeg me in stilte af aan wie hij die dure boeken kwijt zou moeten raken. Ook wilde hij Frans leren en hij toonde me een schriftelijke cursus die hij kortgeleden aangeschaft had. Wij hielden ons een uurtje bezig met grammaticale problemen: verschillen 12
en overeenkomsten in het Nederlands, Frans, Duits en Turks. Ozen, de glibberige vijftalige ober, nam hier ook aan deel. Tussen haakjes: Hüseyin sprak eigenlijk geen Nederlands, maar Vlaams! Steeds als ik iets goed in het Turks zei, sprak hij waarderend: "Sjuus!". Dure biertjes aan Taksim-plein De rest van de avond brachten wij door op het Taksimplein, centraal gelegen op de Noor delijke oever van de Gouden Hoorn. We gingen per bus en moesten 2 maal overstappen. Een kaartje voor de bus kost 30 cent, je kunt er wel een uur met rondreizen. Op Taksim zochten we eerst naar kranten, onder meer in het Etaphotel. In dit superdeluxe onderkomen voor Arabieren, Amerikanen en Wirtschaftswunderkinder waren echter geen buitenlandse kran ten meer verkrijgbaar; wel een superdeluxe bar waar we een superdeluxe Tuborgbiertje dronken voor de superdeluxe prijs van fl 4. per flesje. Onderscheid moet er zijn! Huseyin was nog nooit in zo'n eersteklas hotel geweest. Hij keek zijn ogen uit; sorry, één van zijn ogen uit. Uiteindelijk miste hij het licht in het andere. Waanzinnige rit in dolmusj Tot een uur of twaalf keuvelden we over van alles en nog wat, gezeten op een mondain terras, waar eveneens verwesterde prostituees onopvallend opereerden. We aten tosti's en dronken goed bier. We namen twee dolmusjen terug; een tot de Galatabrug, de ander tot het At Meydani. In de eerste dolmusj werd een ladderzatte Amerikaanse door een schone Turkse jongeling overreed tot diepere kontakten; in de tweede dolmusj werden we bloot gesteld aan een dronken chauffeur die zingend en lallend op late voetgangers inreed, slalom reed om vluchtheuvels en politieagenten, op weliswaar respectabele afstand, luidkeels be schimpte. We overleefden echter deze roekeloze rit en ook de andere inzittenden (we waren met zijn achten, dat scheelt in prijs, de dolmusj was een oude Opel) prezen zich gelukkig er heelhuids vanaf gekomen te zijn. Hüseyin nam met tranen in zijn ogen afscheid, terwijl hij me deed beloven hem op te zoeken bij mijn terugreis via Istanbul. Drie weken later was ik echter te ziek om mijn belofte na te komen. Enfin, na een stevige omhelzing en wat natte vriendschapskussen verdween hij in de nacht en ik in mijn bij nader inzien toch wel wat erg sjofel hotelletje. Ik voelde me rottig en had koorts. Het duurde een hele poos voordat ik de slaap vatte.
Dag 6 / Donderdag 15 juli Voet op Aziatische bodem Om 8 uur was ik al weer uit de veren. Ik voelde me nogal beroerd. Als ontbijt dronk ik slechts cola en thee op een terras dat naast het exercitieterrein van een kazerne gelegen was. En passant sloeg ik de oefeningen van de kaalkoppige soldaten gade. Ik schreef weer een tiental kaarten naar vrienden en kennissen. Te voet begaf ik me naar de kade van de veerboten die 13
de Bosporus oversteken. Het tarief was slechts laag, het reisje duurde 20 minuten. De boot was overvol. Talloze venters probeerden er hun waren aan de man te brengen. Ik raakte in gesprek met een oude ambtenaar die trots over zijn zoon in het leger begon te vertellen. Hij dacht dat ik een gevluchte Pool was. Van dat standpunt kon ik hem niet afbrengen. Bij de ankerplaats Harem zette ik mijn eerste pijnlijke voet op Aziatische bodem. Het begon warm te worden. Zonder me eerst te oriënteren liep ik naar het Oosten. Boven op een heuvel trof ik een gigantische, negentiendeeeuwse kazerne aan, de zgn. Seliminiye Barakken. Hoewel ik me erg nieuwsgierig toonde (hier eens binnen gluren, daar eens op kloppen), lieten de argwanend en stilzwijgend toekijkende wachtposten mij met rust. Naast de kazerne strekte zich een grote volkswijk uit. Ik knoopte er een praatje aan met een stel haveloze kindertjes die er in het stof speelden. Zonder een spoor van angst gaven zij antwoord op mijn vragen. In het binnenland renden de kinderen bang voor mij weg, hier in de grote stad bestond die angst voor de vreemdeling blijkbaar niet. Uitgestrekte begraafplaats Achter de wijk Selimiye bevond zich de grootste begraafplaats van het Oosten, de Karaca ahmet Mezarlik Daar zwierf ik een uurtje rond tussen de onverzorgde graven, terwijl de krekels tsjilpten en de hagedissen met honderden tegelijk tussen het metershoge onkruid wegglipten. Een stokoude gemeentewerker met slechts één tand in zijn mond vertelde me dat hij twintig jaar achter lag met wieden en dat ik voor slangen moest uitkijken. Hierna kwam ik opnieuw in een sjofele volkswijk terecht. Met enige verbazing kon ik constateren dat de vrouwen er ongesluierd voorbijliepen en mij met onbeschaamde blikken opnamen; de rollen waren omgekeerd en nu was ik het die zich langzamerhand opgelaten voelde. Ook de door elkaar krioelende kindertjes (het Turkse volk is zoals bekend erg kroostrijk) schenen zich onbekommerd te amuseren. Kortom, zorgeloze en blije gezichten had ik hier niet ver wacht. Ik moet er eerlijkheidshalve bij vermelden dat deze buurt geen echte krottenwijk was. Het was meer een dicht opeengebouwd en slecht onderhouden buitenwijk met flats. Besnijdenis in Üsküddar Om een uur of drie kwam ik in het centrum van Uskuddar aan. Ik slenterde de bazaar door (hier niet toeristisch zoals in Istanbul) en bestelde een eenvoudige warme hap in een kebab salonu. Aan de overkant van het kronkelige straatje waren fotografen druk in de weer met een reportage van de besnijdenis van een 6 à 7jarig jongetje dat getooid was in een admi raalsuniform. De ouders straalden van trots. Helaas durfde ik er geen foto's van te maken. Van die onzekerheid had ik vaker last. Ik wil mensen, zeker in bepaalde omstandigheden zoals armoede en miserie, niet lastig vallen met het maken van onbescheiden foto's. Ik wil geen inbreuk maken op hun privacy, bedelaar of niet. Vaak wordt het ook niet op prijs gesteld (traditionele vrouwen, klederdracht); van de andere kant zijn er ook weer genoeg bedelaars en straathandelaren die er een slaatje uit willen slaan en fooi eisen.
14
Le Figaro, Der Spiegel, Newsweek... Een uurtje later had ik de tweede Bosporusovertocht achter de rug. Ik nam de bus terug naar het hotel, maar eerst postte ik de kaarten en kocht ik een voorraad buitenlandse litera tuur in: Le Figaro, Der Spiegel, The International Herald Tribune en Newsweek. De verkoper kon mijn nationaliteit direct raden: iemand die 3 verschillende talen kan lezen moet wel een Hollander zijn! En gelijk had hij. Om 4 uur ging ik een uurtje onder zeil. Daarna schreef ik een brief naar broer Clim. Om 6 uur schreef ik een andere, nu meer geëmotioneerde brief naar mijn exvriendin Gerda. Om 7 uur versterkte ik onder in de gaarkeuken de inwendige mens, om 8 uur legde ik me weer eens te ruste met een fel stekende puist, om 9 uur zocht ik een terras op om bier te drinken en wat te lezen. Vrijgezellen zijn niet normaal Ik kreeg daar gezelschap van een zekere Seyhan Burdyük, die in de buurt een elektrozwak runde die zijn vader uit Izmir gefinancierd had. Hij was een van de weinig Turken die ik redelijk kon verstaan. De mensen uit Izmir spreken beschaafd Turks, zegt men. Seyhan was een van de vele Turken die mijn standpunt ten opzichte van het huwelijk niet konden begrijpen. Aan elke vrijgezel moet volgens hun zeker een steekje los zitten, temeer als hij ook nog kapitaalkrachtig genoeg is om een vrouw en kinderen te kunnen onderhouden! Maar goed, gastvrijheid was iets dat hij beter begreep en ik mocht dan ook niets afrekenen toen we om 11 uur met zachte hand verwijderd werden. Buiten gingen we ieder onze eigen weg. Ik trof weer de ouwe groenteventer Faruk op mijn weg. Een praatje lag voor de hand. Attila, maar niet de hun …. Er kwamen steeds meer Turken om ons heen staan, voornamelijk geïnteresseerd in een bui tenlander die Turks zou spreken. Op een gegeven moment kwam er een knaap van mijn leeftijd bij staan die de anderen voor mijn gladde praatjes waarschuwde. Niemand begreep hem, zeker ik niet. Hij beschuldigde mij van uitbuiterij, vanwege mijn kennis van het Turks. En wat bleek uiteindelijk, nadat we enigszins opgewonden gekibbeld hadden? Hij veronder stelde valselijk dat ik een Duitse jonge Anwalt was, die Turks geleerd had om met uitzetting uit Duitsland bedreigd Turken gerechtelijk "bij te staan", maar hen ondertussen het vel over de oren haalde. Na onze ruzie bijgelegd te hebben, zochten we samen een illegaal geopend café op. Mijn pas verworven vriend heette Attila, was 33 jaar oud, studeerde in Wenen en Frankfurt bouwkunde. Behalve Turks sprak hij ook Duits (met een zangerig Weense tongval), Engels en Frans. Op dat ogenblik werkte hij tijdelijk in Zürich voor een Turkse staatsfirma. Hij was vrijgezel, net als ik. Hij beweerde met klem dat je als Turk in Europa, hoe goed opgeleid en geïntegreerd dan ook, voor altijd het Kaïnsteken van de Gastarbeiter zult moeten torsen. Terwijl hij me over zijn opmerkelijke ervaringen met onder meer het vrouwelijke geslacht verhaalde, raakte hij steeds meer geëmotioneerd. Het verbaasde me dat hij veel feiten over de Nederlandse maatschappelijke situatie kon opdissen. Later bleek dat hij al die kennis had opgepikt in de Gastarbeiderwinkel in Nijmegen waar hij een blauwe maandag vrijwilligers 15
werk had gedaan. In een hoog tempo dronken we tegen de klok op, iets waarmee ik met Clim in Londen (vroege Engelse sluitingstijden van de pubs!) al de nodige ervaring had opge daan. Om één uur 's nachts wankelde Attila laplazarus naar huis, terwijl hij onsamenhangend de "Wichsers" verwenste die hem het leven zo zuur maakten. Ouwehoeren in een zwoele nacht Buiten op de stoep zat nog een stel buitenlanders in het stikdonker van de zwoele nacht te genieten. Ik voegde me bij hen en kreeg contact met een Oostenrijkse Amerikaan uit San Francisco en een Deense sociaal werker. We bespraken plechtig het "flower power"tijdperk, de op handen zijnde ondergang van het decadente Westen, de exhibitionistische "gay scene" in Frisco en de schoonheid van de klinkerharmoniewet van de Turkse talen. Er waren onge twijfeld nog andere gespreksonderwerpen, maar die kan ik me echt niet meer voor de geest halen; daarvoor was mijn brein inmiddels te beneveld. En in die toestand kroop ik dan ook ver na twee uur in mijn schamele bed.
Dag 7 / Vrijdag 16 juli De Bosporus oversteken Klokke tien werd ik wakker. Ik douchte me snel, daarna was het inpakken en wegwezen. Op weg naar de kade wisselde ik nog gauw voor DM 300 travellers cheques in. De overtocht was aangenaam, er woei een fris briesje. Aan de reling staand werd ik aangesproken door een bootsman. Hij vervloekte de Roemeense tankers die volgens hem van de Bosporus en Dardanellen een landweg wilden maken, gezien de hoeveelheid olie en teer die zij erin stortten. Ik kon met hem meevoelen. In Usküddar had ik binnen een half uur een bus naar Bursa. De chauffeurs blijven reclame maken, steeds opnieuw de plaats van bestemming scanderend. Voor het middaguur was ik op weg: 300 km voor lira 400 ( fl 6,50).We reden langs de oevers van de Zee van Marmara. Er is daar vrij veel industrie, met name in de buurt van de grotere steden Izmit en Adapazari. Hier ligt ook de enige autosnelweg van betekenis in Turkije. De bus stopte onderweg voortdurend om nieuwe passagiers op te pikken. De boordradio stond er keihard aan, niemand die daartegen protesteerde. Binnen was het snikheet. Slechts éénmaal werd er voor iets langere tijd (20 minuten) gestopt om de passagiers de gelegenheid te geven hun ledematen te strekken en thee te drinken. Meestal stopt men bij een soort theerestauraties langs de grote weg. Vaak is daar ook een benzine pomp aanwezig.
16
BURSA Voormalige Osmaanse hoofdstad Onze route voerde langs en door Kartal, Izmit, Yalova en Gemlik. Om een uur of vijf kregen we Bursa in zicht. De stad ligt welgelegen aan de voet en tegen de hellingen van de Turkse Olympusberg, de Ulu Daga genaamd. Bursa is de voormalige hoofdstad van de Osmaanse Turken. Tussen Bursa en de Zee van Marmara ligt een uitgestrekte kustvlakte. Deze en de kale heuvels erachter deden mij sterk denken aan films over de Griekse mythologie. En inderdaad, veel van die mythologische gebeurtenissen speelden zich ook in deze omgeving af. Troje ligt er trouwens vlak in de buurt. De Turken noemen het Truva. Oproep tot gebed vanaf Minaret Hotel Kardes heette mijn hotel. Het was netjes, werd goed verzorgd en had een redelijke service, maar wel met een navenante prijs: 1.000 lira (fl 16,50), duur naar Turkse begrippen. Ik had er wel een eigen kamer met twee bedden, schone lakens en handdoeken en een bad kamer met toilet tot mijn beschikking. Ik voelde me de koning te rijk na me in Istanbul 4 dagen lang te hebben beholpen met inferieure voorzieningen op het gebied van onder meer sanitair. Ik sliep een heerlijk uurtje, nam daarna een tintelendfrisse koude douche en schoor me op mijn gemak. Toen ging ik het centrum in. Het beviel me opperbest, oude Turkse vormen leven er harmonieus naast modernere opvattingen. Ik at er weer eens chique: dat betekent dat ik in plaats fl 2, nu fl 4 neer moest tellen voor een copieus maal. Tegen negenen belandde ik op een terras dat over de stad uitkeek. De schemering viel in en overal werden lichtjes ontstoken, wat een feeëriek effect had. Om kwart over negen brak de herrie van de muezzins op de minaretten los. Van wel dertig verschillende plaatsen werd middels het "Allahu akbar" tot het gebed opgeroepen: het was immers nog steeds Ramadan. Het leidde tot een ongebreidelde kakofonie die ik niet licht zal vergeten. Van enige coördinatie was natuurlijk geen enkele sprake. Ouwe gebroken stemmen moesten het opnemen tegen het mechanische geweld van luidsprekers. Overigens valt het met de naleving van de vastenregels tijdens de Ramadan wel mee, of tegen als ik van Moslimstandpunt uitga. Vrijwel iedereen zag ik er overdag eten en drinken en roken. Allen hadden ze wel een of ander smoesje om niet de regels hoeven te respec teren: beetje ziek, reizende of te hard werkende en wat dies nog meer zij. Of, wat een militair mij uitlegde, ik verdedig het vaderland tegen het vermaledijde communisme, dat is een zware taak. De verantwoordelijkheid hiervoor ontslaat me van de plicht om te vasten. Enfin, sommige Islamologen beweren dan ook dat de Islam, in tegenstelling tot wat velen in het Westen denken, niet zo streng en orthodox is, maar dat vele wetten polyinterpretabel zijn. En inderdaad, die flexibiliteit viel me met name op in West Turkije (dat toch al wereldser, mondainer en welvarender is dan BinnenAnatolië of OostTurkije). Nog een veel gehoorde uitspraak: "Mag ik als moslim geen bier drinken? Natuurlijk wel, Mohammed heeft het drinken van wijn verboden, bier was er toen toch nog niet?". (En of er toen al bier was!) 17
Van de barkruk afdonderen Via allerlei achterafstegen slenterde ik naar het hotel. Ik wist weliswaar niet de weg, maar ik zou me in geval van nood toch wel kunnen redden. Plotsklaps viel de duisternis als een deken over de stad. Ik begon me in die onbekende contreien ineens wat onbehaaglijk te voelen en zocht beschutting in een klein kroegje, een jeugdkroegje zoals bleek, toen de dronken jongelui van de barkruk afvielen. Mehmet de lasser Ik leerde er Mehmet Tepeli kennen, de derde 33jarige Turkse vrijgezel die ik in drie dagen tijd leerde kennen. We aten samen goedkoop maar taai schapenvel en dronken enkele pinten echt Turks bier, dat best drinkbaar is. Mehmet was lasser/smid van beroep en werkte van 8 tot 8, dronk daarna wat bier in de kroeg, at een kleinigheid en ging tegen 11 uur in zijn pension slapen. Dat was zijn hele leven. Op zondag had hij vrij. Hij had er geen vrienden, want hij kwam uit een dorp "ver weg". Hij was te arm om een vrouw te kunnen "kopen", dat zei hij letterlijk. Kortom, een hardwerkende sloeber waar ik medelijden mee kreeg. Hij mocht van mij beslist niet afrekenen; ik zou me dan inderdaad een uitzuiger gevoeld hebben. Geitenkaas en knoflookworst Strompelend zette ik mijn weg naar het hotel voort. In een klein winkeltje kocht ik pittige Turkse geitenkaas en knoflookworst. De eigenaar was het met het regiem eens, want die hadden hem een visum verstrekt voor zijn Bulgaarse vrouw uit Sofia. Ik kreeg van hem gratis de Turkse kranten van die dag. Alles werd zeer nauwgezet ingepakt. Het deed me denken aan de winkels in koloniale waren uit mijn jeugd, met flessen vol zuurtjes en babbeltjes op de toonbank, waar de klant nog koning was en aandacht werd geschonken aan het menselijke contact, waar de rollen dubbelgezouten drop nog geen stuiver kostten en de Kwattarepen vol paraderende soldaatjes waren. Nieuws uit de rest van de wereld In bed gelegen werd ik evenwel weer met de harde werkelijkheid geconfronteerd. Ik las in "Der Spiegel" een artikel over beperkingen die gezinshereniging voor buitenlanders in Duitsland zal opgelegd worden: kinderen ouder dan 6 jaar komen er dan niet meer in. Zie zo, dat probleem is weer eens "gründlich gelöst." Ik had altijd gedacht dat de Duitse Tüchtigkeit geen grenzen kende; dit schijnt dus niet op waarheid te berusten. In dat Duitse magazine stonden trouwens nog veel meer alarmerende berichten te lezen; berichten die het voortbestaan van de mensheid en de wereld aangingen, berichten over een dreigende ondergang en een naderbij sluipende schaarste. Ikzelf had in ieder geval geen gebrek aan puisten. Mijn hele liesstreek en dijbeen waren keihard en vuurrood. Ik kneep het hele zaakje goed uit en prees mezelf gelukkig dat ik zo'n toffe doucheruimte in de nabijheid had.
18
Nachtelijk tumult Dat had ik gedacht, het hotel was tegenover het autobusstation gelegen, een plaats die dag en nacht in bedrijf is. De bussen bleven toeteren: als ze binnenkwamen, als ze vertrokken, als er iemand te laat kwam, als er iets niet klopte. Voortdurend klonken er ook flarden van twistgesprekken tot mijn oren door, blijkbaar reizigers die de onderneming wilden flessen en daarop betrapt waren. Midden in de nacht, ik was net eindelijk ingedoezeld, werd ik wreed gestoord door trompetgeschal en tromgeroffel, niet te geloven! De volgende dag bleek bij navraag dat er in de buurt een huwelijksinzegening was geweest. Dit verschijnsel van nachtelijk lawaai vanwege bruiloften heb ik in Turkije herhaaldelijk mogen meemaken. Eén ding snapte ik echter niet; ook in Bursa was de avondklok ingesteld. Na tweeën mocht zich niemand meer op straat ophouden, dit op straffe van opsluiting, zware geldboetes en mogelijk een derdegraadsverhoor. Waarom werden die bruiloftsgasten niet opgepakt?
Dag 8 / Zaterdag,17 juli Faruk, de receptionist Om een uur of tien ontbeet ik en dronk ik ettelijke minikopjes Turkse koffie bij het autobusstation. Ik maakte foto's van een schoenpoetser (boyaci) en een jonge handelaar in autoonderdelen, Sezai genaamd. Die foto's heb ik opgestuurd. Toen ik in het hotel mijn schoudertas ging ophalen, maakte ik kennis met Faruk, de jonge receptionist. Hij was net geslaagd voor zijn atheneum en deed er vakantiewerk. Hij wilde naar de Universiteit in Izmir gaan, maar wist nog niet of hij toegelaten was De universiteiten hebben een strenge numerus clausus ingesteld. Slechts een vierde van het aantal aanmeldingen werd toe gelaten. De criteria zijn erg vaag, hoe kan het anders in een land van welig tierende corruptie en nepotisme, ofwel vriendjespolitiek. We konden goed met elkaar opschieten. We spraken zowel Turks als Engels. (In 2009 ontving ik tot mijn verrassing van deze Faruk een email in gebroken Engels. Hij had mijn Reissite ontdekt en nam daarom contact met me op. Hij was inmiddels een succesvol zakenman geworden!) De Groene Moskee Allereerst bezocht ik een museum voor Turkse en moslimse kunstvoorwerpen. Het archeo logisch museum was nabij en bevond zich in een oude medresse (Koranschool). Op het terras dat erbij hoorde dronk ik thee en bestudeerde ik voor het eerst in Turkije mijn boek "Turks op Reis". Op het terras was geen consumptieplicht; op de meeste terrassen hier kan men vrijblijvend verpozen zonder iets te bestellen. Mijn volgende bezoek gold de Groene Moskee en de Groene Grafkamer van Mehmet I, waar de sarcofagen van de bekende sultan en zijn aanverwanten opgesteld staan. Beide gebouwen zijn afkomstig uit de 15de eeuw en zijn nogal beroemd. Een stuk verderop nam ik ook een kijkje in de Moskee en het Mauso leum van Bayazit I, die nog iets ouder waren. 19
Drukkende hitte Ik verkeerde in een mineurstemming; het wandelen op het geaccidenteerde terrein viel me zwaar. Ook de drukkende hitte speelde me danig parten. Toch bleef ik urenlang steegje in, slopje uit slenteren. Tenslotte belandde ik in een restaurant waar ze adverteerden met "hete" spijzen. Ik bestelde "Gaziantep Kebab", een erg pittig soort sjaslik. De bediening was er perfect, uitmuntend, uit de kunst . Een betere bediening ben ik in geheel Turkije niet meer tegengekomen. Om de kruiden wat weg te spoelen sloeg ik enkele verfrissende halve liters achterover in een echte kroeg. Op de t.v. was een herhaling van de W.K.voetbalwedstrijd West DuitslandFrankrijk en opnieuw zag ik hoe de Duitse doelman Schumacher zich mis droeg door een tegenstander een doodsschop te geven. Alleen ruis op de lijn Precies om 6 uur was ik in het hotel. Ik had met broer Clim afgesproken dat ik hem om 18.00 uur Nederlandse tijd zou bellen. Het duurde eindeloos voor ik hem aan de lijn had. De verbinding was van onnoemelijk slechte kwaliteit: ik kon alles verstaan wat Clim zei ("Hallo!" en "Ik versta er niks van!"), maar hij hoorde alleen geruis en geknetter en kon niet horen wat ik tegen hem zei. In arren moede legde ik maar de hoorn neer, betalen deed ik echter niet. Ondertussen was ook de gerant nieuwsgierig naderbij gekomen. Het was evenwel niet de echte eigenaar, maar ook een werkstudent. Ekrem, een overtuigd moslim Ekrem Unsal, zo heette hij, was 28 jaar oud, laatste jaar economie, werkstudent in het hotel en overtuigd Moslim. Hij was een van de weinige Turken die ik kon betrappen op onthouding van spijs en drank, vasten dus. Tot half negen sliep ik weer. Na een douche wilde ik weer op stap gaan, maar Ekrem nodigde mij voor een maaltijd uit. Dat sloeg ik uiteraard niet af. Onder in de kelder werd er geschranst, want voor Ekrem en het keukenhulpje Süleyman was het de eerste maaltijd van die dag. We voerden een lang gesprek over religie. Als slot conclusie waren we het met elkaar eens dat er tussen Moslims en Christenen wezenlijk niet zo veel verschil was. Uiteindelijk waren we allemaal mensen van het Boek, zij de Koran, wij de Bijbel en de Joden de Talmoed of Thora. Verleidingspoging in het "gazino" Even later mocht ik in nachtclub "Santral" (in Turkije heten nachtclubs "gasino", maar ik heb er nog nooit iemand zien gokken) van een heel ander soort gastvrijheid genieten. Uitermate galant werd ik naar een tafeltje bij de vloer geleid. Toen mijn ogen aan het duister waren gewend, bleek het toch nog druk te zijn, dit in tegenstelling tot de eerste indruk. Zeven animeermeisjes met bijbehorende pooiers (die herkent men uit duizenden), vier obers, twee bartenders en een muziekgezelschap van zes personen waaronder een zangeresdanseres. Behalve ik bestond de verdere klandizie uit twee aangeschoten militairen die waarschijnlijk ook nog vaste klant waren. Na een half uur, waarin ik drie flesjes Carlsberg opdronk, trok een 20
van de meiden op aandrang van haar souteneur de stoute schoenen aan. Lispelend kwam ze op mijn schoot zitten, veinzend geen vuur te hebben. In het Londense Mayfair had ik met Clim echter al eens leergeld betaald, zodat ik haar avances resoluut van de hand wees. De manier waarop ik dat deed (ik had daartoe een tiental kantenklare Turkse zinnen van buiten geleerd) bracht haar in verwarring. Toen zij in haar pogingen mij te verleiden tot het bestellen van flessen champagne bleef volharden, zelfs nog meer kracht bijzette met haar poezelige maar wroetende handje, lichtte ik mijn hielen. Een van de zware jongens liep mij tot buiten na. "Daar heb je het gedonder in de glazen!", vreesde ik, maar het liep met een sisser af. De patser wilde alleen maar een sjekkie van mij bietsen, tot mijn grote opluchting moet ik bekennen.
Dag 8 / Zondag, 18 juli Grapje van de chauffeur Om 11 uur exact vertrok de bus naar Izmir. De reis kostte 700 lira en voerde 400 km lang door bergen en dalen. Af en toe kon ik langs de weg kamelen signaleren. De omgeving was er redelijk vruchtbaar. Het verbaasde me niet dat de Grieken na de Eerste Wereldoorlog juist dit gedeelte van Turkije probeerden in te pikken. Atatürk stak daar in 1923echter tijdig een stokje voor. Eenmaal ontsnapte ik ternauwernood aan een ramp: tijdens een korte stop was ik uitgestapt om een flesje mineraalwater te gaan drinken, niemand had daar blijkbaar iets van gemerkt. De bus vertrok zonder mij, maar toen zij de hoofdweg op wilde draaien, kon ik mij nog net schreeuwend en met ware doodsverachting voor de bus gooien. Stel je voor: platzak in de rimboe achter blijven terwijl je volledige bagage met geld op weg naar Izmir is. De chauffeur vond het een kostelijke grap, ik niet. Aankomst in "Smyrna" Om zes uur bereikten we Izmir, het voormalige Smyrna via de uitzichtloze en onafzienbare gecekondu's: éénnachtshuisjes, schamele onderkomens van blik, hout, kratten en auto wrakken, waar alle noodzakelijke voorzieningen ontbreken. (In andere landen ook wel favela's, krottenwijken, bidonvilles, shanty towns genoemd.) Dit is de plaats waar de Turken in 1923 een half miljoen Grieken letterlijk de zee in dreven. Volgens serieuze ooggetuigen kleurde het zeewater rood van het bloed van de slachtoffers van deze etnische zuivering. Toch zijn er nu nog steeds Grieken in Izmir aanwezig, maar zij houden zich logischerwijze gedeisd. Er was erg veel volk op de been. Ik at een hapje (goulash, soep en salade) in de restauratie van het busstation en ging op zoek naar een taxi, omdat het centrum nogal ver verwijderd was. Ik dong af van L 500 naar L 400 en ook nog op voorwaarde dat de taxichauffeur me een goedkoop hotel van L 500 zou bezorgen. Dit lukte wonderwel, ik kwam terecht in "Hotel Isik" van redelijke kwaliteit op een steenworp afstand van de boulevard en de haven. Ik verzorgde direct mijn etterbulten, nam een stevige douche, schoor me en ging 21
in schone kleren gestoken de stad verkennen. Het weer was niet zo best. Er dreigde storm, de wind woei hard door de brede straten. De zon ging bloedrood met roze flarden er omheen feeëriek in de zee onder. Ik liep wat zeemanskroegjes af, waar een stel oude Turken triktrak zaten te spelen of aan de waterpijp aan het lurken waren. Ik dronk enkele biertjes, ontving wat complimenten voor mijn Turks, maar legde met niemand contact. Om een uur of tien dwaalde ik in een melancholische bui hotelwaarts. De wind was nu aangewakkerd en ik moest heel wat stof bijten in de uitgestorven straten. Het maakte allemaal een spookachtige indruk: holle straten met rovende katten, nauwelijks zichtbare gevels, huilende wind en een eigenaardig bleek licht van de ondergaande zon. Het maakte er mijn stemming niet beter op. De rosse buurt In de buurt van mijn hotel dwaalde ik wat af en kwam ik tot mijn verrassing in de rosse buurt terecht. De portiers van de nachtclubs en de twijfelachtige eettentjes trachtten me met enige aandrang naar binnen te lokken, maar ik gaf geen krimp. Er heerste een aangename losse sfeer. Al die buitenlandse zeelui zullen daar wel toe bijgedragen hebben, per slot van rekening is Izmir een van de belangrijkste havensteden in het oostelijke bekken van de Middellandse Zee. Bovendien ligt er een grote Amerikaanse militaire basis vlak in de buurt. Op dit vergevorderde uur werd er op straat nog een levendige handel gedreven; behalve vrouwelijk vlees werden er ook nog oraal te consumeren vleessoorten aangeboden. Vol belangstelling maakte ik met dit oude centrum van Izmir kennis, mezelf belovend hier terug te keren. Gesprekjes met het volk van de straat Op een gegeven moment raakte ik in gesprek met een jonge krantenverkoper. Hij nodige me direct uit voor thee naast zijn stalletje. Vrienden en kennissen voegden zich bij ons en maakten er een gezellige boel van. Dit trok de aandacht van het passerende publiek, met als gevolg dat het gezelschap zich al gauw uitbreidde. Het werd een van de gezelligste uurtjes tijdens mijn gehele verblijf in Turkije. De inwoners van Izmir zijn wereldser en goedlachser dan de gemiddelde Turk van het platteland, die wat ingetogener en stugger is. Het gesprek werd gevoerd in het Turks. Ik verstond deze mensen redelijk goed, ook al omdat zij zo beleefd waren om zich de moeite te getroosten langzaam en duidelijk te spreken. We spra ken over seks, geld, politiek, Griekenland (een hot item hier!), religie, beroepen, enzovoort. Mehmet, de krantenjongen, en zijn vrienden Ercay en Yasser zaten op hun achttiende al jaren in de handel. Huseyin, een verlopen alcoholistisch type, erg antimoslim (dat kan in deze stad) en voormalig immigrant in Duitsland, voerde later het hoogste woord. Hij ontpopte zich als een pseudofilosoof. De anderen accepteerden zijn dominantie zonder morren, ondanks zijn excentriciteit en zijn drankzucht. Uiteindelijk had hij bewezen al heel wat van de wereld gezien te hebben. Hij had zijn hoofd helemaal kaal geschoren, dat was zijn handelsmerk geworden. Hij was het die ervoor zorgde dat we van thee via ayran (een frisse aangelengde yoghurt of karnemelkachtige drank) ongemerkt overschakelden op grote 22
flessen bier. Natuurlijk betaalde iedereen mee, alleen de hooggeëerde gast uit Holanda mocht beslist niet in de kosten delen. Aalmoezen geven, plicht voor moslims Op hetzelfde plein waar wij stonden te ouwehoeren was even verderop in een moskee een gebedsdienst ter gelegenheid van het einde van de Ramazan aan de gang. Ook de binnenhof stond stampvol met gelovigen. Even later stroomde een bioscoop leeg. De mensenmassa's die daar uitkwamen deden de aantallen gelovigen in de moskee verbleken, wat voor ons godslasterlijke groepje een perfecte aanleiding voor hilariteit vormde. Voor de moskee speelden zich trouwens nog enkele trieste taferelen af. In lompen gehulde bedelaars, misdeelden en afzichtelijk misvormden in wrakkige karretjes deden een intens beroep op de Islamitische plicht van 'sakat', ofwel het geven van aalmoezen. Niet zonder succes moet ik toegeven. De enige reacties die deze ongelukkigen aan mijn door het leven geharde met gezellen konden ontlokken waren bijzonder cynisch: "Stommelingen, dan hadden zij zich ook maar moeten verzekeren!" Zakkenroller in de kraag gevat Plaatsen waar doorgaans veel volk op de been is vormen het ideale werkterrein voor zakkenrollers. Die waren er volgens mijn zegslieden dan ook in groten getale. Een van de lui uit ons groepje was een 'stille', een rechercheur in burger dus. Hij heette Mustafa en kwam oorspronkelijk uit Syrië; hij zag er ook een stuk donkerder uit dan de WestTurken. Pas toen ik er op attent werd gemaakt, zag ik de bolling van een klein kaliber pistool tussen zijn broekband en hemd. Zijn taak bestond louter uit het betrappen van zakkenrollers. Zijn ogen spiedden voortdurend rusteloos rond en hij stond bij ons groepje bij wijze van cover. Aan ons politieke gezwets had hij geen boodschap, hij werd alleen maar betaald om boeven te vangen, zo zei hij. Politiek interesseerde hem geen lor. Op mijn aandringen gaf hij wel toe dat andere politieonderdelen gespecialiseerd waren in het opsporen van dissidenten, poli tieke raddraaiers en sociale onruststokers. Ter bestrijding van het terrorisme bestonden zelfs perfect uitgeruste en voorbeeldig getrainde commando's die nauwelijks aan iemand verant woording schuldig waren. Mustafa verstond zijn vak in ieder geval wel, daar was ik zelf getuige van toen hij midden in een gesprek opvloog en twintig meter verderop een gauwdief in de kraag greep. In een houdgreep bracht hij de arrestant op; tien minuten later was hij weer terug op zijn stek, het politiebureau lag om de hoek. Hij hoefde zeker geen uitgebreide verbalen uit te schrijven zoals bij ons gewoon is bij arrestaties. Blinde Yusuf en de beer Özcan Tegen een uur of één belandde ik samen met Huseyin in een armoedig hotel, waar we op zijn kosten nog een afzakkertje zouden nemen. Ook daar ging het er vrolijk en opvallend tolerant aan toe. Ik sprak een tijdje Duits met een zekere Yusuf, die afkomstig was uit de stad Kayseri in het binnenland. Pas na tien minuten kwam ik er tot mijn schaamte achter dat 23
Yusuf volslagen blind was. Zijn min of meer perfecte Duits had hij via een auditieve 'Fernkurs' aan de universiteit geleerd. Ik vond dat maar erg knap. Özcan, een berensterke kerel met spieren als kabeltouwen, bleek ook gehandicapt te zijn. Hij liep al sinds zijn kindertijd mank. Als ik voor hem in Nederland werk zou vinden, dan zou hij de helft van zijn verdiensten aan mij afstaan, zo bezwoer hij me bij de Baard van de Profeet. Werken kon hij als geen ander, beweerde hij, en hij rolde maar weer eens met zijn indrukwekkende spierbundels. Tegen twee uur realiseerde ik me rijkelijk laat dat elk ogen blik de avondklok kon ingaan. Als rechtgeaarde Turken bood men mij natuurlijk een slaapplaats aan, zoals goede gastheren betaamt. Dat zag ik echter niet zitten en gehaast vertrok ik naar mijn hotel. Moederziel alleen sloop ik door de duistere doolhof van oud Izmir. Plotseling stootte ik op twee surveillerende soldaten. Ik bemerkte hen als eerste. Na enig geaarzel stapte ik met mijn handen omhoog het licht in en speelde ik de domme toerist die verdwaald was en niet meer de weg naar zijn hotel wist. Gelukkig hadden zij hun trekker niet zo los zitten en trapten zij in mijn komedie. Gewillig begeleidden ze me naar het hotel, na eerst bij een ander hotel de juiste weg te hebben gevraagd. Ik vond dat ze hierbij nogal bruusk te werk gingen. Het waren eenvoudige boerenjongens uit de buurt van de papaverstad Afyon. We wisselden wat sigaretjes uit. Als verdere dank sprak ik de hoop uit dat Allah hun in de toekomst wilde zegenen met een grote en gezonde kinderschare. De nachtportier was hoogst verbaasd mij op dit late uur gezond en wel te zien arriveren.
Dag 10 / Maandag, 19 juli Jaarbeursterrein Ik begon me langzamerhand alleen te voelen. Ik kon al mijn ervaringen en belevenissen wel aan het papier toevertrouwen, maar uiteindelijk miste ik toch iemand met wie ik ze kan delen. 's Morgens bezocht ik het chique jaarbeursterrein, een uitgestrekt tentoon stellingsgebied (Turks: fuar. Vgl. foire in het Frans) met allerlei attracties zoals speeltuinen, waterpartijen, theatertjes, lunapark, restaurantjes, wandelpaadjes, museumpjes, etcetera. Op het terras waar ik mijn ochtendthee dronk, werd ik al snel omringd door nieuwsgierige kelners; sommigen pochten op hun kennis van de Duitse taal, opgedaan tijdens een tijdelijk verblijf daar. Ene Orhan Kunucer bleef het langste zitten. Hij was blijkbaar de chef van het personeel. We wisselden adressen uit. In het park lag tussen de bomen verscholen het Archeologische Museum, waar ik de eerste en enige bezoeker vóór twaalf uur was. Het museum was amateuristisch van opzet, maar bezat toch een aardige collectie. Met name de Hellenistische en Romeinse tijd waren er in ruime mate vertegenwoordigd. De kuststreek van WestTurkije wemelt van historische vindplaatsen, ruïnes en opgravingen, met name voor het begin van onze jaartelling heersten er woelige tijden. De toenmalige culturen worden gerekend tot de hoogst ontwikkelden van die periode: Troje, Bergama, Phrygië, Lydië, Milete, Efese, enzovoort. 24
Kadifekale, vesting op berg Op mijn weg terug naar het centrum reserveerde ik alvast een plaats in de bus naar Denizli voor de volgende dag. Dat ging me in het Turks steeds beter af. Jammer genoeg zitten bij de reisbureaus net dié Turken die buitenlandse talen beheersen en dat willen ze weten ook. Het gevolg was vaak dat ik in het Turks bleef praten, terwijl zij in het Duits, Engels of Frans (al naar gelang hun keuzevak op de middelbare school) bleven antwoorden. Voor een buiten staander was dit erg komisch! Via 2 dolmusjen bereikte ik Konak, het moderne centrum van Izmir. Daar nam ik de bus naar Kadifekale, de oeroude vesting die op de Pagusberg ligt en een magnifiek uitzicht over de stad biedt. De fundamenten van de citadel stammen uit lang vervlogen tijden en zijn bij benadering 2.300 jaar oud. Het was snikheet die dag, wel 40 graden in de schaduw. Ik voelde me erg loom en was niet zo actief als andere dagen, Met een haveloos herdersjongetje trachtte ik een gesprekje aan te knopen, maar hij wantrouwde me en zocht bescherming tussen zijn kudde. Toen ik lang genoeg van het panorama over de baai genoten had, besloot ik per taxi naar de Agora, het oude Romeinse marktplein te gaan. Rond die Agora lag de bazaar, waar alles door elkaar heen friemelde; ik werd er gewoon zenuwachtig van al die drukte. Ik probeerde gevulde mosselen (verrukkelijk!) uit bij een visser, dronk zelf gemaakte grenadine (buikpijn!) en kocht zoete lekkernijen om op mijn hotelkamer op te peuzelen. Verder kocht ik nog een aantal folkloristische kaarten, onder meer van klederdrachten voor een collega. Aan de Kordon, de boulevard Om 8 uur die avond begaf ik me wederom naar de boulevard. Ik wilde opnieuw getuige zijn van het kleurrijke schouwspel dat de zon bij haar ondergang bood. Daartoe nam ik plaats op een mondain terras. Om me heen werd, hoe kan het ook anders, Amerikaans gesproken. De boulevard met zijn setting is uitgesproken Côte d'Azurachtig met zijn palmen en zijn bloemenpracht. De binnenstad en de volkswijken doen me echter aan Napels denken: vrolijk, levendig, maar tamelijk armoedig. Mehmet, de homofiele ingenieur Terwijl ik aantekeningen maakte, voelde ik steeds een blik op mij gericht. Een Turk van mijn leeftijd zocht duidelijk contact en nodigde me aan zijn tafeltje uit. Ik ging op zijn uitnodiging in en at friet (ja, ja, het was een moderne Turk, dat zal nog blijken) met hem mee. Zijn naam was Mehmet Firinli, hij verbleef voor 2 maanden in het dure Strandhotel. Hij was afkomstig uit Ordu aan de Zwarte Zeekust, ingenieur van beroep en in Izmir bezig aan de bouw van een nieuwe fabriek die hazelnootproducten moest gaan verwerken. Ordu is het nationale hazel nootcentrum, vandaar. Hij sprak een beetje Engels en dat werd dan ook onze voertaal, hoewel dit erg moeizaam verliep. Hij was apolitiek en alleen geïnteresseerd in de "big money". Opeens rekende hij af, ook voor mij, en met een vette knipoog vroeg hij of ik nog meeging naar zijn kamer om 'platen te drinken' en 'whisky te beluisteren'. Toen ik aarzelde, nam hij andere methodes te baat en begon hij lief te praten en mijn armen te strelen. Zijn 25
bedoelingen werden mij toen pas echt duidelijk en ik vroeg gedecideerd of hij soms homoseksueel was. "Jij dan niet?", was zijn antwoord. Dat was het dus. Zijn teleurstelling stond op zijn gezicht geschreven toen ik die vraag verontwaardigd ontkende: illusies in scherven en plannen in duigen gevallen: die investering van een maaltijd was voor niets geweest. Alles was ijdele hoop gebleken. Bij het afscheid kwam er toch een omarming aan te pas. Uiteindelijk bestonden er "no hard feelings" tussen ons. En zo hoort het ook. Cok, çok sjies kebab Op mijn gemak keerde ik via een alternatieve route terug. Deze keer stootte ik bij toeval op het chique uitgaanscentrum, wat inhield dat de portiers van de nachtclubs en bordelen opvallende, maar ondefinieerbare uniformen aanhadden in plaats van hun dagelijkse kloffie zoals de avond van te voren bij de obscure tenten het geval was geweest. Ik liet me niet overhalen. Wel bestelde ik op straat nog een sjieskebab met "çok, çok" uien, een heleboel dus. De vele surveillerende politieagenten aten er gratis. Waarschijnlijk had de uitbater geen vergunning en kreeg hij op die manier de rekening gepresenteerd.
Dag 11 / Dinsdag, 20 juli Pluk de dag Hoewel er die dag van te voren allerlei emoties opgeborreld waren en het huilen me vaker nader dan het lachen stond, liep ik 's morgens fris van gemoed en monter rond. Het "Carpe Diem" speelde door mijn hoofd als teken dat de sentimentele bui overgetrokken was. Fluitend stond ik onder de douche, grappen en grollen makend voldeed ik mijn hotel rekening (L 1.000 ofwel fl 16, voor 2 nachten) en glimlachend zat ik in de taxi op weg naar de "Oto Gar". Daar aangekomen trakteerde ik mijzelf op een stevige lunch. Menderes, meanderende rivier Voor het middaguur aangebroken was, had de bus Izmir al een stuk achter zich gelaten. We reden nu oostwaarts en volgden het dal van de rivier Menderes. De omgeving was redelijk welvarend. Via de steden Aydin en Nazilli (van welke steden ik de adressen van verschillende exleerlingen had) bereikte ik pas om 6 uur Denizli. Vanwege de hitte was de reis uitermate uitputtend geweest. Een hotel was gauw gevonden, het heette "Hotel Gönnülün" en de eigenaar was een exgastarbeider die zijn gespaarde centjes mijns inziens goed geïnvesteerd had. De prijs was weer eens belachelijk laag: een tweepersoons kamer met wc en douche voor fl 6, per nacht! De zaak zag er nog netjes uit ook. Vergeefse zoektocht In Denizli woonden de ouders van Salih, een Turkse kennis uit Roermond. Na een snelle maaltijd ging ik met hun adres in de hand op zoek. Ik belandde in het onverwacht aantrek 26
kelijke centrum, van waaruit ik mijn zoekpogingen opnieuw inzette. Iedereen die ik vroeg kende het adres, maar niemand kon mij duidelijk maken waar het nu precies was. Ten einde raad nam ik maar een politieagent in de arm. Dit had als resultaat dat ik de straat wel vond, maar niet het nummer. Enerzijds bleken tientallen nummers helemaal niet te bestaan, anderzijds zag ik huisnummers die drie maal voorkwamen! Totaal verward wendde ik me tot een groepje werklozen. Een van hen, kennelijk de leider (die anderen wisten het waar schijnlijk ook wel, maar ze hadden niks in te brengen) kende de bewoners persoonlijk. Hij wees me het flatgebouw, waarvan Salih's vader eigenaar was. Hij vertelde me er en passant bij dat de ouwe man onlangs gestorven was en dat niemand het gebouw mocht betreden. Had ik dus een uur vergeefs gezocht. Drie jolige jongeren Teruggekeerd in het centrum kwam ik terecht op een slecht verlicht terras, waar een drietal jolige jongeren mij aan hun tafel uitnodigden. Of ze nou geld hebben of niet, plezier maken ze altijd! Ik bewonder die gave, die opgeruimdheid van geest, die dapperheid waarmee ze de meest ernstige problemen aandurven. Mohamed, de meest serieuze van het stel, voerde het woord Selam, de ouwehoer, kon met zijn speciaal mimisch talent zelfs de meest verstokte zuurpruim een glimlach afdwingen. Yassar, de nieuwsgierige Benjamin, was een en al oor en stelde duizend en een vragen aan mij. Mijn dorst kon ik weer ongebreideld lessen, maar ik legde mezelf aan banden om hen niet op kosten te jagen. Het hoofdthema van het serieuze gedeelte van het gesprek vormde de positie van Generaal Kenan Evren en de op handen zijnde verkiezingen. Zij kwamen voorzichtig voor hun mening uit. Uit hun monden kon ik het Turkse equivalent optekenen van de opvatting "Of je nou door de hond of de kat gebeten wordt, gebeten word je toch!". Een potje biljarten Met Yassar ging ik later alleen op stap. Hij wist een biljartcafé en wilde mij eens aan het werk zien. Het werd een regelrechte afgang. Niet dat Yassar beter biljartte dan ik, nee dat zeker niet, dat zou ik hem gegund hebben. Ik speelde slechts 0.76 gemiddeld en dat terwijl Yassar mij bij zijn vrienden aangekondigd had als iemand die ruim boven 2.00 gemiddeld speelde. Ik schaamde me diep voor Yassar, want ik had hem teleurgesteld en gezichtsverlies bezorgd bij zijn vrienden. Tot mijn verdediging kan ik aanvoeren dat de pomerans van de keu de dikte van het achterstuk bijna evenaarde; er geen krijt aanwezig was; de tafel noch verwarmd, noch waterpas opgesteld was; de toegapende cliëntèle ál te nadrukkelijk aanwezig was en geen ruimtelijke afstand in acht nam; het groene laken die naam niet meer waardig was vanwege de dikke laag stof die er op lag en vanwege de gapende souvenirs die ongeoefende spelers er in groten getale achtergelaten hadden. De benaming "grijze lappendeken" ware toepasselijker geweest.
27
Het Pan-Turkisme Het echec van de edele biljartkunst werd echter gevolgd door het succes van een proeve van bekwaamheid in de Turkse geschiedenis die ik moest afleggen voor een drietal handwerks lieden. We dronken thee in hun werkplaats (een smederij of zoiets, moeilijk af te bakenen in Turkije). Thee is alom tegenwoordig en dus niet voor niets volksdrank nummer één. Overi gens is geschiedenis ook in de ogen van Turken voornamelijk oorlogsgeschiedenis. Voor de zoveelste maal hoorde ik (... werd mij terloops mede gedeeld ... ) dat de Osmanen voor de poorten van Wenen gestaan hadden. Ik zou dit nog vele malen moeten aanhoren. Pan turkisme (als dit..., als dat ..., dan was Europa nu Turks geweest; ooit was de halve wereld in Turkse handen, etcetera) en vergane glorie wordt er op de "ilk okul" (de lagere school) al ingestampt. Bewustwording van een natie, dank je wel Atatürk, verlichte vader der Turken. Op hete(r)daad betrapt De laatste statie die we aandeden was een particuliere kliniek (veel kleine ziekenhuizen zijn er privé; alles à contant alsjeblieft) Yassar was leerlingopticien en als zodanig had hij daar kennissen. Ik moet zeggen dat ik me daar in het hok van de portier best goed geamuseerd heb. Op de eerste plaats betrapten we er de portier zelf die een aantrekkelijke verpleegster aan het onderzoeken was. Zijn onderzoek zou de toets der medische kritiek niet kunnen doorstaan, want hij lag bij zijn werk. Jammer genoeg was hij pas begonnen met zijn operatie, zodat zijn patiënte nog tijdig bedekt kon worden. Toch had hij ook nog enige gevoelens van schaamte, anders zou hij wel niet gebloosd hebben bij onze binnenkomst. De verpleegster evenwel ging zonder blikken of blozen thee zetten. Volgens mij zal zij het in de Turkse medische wereld nog ver schoppen. Dokter spreekt koeterwaals Even later kwam de dienstdoende arts binnen, een opschepperige fielt die waarschijnlijk in zijn "midlife crisis" verkeerde. Hij trachtte mijn talenkennis te toetsen. Dat is echter moeilijk als je zelf maar anderhalve taal beheerst. Die halve taal was het Engels, dat hij op LTS niveau sprak, het spijt me voor de L.T.S. Hij beweerde een medisch standaardwerk in het Engels vertaald te hebben: het was nog uitgegeven ook! Daarom sprak hij ook niet zo "splendid" Engels, legde hij uit, hij was alleen het hoogdravende, specialistische en wetenschappelijke werk gewend, vandaar... Voor mij viel hij direct door de mand, maar de andere aanwezigen hingen aan zijn lippen. Vooral de verpleegster gaf met haar ronduit geile blikken blijk van zowel bewondering als verlangen. Ik moet toegeven dat ik enigszins jaloers was. Het was de eerste keer (!) dat ik een vrouw leerde kennen in Turkije. Ik weet wel zeker dat ik zelf ook een misschien geil te noemen blik in mijn ogen gehad moet hebben, alhoewel niet voor de arts natuurlijk. In het verdere verloop van het gesprek ontpopte de chirurg zich als een regelrechte kapitalist, hij opereerde commercieel en behandelde slechts tegen klinkende munt. "No money, no help", was een van de vele in steenkolenengels vervatte uitspraken die hij debiteerde. Het zal wel niemand verbazen als ik zeg dat ik hem niet echt mocht. 28
Doodsstrijd op straat Eenmaal buiten bracht ik Yassar aan het verstand dat het Engels van die uitbuiter kinderlijk was; dat hij niet aan zijn eerste leugen gestorven was en dat zijn voor de deur geparkeerde Toyota in Europa een auto voor armoedzaaiers en ongelovige honden was. Yassar geloofde me. We spraken voor de volgende dag af om negen uur bij zijn optiek. Hij zou vrij pakken om samen met mij naar Pamukkale (mijn volgende reisdoel) te gaan om de krijtterrassen te bezoeken. Op weg naar het hotel zag ik plotseling iets op de weg bewegen. In het vale schijnsel van een van de zeldzame straatlantarens kon ik toen getuige zijn van de doodsstrijd van een pas overreden kat. Het bloed spoot alle kanten op, met elke spasmodische trilling puilden haar darmen verder naar buiten en volkomen geluidloos vervlood een van haar zeven levens. Huiverend ging ik het hotel binnen, waar de gelagkamer nog vol volk was. Late reizigers of vroege vertrekkers, wie zal het zeggen? In Turkije reist men veelal 's nachts vanwege de draaglijke temperatuur en het feit dat je zo de hotelkosten kunt uitsparen. Op de overloop ontmoette ik een radeloze Turk met spillebeentjes die er in onderbroek rond liep, hij moest zo nodig, maar kon de wc niet vinden. Nogal wiedes, mijn verdieping was helemaal geen gemeenschappelijk toilet rijk. Ik liet hem dus in mijn privétoilet zijn gang gaan. Hij bleek een mullah (gebedsvoorganger) te zijn en uit dankbaarheid voor mijn gast vrijheid beloofde hij voor mij te bidden. Welterusten! PAMUKKALE - BRONNEN IN DENIZLI Oppervlakte Pamukkale bronnen 2,5 km lang en 0,5 km breed / Watertemperatuur 30100 graden Celsius Ommuurde witte terrassen die boven elkaar uitsteken; halfronde waterbekkens die de felblauwe lucht weerspiegelen en stalactieten als bevroren watervallen op een helling in WestTurkije. Dit is de unieke en mystieke wereld van Pamukkale (letterlijk 'het kasteel van katoen'), waar volgens de overlevering reuzen katoen droogden op de terrassen. In werkelijkheid zijn de terrassen het resultaat van hete vulkanische bronnen die vanaf de hoogvlakte erboven stromen. Het water zit boordevol kalksteen en zouten. Het koelt af als het over de heuvel stroomt en bedekt alles op zijn pad met witte minerale afzettingen. Door de eeuwen heen hebben zich lagen kalksteen opgebouwd die muren en terrassen hebben gevormd en alles was in het water valt, krijgt binnen een paar dagen een laagje. Het bronwater zou een genezende werking hebben op reuma en de bloeddruk verlagen. Oude Griekse en Romeinse hoogwaardigheidsbekleders kwamen hier, onder wie de keizers Nero en Hadrianus. Vandaag de dag baden toeristen in het warme water en genieten van het uitzicht op de adembenemende zuiver witte waterval. Het geheel is vooral indrukwekkend in het ochtend en avondlicht, wanneer Pamukkale eruitziet als een surrealistisch maan landschap.
29
Dag 12 / Woensdag, 21 juli PAMUKKALE Kalksteenterrassen van Pamukkale Om 8 uur 's morgens was ik al in de weer. Ik liep naar het busstation en gaf daar mijn tas in bewaring. Toen ging ik naar de optiek waar ik om 9 uur met Yasser had afgesproken. Hij kwam echter niet opdagen, zodat ik in het centrum de bus naar Pamukkale zelf moest opzoeken. Terwijl ik bij de bushalte stond te wachten, kwam plotseling Yasser toch nog boven water: hij had zich verslapen en kreeg daarom van zijn "patron" geen toestemming om mij naar Pamukkale te begeleiden. Om half elf bereikte ik de fascinerende kalksteenformaties. Voor de meeste toeristen was het nog te vroeg, dus ik kon de witte terrassen één voor één op mijn gemak bekijken en onderzoeken. Ik maakte kennis met Fuat, een jonge man die ansichtkaarten en souvenirs verkocht. Hij had enkele jaren in Breda gewoond en sprak goed Nederlands, dat hij op de I.S.K. geleerd had. Romeinse stad Hierapolis Omdat ik bijna stierf van de dorst, dronk ik wel drie flesjes fris achter elkaar uit. Ik bezocht nog een gedeelte van de ruïnes van de Romeinse stad Hierapolis, maar de thermen, het theater en de tempel bekeek ik wegens tijdgebrek slechts oppervlakkig. Ik hielp twee Engelse liftsters met informatie over het vervoerswezen en reed in een overvolle dolmusj terug naar Denizli. Daar had ik nog tijd over om een hapje te eten, voor de bus naar Antalya om één uur vertrok. Van de reis door het Taurisch gebergte kan ik me niet veel herinneren. Het grootste gedeelte van de reis lag ik te dommelen. De weinige keren dat ik wakker schrok, gaven me wel de gelegenheid tot het opdoen van een algemene indruk van de Taurus; fors, karig begroeid en niet zo spectaculair als de reisgidsen doen vermoeden. Maar ja, ik heb er maar een heel klein gedeelte van gezien. De kalkterrassen konden ontstaan omdat na afkoeling van het water de kalk neersloeg; door de wind, aan de randen het snelste. En nog steeds groeien de terrassen aan. Als er water over stroomt is de kalk stralend wit; áls er water over stroomt. Want een paar hotels hebben een aantal beekjes omgeleid, om zo hun zwembaden vol te laten lopen. En van zes uur 's avonds tot elf uur 's ochtends staan de kalkterrassen zelfs helemaal droog. Voor een paar toeristen die de absurde overnachtingstarieven van f 150 per persoon per nacht kunnen betalen (een gemiddeld Turks maandloon) wordt zo het plezier van baden bij zonsondergang volledig vergald. Geheel houten hotel Om 6 uur kregen we de kustvlakte van Antalya in zicht, in Oudgriekse tijden behoorde dit bij het rijk van Pamphilië. Het duurde echter nog een half uur voor we het bereikten, want we werden aangehouden door een militaire patrouille die alle paspoorten controleerde. Voor 30
mijn legitimatiebewijs hadden ze weinig belangstelling: ze waren op zoek naar mogelijke binnenlandse terroristen. De jonge mannen werden het strengste gecontroleerd. In Antalya vond ik een schamel onderkomen in een hotel dat op de stenen trappen na geheel van hout was. Ik kreeg er een piepklein kamertje zonder wastafel toegewezen. Douchen was slechts mogelijk tussen 8 en 9 uur 's avonds, vanwege de hitte moest ik begrijpen. Dronken "Gastarbeiter" Na me geïnstalleerd te hebben, ging ik direct in de stad op onderzoek uit Ik at ergens Iskenderkebab (gegrild vlees op brood, overgoten met ketchup en yoghurt, best lekker!). Op een terras dronk ik een grote fles Tuborgbier en maakte ik een praatje met Süleyman Tanak, een beschaafd ogende heer van middelbare leeftijd die een waterpijp zat te roken. Hij was in Antalya met zijn gezin op vakantie. Hij was afkomstig uit Istanbul waar hij een levens middelenwinkel dreef. Hij rookte slechts twee waterpijpen per dag, anders zou hij verslaafd raken, beweerde hij. Het centrum wordt beheerst door een mondaine hoofdstraat, een avenue die in niets verschilt van een hoofdstraat in een middelgrote WestEuropese stad. Ik zwierf er rond in de talloze kronkelige steegjes van de uit de tijd van de Kruistochten en belandde in een theetuin die vanaf een uitstekende rots uitkeek over het oude haventje. Een dronken Turkse gastarbeider uit Duitsland viel me lastig met sentimentele praatjes over zijn Duitse vrouw die hem verlaten had. Ik had op dat ogenblik genoeg aan mezelf en simuleerde Turks noch Duits te verstaan. In het Engels verzocht ik de obers mij van de man te verlossen, een eis die direct ingewilligd werd. Suikerfeest in aantocht In de huizen van de volkswijken was men opvallend actief: men trof voorbereidingen voor het Şeker Bayrami, het Suikerfeest dat het einde van de Ramazan aangeeft. De vele televisies (Antalya is redelijk welvarend) waren allen afgestemd op religieuze programma's: gebeds diensten, gezang, Koranvoordrachten en godsdienstige lyriek. Verder zag ik een jongetje met één been voorbij fietsen, welvarende families flaneren en natuurlijk ondanks de schijnbare welvaart (of misschien daarom wel!) veel bedelaars. Ik kocht van een grootogig en spillebenig jochie een kauwgom en gaf hem tien keer zoveel als zijn vraagprijs van L 20. Hij kon zijn ogen niet geloven, hield enkele ogenblikken zijn adem in en ging er toen vliegensvlug vandoor, bang dat ik misschien tot andere gedachten zou kunnen komen. In een birahane (een bierhuis, café) rustte ik wat uit. Het was er heel netjes. Een zekere Abdullah Demirel kwam naast me zitten en vertelde me over zijn werk als boswachter in een nationaal park in de buurt van Myra, de geboorteplaats van Sinterklaas. De laatste noemde hij "Noël Babasi", wat letterlijk betekent de "Kerstvader". Hij was een aardige knul en we moesten samen heel wat aflachen. Opstootje op straat Toen ik weer buiten op straat stond, was ik getuige van een tweetal incidenten. Allereerst een antieke brandweerauto met 8 spuitgasten achterop die zich vast reed in een donker 31
straatje vol groentekarretjes. De herrie tussen de eigenaars daarvan en de haastige brand weerlieden was echt luisterrijk. Even later kwam ik uit bij een opstootje, waarin twee agen ten de hoofdrol speelden. Wat er precies aan de hand was ontging me, in ieder geval hadden de agenten het moeilijk met het jouwende publiek, dat het optreden van de overheidsdienaren duidelijk niet op prijs stelde. Yilmaz, een vrolijke kioskhouder In de buurt van het hotelletje hield ik stil bij een "genotsmiddelen"stalletje dat in een trapgat in de muur ingebouwd was. De kleine neringdoende die het in beheer had heette Yilmaz Korkmaz Het was een kortbenige man van achter in de dertig, reeds kalend en met een zeer opgeruimd karakter. Ik bracht een genoeglijk uurtje bij hem door, pratend over koetjes en kalfjes, wat in Turkije betekent "beroep", "burgerlijke staat", "inkomen", maar ditmaal ook Turkse historie. Yilmaz verklaarde zich een overtuigd pacifist. Volgens hem moesten alle naties der wereld de handen in elkaar slaan. Hij debiteerde deze waarheden, terwijl wij stiekem de ene na de andere "raki" achteroversloegen. Het drinken van sterke drank was vooralsnog verboden, omdat de Ramazan immers nog niet officieel ten einde was. Raki is te vergelijken met ouzo in Griekenland, of pernod, ricard en anis in Frankrijk. Kinderen herkennen het direct als een hoestdrankje. Na elk gewipt glaasje aten we een abrikoos. Pure raki drinken is in een Turk zijn ogen een doodzonde zonder er iets bij te eten. Ik beging dus een groot aantal malen een doodzonde in Turkije. Yilmaz Korkmaz dreef een kiosk die hij in een nis van een muur had gebouwd. Hij deed bijzonder goede zaken. Vooral de lotenverkoop, het bier en de sigaretten brachten veel geld in het laatje, zo vertrouwde hij me toe. Hij was een 'held' uit de oorlog op Cyprus in 1973. Hij was er bijzonder trots op dat de Ottomanen twee keer voor de poorten van Wenen hebben gestaan en bijna heel Europa hadden kunnen veroveren. Ik moest hem erop wijzen dat ze toen ook twee keer hebben verloren. Zijn aartsvijanden waren de Grieken, die konden in zijn ogen niets goed doen. Schroothandelaar en schoolmeester Ali Ozdemir, een vriend van Yilmaz, kwam delen in de feestvreugde, evenals een taxichauffeur die vlakbij zijn standplaats had. Ali had een klein winkeltje in ijzerwaren vlak naast een bekende bank (voor ons aanleiding tot allerlei insinuaties natuurlijk), terwijl Nihat, de taxichauffeur, gediplomeerd was als schoolmeester, maar als zodanig niet aan de bak kwam. Een WW uitkering is er in Turkije niet bij, daarom probeerde hij met zijn eigen auto een graantje van de toeristenindustrie ter plaatse mee te pikken. Hij had slechts 3 of 4 ritten per dag, verklaarde hij treurig. Hij was een jaar of 25 oud en ging netjes en westers gekleed. Ik kreeg een beetje medelijden met hem, want door zijn innerlijke beschaving was hij te bescheiden, te timide om zich aan potentiële klanten op te dringen en dus te slagen. De onderlinge concurrentie is scherp, zo niet moordend. Yilmaz begon op een gegeven moment het Groot Turkse Rijk te bejubelen en hij verhaalde van de Grieken die hij in de Cyprus 32
oorlog van 1973 op de vlucht had gejaagd. Hij had ze liever over de kling gejaagd, gaf hij desgevraagd toe. Zijn naam Korkmaz betekende niet voor niets "de Niets Vrezende". Zijn pacifistisch credo, dat nog zo vers in mijn geheugen lag bleek zoals ik al vermoedde uit holle frasen te bestaan. Om half een kwam de politie om de zaak te sluiten. Yilmaz gaf hun een paar pakjes sigaretten en kon tot half twee openhouden. Ook ik kreeg pakjes sigaretten (Samsun en Maltepe) en hij zou zich gevleid voelen als Yusuf Bey (dat was ik dus) zijn zaak ook morgen met een bezoek zou willen vereren. Hetgeen geschiedde. De daaropvolgende nacht was voor mij ellendig. Er vielen voortdurend waterdruppels uit het plafond en door de vele verorberde abrikozen en glazen raki lag ik onophoudelijk te woelen in een onrustige slaap.
Dag 13 / Donderdag, 22 juli Yivli Menare, een gegroefde minaret "Seker Bayrami Kutlu Olsu!" Een gelukkig Suikerfeest toegewenst. Dit zinnetje hoorde ik die dag wel tientallen malen. Ook enkele dagen later wenste men elkaar nog een plezierig feest toe. De winkels alsmede alle banken waren tijdens deze drie feestdagen gesloten. Dit had enige financiële problemen voor mij, want daarom kon ik een hele tijd niet wisselen en moest ik dus zuinig zijn met mijn geld in Turkse valuta. En dat terwijl ik naar hun begrippen bulkte van het geld! In het restaurant, waar ik kalfslever en koffie als ontbijt nam, bood men mij bij binnenkomst een sigaret aan. Aan het tafeltje werden mij ook bonbons gepresenteerd, dit alles ter gelegenheid van het feest. Het was weer eens zeer warm die dag: 36 graden, maar desondanks maakte ik weer een lange wandeltocht. Deze voerde eerst naar de Yivli Minari, een minaret die uit gegroefde zuilen bestaat en dateert uit de Seldsjoekische tijd (13de eeuw), gebouwd door een zekere Aleddin Keykobat. Het erbij gelegen Etnografisch Museum was vanwege de feestelijkheden gesloten. Daarna bezocht ik de haven. Met een paartje uit Istanbul (dat goed Engels sprak) en twee geëmancipeerde, maar preutse Turkse dames ondernam ik een boottochtje op zee. Erkan, de bestuurder van de gemotoriseerde sloep, was een slanke jongeman die echter een oog miste. Hij voer erg behendig en liet dit herhaaldelijk blijken door allerlei huzarenstukjes uit te halen, zoals draaien in een aardedonkere, doodlopende grot en laveren tussen de scherpe klippen. Ik maakte foto's van de Düdenwatervallen die in de Middellandse Zee uitkwamen, maar ook van de grotere meer in het binnenland. Omdat ze 's zomers niet zo omvangrijk zijn, waren ze niet indrukwekkend De schipper bracht slechts fl 3, per persoon in rekening voor een dik uur op zee. Toch zal hij wel wat winst geboekt hebben. Stadspark met palmen Vervolgens streek ik op een terras neer, waar ik drie opeenvolgende edities van de Turkish Daily News las. Deze had ik bij de receptie van het duurste hotel in de stad op de kop getikt. Het was het enige blad in een nietTurkse taal die in het binnenland verkrijgbaar was. Het 33
nieuws dat er in staat is gecensureerd door de regering, maar niet in die mate als voor de echte Turkse kranten als Hürriyet, Tercüman en Milliyet gebruikelijk is. In het magnifieke stadspark liep ik de waterpijproker Süleyman opnieuw tegen het lijf. Hij werd vergezeld door zijn 14jarige zoon die in Iznik op een internaat zat waar hij Engels leerde. Hij moest van zijn vader met mij in die taal converseren, maar bracht daar natuurlijk niet veel van terecht, och arm. Vader was zichtbaar teleurgesteld. "Ik stuur hem toch niet voor niets naar zo'n dure privéschool", zo redeneerde hij. Enfin, ik wenste hun nog prettige vakantiedagen toe en vervolgde mijn weg tussen de rondlummelende militairen die vrijaf hadden maar niet naar huis mochten. Geld om iets te verteren hadden zij niet, zij ontvangen slechts fl 1,50 soldij per week. Hun hoofden zijn geheel kaal geschoren en ze zijn verplicht altijd in uniform gekleed te gaan. Wel genieten zij enige korting bij het openbare vervoer. Over het algemeen worden ze 1.000 tot 1.500 km van hun woonplaats gelegerd. De discipline in het Turkse leger is streng en er worden nog regelmatig lijfstraffen uitgedeeld. De diensttijd is 20 tot 24 maanden. Beeldschoon zigeunermeisje Met een fles koel bier, die ik aan een stalletje gekocht had, vleide ik me op een schaduwrijk plekje in het gras neer. Daar werd ik belaagd door een beeldschoon zigeunermeisje van een jaar of zeven. Ze was enigszins vervuild, liep op blote voetjes en had een stel schitterende gitzwarte oogjes in haar hoofdje. Ze bedelde om geld. Ik gaf haar een kwartje dat zij stevig in haar knuistje klemde. Zij bedankte me niet, evenmin kwam er een geijkte, religieuze formule over haar lippen. Ook hier zijn zigeuners een fier volk, de tegenwerking en bespotting van de autochtone Turkse bevolking ten spijt. Om een uur of vijf ging ik terug om op bed nog wat te rusten. Twee uur later ging ik opnieuw op pad. Ik kocht twee kleurenfilmrolletjes (fl 12, per stuk! Dat was duurder dan in Nederland.) en bestelde op een terras Adana kebab, pittig gekruid hamelvlees aan een pen geregen en op houtskool geroosterd. Daar kwam ik dan een zekere Hanifi Acar tegen. Hij sprak me in het Frans aan. Hij was geboortig uit Malatya, een grote stad in het hart van Anatolië, maar werkte als leraar Frans aan een middelbare school in Isparta. Hij was even oud als ik en vierde in Antalya vakantie van zijn karig inkomen als leraar. Zijn Frans was voor een leraar in die taal alleszins gebrekkig. Hij was zich daarvan bewust en schreef dit toe aan gebrek aan praktische oefening. We wandelden samen wat door de stad, bezochten de Poort van Hadrianus en de oertoren van de stad, de Kale Kapisi. Hanifi sprak aan een stuk door in het Turks. Hij ging ervan uit dat ik alles kon verstaan. Gezeten in een theetuin heb ik hem dan met klem verzocht meer Frans te praten. Zijn pogingen hadden tot gevolg dat we in grammaticale problemen doken. Na de theetuin bezochten we een ijssalon. Hier nam hij afscheid, want hij had om half elf een afspraak met een vriend. We spraken af elkaar in het Turks en het Frans te schrijven. Het was weer een goedkope avond voor mij geweest. Hanifi had erop gestaan alles af te rekenen. Die Turkse gastvrijheid zat me toen effe niet lekker…
34
Eenzaam in mijn cel Ik belandde weer bij het stalletje van Yilmaz. Ik dronk met hem 2 flessen bier. Hij was veel stiller dan de avond van te voren. Op mijn vraag naar de oorzaak daarvan moest hij bekennen nog steeds last van een forse kater te hebben. Ik kocht bij hem enkele flessen bier om de nacht door te komen. Bij het hotel zat Ergün, de hotelboy, en een kennis uit de buurt. Orhan Gencer, een 50 jarige afgekeurde onderwijzer. Ik zou en moest kennis met hem maken, want hij zat al uren op die andere onderwijzer uit Holanda te wachten. Na me aan hun aandacht ontrukt te hebben, toog ik naar de eenzaamheid van mijn cel. Het was nog drukkend heet. Het zweet stroomde tappelings langs mijn rug, ik had geen water om me te wassen, dus onrein kroop ik in bed. De pils was pieslauw en eigenlijk niet om te zuipen. Vlakbij Antalya liggen nog enkele interessante ruïnes uit de Grieks/Romeinse tijd, onder andere Termessos (hieronder), Aspendos en de rotsgraven bij Myra (de stad van de heilige Nicolaas). KONYA Dag 14 / Vrijdag, 23 juli Ansichtkaartcorrespondentie Al vrij vroeg verliet ik het Yesil Finiki Oteli aan de Kazim Ozalp Caddesi. Ik moest zes gulden vijftig voor 2 nachten afrekenen, redelijkerwijs mag je voor zo'n bedrag weinig, zeg maar liever geen enkel comfort verwachten. Voor het eerst bestelde ik ergens een echt ontbijt. Dat viel echter tegen, het betrof een gewoon "continental breakfast", zoals ze die ook in Engeland verkopen: thee met brood, boter en marmelade. Nee, geef me dan maar een "real English breakfast". Ik maakte tenslotte ook nog een foto van Yilmaz en beloofde die op te sturen. Nog jaren lang zouden we elkaar ansichtkaarten sturen. Het Taurus-gebergte over De bus vertrok op precies de aangegeven tijd: 11.30 uur. Hieraan hield men gelukkig streng de hand. Voor het eerst zaten er in de bus Europese trekkers. Het waren twee blonde Friese jongens. Door hun rijzige gestalte en hun "gele" haar (Turkse uitdrukking) liepen zij overal direct in het oog. Ze waren op weg naar Syrië. Ik heb niet geïnformeerd wat ze daar in die oorlogstoestanden dachten te gaan doen. De reis voerde weer terug door de Taurus, langs stuwmeren, natuurlijke zoutmeren en tenslotte via de rand van de Anatolische hoogvlakte naar Konya. De meren heten het Egridir en het Aksehir Gölü. Bij het eerste hielden we een uurtje rust. Het zijn meren ter grootte van ongeveer Limburg; men probeert er nu toeristenindustrie uit de grond te stampen. Gezien de gunstige koers van de Turkse lira (hoe lang nog?) zal dit wel lukken.
35
Land vol tegenstellingen In Konya kwamen we aan bij de moderne "Yeni Gar", het nieuwe autobusstation. Konya heeft 320.000 inwoners en is een religieus centrum waar de derwisjenorden heersen. Men spreekt er ook een speciaal dialect. In plaats van het Turkse "minibus" en "fuari" schrijven en spreken zij "münübüs" en "vuar". Dat betekende voor mij extra moeilijkheden in de communicatie. De mensen verstonden er mijn uitspraak van het Turks ook minder goed. Ik spijsde zeer uitgebreid in de stationsrestauratie: meloen, soep, goulash met aardappelen, rijst met gehakt en bier. Naast mij zat een zwaar opgemaakte Turkse jonge dame van waarschijnlijk lichte zeden die haar in traditionele kledij gestoken en gesluierde moeder trakteerde op een etentje met friet. Dergelijke flagrante tegenstellingen kom je vaker tegen in dit land van toch wel veel ongerijmdheden. Enerzijds een feodale maatschappijstructuur met verlammende godsdienstige regels; anderzijds een vrij kapitalisme met de daarbij behorende geavanceerde technische verworvenheden. Ofwel de analfabete loonwerker op zijn John Deeretractor; de bedelaar met zijn Casiozakcalculator en de hoer die al citerend uit de Koran haar werk verricht. Met de scootertaxi Ik liet me in het spiksplinternieuwe Hotel Otogar inschrijven: twee nachten voor fl 40, eindelijk een normale prijs. Het was wel een hotel in de klasse "Lüks". Ik was er erg tevreden. Het was dan ook het beste hotel van mijn hele reis, en nog niet eens het duurste ook! Het centrum was zo'n 3 km van het hotel af. Ik ging er dus met de dolmusj naar toe. Ditmaal was het wel een erg vreemdsoortige dolmusj, bestaande uit een scooter die in een kar gebouwd was en waar een zelfgemaakte carrosserie omheen gebouwd zat. Inhoud: 8 personen. Prijs: 30 cent. Medereizigers waren o.a. een drietal opgeschoten jongeren. Een ervan was in Konya op vakantie en kwam uit Keulen. Hij moest van zijn kameraden tonen dat hij Duits sprak. Ik moest hen vertellen dat hij beter Duits sprak dan ik. Het was een nogal luidruchtig stelletje. De jongen uit Keulen voelde er zich niet helemaal thuis, had ik de indruk. Burchtheuvel met theetuinen In het centrum was het nog druk. Veel mensen hadden vrij vanwege de Suikerfeest festiviteiten. Ik persoonlijk heb weinig van die feesten gemerkt; geen vuurwerk bijvoorbeeld. Ik denk dat mijn Turkse leerlingen mij dit maar wijs gemaakt hadden. Ik volgde de hoofdstroom van mensen en kwam uit bij de Aleyleddin Tepe, een voormalige burchtheuvel (zie foto's) die bezaaid is met monumenten en theetuinen. Ik kon nergens bier krijgen, een drank die ik gezien mijn stoffige reis best kon gebruiken. Iedereen zat er naar de t.v. te kijken. Gedronken werd er niet, dat kost per slot van rekening geld en dat artikel is voor hele volksstammen in Turkije nu eenmaal erg schaars. Aan een troepje rondhangende adolescenten vroeg ik waar ik pils kon krijgen. Zij brachten mij met zijn drieën naar een biercafé in een duister hoekje weggemoffeld op het jaarbeursterrein. Natuurlijk hadden onze Oosterburen op dit tapplaatsje al hun stempel gedrukt; links en rechts dreunde het 36
Duits om mijn oren De bediening was verre van perfect, zo kreeg ik de tweede keer een lauwe fles bier die ik liet terugbrengen. Ze zullen wel gedacht hebben dat ik ook een Duitser was Er zaten ook twee Nederlandse paartjes, die ik zowaar later in Nevsehir en in Kayseri terug zou zien. Het waren sociaalmaatschappelijk werkers uit Apeldoorn. Ik heb verder niet lang met hun gesproken, ik was niet naar Turkije gegaan om Nederlanders te ontmoeten. Het kermisterrein was niet zo attractief: de spelletjes en kraampjes waren vergelijkbaar met die in de jaren vijftig op de fancy fairs in Nederland; ringgooien om pakjes sigaretten, rad van avontuur en dergelijke. Via een andere route kwam ik bij de standplaats van de dolmusj uit. Onderweg was ik te weten gekomen dat er ook hier seksclubs en massageinstituten gevestigd zijn. Ze opereren alleen niet openlijk, maar slinks. Tombe en hoofdkwartier van de dansende derwisjen De tombe van de soefimysticus, filosoof dichter en theoloog Djalal alDin Mohammed al Roemi (1207 1273), ook bekend als Mevlana, vormt het hart van wat vroeger het hoofdkwartier van de dansende derwisjen was tot de sekte in 1925 werd verboden tijdens een grote campagne tegen religieus extremisme door de pas opgerichte Turkse Republiek. Het complex van Mevlana Tekke omvat naast vele andere tomben en begraafplaatsen een moskee, een rituelenhal (tekke) waar de dansceremonie (sema) plaatsvond, keukens waar eten werd bereid voor de derwisjen en hun gasten, en leefcellen. Deze locatie, ooit een koninklijke Seldjoekse rozentuin ten oosten van de ommuurde stad Konya, werd in 1228 geschonken aan Mevlana's vader, de theoloog Bahaeddin Veled uit Balkh; beide mannen liggen hier begraven. Op basis van Mevlana's leer stichtten en ontwikkelden zijn opvolgers de orde van de dansende derwisjen, die met rituele zang en dans ernaar streefden om één te worden met het goddelijke. De eerste tombe boven Mevlana's graf, een simpele koepelconstructie, werd kort na zijn dood gebouwd maar in 1397, toen de invloed van zijn leer toenam, werd de koepel vervangen door de prachtige zestienzijdige kegeltop, bedekt met turkooisgroene tegels. De moskee en rituelenhal werden later toegevoegd door Osmaanse sultans. Nu leidt een aantrekkelijk binnenhof meteen ablutiefontein voor rituele reiniging en een aantal kleinere tomben, via een zilveren deur naar de grote grafkamer. Mevlana's sarcofaag ligt, net als die van zijn vader, prominent op een verhoging, gedrapeerd in een fluwelen lijkwade met gouden borduursel, met een symbolische tulband aan het ene uiteinde. Mevlana's tombe, het belangrijkste islamitische heiligdom in Turkije, trekt nog elk jaar duizenden pelgrims, ook al werd het complex in 1927 officieel een museum.
37
Dag 15 / Zaterdag, 24 juli Zonnetje op het terras Dankzij een diepe slaap was ik redelijk uitgeslapen toen ik om tien uur opstond. Alleen had een vermaledijde mug mij verschillende jeukende bulten bezorgd. Het was hemels weer buiten en in het zachte zonnetje op een terras gezeten trok ik mijn plan voor de komende dagen. Mijn hele tafeltje lag vol papieren en kaarten. Ik maakte aantekeningen en bestelde ook nog met twee gelijk mijn glaasjes thee, iets dat als ongehoord beschouwd wordt in Turkije. Toen ik vertrok moest ik er acht afrekenen. Ach ja, het waren kleine glaasjes… Mevlana Moskee en Museum Om 12 uur was ik weer in de stad. Hoewel er veel mensen waren, bleek er eigenlijk niets loos te zijn. De meeste slenterden even doelloos rond als ik. Met name de robotachtige soldaten liepen er met hun ziel onder de arm. Bij de enige bakker die open was stond een rij van wel 100 mensen, ter gelegenheid van het feest gaven de autoriteiten gratis brood uit. Er waren ook veel boeren en buitenlui in de stad. Hun wagentjes waren met kleine paardjes bespannen en zagen er fraai bewerkt uit. Jammer genoeg durfde ik er ook nu geen foto's te maken. Nogmaals, van arme sloebers maak ik principieel geen foto's, tenzij ze er mij zelf om vragen om een centje bij te verdienen. Om 13.00 uur kon ik bij het Mevlana Museum terecht. Het was een regelrecht bedevaartsoord waar de handen ten hemel werden opgeheven, men zich in het stof wierp en men voor de graven van de "heilige" Mevlana (een soort dichter/priester) op de knieën smeekte om bepaalde gunsten. Ik weet niet of die ook verhoord worden. Toch was een en ander binnen de perken gehouden, geen alles overheersende cultus en smakeloos commercie zoals in de Christelijke oorden Fatima en Lourdes. Uiteraard stroomden hier weer eens de bussen vol Franse, Amerikaanse en Engelse 50+ toeristen binnen. Alleen de Fransen wekten de indruk echt interesse te hebben, maar dat is dan ook een cultureel onderlegd volkje zoals bekend. Onverwachte ontmoeting In de kamer met kunstschatten richtte iemand in het Duits het woord tot mij: "Hoca, kennen Sie mich nicht mehr?". En verdomd als het niet waar was, daar stond Aysje, de Duitse Gastarbeiterin die zich in Nisj zo fel verzet had tegen de beslissing om door te rijden. Ik herkende haar niet direct. Zij woonde eigenlijk in Ankara, maar zij had haar familie met haar in een Duitse fabriek verdiende geld een vakantiereisje in Turkije zelf aangeboden. Zo was ze dan ook in Konya beland. We haalden nog wat herinneringen aan de gedenkwaardige busreis op, voor zij haar weg vervolgde met haar boerse en stuurs uitziende neven en nichten, broers en zussen. Toch een leuk initiatief van zo'n meid. Ik was bewogen, hoewel niet direct tot tranen toe. Niet alle buitenlandse werknemers potten en zijn uit op materieel bezit, maar velen proberen hun achtergebleven verwanten op een cultureel hoger peil te brengen. Zo was Ayse bezig met horizonverbreding; zo zijn ook vele Turkse vaders bezig met het verbeteren van de mogelijkheden tot een betere opleiding van hun zonen in Turkije zelf. 38
Met het gespaarde geld kan men schoolgeld en internaatskosten betalen. Ik dacht hierbij ook aan een vriend van mij, Mehmet Gökduman uit Roermond, die met zijn in een Hollandse fabriek zuur verdiende geld de studie voor ingenieur van zijn broer betaald heeft. Ik weet dat dit geen incidentele gevallen zijn. Stad van videorecorders Vanuit het Mevlana Museum ging ik enkele andere bezienswaardigheden bekijken: het Ivre Menare Museum (dat nogal tegenviel) en het Museum van Atatürk, waar allerlei persoonlijke documenten, kleren en gebruiksvoorwerpen van de goede man aan den volke getoond werden. Ik vond het maar eigenlijk niks, die persoonsverheerlijking schijnt in een bepaalde ontwikkelingsfase van een jong land noodzakelijk te zijn. Ik walg er in ieder geval van. Regelmatig dronk ik thee of probeerde ik alle vruchtensappen die voorhanden waren uit. Ook liet ik mijn schoenen poetsen en stelde ik een jongetje in staat mij te wegen (86 kg). Opvallend in deze stad waren de vele tvtoestellen en videorecorders. Op die laatsten vertoonde men karatefilms van een minderwaardige kwaliteit, maar daarom niet getreurd. Men had eenvoudigweg niets anders te doen, zeker de militairen en de armen niet. Just call me Joe... Reeds vroeg betrad ik het hotel, waar ik werd aangesproken door een veramerikaniseerde Turk. Hij sprak het typische slordige en nasale Engelse dialect dat voor Amerikaans doorgaat. Zijn stopwoordje was "ye know"? Hij was technicus in Houston, half Joods en half Moslim, maar geen van beide religies trok hem erg aan. Hij noemde zichzelf Joe (zijn oorspronkelijke Turkse naam wilde hij niet eens noemen, "Just call me Joe," zei hij steeds.) Hij was hier op bezoek bij zijn zus die in Turkije was achtergebleven en nu als moslimse gehuwd was. Volgens Joe was zij ook psychisch en sociaal achtergebleven. Hij baalde als een stier en wilde liefst zo snel mogelijk terugkeren naar zijn geliefde Texas. Ik vond hem niet bijster sympathiek, hoewel ik me zijn twijfels over de Turkse samenleving levendig kon voorstellen. Twee leergierige hotelboys In het even verderop gelegen "ParkHotel" (nog luxueuzer) ging ik enkele travelers cheques inwisselen voor ik het stationsrestaurant instapte. Mijn hoofdgerecht was nu gevulde aubergine. Erg lekker. Ik kocht een kaartje voor de volgende morgen 5 uur. Mijn reisdoel was Nevsehir in Cappadocië. Ik drukte Mustafa en Abdelrahman, de twee hotelboys waarmee ik een uitstekende verstandhouding had, op het hart me om 4 uur in de nacht te wekken. Tot een uur of twaalf leerde ik hen nog allerlei praktische uitdrukkingen en zinnen in het Engels en het Duits. ("We have no warm water today!", "Bitte sehr, danke schön!") Als tegenprestatie leerden ze mij nieuwe Turkse woorden. Joe, de JoodsTurkse Amerikaan, kwam er nog bijzitten, maar de Tuborg had bij hem zijn werk al grondig gedaan. Hij was zo dronken dat hij me zijn echte naam toevertrouwde, dat was Elay… Op mijn kamer pakte ik alvast mijn reistas in voor het geval ik morgenvroeg tijd te kort zou komen. 39
CAPPADOCIË Ligging Cappadocia: Oost Anatolië / Hoogte: Erciyas Dagi 3916 m In MiddenTurkije, dicht bij Ürgüp en Göreme, staan heel opmerkelijke, zandkleurige, kegelvormige heuvels, die soms tot wel 50 m hoogte reiken. Sommige heuvels hebben een hoedje van een donkerder steensoort en lijken op reuzenchampignons, andere zijn net menselijke standbeelden. Deze vreemde heuvels liggen op een plateau dat wordt gedomineerd door de uitgedoofde vulkaan Erciyas Dagi. Miljoenen jaren geleden spuwde deze vulkaan enorme hoeveelheden vulkanische as, die afkoelde tot tufsteen: een zachte steensoort die heel eenvoudig met een mes uit te snijden is. Door de eeuwen heen werd het tuf uitgesneden door erosie en werden kegelvormige heuvels en andere rotsformaties gevormd, de zogenoemde toverschoorstenen. Maar ook mensen hebben eeuwenlang huizen, kerken en kloosters uitgehouwen in het vulkanische gesteente. De temperatuur in de grotten is constant, waardoor ze in de winter warmte en in de zomer verkoeling brengen. Sommige bouwsels zijn heel complex, met boven en onder de grond uitgehouwen gesteente. Er zijn woningen met wel twintig verdiepingen, zoals die in Derinkuyu. In een kerk in het Göreme dal is een fresco met SintJoris en de draak erop afgebeeld.
Dag 16 / Zondag, 25 juli Loze beloften, bijna bus missen De boy Mustafa had me bezworen dat hij niet zou vergeten me om 4 uur te wekken. Hij had nachtdienst en was in het trotse bezit van een heus quartzhorloge met een nieuw snufje: een ingebouwde wekker. Mijn zesde zintuig waarschuwde me hem niet te vertrouwen en gelukkig bedroog het me niet. Om half vijf werd ik vanzelf uit mijn rusteloze slaap wakker. In allerijl brak ik mijn tenten op, haastte me naar beneden, wekte Mustafa met veel misbaar, rekende af en sprintte al vloekend naar het perron van bestemming. Ik had mazzel, de bus stond er nog. Ik had nauwelijks een voet op de treeplank gezet of de chauffeur trok op. De zonsopgang over de hier erg kale hoogvlakte was magistraal, maar veel kon ik er niet van genieten, want ik viel voortdurend in slaap. Tegen 7 uur kon ik wel regelmatig een blik werpen op het ontwakende Turkse plattelandsvolk. Men trok met de kudden schapen de heuvels in, begon brood te bakken en hout te sjouwen. Ik vroeg me af waar dit laatste dan wel vandaan moest komen. In deze streek viel me op dat er op de platte daken van de schamele hutten en onderkomens hooi in hoge stapels te drogen lag. De dorpjes waren grijs en stoffig, de huizen leken op kleurloze blokken. Hier zullen wel geen forenzen gewoond hebben. Het vee loopt er los rond en de boeren hebben doorgaans geen eigen grond in bezit, maar zijn in loondienst van de landheer, de grootgrondbezitter die ze hier 'agha'
40
noemen. Die agha treedt nogal autoritair op, daar hij het rijk toch voor zich alleen heeft. Vaak werpt hij zich ook op tot burgemeester. Aankomst in Nevsehir Tegen 8 uur kwam ik in het landelijke provinciestadje Nevsehir aan. Ik had Cappadocië bereikt. Op de smoezelige marktplaats waar ik uitstapte, werd ik direct benaderd door een ongeschoren jongeman die een woordje Engels sprak. Hij beloofde voor een hotel en een rondreis te zorgen. Ik was moe en had weinig lust om zelf alles te gaan regelen, dus gaf ik hem grootmoedig carte blanche. Het werd "Hotel Lale", beheerd door een alweer ongeschoren jongeman die vloeiend Duits sprak. (Ik heb maar niet gevraagd waar hij dat geleerd had.) Ali, de gerant, stippelde een rondreis voor me uit, met eigen chauffeur en eigen gids. Mehmet, de contactpersoon, zou dan gids zijn. Helaas waren er geen andere toeristen die meereisden, zodat ik het volle pond moest betalen. Voor het vertrek kreeg ik thee van het huis geserveerd. Het hotel was van goede doorsneekwaliteit en kostte per nacht 15 gulden, duur voor autochtonen! Om negen uur kwam Murat met zijn ouwe brik, een Murat uit de zestiger jaren met krijsende remmen voor het hotel tot stilstand. Het was best geinig: Murat, de chauffeur, in zijn aftandse Murat, de auto, in feite Turkse licentieFiat. Feeëriek landschap Het zou te ver voeren om alles minutieus te gaan beschrijven wat ik allemaal gezien heb. Daarom volsta ik hier met verwijzen naar de hierbij ingescande foto's van Cappadocië die naar mijn mening voor zichzelf spreken. Men spreekt wel eens van maanlandschap, grillige spelingen van de natuur en betoverende geheimzinnigheid. Die termen zou ik graag willen onderschrijven. De gehele streek was volgestouwd met door de natuur gevormde attracties. Gelukkig werd lang niet alles door het toerisme beheerst, hoewel fotograferen slechts tegen betaling van klinkende munt was toegestaan. Daar ben ik principieel tegen, dus werd ik op verschillende plaatsen tijdelijk ontlast van mijn fototoestel. Mijn prulletje was toch niet geschikt voor vergezichten en dergelijke. DERINKUYU Complexe, zelfvoorzienende ondergrondse stad Verborgen onder de ongastvrije vlakten van Cappadocia in Midden Anatolië zijn hele steden uitgehold in het zachte vulkaangesteente dat de regio kenmerkt. Het bekendst is Derinkuyu dat naar schatting 20.000 tot 30.000 mensen kon herbergen. De erste tunnels en grotten zijn misschien wel 4.000 jaar geleden uitgegraven, maar zeker is dat er tegen 700 v.Chr. veel mensen woonden. Kolonisten die de vruchtbare vulkanische bodem hoopten te bebouwen, zullen de ondergrondse bescherming tegen het extreme weer hebben verwelkomd; en de onderaardse bewoning zal een vaster karakter hebben
41
gekregen tijdens de vele keren dat de vlakten erboven dienden als strijdperk voor opeenvolgende vijanden: Hettieten tegen Thraciërs en christenen tegen moslims. Derinkuyu, of 'diepe put', bestaat uit acht of mogelijk meer ondergrondse niveaus (het moet nog volledig worden verkend). Het grote gangenstelsel verbindt duizenden uitgehakte 'kamers' — sommige celachtig, andere spelonkachtig — die niet alleen basisaccommodatie boden, maar tevens ruimte aan een zelfvoorzienende gemeenschap, met kerken, scholen, gezamenlijke keukens, ontmoetingsplaatsen en zelfs stallen en ruimten om wijn te maken. Een complex systeem van ventilatieschachten hield de lucht adembaar. In de stad werden diverse verdedigingswerken verwerkt, zoals geheime tunnels, vluchtroutes en grote ronde 'deuren' die, met een paal door een gat in het midden, voor de tunnelingangen konden worden gerold. Met de deur op zijn plaats kon het gat dienen als schietgat voor pijlen. De leefwijze in Derinkuyu, Kaymakli en andere Cappadociaanse ondergrondse steden — tot dusver zijn er ruim veertig gevonden — werd uiteindelijk te beperkend, en de grotbewoners trokken weg naar meer traditionele steden. Ondergrondse stad Kaymakli Mijn route voerde eerst naar de ondergrondse stad Kaymakli, zeven verdiepingen in het tufsteen naar beneden voerend, vergelijkbaar met de opzet en de sfeer van de Romeinse catacomben.Van daaruit reden we naar Urgüp en Ortahisar, een dorpje dat beheerst wordt door een eigenaardig gevormde scherpe rots waarop een vesting ligt. Daar kwam ik mijn eerste Amerikanen van die dag tegen, allemaal ouwe taarten. Van Ortahisar ging het naar de Vallei van Göreme, waar we eerst een roekeloze tocht tussen en over gladde rotsen maakten om ons panorama te vervolmaken. Ik moest mijn pijn in de knie verbijten en kwam herhaaldelijk na een glijpartij tot stilstand vlakbij kloven en afgronden. Het zweet stond duimendik op mijn voorhoofd, maar alles liep goed af. In Uchisar hielden we een korte pauze in een marmergroeve. Ik werd geacht er iets aan te schaffen, maar vertikte het. Ik zag me al: nog twee weken Turkije afstruinen met kilo's marmer in mijn tas. Mij niet gezien. Die weigering werd met niet in dank afgenomen, zeker door Mehmet niet; hij liep hierdoor zijn provisie mis. Duiventillen en pottenbakkers Via Avcilar, Çavusin en Zelve (met zijn zogenaamde "duiventillen") bereikten we Avanos, een bekend keramisch centrum. Een bezoek aan een pottenbakker bleef dus ook niet uit. Opnieuw liet ik welbewust allerlei lastige aankopen achterwege. Zie je mij al met een 10 liter waterkruik sjouwen? Avanos ligt trouwens aan de Kizilirmak, een van Turkije’s grootste rivieren (de andere zijn Yesilirmak, Murat en Firat = Euphraat). De stroom zag er uit als een traag voortkabbelende modderriool, voor de aardewerkindustrie een levensader. In Avanos besloot ik opdracht te geven terug te keren naar de uitgangsbasis, het hotel. Opnieuw via Urgüp (zie foto's) ging het richting Nevsehir. Onderweg pikte Mehmet zonder met mij te overleggen een viertal skinheads (zo noemde ik bij mezelf de militairen) op. Ik was het daar 42
niet mee eens, omdat hij even van te voren twee liftende jochies geen blik waardig keurde. Ik gaf de voorkeur aan de kinderen. Hoe dan ook, met zijn zevenen bij elkaar geperst kwamen we aan. Ik was laaiend, niet zozeer vanwege dit laatste voorval, maar vooral omdat dit de druppel was die de emmer deed overlopen. Boos op Mehmet de gids Die Mehmet had zich gedurende de gehele "sightseeing tour" in mijn ogen belachelijk, vervelend en ondeskundig gedragen. Op de eerste plaats beheerste hij slechts een twintigtal van buiten geleerde stereotiepe zinnetjes Engels in de trant van "How are you?" en "Look, donkey, make photo?". Het woord "chimney" heb ik ongelegen wel honderd keren uit zijn mond mogen vernemen. Op een gegeven moment viel ik dan ook in volleerd Engels (ik spreek mijn talen alleen maar goed als ik kwaad ben of als ik onder druk sta) uit tegen hem. Hij verstond er geen biet van, maar een drietal onderwijzers uit Ankara die we onderweg naar Uchisar hadden opgepikt, kenden Engels genoeg om te begrijpen wat ik zei. Een van hen nam me later even apart en vertelde me dat Mehmet helemaal geen officiële gids was. Ja, dank je de koekoek, dat had ik inmiddels wel in de gaten. Op de tweede plaats ontbrak het hem ten enenmale aan de noodzakelijke deskundigheid op archeologisch en historisch gebied. Hij noemde alles Byzantijns. Elk gat in de grond was volgens hem een "watertank", een woord dat hij volgens de gangbare Turkse fonetische regels uitsprak. Op de derde plaats viel hij voortdurend andere toeristen lastig met opdringerige vragen in zijn kinderlijk Engels. Hij sprak werkelijk ieder buitenlands ogend persoon aan. Amerikanen vonden dit prachtig ("0h, wat een kleurrijke Turk. Nice guy!), maar met name bij de eigenzinnige Fransen ging hij steeds af. Dat deerde hem echter allerminst. Enfin, om een lang verhaal kort te maken: bij terugkeer bij het hotel liep Mehmet zijn fooi uiteraard mis. Murat de chauffeur, gezien de bloedklonters die hij stiekem uitspuugde in het laatste stadium van tuberculose of longkanker verkerend, wilde ik wel bedanken met een fooi die ik opzettelijk dik liet uitvallen: 750 lira, ongeveer fl 12,50. Nee, daar kwam niets van in, zei Mehmet. Murat wordt door de baas betaald. Ik moest dit alles als gastvrijheid en vriendendienst beschouwen bezwoer hij me. Ik trok me echter van hem niets aan en duwde het geld in Murat's borstzakje, die het dankbaar aanvaardde. Conservatieve streek Moe, en niet alleen van Mehmet, zeeg ik om twee uur op bed neer en sliep tot vijf uur. Zo had ik het warmste deel van de dag weten te vermijden. Een frisse douche knapte me helemaal op. Vandaag had ik nog niets gegeten. Op zoek dus naar een geschikte eetgelegenheid. Bijna alles was echter vanwege de Bayram gesloten. Uiteindelijk vond ik iets op een eerste etage. Ik nam van alles een dubbele portie, waarna ik de stad eens nader bekeek. Viel dat even tegen. Nevsehir is tweemaal zo groot als Swalmen en tien keer zo conservatief. Praktisch alle vrouwen liepen er nog met "tsjarsjaf" (hoofddoek, bas örtüsü) en dragen verder dikke bruine, zwarte of witte kleren. De broek onder de rok is evenwel 43
veelkleurig met allerlei nopjesdessins. Soms dragen ze een monddoek of omslagdoek in plaats van een sluier. Veel Turken in Roermond komen uit deze streek. Hun vrouwen kijken immer droevig uit hun ogen en uit hun manier van bewegen spreekt grote vermoeidheid. Ik ging nog even naar het hotel terug om Ali, de kleine selfmade "touroperator", de reiskosten ter grootte van L 5.000 (= fl 80) te overhandigen. Terwijl ik in de salon (ja heus!) op hem wachtte, sprak een Duits echtpaar me aan. Ze kwamen uit Freiburg en waren voor de derde keer met hun zoontje van twaalf in Turkije. De vrouw was parttime onderwijzeres en gaf ook extra hulplessen aan Turkse kinderen. De man was ambtenaar op een Ministerie. Het waren beschaafde Duitsers. We voerden een allercharmantst gesprek. Toen Ali opdook, begon ik direct mijn gal te spuien. Hij verontschuldigde zich uitputtend. Het kwam er op neer dat Mehmet zijn vriend was en ook nog eens familie, dus waarom zou hij hem niet iets bij laten verdienen? Ik deed er maar het zwijgen toe, tegen dit soort logica kon ik niet op. Gezellig ouwehoeren aan de bar Om een uur of negen ging ik een plaats reserveren voor mijn reis naar het 100 km verderop gelegen Kayseri. In de buurt lag het beste hotel van de omstreken, namelijk Hotel Göreme. Per overnachting werd hier L 4.000 ( fl 65, in rekening gebracht, wel alles inclusief. Ik vroeg aan de balie de weg naar de lounge, maar ik kwam uit bij de bar op de tweede verdieping. De meeste gasten zaten nog aan tafel. Aan de bar zat de Istanbulse chauffeur van een Frans reisgezelschap. Orhan was een echte jongen van de grote stad. Hij dronk bier, ik raki. Een half uurtje later was het andersom. Regelmatig kwam het hotelpersoneel bij ons uitpuffen. Toen de manager dit in de gaten kreeg, kwam hij nieuwsgierig geworden ook eens poolshoogte nemen. Hij bleek echter goed met mij te kunnen opschieten, want hij had een vriend die tolk was bij een Welzijnsstichting voor Buitenlanders in OostBrabant en die in Den Bosch woonde. De manager, Süleyman, was een gedistingeerde jongeman van voor in de dertig. Hij was een van de weinige Turken die verzorgd Engels sprak. We bespraken al gauw de politieke situatie in Turkije. Niemand hield een blad voor zijn mond, hetgeen zelden voorkwam: meestal hield men zich op de vlakte. Ik denk dat de intensieve omgang met westerlingen bij hotelmensen een progressievere mening doet postvatten. Ook de barjongens (werkstudenten) roerden duchtig hun mondje. Fuat bijvoorbeeld. Hij was onlangs geslaagd voor het lyceum en ging naar de universiteit van Izmir rechten studeren. Zijn 13jarïge broertje Olcay ging dit jaar voor het eerst naar de ortakul (middenschool) en vroeg mij in het Turks het hemd van het lijf. Ik hield een didactisch gesprek met hem over honing en bijen, over melk, gras en koeien, over klimaat en weertype. Het was alsof ik weer voor de klas stond. Het werd mijn beste gesprek in het Turks, met mijn slechte gehoor kan ik kinderen veel beter verstaan dan volwassenen. We bezochten ook nog de discotheek op de dakverdieping. Daar speelde ik "postillon d' amour" voor drie Franse muurbloempjes. Nou nee, eigenlijk meer voor een Turkse student die tijdens een sportuitwisseling in Eindhoven was geweest en nu ook wel eens een buitenlandse wilde versieren zoals zijn medestudenten destijds. Mijn rekening, die tot ongeveer fl 25 was opgelopen, werd door Süleyman de
44
manager ruimhartig kwijtgescholden. Zo hoort het ook, per slot van rekening had ik er vele mensen 'entertained'. GÖREME Magisch dal met huizen en kerken uitgehold in rotsformaties Een wandeling door het Göreme dal lijkt op het betreden van een sprookjesland. De kegel vormige huizen met stenen kappen lijken meer op stalagmieten gekruist met paddenstoelen dan op enig ander conventioneel huis, maar ze hebben deuren en ramen. Dit bijzondere landschap is ontstaan door eeuwenlange erosie. Uitbarstingen van de Erciyas vulkaan (Argeus in de oudheid) vormden diepe lagen tufsteen, een zacht gesteente bestaand uit samengeperste vulkanische as. Toen dit steen verweerde, ontstonden er fallische stom pen op de plaats waar harder rotsgesteente, veelal basalt, de erosie vertraagde. Het Christendom deed Anatolië al vroeg aan (St.Paulus reisde door de streek), en het afgelegen Cappadocia trok volgelingen op zoek naar een kluizenaarsbestaan en later degenen die aan vervolging wilden ontkomen. Naarmate de gemeenschappen groeiden, veranderden de uit het steen geschepte kamers in complexere woningen en bedeplaatsen. Er zijn in heel Cappadocia ruim duizend rotskerken gevonden, en een concentratie van feeërieke ‘schoorsteenhuizen' en kerken bij Göreme is een openluchtmuseum geworden. Door weinig blootstelling aan licht en, tot voor kort, bezoekers zijn de beschilderde interieurs van de rotskerken verbluffend goed bewaard gebleven. Sommige, uit de tijd van het iconocIasme (726843), toen figuratieve kunst was verboden, hebben geometrische ontwerpen, veelal in rode oker, terwijl die uit de 10e en 11e eeuw zijn verlevendigd met heiligen en Bijbelse taferelen. Een van de grootste, Tokali Kilise, heeft een volle blauwe gloed, maar vooral Karanlik Kilise (‘De donkere kerk') is goed behouden gebleven. Saki Kilise staat op enige afstand van de hoofdgroep en heeft een unieke charme: haar Bijbelse figuren zijn niet afgebeeld in het Heilige Land, maar wandelen in Göremes eigen sprookjeslandschap.
Dag 17 / Maandag, 26 juli Over de rooie 's Morgens om half negen ging de telefoon op mijn kamer. In het Engels werd mij verzocht naar beneden te komen. Ik vroeg waarom dan wel. Wel, zei de stem, ik had immers met Mehmet afgesproken dat ik vandaag een toeristisch tochtje zou gaan maken achter op zijn motor? Ik hoefde niet bang te zijn, hij had een extra helm bij zich en zou mij voor een spotprijs rondleiden. Ik kan me mijn antwoord niet meer precies herinneren, maar in ieder geval moet ik vuur gespuwd hebben. De onbeschaamdheid om me te wijzen op een niet 45
bestaande afspraak; me dan ook nog wekkend terwijl ik die ochtend juist voorbestemd had om eindelijk eens uit te slapen; dit kon niet door de beugel! Nadat ik hem ongezouten de waarheid gezegd had, sliep ik verder tot 10 uur. Und immer wieder die Gastarbeiter Terwijl ik aanstalten maakte om te betalen, werd ik aangeklampt door de hoteljongens. Ze bedelden om Gauloises. Ze spaarden buitenlandse pakjes sigaretten beweerden ze. Ja, fantasierijk zijn ze wel, dat moet ik hun nageven. Omdat ik Ali de vorige dag in een gulle bui een pakje cadeau had gedaan, meenden zij daar ook aanspraak op te kunnen maken. Mijn voorraad slonk echter al aanzienlijk. Voor mijn vertrek om één uur ’s middags, bracht ik een bezoek aan de burcht die de stad overheerst. Hij was niet erg indrukwekkend, moet ik zeggen. Steeds opnieuw werd ik aangesproken door gastarbeiders. Met sommigen voerde ik zelfs lange gesprekken, met name met een heer uit Hagen en een intelligente knaap uit München. Deze laatste was op zijn zeventiende verjaardag Duitsland uitgezet wegens te hoge leeftijd. Hij sprak de Duitse taal overigens onberispelijk. De heer uit Hagen vond dat Turkije gezien de overbevolking (geboorteoverschot hoog en de middelen van bestaan steeds slechter) uit zijn voegen dreigde te groeien. Hij vond de situatie explosief aan het worden en voorspelde op korte termijn revolutie of oorlog. Zijn redenatie was zo gek nog niet. Hij was in Duitsland werkeloos. "Eerst gooien de machines ons de fabriek uit, daarna gooien de Behörden ons het land uit", waren zijn misschien wel profetische woorden. Ik ontmoette hem in een restaurant waar ik juist bezig was met het verorberen van een voor mij nieuw gerecht: ramsvleessoep. Samen aten we een hele mand vol knappend vers brood op. Een land van straatmarkten In Turkije is bijna iedere dag markt. Dat was ook nu het geval. Het betrof een landbouwmarkt waar de zeer haveloze boeren hun met veel noeste arbeid aan de dorre bodem onttrokken producten aan de man trachtten te brengen. Het is allemaal particulier initiatief. Verkoop je niets, dan ga je voor zonsondergang weer met je paardenkar terug naar je godvergeten dorp waar je gezin hoopvol wacht. Hoe lang zul je tegen de stille verwijtende blikken kunnen omdat je alweer niets verkocht hebt; omdat hun honger alweer niet gestild wordt? De bus was te laat. Het was pas de eerste keer dat ik iets van dien aard meemaakte. De bussen zijn normaal gesproken zeer stipt. Bravo Turkije! Terwijl ik ongedurig heen en weer drentelde, werd ik voor de zoveelste keer die dag aangesproken en wel door een motorrijder die duidelijk uit was op een vrachtje of passagier. Wat bleek? Het was de eigenaar van de geheimzinnige stem die me diezelfde morgen gewekt had! De gelegenheid om hem opnieuw de mantel uit te vegen liet ik onbenut. Die lui zijn wel een beetje aasgieren, maar wie zegt wat ik in hun situatie zou doen? Misschien zou ik wel gauwdief worden zij waren tenminste nog redelijk eerlijk en maakten slechts gebruik van de naïviteit van de welgestelde toeristen. 46
Kayseri, het Caesarea uit de Oudheid Na een snelle rit bereikte ik om drie uur Kayseri, de stad die in de oudheid Caesarea genoemd werd. Kayseri ligt aan de voet van de uitgedoofde vulkaan Erziyes (3916 m hoog), die verantwoordelijk is voor het bizarre landschap in Cappadocië. De Terminal, het autobusstation, was aan de rand van de stad. In de hal moest ik weer verschillende Turkse mannen en jongens afpoeieren die kennis met me wilden maken. Sommigen spraken redelijk Engels, maar vooralsnog had ik geen enkele behoefte meer aan dergelijke contacten. De ervaringen met Mehmet spookten nog in hevige mate door mijn hoofd. Ik nam mijn intrek in het eerste het beste hotel en dat was dus het Hotel Terminal voor fl 25 per nacht. De manager was een verouderde uitgave van Heino, maar met een air van de Engelse gentleman. Hij was officier geweest op de Turkse koopvaardijvloot en placht als zodanig Rotterdam aan te doen. Hij had daar zelfs een oude vriendin zitten; kende ik soms de bar van Kitty van Dam? Als ik er toevallig eens verzeild raakte, moest ik haar de groeten van hem doen. Speurtocht naar adres van leerling Enfin, na me geïnstalleerd te hebben wendde ik mijn steven naar de binnenstad die beheerst wordt door een eeuwenoude citadel. Daar wilde ik pas de volgende dag heen. Mijn huidige doel was het vinden van het adres van een mijner leerlingen, Yilmaz Payas. Waar en aan wie ik ook vroeg of het blaadje met het adres liet zien, niemand kon mij helpen. Toen ik voor de vierde keer op hetzelfde punt uitkwam, werd het mij te veel. Op een hoek van een marktstraat staande, vervloekte ik in het Turks de Kayserianen vanwege hun slechte kennis van hun stad. Dit had als gevolg dat eindelijk iemand mij tenminste de juiste richting kon wijzen. Ik liep kilometers met mijn tas om de schouder in de brandende zon voort. Ik geraakte in de buitenwijken. Een man die uit het raam van de derde etage van een flat hing, riep ik het adres ook toe. Toen bleek dat hij hier slechts op vakantie was. Eigenlijk woonde hij al vijftien jaar in Almelo en toen hij hoorde dat ik een Hollander was, snelde hij naar beneden en bood me een plaats aan in zijn Volkswagenbusje. Hij zou dat varkentje wel even wassen. Zijn dochter van veertien, een pittig en schoon kind, sloop op zeer geëmancipeerde wijze naast mij. Ze was erg spontaan en samen smikkelden we abrikozen die ze in een zakje meevoerde. Ondertussen kostte het Muhamet, haar vader, veel moeite het adres te vinden. Hij moest wel tien keer uitstappen voor nadere informatie. Na een uur had ik de buitenwijken van Kayseri wel gezien; die gingen overigens zeer harmonisch over in landelijke wijkjes en dorpjes. In een van die buitenwijkdorpjes hadden we succes. In een oud huis aan een straat zonder naambordje woonde een broer van Payas. Ik gaf Muhamet als tegenprestatie de doos suikerwaren die ik voor Yilmaz zijn moeder gekocht had. Ik kon dit rustig doen, want alle pogingen waren vergeefs geweest; de familie Payas was nog in Europa. Ik gaf Sevgi, het lieve meiske, een hand ten afscheid en ging op uitnodiging van Payas zijn broer het huis binnen. Ik werd zoals gewoonlijk in dit land gastvrij ontvangen met thee en zelf gebakken koeken, maar 47
de sfeer was niet zo best. Ik kon die mensen niet verstaan en ze vertikten het langzaam of duidelijk te praten. Bovendien was ik voor hen een volslagen wildvreemde en kon ik hen niet duidelijk maken hoe goed ik de familie Payas in Nederland kende. Enfin, ik voelde me zichtbaar niet op mijn gemak en wilde zo snel mogelijk vertrekken. Ik lag weliswaar geriefelijk op een van de banken die tegen drie muren van de kamer stonden opgesteld, maar had desondanks de indruk niet welkom te zijn. Ik schreef een kort briefje aan Yilmaz om hem van mijn bezoek in kennis te stellen en vroeg zijn oom om dit aan hem te geven als hij aankwam. Dat zou hij doen, meende ik te begrijpen. Hij was wel zo goed me een bushalte aan te wijzen, hij liep zelfs een stukje mee. Tot een echt gesprek, hoe gebrekkig ook, kwam het evenwel niet. Jammer, ik heb zelfs niet zijn naam kunnen onthouden. (Hij bleek Abdullah te heten, vertelde Yilmaz me later.) Opdringerig, chauvinistisch, het wordt me te veel... Met de bus kwam ik weer bij het hotel. Ik voelde me geërgerd. Ik begon me te storen aan het gedrag van veel Turkse mensen, hoe goed bedoeld ook. Die opdringerigheid, die puberale grapjes, die laksheid, dat grenzeloze chauvinisme en die alom gedemonstreerde gezapigheid maakte me langzamerhand agressief. Daarom was ik op die straathoek dan ook zo hevig uit mijn slof gevallen. Ik was aangekomen op het breakpoint van mijn reis. Eigenlijk was ik toch voortdurend alleen en ik denk dat die eenzaamheid mij nu parten ging spelen. Die uitbarstingen waren voorboden van een psychisch dalletje waar ik gewoon zonder kapsones doorheen moest. Ik zou er gelouterd, maar wel kritischer uitkomen. Ik ging wat meer achter de schermen van die Turkse maatschappij kijken. In die downperiodes moest ik er wel voor zorgen mijn emoties iets meer te bedwingen. Voor hetzelfde geld had ik me in de nesten kunnen werken, bijvoorbeeld met de staatspolitie die geen enkele kritiek duldt, hoe gefundeerd en door wie dan ook uitgesproken. Een avondje Tuborg slempen Die avond hield ik het rustig. Ik genoot van het comfort van mijn kamer, nam een douche, schoor me behoorlijk en knipte mijn nagels. Een nieuwe steenpuist temperde echter mijn betrekkelijke vreugde. Ditmaal was het andere dijbeen doelwit. Vanwege die onhygiënische puisten had ik een gepland bezoek aan het Turkse bad, de hamam, al enkele keren uitgesteld. Rond 9 uur ging ik toch even stappen. Ik kwam terecht in een "kiraathane", een speelhol. Ik goot in hoog tempo mijn Tuborgbiertjes naar binnen, want alle openbare gelegenheden sluiten er om elf uur. Het leek er 'good old England' wel, maar ja, voor de meeste mensen was het morgen weer vroeg dag. Op de t.v. (overal zijn er zwartwit tv's aanwezig) speelde een Amerikaanse horrorfilms op een typisch Californische locatie. Daar de films in het Turks nagesynchroniseerd zijn, denken veel Turken dat ze van Turkse makelij zijn. De bewering dat er wel 1.000 Turkse films per jaar uitkomen heb ik meermalen genoteerd. Eigenlijk triest dat een nationale identiteit op valse gronden bevestigd moet worden, maar waarschijnlijk weten zij niet beter. 48
Bres in mijn reiskapitaal Terwijl de klandizie ademloos toekeek (griezelen en geweld doen het goed daar, dat zijn de echte smaakmakers), leerde ik de ober dat ik mijn bier graag mèt schuimkraag had. Hij leerde snel. Ondertussen hield ik mijn aantekeningen bij, waarvan U nu het uitgewerkte resultaat onder ogen hebt. Toen de film ten einde was, stond iedereen op en verdween. Dit was de tv als trekpleister ten voeten uit. Met tegenzin rekende ook ik af. Ik dacht in de American Bar van het hotel nog wel een afzakkertje te kunnen nemen, maar die vlieger ging niet op. De bar bestond helemaal niet, ook al werd er groots melding van gemaakt op de reclameborden buiten het hotel. Dit keer kon ik mijn emoties wel bedwingen. Ik bleef nog wat met de overal aanwezige tijdelijke arbeidskrachten nakletsen en leerde hun en passant Engelse standaardzinnetjes. Leergierig zijn ze wel, die jonge knapen in de hotels. Ik bracht hen zo ver dat ze ergens gekoelde flesjes bier op de kop gingen tikken. Hiermede gewapend trok ik naar mijn kamer. Tevreden maakte ik gebruik van mijn privétoilet. Goede hotels zijn onder meer herkenbaar aan de mate van: a) aanwezigheid en b) van verzorging van de sanitaire voorzieningen. Hier zat het wel snor. De afgelopen dagen had ik een behoorlijke bres in mijn kapitaal geslagen. Het grapje met die rondreis met privéchauffeur en twee dure hotels op rij kostten me in totaal fl 170. Van de andere kant had ik natuurlijk in Konya en Antalya onder de armoedegrens (westers bekeken!) ruim kunnen leven, dat hief elkaar op. Van alle gemakken voorzien (koele pils in grijpnabijheid, zachte matras) stippelde ik mijn route langs de bezienswaardigheden van Kayseri uit. Hoewel ik alle vrijheid van de wereld had (geen afspraken, geen vaste tijden, geen plicht die riep) bleef ik toch elke dag opnieuw volgens het westerse stramien "plannen". Het zal wel een tweede natuur geworden zijn.
Dag 18 / Dinsdag, 27 juli Bolwerk van de Seldsjoeken Om 10 uur was ik weer in het centrum. Alvorens de voornamelijk historische monumenten te bezoeken, zorgde ik eerst voor een goede bodem: rijst met een kippenpoot en gehaktballen. Als eerste bezocht ik de oude citadel die in het hart van de stad ligt. Het was een van de bolwerken van het Seldsjoekische Rijk dat de voorganger was van het Osmaanse Rijk (ontstaan op het eind van de13de eeuw). De vesting is nog min of meer intact. Ze is gebouwd met een dubbele muur en telt 19 torens. Op de binnenplaats wordt markt gehouden. Een stukje verderop lag de bazaar ofwel de overdekte markt. Het was er niet zo druk als elders op de Turkse bazaars. Ik werd aangeklampt door kooplieden die Frans spraken en nog goed ook. Weer anderen spraken Engels en liepen me met tapijten achterna. Kayseri wordt verondersteld de meest geslepen zakenlui van Turkije te hebben. Ze werken volgens een bepaalde tactiek: eerst de potentiële klant geruststellen met thee en zoetgevooisde praatjes. Hebben ze de klant eenmaal voor zich ingenomen, dan begint het
49
zakelijke gedeelte. Uit goed fatsoen kan de klant dan meestal niet meer weigeren. Bij mij kwamen ze niet zo ver, ik stelde me onvriendelijk of afwerend op, al naar gelang de situatie. Vestingwerk van een oud handelscentrum Opdoemend boven de oude stad van Kayseri staan de ruïnes van een imposante citadel van zwart basalt, gebouwd in de 6e eeuw door de Romeinse keizer Justinianus, later herbouwd in de 13e eeuw door de Seldjoekse sultan Alaeddin Keykubat I en verder hersteld in de 15e eeuw door de Osmaanse sultan Mehmed de Veroveraar. De ruïnes zijn het enige wat rest van de ooit formidabele vesting met een uitgebreid murenstelsel om dit belangrijke studie en handelscentrum te beschermen. Kayseri ligt midden op een grote vlakte die gedomineerd wordt door de Erciyas, een uitgedoofde vulkaan met eeuwige sneeuw. Kayseri is nu de hoofdstad van de regio, maar haar belang voert terug naar minstens het 3e millennium v.Chr., ten tijde van de Hettieten en de Assyriërs, toen hier handelsroutes vanaf de Middellandse, Egeïsche en Zwarte Zee samenkwamen. Kayseri heette oorspronkelijk Mazaka en was de hoofdstad van het koninkrijk van Cappadocia. Toen dit rijk in 17 n.Chr. een Romeinse provincie werd, werd de stad herdoopt tot Caesarea Cappadociae. Volgens verslagen waren de inwoners aan het begin van de 5e eeuw constant bevreesd voor aanvallen door plunderaars, maar pas onder Justinianus werd er een citadel gebouwd met zwart basalt van de vulkaan. Wat er nu is te zien, is grotendeels de Seldjoekse reconstructie. De Seldjoekse Turken veroverden Caesarea in 1084 en noemden haar Kayseri. De stad werd opnieuw een belangrijk centrum en maakte onder Alaeddin Keykubat I een bloeiperiode door, waarin men de grenzen beveiligde en vele wegen en bruggen aanlegde. Na het besluit om Justinianus' citadel te versterken, liet de sultan negentien torens toevoegen en binnenmuren optrekken van bijna 3 meter dik. Voortbordurend op Kayseri's commerciële belang is de citadel nu een winkelwijk. Gigantische afbraakwijk Achter de markt zou de eigenlijke oude binnenstad van Kayseri moeten liggen. Ik kon slechts ruïnes en andersoortige puinhopen ontdekken. Het was een gigantische afbraakwijk waar hier en daar nog wat krotten overeind stonden. De katten en de kwajongens hadden hier vrij spel. Ik voelde me er niet op mijn gemak en was blij aan de rand van deze bouwval een speelhuis te ontdekken, waar ik soelaas kon vinden. Ik dronk één fles bier. Een tweede fles had er ook nog wel in gekund, maar opnieuw moest ik allerlei ongure elementen als vliegen van me afslaan. De mannen die er speelden (poker, triktrak, Turks jokeren met stenen, kaarten) vielen allen in de leeftijdscategorie van 18 tot 50 jaar, stuk voor stuk werkloos neem ik aan.
50
Mausoleum met arabesken Mijn volgende doel was de Döner Türbesi, een beroemd mausoleum met verfijnde arabesken en gebeeldhouwde dierenafbeeldingen. Onderweg hield ik aarzelend stil voor een hamam (Turks bad), maar daar mijn puisten nog niet geheel genezen waren, vond ik het beter mijn bezoek aan zo'n instelling nog even uit te stellen. De Türbesi viel tegen, ik was op dut gebied te veel gewend geraakt. Via een omweg, die langs de Cift Medresse (oude Koranschool) en de Kursunlu Moskee (bouwmeester Sinan, 1581) in het Atatürk Park voerde, kwam ik weer in het centrum terecht. Ik was moe, maar er was nergens gelegenheid om buiten, bijvoorbeeld op een terras, gezellig uit te puffen. Tenslotte vond ik een bank bij een verkeersplein, waaronder een ondergrondse winkelgalerij aangelegd was: de trots van de modern denkende Kayserianen! Verjaagd uit de moskee Als laatste bezocht ik de Haci KilicMoskee. Er was zojuist een gebedsdienst geweest en omringd door smekende bedelaars wachtte ik geduldig totdat alle gelovigen het bedehuis verlaten hadden. Ik trad de moskee binnen zoals het hoort; op kousenvoeten, eerbiedig zwijgend en me ingetogen gedragend. Ik zeeg op de moslimmanier op de dikke tapijten neer, een beproefde manier om te relaxen. Na enige minuten kreeg ik echter gezelschap van een baardige jongeman die me duidelijk de verstaan gaf dat ik hier niet welkom was. Ik begreep er niet veel van, zeker als Christen heb ik het recht hier te vertoeven. Allah discrimineert niet. Bovendien weet ik dat het overal toegestaan is. Ik probeerde hem aan het verstand te peuteren dat ik geen boze plannen had, geen heiligschennis van zins was en ook niet uit was op vernieling. Hij was niet te vermurwen; ik moest en zou er uit. In het Turks ontspon zich langzamerhand een theologische discussie, hoewel het niveau van mijn kant door het taalprobleem nogal primitief was. De man bleek student aan de plaatselijke Koranschool en behoorde tot de jonge garde die het reveil van de Islam voorstaan, intolerantie prediken en terugvallen op orthodoxe opvattingen. Toen ik voelde dat ik me ging opwinden, koos ik eieren voor mijn geld en vertrok ik. Ik voelde me diep beledigd, ik had me toch aan alle geldende regels gehouden? Met de opmerking dat ik ook een Kind Gods (Allah'in cocugu) was en dat ze op die onverdraagzame wijze nooit alle ongelovige honden tot het Ene Ware Geloof zouden kunnen bekeren, verliet ik de fundamentalistische fanaat à la Khomeini. Ik was boos, dergelijke incidenten werkten ingrijpend op mijn stemming. Terug naar het speelhol Ik sliep tot 7 uur 's avonds, waarna ik opnieuw op pad ging. Door een al wat oudere boyaci (schoenpoetser) liet ik mijn sandalen poetsen, wat hij zeer bedreven uitvoerde. Ondertussen zat ik op een krukje met mijn voeten op een rieten matje. Hij vroeg 125 lira voor zijn diensten, te veel dus. Ik gaf hem echter L 100 en liet de rest gemakshalve zitten omdat ik erg tevreden was over zijn werk. Ik heb zelden iemand gezien wiens gezicht zo plotseling opklaarde. In een café dronk ik een dubbele raki voor een normale prijs van twee gulden. 51
Alcoholische dranken zijn hier niet echt veel goedkoper dan in Nederland, een fles bier bijvoorbeeld kost gemiddeld een gulden. Ik zocht daarna naar andere gelegenheden, maar kon niets anders dan restaurants vinden. Ik at nog een ijsje voor ik naar het speelhol van de vorige avond ging. De kelner bediende me nu prima, met schuimkraag en al. Het merk was Tuborg; de Deense bierbrouwers hebben het monopolie in Turkije. Het beste inlandse bier heet Efes, de rest is onder te brengen in de categorie "bocht". Op mijn kamer kreeg ik buikkrampen, de eerste symptomen van diarree kondigden zich aan. Eindelijk, de gevreesde reizigersziekte was lang bij me uitgebleven, maar nu had hij me toch te pakken! SIVAS, STAD OP DE HOOGVLAKTE Dag 19 / Woensdag, 28 juli Door de korenstreek op de vlakte Om een uur of elf verliet ik het hotel na een fikse rekening betaald te hebben. Bij het oorspronkelijke bedrag werden allerlei toeslagen berekend, zodoende. Op het terras van het busstation dronk ik mateloos thee vanwege mijn buikloop. De bus naar Sivas vertrok om twaalf uur punctueel. Mijn buurman in de bus was een jonge kerel, die stonk als een otter. Hij was ook een beetje kierewiet en ik voelde me opgelaten in zijn gezelschap. Gelukkig liet hij me na enkele vergeefse contactpogingen met rust, ik verstond hem trouwens toch niet. Misschien had hij wel een spraakgebrek. De reis, die op zichzelf onaangenaam was (keiharde vervelende muziek, voortdurend toeterende en scheldende chauffeur, slechte weg en ongemakkelijke zitplaats), gaf een goed beeld van het hoogland. Er wordt hier veel tarwe verbouwd, maar alleen door de groot grondbezitters. De kleine boeren zijn ook hier traditionele "havenots". Halverwege werden we aangehouden door een jonge herder. Hij gaf de chauffeur een bepaald bedrag, deze maakte de bagageluiken open en hup, drie schapen werden erin gedreven. In Sivas, waar we om half vier aankwamen, werden ze door iemand anders opgehaald. In de bagageruimte lag stront tussen de koffers en tassen. Op verkenning in Sivas Om vier uur had ik al onderdak gevonden en wel in het Divan Oteli aan de Atatürk Caddesi. Direct ging ik in Sivas op verkenning uit. De diarree speelde me gelukkig geen parten meer. Sivas heeft zo'n 170.000 inwoners, maar lijkt meer op een fors uit de kluiten gewassen dorp. In een lokanta at ik schapenvlees met speciaal brood en blokjes kalfsvlees met aardappels. Na de maaltijd kreeg ik een sigaret toe. In het centrum krioelde het van de paardenkarren. Geduldig stonden ze bij groothandels en bij de markt op vrachtjes te wachten. Met kleine versieringen (beschilderingen) hadden ze hun karren een persoonlijk cachet gegeven. Ook waren hier weer de menselijke muilezels, de sjouwers, aanwezig. Het lijkt me het zwaarste 52
beroep in Turkije lasten van 75 tot 100 kg vormen geen uitzondering en dat kilometers lang! Sivas is het centrum van de Turkse sjiieten, de alevieten genaamd. Ze zijn verwant aan hun Iranese sjiietische broeders, maar zijn veel vrijer in hun geloof. Er wordt meer alcohol gedronken, hun vrouwen zijn minder aan banden gelegd en men is er over het algemeen vrolijker. Haas en konijn is voor hen een verboden spijs. Ze vormen in Turkije een minder heid die aan bepaalde vormen van onderdrukking blootstaan. Als gevolg hiervan hebben vele jongeren hier de kant van de linkse partijen gekozen en zijn aldus in de terroristische en separistische hoek beland. Hiermee is het grote aantal tot de tanden bewapende militairen verklaard die daar dag en nacht patrouilleerden in de straten van Sivas. Het placht een broeinest van agitatie en verzet te zijn. De Blauwe Koranschool Even voor sluitingstijd glipte ik nog een medresse annex museum binnen. Het betrof de Gök Medrese (Blauwe Koranschool), vooral de rijk bewerkte Seldzjoekische gevel vond ik bewonderenswaardig. De belendende moskee liet ik voor wat ze was. Ik wandelde wat rond en stootte plotseling op een "tourist information bureau". Hoewel ik genoeg geïnformeerd was, betrad ik het kantoor toch om eens wat rond te neuzen in hun folders. Misschien trof ik er nog interessante foto's of plattegronden aan. Ik vond wat ik zocht: een plattegrond van Ankara. De employé sprak uitstekend Frans; hij had in Luik en Namen gestudeerd. Ik maakte een praatje met hem in het Frans. Natuurlijk kwam ik ook weer op de markt uit, die hier merkwaardigerwijs de Hal heette, ongetwijfeld genoemd naar de Parijse Hallen. Ik kocht er sterk ruikende kaas, die beloofde dus extra smakelijk te zijn! Aan een stalletje sloeg ik een zestal flesjes mineraalwater en een literfles raki in. Dat was voor 's avonds op bed bedoeld. De verkoper kwam uit Nigde, een stad meer in het zuiden. Hij heette Fuat en was vroeger schoolmeester geweest. Hij sprak wat Engels. Hij had bewust ontslag genomen uit het onderwijs, vertelde hij, omdat hij met zijn stalletje vol snoepgoed, sigaretten, geschenkjes, ansichtkaarten, bier en alcoholica veel meer kon verdienen dan op een of andere dorps school. Ik bleef wel een half uur bij zijn kraam staan. Anti - Duitse stemming Ik bracht mijn inkopen naar het hotel, betaalde daar alvast vooruit (wat me verwonderde blikken opleverde) en begaf me naar een çayhane, waaraan ook een theetuin verbonden was. Daar hield ik onder het genot van Tuborg mijn aantekeningen bij. Sommige mannen probeerden contact te krijgen, maar daar had ik niet veel zin in. Meestal zijn het degenen die wat Duits spreken. Als ik laat blijken dat ik wel Duits spreek, maar antiDuits gezind ben, loopt het gesprek een stuk soepeler. Ze menen dan een bondgenoot gevonden te hebben. Duitsland staat momenteel in Turkije slecht aangeschreven vanwege de antiTurkse, zeg maar hetzerige stemming die daar momenteel heerst. Een stuk verderop lag een hele chique theetuin. Ik werd er echter niet toegelaten. Het was een besloten club en alleen bestemd voor legerofficieren. Op dat ogenblik was er blijkbaar een hoog geplaatst personage op bezoek, want er speelden zich ceremoniële activiteiten af. Ik bleef nieuwsgierig bij de ingang 53
wat dralen om meer aan de weet te komen. Ik had blijkbaar achterdocht opgewekt, want een kwartier lang werd ik door een forse man in jack achtervolgd, tenminste ik had de indruk dat ik door hem geschaduwd werd. Ineens was hij tot mijn opluchting verdwenen. Bij het hotel klampte een man met een klein meisje me aan. Hij gaf me het visitekaartje van zijn vriend in Istanbul die de beste tapijtshop in het MiddenOosten bezat, tenminste dat beweerde hij. Een vriendelijk heerschap vond ik hem. Op mijn kamer waste ik mijn vuile sokken, ondergoed en hemden. Met kramp in mijn handen begon ik daarna aan de raki. Te vlug zoals later bleek.
Dag 20 / Donderdag, 29 juli Bureaucratie bij de bank Ik had inderdaad te diep in het glaasje gekeken: er resteerde slechts een bodempje in de literfles raki. Het aromatisch kaasje had ik wel helemaal soldaat gemaakt. Het verwonderde me dus niet dat ik met een 'kater' opstond. Om 11 uur was ik genoeg opgeknapt om weer op pad te gaan. In een soort gaarkeuken bestelde ik veel uien, tomaten en gekookt schapen vlees Bij het postkantoor voorzag ik me nog van enkele ansichtkaarten en postzegels voor kennissen die ik nog niet geschreven had. Bij de belendende bank, de bekende Pamukbank die evenals alle andere grote bankinstellingen ontstellend veel reclame op radio en t.v. maken, wisselde ik DM 400 om. In Nederland is zo'n transactie zo gepiept, hier zag ik mijn aanvraagformulier van het ene bureau naar het andere verhuizen. Na een half uurtje was het formulier weer in mijn bezit, vol handtekeningen en stempels. Bij de kassa kon ik mijn Lira 25.000 opnemen. Terwijl ik stond te wachten en met oprechte belangstelling de vrouwelijke employés aan een kritisch onderzoek onderwierp (met een gunstige uitslag; de meisjes in die Turkse banken zien er zonder uitzondering modern en fris uit) raakte ik verzeild in een gesprek met de directeur, die me mijn mening vroeg over de "Times' History of the World Atlas" dit hem door een vertegenwoordiger aangeboden was. Nou, dat boek heb ik zelf ook, dus waarom zou ik het niet aanprijzen? Het probleem was dat de directeur de Engelse taal niet machtig was, hij sprak Duits tegen mij. Het wekte dus geen verbazing dat hij het niet kocht. De vertegenwoordiger, die er stilzwijgend bij stond, keek mij ten onrechte vuil aan toen hij zijn hielen lichtte. Stad van karavaanserails Die middag had ik speciaal gepland voor een tocht langs de bezienswaardigheden van Sivas, veelal afkomstig uit Seldsjoekische tijden. In 1400 werd de stad volledig uitgemoord door de Aziatische veroveraar Timoer. Slechts langzaam kwam deze voormalige karavaanserail deze verschrikking weer te boven. Toen het aansluiting kreeg op de spoorweg Ankara Erzurum begin deze eeuw kreeg het de kans zich te ontwikkelen tot een industrieel centrum. Ik bezocht achtereenvolgens de Ulu Camii (Grote Moskee uit het jaar 1200 met een pilarenhal). De Cifte Menare Medrese, de Sifaye Medrese (destijds ook als ziekenhuis ingericht) en het 54
Atatürk Museum (gevestigd in een leegstaande middelbare school). Hier riep Atatürk in 1921 een Congres bijeen om de Turkse eenheid te smeden in de strijd tegen de oprukkende Griekse troepen. Na een nog belangrijker Congres in Erzurum werd de nagestreefde eenheid een feit en konden de tot voor Ankara genaderde Grieken met succes tot staan worden gebracht en teruggedrongen, helemaal tot Izmir. De Turkse generaals, pasja's en gods dienstige leiders vergaderden toen in de schoolbanken! De gids die me gratis toegewezen was, glom nog van trots bij het tonen van vergeelde foto's en zorgvuldig geconserveerde kledingstukken van de bewierookte Vader der Turken. In het gastenboek ontdekte ik dat er die dag een drietal Groningers vóór mij op bezoek waren geweest. In deze streken kon je hier en daar toch nog eens een toeristische tegenwoordigheid bespeuren. Thee op de burchtheuvel Op de burchtheuvel, waar de burcht verdwenen was en vervangen door grasperken en exotische bloementuinen, bleef ik een uurtje zitten op een terras dat over de stad uitzag. Ik dronk sloten thee. De thee wordt er overal in kleine, sierlijke glaasjes geserveerd. Zes van zo'n glaasjes zijn gelijk aan twee normale koppen in Nederland. Op de heuvel stond een verder onbelangrijk standbeeld (in mijn ogen althans). Er waaide een straf windje. Daar ik vanwege de beklimming van de heuvel nogal bezweet was, had ik moeten uitkijken voor afkoeling. Die onvoorzichtigheid moest ik later duur bekopen. Tijdens dit uurtje in hoger sferen werden de eerste kiemen gelegd van mijn in Amasya en Ankara de kop opstekende hardnekkige bronchitis. Ook bezocht ik weer een bioscoop. Er werd een film uit de Amerikaanse fifties vertoond, de entreeprijs bedroeg L 60. De zaal hier was zo mogelijk nog gevaarlijker dan in Istanbul. Wegwezen dus. Mijn uitgaven voor voeding waren de laatste dagen weer zodanig miniem dat ik besloot eens in een duur hotel te gaan dineren. Hoewel de bediening, de verzorging en de kwaliteit van het gebodene de toets van de verwende westerse kritiek ruimschoots kon doorstaan, kwam de op een schaaltje geoffreerde rekening ook nu niet boven de fl 5 uit! De Turkse taal Die avond studeerde ik tot één uur 's nachts Turks Eigenlijk was dit pas de tweede keer dat ik meerdere uren besteedde aan serieuze bestudering en oefening van de Turkse taal, een ogenschijnlijk moeilijke, declinerende taal, in de verte verwant aan het Hongaars en het Fins. Zij kent vele verbuigingen en talloze achtervoegsels. Je komt er woorden in voor die uit 9 verschillende stukjes bestaan: kernwoord, basispersoonsuitgang, tijd, vraagvorm, ontken ning, "voor"zetsel (ze hebben alleen achtervoegsels!), meervoud, waarschijnlijkheid en nog meer mogelijke categorieën. Het alfabet bestaat uit 29 letters die allen slechts één vaste uitspraak hebben. Een verademing als je dit vergelijkt met bijvoorbeeld de Nederlandse "e", die 3 uitspraakmogelijkheden heeft. Verder is er een klinkerharmoniewet die simpel in elkaar zit. Het Turks heeft een consequente, logische grammatica die weinig uitzonderingen kent. 55
Twee maal werd mijn studie onderbroken. Een keer klopte een poetsvrouw; ze vroeg of ze van mij op een papiertje wat Niveacrème mocht "lenen"' Bij het schoonmaken van mijn kamer had ze het potje ontdekt, maar onaangeroerd gelaten. Typisch Sivas, alleen in deze stad wagen vrouwen het om vreemde mannen aan te spreken. De tweede keer wilde de receptionist twee landgenoten aan me voorstellen, een paartje uit Gouda. NB Sivas is de stad waaruit de PvdA staatssecretaris Albayrak vandaan komt (20082010).
AMASYA Dag 21 / Vrijdag, 30 juli Naar het Pontisch Gebergte Vandaag nam ik mijn reis weer op en zette koers naar het in het Pontisch gebergte gelegen Amasya. Het Goudse paartje was 's morgens al in alle vroegte vertrokken. Ze hadden bij de gedwongen kennismaking (de hotelier dacht ons hiermee een plezier te doen) een afwerende houding aangenomen. Dat kon ik waarderen; op dat ogenblik had ik zelf ook geen enkele behoefte aan Nederlanders om me heen. Mijn gezondheid speelde me weer eens parten en ik voelde me beroerd. Mijn gewrichten deden pijn en ik had een zere keel. De eerste symptomen van bronchitis begonnen door te breken. Ik had ook geen eetlust en at dan ook maar niet. Vanwege dit alles besloot ik niet op bezoek te gaan bij leerling Nasif Dönmez die in de buurt van het stadje Tokat op vakantie was. Ik wilde zijn familie niet met een zieke buitenlander opschepen. Als argument gold ook, zij het in mindere mate, dat ik opzag tegen de overdreven aandacht en gastvrijheid. Je wordt geen minuut uit het oog verloren, ze zwermen er als bijen om je heen als ware je de koningin zelve. Ik heb regelmatig behoefte aan privacy en tijd om me te bezinnen. Dit volk leeft echter veel meer groepsgebonden en individualisme wordt met argusogen bekeken. Hier botsen duidelijk onze verschillende cultuurconcepten. Dit wil niet zeggen dat ik hun opvattingen zonder meer afwijs; ieder zijn meug, zeg maar. Ik kan er in ieder geval gezien mijn opvoedingsachtergrond en misschien ook wel eenzelvig karakter niet zo goed tegen. Uiteindelijk ben ik ook voor een groot deel een product van opvoeding en milieu, evenals zij trouwens. Naargeestige reis De reis verliep onaangenaam. Mijn buurman viel voortdurend in slaap tegen mijn schouder en snurkte. Het was ook nog midden overdag en smoorheet. Er werd veel en naar mijn smaak onnodig langdurig gestopt met als gevolg dat we in 5 uur tijd nog geen 200 kilometer aflegden. Gelukkig maakte de aanblik van de ruiger wordende omgeving veel goed. Amasya, 50.000 inwoners (toen, in 1982!), ligt aan de rand van de Yesilirmak tussen twee bergwanden ingeklemd. Het stadje beviel me direct. Snel vond ik een 2de klas hotel, Apaydir genaamd, prijs fl 7 per nacht. Ik wierp me zonder te aarzelen op bed neer en viel als een blok 56
in slaap. Toen ik om halfzeven ontwaakte, voelde ik me koortsig. Dit belette me niet om op onderzoek uit te gaan. De jongen aan de balie sprak redelijk Engels. Hij vroeg of ik met hem bleef praten om zijn Engels te kunnen oefenen. Ik beloofde hem bij mijn terugkeer aan de tand te voelen. Kennismaking met officieren Na een uurtje of zo door de smalle, charmante straatjes gedwaald te hebben, stootte ik op een café chantant, nachtclub mag je wel stellen. In dit "gazino" (verbastering van casino) traden zigeunerstrijkjes en zangeresjes op. De zangeressen waren in gewaagde gewaden gekleed, maar worden op hun tour door het land gechaperonneerd door hun moeder en oudste broer die tevens als manager en lijfwacht fungeren. De klanten schreven hun verzoeknummers op een briefje dat ze vergezeld met een bankbiljet aan de kelners doorgaven. Deze overhandigden het aan de artieste die het na lezing in haar decolleté stopt. Toen ik er wat stampei maakte vanwege een lauw glas bier (dat kostte hier bijna fl 3. en daar mag je iets beters voor verwachten, nee, zelfs eisen), werd ik in het gelijk gesteld door een tweetal mannen aan het tafeltje naast mij. De kelner, die kaarsrecht naast het tafeltje op een nieuwe bestelling bleef wachten, bond na die onverwachte interventie in. De beide mannen nodigden zichzelf bij mij uit en schoven aan Het waren hooggeplaatste militairen die in Amasya gelegerd waren. Niyase, een geciviliseerde militair Niyase, een 38jarige voorbeeldig Frans sprekende man, had de hoogste rang. Als binbasi (duizendman, in Nederland overste) was hij bevelhebbend officier van het plaatselijke garnizoen. Een gedeelte van zijn opleiding had hij in het kader van de NAVO in Frankrijk doorgebracht, vandaar dat hij redelijk goed Frans kon spreken. Zijn vriend Ekmel, iets ouder dan Niyase en pover Engels sprekend, was honderdman. Zijn zoon was ook een militaire carrière aan het opbouwen en wel in het wereldberoemde Amerikaanse West Point opleidingscentrum. Uitnodiging De beide mannen waren in civiel. Ze waren zeer nieuwsgierig naar mijn doen en laten, gelukkig met positieve doeleinden. Ekmel, het veroveraartype en wat vrouwen een gebruind stuk zouden noemen, verhaalde van orgieën in Bodrum (het wufte Turkse vakantieoord waar zelfs toen al de borstjes bloot gingen), terwijl zijn vrouw in Bandera (een familiebadplaats) eentonig haar vakantiedagen sleet bij haar zusters. Niyasi was veel beschaafder in de mond. Hij was in Parijs geweest, waar hij een half jaar durende officiersopleiding had gevolgd. Hij was nog niet zo lang geleden bevorderd en had een eigen huis en auto. Zijn vrouw was "institutrice", schooljuffrouw dus. Hij had twee kinderen. Hij bood me geheel vrijblijvend aan de volgende dag met zijn auto een rondrit
57
door de omgeving te maken. Daar had ik wel oren naar. Ik sprak met hem af elkaar de volgende ochtend om half elf voor het hotel te ontmoeten. Lastige oogpatiënt Toen de beide vrienden vertrokken waren, kreeg ik gezelschap van een zekere Abdullah Taner. Hij had een verschrikkelijke oogoperatie achter de rug (zijn woorden) en bleef daar maar over doorzaniken. Ter demonstratie greep hij voortdurend naar mijn bril, wat ik op de eerste keer na steeds kon beletten. Toen zijn zelfbeklag en uitentreuren herhaalde operatieverhaal me stierlijk begonnen te vervelen, verliet ik het pand van plezier en vertier. Abdullah zou ik de volgende dag opnieuw ontmoeten. Om twaalf uur kwam ik de hal van het hotel binnen. De boy was in een verhit gesprek gewikkeld, dus voelde ik me ontslagen van mijn belofte om nog een half uurtje Engels met hem te oefenen en ging ik rechtstreeks door naar mijn kamer. Het zou een van mijn rotste nachten in Turkije worden. De koorts kreeg me steeds vaster in zijn greep. Op een gegeven moment waren de lakens doorweekt van de transpiratie. Ik bleef voortdurend rondwoelen en werd bezocht door huiveringwekkende nachtmerries.
Dag 22 / Zaterdag, 31 juli Beangstigend stil theehuis Om half negen nam ik een ijskoude douche waarvan ik helemaal opknapte. Om negen uur zat ik al op een terrasje naast de snelstromende Yesilirmak, dronk cola en hield mijn aantekeningen bij. Mijn ochtendthee dronk ik in een fascinerend stil theehuis, er hing een doodse sfeer, er waren nooit meer dan 3 klanten tegelijk en niemand zei er ook maar één woord. Bestellen deed men er met handgebaren. Ik ben er drie keer geweest, de afwezig heid van stemming en die absolute stilte bevielen me wel. Ik schreef er mijn laatste ansicht kaarten. Exact om half elf stond Niyase met zijn Murat voor de hotelingang. Hij wilde allereerst nog iets eten. We aten iskembe (penssoep, in deze contreien een probaat middel tegen een kater) met veel peper en brood. Daarna moest Niyase nog een karweitje opknappen bij het plaatselijke politiebureau. Terwijl ik in de auto zat te wachten bracht een dienstklopper mij een glas thee; de politie als grote vriend van de burgerij. Te voet bezochten we het plaatse lijke museum (klein, maar modern van opzet. De verzameling was geconcentreerd rondom culturen vóór Christus) en de oudste moskee van het stadje, die overigens gesloten was. Bijna voetganger onderschept Toen we de stad uitreden de bergen in, reed Niyase bijna een voetganger aan. De man had de tegenwoordigheid van geest om te proberen over de motorkap te springen. Daarop bleef hij hangen. Hoewel Niyase niet hard reed, was hij wel de schuldige. Hij ontkende dit in alle 58
toonaarden en veegde het van schrik bibberende slachtoffer, dat verder gelukkig niets mankeerde, duchtig de mantel uit. Op die manier zal hij ook wel zijn ondergeschikte man schappen in de kazerne behandelen. In de bergen boven het stadje bezochten we de in de rotswanden uitgehouwen graftombes van de Pontische koningen. Jammer genoeg kon je er niet inkomen, ze zullen toch wel van hun inhoud beroofd zijn. De graf en schatkamers van de Egyptische piramiden bleken immers ook, op een enkele na, volledig geplunderd te zijn. Plundering van graven is een internationaal verschijnsel. Een volgend bezoek gold een vriend van Niyase, een 40jarige boer die in een bergdorpje woonde. Zijn huis was erg schoon en schaduwrijk. In de woon kamer stond een opvallend moderne kast met televisie! Faruk, de boer, nam ons mee naar zijn groene velden, tuinen en bevloeide boomgaarden. Het was hier een vruchtbare streek, de appels van Amasya zijn befaamd in geheel Turkije. De mensen in deze omgeving lijden geen echte armoede. Van alle vruchten kreeg ik de fraaiste exemplaren aangeboden. Vooral de perziken waren sappig, overheerlijk en zo groot als een mannenvuist. Na al dat fruit gegeten te hebben, vreesde ik binnen afzienbare tijd opnieuw aan buikloop ten offer te vallen. Het viel achteraf gelukkig nogal mee. Niyase sleepte kisten vol fruit mee naar huis. Die zou hij op de kazerne uitdelen, beweerde hij. Moeten soldaten gezond zijn als ze sneuvelen? Over vrouwen en trouwen Op een terras dat gesitueerd was bij een ontspringende bron en dat overkoepeld werd door het bladerendek van grote beukenbomen, aten we kebab en allerlei gemixte salades. Ik dronk bier, mijn twee gastheren hielden het bij thee. Met Niyase sprak ik Frans, maar ten behoeve van Faruk werd een gedeelte van het gesprek in het Turks gevoerd. Vaste onderwerpen van gesprek zijn steeds weer oorlog en geweld, trouwen en maatschappelijke positie en uiteraard godsdienst. Over het eerste punt dreigden Niyase en ik elkaar in de haren te vliegen ("Wij Turken zijn voor niemand bang." "Pas maar op, de Russen hebben atoomkoppen! Jullie niet, wil je soms met de blote handen vechten?" "Niets mee te maken, wij blijven doorvechten, altijd!" "Als je dood bent, kun je niet meer doorvechten. Ja, misschien bij Allah in het paradijs…") En zo ging het door, half gekscherend, half serieus. Ik wil ook wel vechten, maar dan liefst wel tegen eng nationalistische en chauvinistische gevoelens. Over het tweede punt bleef ook onenigheid of beter gezegd onbegrip bestaan. Zie hier een samenvatting van onze dialoog. (Niyase: "Turkse vrouwen zijn degelijk en aantrekkelijk." Ik: "Dat eerste ben ik met je eens, maar dat tweede betwijfel ik." Hij: "Jazeker, knappe vrouwen hebben wij". Ik: "Waar kan ik die vrouwen vinden? Ik zie op straat alleen oude vrouwen en kinderen. Als ik een jonge vrouw zie, heeft zij een hoofddoek of een sluier om en kan ik niets zien van haar uiterlijk". Hij: "Zie je wel dat ze degelijk zijn! " Ik: "Laat ik nou steeds denken dat we het over schoonheid hadden".) Niyase wilde me wel in contact brengen met een aantrekkelijke Turkse die trouwrijp was. Er waren er genoeg die uit waren op een leraar, 59
althans volgens hem. Merkwaardig genoeg werden we het wel eens over de religie. Niyase was niet kerks, hij hield zich niet aan de religieuze wetten. Hij had ook niet gevast tijdens de Ramadan ("Geen tijd, ik moet het vaderland verdedigen.") Faruk was wel gelovig en hij vervulde ook zijn dagelijkse religieuze plichten, maar hij liet doorschemeren dat dit in een dorp met de zware sociale controle gewoon niet anders kon, tenzij je uitgestoten wilde worden. Welnu, hij had een bloeiend agrarisch bedrijfje en kon zich het verlies van klandizie of, erger nog, een boycot niet veroorloven. Een polyglot gezelschap Om een uur of drie waren we weer in Amasya. We gingen een juwelierswinkel binnen, waar we in de achterkamer annex goudsmidse werden uitgenodigd. Typisch maar waar: de goudsmid was een halve Jood. Zijn naam heb ik niet kunnen onthouden. De onontkoombare thee werd andermaal geserveerd. Niyase begon over mijn talenkennis op te scheppen. Steeds vaker werd het gordijn voor het kamertje weggeschoven en verscheen het gezicht van iemand die een nadere blik op de polyglotte vreemdeling wilde werpen. Sommigen voelden me aan de tand in het Duits, het Engels en op een gegeven moment ook in het Nederlands. Een ogenblik geraakte ik in de war, de stem bleek te horen bij een blond hoofd, zodat ik dacht met een volbloed Nederlander te maken te hebben. Uiteindelijk bleek het toch om een geboortige Turk te gaan die al 15 jaar in Enschede woonde, Rahmih genaamd. Hij was in Amasya op bezoek bij zijn 81jarige moeder. Rahmih, een Twentse Tukker Rahmih begon steeds slechter Nederlands te praten. Ook werd hij, naarmate de raki rijkelijker vloeide, steeds vertrouwelijker. Hij gaf zijn problemen bloot met zijn vrouw, die in Nederland net als hij in een fabriek werkte. Met zijn familie in Turkije, die teveel op zijn geld rekenden. Met zijn 13jarig zoontje die naar de LTS wilde gaan om timmerman te worden, maar van het hoofd van de lagere school naar de MAVO moest gaan. Verder begon hij op te scheppen over zijn veroveringen en seksuele prestaties. In het Turks schilderde hij de gretige toehoorders de gewilligheid van de Nederlandse vrouw. Ik kon er ter nuancering weinig aan toevoegen, ook al probeerde ik het. Ter plekke werden de eerste kiemen gelegd van de Turkse vooroordelen over de Nederlandse vrouw. Ik weet zeker dat Rahmih het verschil niet kent tussen een hoer en een huisvrouw. Hoewel, tegenwoordig met die advertenties: "Huisvrouwtje, 28 jaar, voldoet aan al uw wensen tussen 10.00 en 17.00 uur. Gratis drankje en de nieuwste films. Telefoonnummer, etc.) weet je niets meer zeker. Overigens was Rahmih's blondheid volgens hem verklaarbaar, omdat zijn familie van oorsprong afkomstig was uit de Griekse havenstad Thessaloniki (vroeger in Turkse handen en onder meer geboorteplaats van Mustafa Kemal Pascha, oftewel Atatürk), waar mogelijkerwijs een blonde westerse zeeman zijn aandeel in het Turkse nageslacht geleverd had.
60
Een bezopen Rahmih Ik bevond me op dat moment in een kring met Niyase (Franstalig), een Turk uit Braunschweig (Duitstalig), een mislukte student uit Kastamonu (Engelstalig), de Enschedese Rahmih (Nederlandstalig met Tukkeraccent) en verscheidene ééntalige Turken. Ik werd belaagd door een spervuur van vragen, allemaal in een andere taal gesteld en ook door mij in die taal beantwoord. Dit 'examen' duurde een half uurtje, waarna we gezamenlijk naar een café trokken. Ik was geslaagd en daar moest op gedronken en gegeten worden. Als Turken raki drinken, moet er ook bij geschranst worden. Rahmih, die eigenlijk al half bezopen was (hij bracht zijn vakanties in Turkije al zuipend en opscheppend door; zijn vrouw moest de schoonfamilie helpen) bestelde een half lam aan het spit. Ik moet toegeven dat dit geroosterde lam voortreffelijk smaakte. Het werd op dezelfde manier opgediend als speenvarken. Aan onze tafel werd het echt gezellig. Steeds nieuwe gezichten doemden op, steeds nieuwe namen moest ik onthouden. Niyase moest om 5 uur opstappen en nam afscheid van mij in stijve maar welluidende Franse beleefdheidsformules die ikzelf ook ooit op de HBS van buiten heb moeten leren, maar niet meer actief kan gebruiken. We beloofden elkaar te schrijven en foto's op te sturen. Yunus, zowel suiker- als hartpatiënt Een andere man die ik leerde kennen heette Yunus Samur, een voormalig onderwijzer, met vervroegd pensioen en nu een apotheek drijvend. Hij was een gezellig causeur, maar kon zich helaas niet aan de culinaire uitspattingen aan onze tafel te buiten gaan. Hij was zowel suiker als hartpatiënt. Een beetje onkies merkte ik op dat mijn onlangs overleden moeder ook aan die twee kwalen geleden had. Hij nodigde ons uit om in zijn apotheek thee te drinken. Zijn zoon werkte daar tijdens zijn afwezigheid. Die zoon Kenan was typeleraar op een agrarische school in Edirne. Ik communiceerde met hem in het Engels, dat hij gebrekkig sprak. In de Turkse winkeltjes gaat het gemoedelijk toe. Het laatste nieuwtje doet er de ronde, terwijl de klanten of gewoon belangstellenden op krukjes thee zitten te lurken. De eigenaar jaagt niemand weg. Koop plicht wordt niet opgelegd, een drukke winkel is voor de zakenman een soort visitekaartje. Tumult in de nachtclub Met Rahmih ging ik opnieuw (dat had ik ook al met Niyase gedaan) mijn bus naar Ankara bespreken. Onderweg kwamen we de zielige Abdullah Taner tegen. Ik werd bijna agressief toen hij mij opnieuw het verhaal over zijn oogoperatie begon te vertellen. Rahmih had dit in de gaten en joeg hem als een schurftige hond weg. Zo grof hoefde het voor mij ook al weer niet. Om half tien belandde ik in de nachtclub van de vorige dag. Hier kan ik kort over zijn. Rahmih was inmiddels zo zat als een aap en zijn gezelschap werd ik langzamerhand spuug zat. Toen ik een opmerking maakte over de harde muziek, stapte hij op hoge poten naar de eigenaar en deed zijn beklag. Zo bracht hij me in een lastig parket en ik besloot hem te verlaten. Ik voldeed de rekening, want hij was blut. Dat verbaasde me allerminst, zijn 61
exorbitante bestellingen in aanmerking genomen. Met een zak vol fruit, die ik als afscheids cadeau van Yunus gekregen had, terwijl ik een uitleg van zoon Kenan kreeg over een plakkaat bij een ruiterstandbeeld van Atatürk, stapte ik het hotel binnen. Discussie over Armenië Het was bijna elf uur. Opnieuw werd ik opgenomen in een groep mannen die zich in de lounge zaten te vervelen. Bulkan, de receptionist, was pas uit het leger ontslagen en dus geheel kaal. Hij studeerde voor leraar Engels naast zijn baan in het hotel. Hij moest zijn hele familie onderhouden en dacht dit beter te kunnen doen als leraar. Andere aanwezigen waren: Yasser en Nuri (twee handelsreizigers in rekenmachientjes die de hele Zwarte Zeekust in het zomerseizoen afgestroopt hadden), beide afkomstig uit Armenië. Dit verzwegen ze aan de andere aanwezige Turken, vanwege de opnieuw opgelaaide Armeense terroristische acties. Ze spraken Frans met mij, zodat de anderen niet konden meeluisteren. Halil, een exsoldaat met primitieve ideeën; Zia, een reeds afgeleefde arbeider van 32 jaar die in de wegenbouw met explosieven bezig was (bergen!). Mijn flauwe grapje "Maar dan ben jij ook terrorist! Jij gooit toch met bommen!", sloeg in en verwekte algehele hilariteit. Andere thema's van gesprek: godsdienst (alweer), geschiedenis, drank, talen. En wat werd er gedronken? Juist ja, thee. Dit was mijn actiefste dag wat betreft Turkse contacten.
Dag 23 / Zondag, 1 augustus Gebedssnoer ontvreemd Eindelijk had ik de kans om een beetje uit te slapen. Pas tegen half tien kwam ik uit de veren. Ik kon me echter niet wassen; alweer kwam er geen water uit de kraan, een veel voorkomend euvel in dit soort landen, zeker in het midden van de zomer. Ook de douche ruimte was gesloten. Met een flesje spuitwater dat ik nog toevallig over had, kon ik mijn tanden poetsen. Bij het inpakken bemerkte ik dat mijn Islamitische rozenkrans spoorloos verdwenen was. De vorige avond had ik hem nog in de lounge gedemonstreerd. Een van de aanwezigen moet hem dus achterover gedrukt hebben. Het was een schitterend exemplaar en naar Turkse begrippen erg duur. Het was de eerste en tevens laatste keer dat mij in Turkije iets ontstolen werd. Dankzij de junta? Zij gaat er in ieder geval prat op dat de criminaliteit aanmerkelijk gezakt is. Nogal wiedes als je iedereen zonder onderscheids des persoons kunt oppakken en ook nog niet in staat van beschuldiging hoeft te stellen. Met pooierswagen naar busstation Om 10 uur dronk ik thee in mijn favoriete theehuis, door mij "de zee van stilte" gedoopt. Daarna maakte ik een afmattende wandeling naar de vesting die op een overhangende rotspunt gebouwd was. Tijdens mijn wandeling werd ik achtervolgd door een drietal kinderen die mij maar een vreemde vogel vonden. Ze namen wel een veilige afstand in acht. 62
Vanaf de burcht nam ik enkele foto's. Ook van de over de rivier hangende huizen nam ik kiekjes. Om kwart voor twaalf kwam ik bij het kantoor van het reisbureau aan. Een vol busje reizigers vertrok naar het busstation dat ettelijke kilometers buiten de stad lag. Voor mij was geen plaats meer, dus wachtte ik gelaten op een ander busje. Navraag leerde me dat er geen sprake was van een ander busje. Gelukkig bracht een hoffelijke voorbijganger me in zijn pooierswagen (een gevleugelde Amerikaan uit de jaren vijftig) naar de plaats van bestemming. Hij wilde geen enkele beloning aannemen. Elke Turk zou hetzelfde gedaan hebben, beweerde hij. Zij het dat niet elke Turk een auto rijk is... Opnieuw de Armeense kwestie Bij het busstation zag ik Nuri, een van de Armeniërs van de vorige avond. We praatten nog wat na. Hij vertelde me dat ik wat hem betrof gelijk had gehad toen ik de Turkse geschied schrijving van subjectivisme beschuldigde. Aan de hand van de verdoezeling van het feit dat er in 1915 zo'n miljoen Armeniërs door de Turkse troepen (en door de Koerdische bevolking, "Verdeel en heersstrategie”) afgeslacht zijn geworden, had ik dat duidelijk proberen te maken. Hij vroeg begrip voor zijn gebrek aan steun die avond, maar gezien de anti Armeense sfeer had hij wijselijk zijn mond gehouden, zeker omdat hij zelf een lid van de gewraakte bevolkingsgroep was. Ik toonde begrip. Hij wist ook wie mijn gebedssnoer verduisterd had. Dat was Zia. "Mais il est un homme très pauvre", dus dat moest ik hem maar niet kwalijk nemen. Hij bevestigde mijn vermoeden, want die Zia had volgens mij al te veel belangstelling voor het kleinood aan de dag gelegd. HATTUSA (BOGAZKALE) De Hittieten vormden een van de grote machten in de oude wereld. Ze zegevierden over Babylon, overschaduwden Troje en stichtten een rijk dat niet onderdeed voor dat van de Egyptenaren en Assyriërs. Hun beschaving heeft minder zichtbare sporen achtergelaten dan die van sommige naburige rijken, maar de ruïne van hun hoofdstad bij Hattusa (nu Bogazkale) geeft enig idee van hun wapenfeiten. Hattusa ligt in Anatolië, Turkije, op zo'n 145 km ten oosten van Ankara. De eerste nederzetting dateert uit het 3e millennium v.Chr., maar de Hettieten lijken zich hier pas rond 1700 v.Chr, te hebben gevestigd. De naam van koning Hattusli I ('hij uit Hattusa'), die heerste van ca. 16501620 v.Chr., toont het belang van de stad. Hattusa bleef de hoofdvesting van de Hettieten tot aan haar vernietiging rond 1190 v.Chr. De locatie werd later bewoond door de Phrygiers en Galaten, maar herwon nooit haar vroegere importantie. Archeologen waren al omstreeks 1830 op de hoogte van de locatie, maar het ware belang ervan werd pas in de 20e eeuw onderkend na de opgravingen van twee Duitse archeologen: Hugo Winckler (vanaf 1906) en Kurt Bittel (vanaf 1932). Hierbij werd de omvang van de stad onthuld, die 35 ha groot is geweest. Er werden zo'n 10.000 kleitabletten met waardevolle informatie over de Hettieten ontdekt, zoals een vredesverdrag een van de oudst bekende exemplaren. In de stad ontdekten archeologen minstens zeven tempels; de grootste bevatte 63
onder meer heiligdommen voor de weergod Hatti en zonnegodin Arinna. De stadspoorten zijn echter de indrukwekkendste overblijfselen. De Hettieten blonken uit in beeldhouwwerk en schonken veel aandacht aan de massieve vormen van de beschermgeesten naast de hoofdingangen, waaronder enorme reliëfs van leeuwen, sfinxen en krijgers. ANKARA, DE HOOFDSTAD Voor het eerst regent het De reis was erg interessant. Ze voerde langs de rand van de hoogvlakte en je kreeg er een goed beeld van allerlei steen en rotsformaties. Terwijl de zuidelijke kant van de Anatolische Hoogvlakte erg eentonig is, doet de noordelijke kant juist erg afwisselend aan: zoutvlakten, opgedroogde rivierbeddingen, de onbegroeide aarde in tal van kleurschakeringen (element van variatie!) en onregelmatige, grillige vormen. We deden verschillende kleine stadjes aan, allen zo rond de 25.000 inwoners tellende. Alleen Corum, een iets grotere stad met een rijke historie en gunstig gelegen, had die dorpse sfeer niet. Overigens was het in Corum dat ik voor de eerste keer in Turkije regen meemaakte! In Nederland loopt iedereen met een chagrijnig gezicht rond als het regent, maar hier leek het alsof iedereen in de zevende hemel was. Je zag ook overal bakken en reservoirs staan waarmee het hemelwater opgevangen werd. De niet geplaveide straten vormden natuurlijk één grote modderpoel. Toen even later de zon weer onverbiddelijk aan het werk toog, kon je duidelijk het verdampingsproces zien, wat een interessant schouwspel is dat je in Nederland alleen 's zomers kunt meemaken. De voorsteden van Ankara Via de Elma Dagi (de Appelberg) bereikten we de voorsteden van Ankara. Het betrof echter gecekondu's, de sloppenwijken waarvan ik al gewag maakte bij het binnenrijden van Izmir. Die wijken liggen voornamelijk ten oosten van de Turkse hoofdstad. In politiek woelige tijden vonden in deze achterbuurten vaker confrontaties tussen links en rechts plaats, meestal bloedig eindigend. Sommige van die buurtschappen stelden een autonoom links bestuur in en werden dus doelwit van raids van politie en rechtse commando's. Koddige 'liftboy' van zestig jaar oud Om half zeven stapte ik op de Otogar van Ankara uit. De reis had precies 6 uur geduurd, waarin een afstand van 400 km overbrugd was. Te voet ging ik op zoek naar een hotel. Na 10 minuten had ik in de gaten dat ik in een woonwijk vertoefde. Per taxi liet ik me toen naar het centrum brengen. De chauffeur liet ik een hotel uitzoeken, meestal zit je dan wel snor. De taxirit was goedkoop; de prijzen liggen hier vast. Zes verdiepingen telde het hotel, dus er was een lift beschikbaar. De liftboy was 60 jaar, zag er erg koddig uit en kreeg daarom een dikke fooi. Ik was goed geluimd omdat de reis voorspoedig verlopen was. Bovendien had ik de beschikking over een douche met warm water! Ik was de koning te rijk en stond me wel een half uur onder de harde stralen af te schrobben. Ik had me 's morgens immers niet kunnen wassen. Overigens was het op de Otogar van Ankara weer prijs met de opdringerige 64
contacten van Turkse mannen. Vooral de gastarbeiders uit Duitsland blijven je hardnekkig aanspreken en gaan er prat op dat ze Duits kunnen spreken. Volgens mij zitten zij in een erg gespleten situatie: enerzijds wel willen meedoen aan de westerse leefwijze, anderzijds niet kunnen of mogen. Slechts met een echt traditionele Turk uit Wiesbaden heb ik enkele woorden gewisseld. Hij was heel serviel en leek op mijn gezagsgetrouwe vader zaliger. Ik had hem aan mijn borst kunnen sluiten en willen zeggen "We zijn hier in Turkije en niet in Duitsland!" Turk met Amsterdams accent Om 8 uur ging ik uit eten. Ik ging te werk volgens Turkse principes en koos dus een restaurant met veel volk uit. Die keuze bleek terecht. Ik had een berenhonger en bestelde een dubbel menu. De kelner die me bediende trachtte me in het Duits te verduidelijken wat ik eigenlijk allemaal besteld had. Hij sprak echter Duits met Nederlands accent ("vleesch" in plaats van "Fleisch")., aldus kwam ik erachter dat hij 6 jaar in Den Haag als tolk gewerkt had. Zijn Nederlands had een Amsterdams accent. Hij moest vertrekken omdat zijn verblijfs vergunning niet meer verlengd werd. Een typisch voorbeeld van vele Turkse werkloze intellectuelen: schnabbelen in de horeca. Daar kun je nog enigszins je (talen)kennis te gelde maken. Ik had die dag nog niets gegeten. Mijn menu bestond uit yoghurtsoep (buiten gewoon en verrassend lekker), Adana kebab (pittig gekruid vlees), een halve haan met veel groene pepers, bieslook en tomaten, pide (speciaal gebakken brood), ayran en mineraalwater. Dit alles voor zeven gulden. Openbaar park In een echt café dronk ik nog wat halve liters (2) Efes Pils voor ik naar het bekende "Genclik Park" liep. Ik heb een dergelijk park in Istanbul al beschreven en ik moet er alleen aan toevoegen dat het hier drukker en gezelliger was, dat er een reuzenrad stond en er een enorme roeivijver aangelegd was. Ook ditmaal bestond het publiek uit voornamelijk mensen uit de middenklasse en gegoede burgerij. Er zou ook een illusionist en hypnotiseur aanwezig zijn in een van de tenten. Het bleek echter misleidende reclame; er werden hoogstens enkele oude goochelnummers ten beste gegeven. In het zaaltje moesten families en gezinnen links plaats nemen, vrijgezellen zoals ik rechts. Daar werd strikt de hand aan gehouden! Zou ik dan toch anders zijn dan getrouwde mensen? Om half een lag ik in mijn gespreide bedje, mijn hersenen pijnigend met de beantwoording van die laatste vraag.
Dag 24 / Maandag, 2 augustus Ulus, centrum van de hoofdstad Om half tien stond ik op. Tot elf uur stippelde ik mijn route voor die dag uit. Ik had erg veel geld over, daarom probeerde ik bij een bank mijn Turkse lira's voor Duitse marken terug te 65
wisselen. Dit bleek niet mogelijk, tenzij ik me wendde tot de Pamukbank waar ik de lira's verkregen had. Ik besloot te wachten tot ik in Istanbul was. Ik begaf me in de richting van Ulus, het centrale plein van Ankara waar een knots van een standbeeld van Atatürk staat. De sfeer die er heerste was vergelijkbaar met die centra van zo vele wereldsteden: Trafalgar Square, de Dam, de Ramblas. Ernaast lag een modern winkelcentrum met galerijen en passages. Daar ontdekte ik twee dingen naar mijn gading:
een boekhandel gespecialiseerd in schoolboeken; een restaurant waar westerse bakken koffie met melk verkrijgbaar waren. landkaarten voor school
In de boekhandel vond ik na enig misverstand met de verkoper twee landkaarten van Turkije (staatkundig en natuurkundig). Die kon ik op school goed gebruiken. Ik liet ze goed inpakken en sprak af dat ik ze om 5 uur 's middags zou afhalen. Ze kostten wel fl 30. per stuk, maar ik stelde me voor dat ik die wel op school zou kunnen declareren. In het restaurant verving ik voor het eerst mijn ochtendthee voor ochtendkoffie. Tevens at ik eindelijk weer eens westers en wel een kaastosti. Begrafenis Voldaan wendde ik mijn schreden naar de Haci BayramMoskee, een bedeplaats waar zich net zoals in Konya in het Mevlana veel pelgrims ophouden. Deze waren overwegend van vrouwelijke kunne. Ik mocht er ook getuige zijn van een begrafenisplechtigheid. De dode werd buiten de moskee op een stenen tafel opgebaard en de nabestaanden en genodigden hadden allen een foto van de overledene op hun revers gespeld. Naast de moskee, die van het pilarenhaltype was, lagen de ruines van de Keizer Augustustempel uit de eerste eeuw na Christus. Veel van de stenen van de tempel heeft men aangewend voor de bouw van de moskee; daarom is er niet veel over van dit Romeinse monument. GECEKONDU'S "In een nacht opgetrokken" huizen die samen een krottenwijk vormen. Soms groeien deze volkswijken voor migranten uit verre Turkse streken uit tot volwaardige buurten met allerlei voorzieningen zoals stroom, waterleiding en een bloeiend verenigingsleven. Op weg naar de burcht (het fort, de vesting, de citadel) van Ankara zag ik allerlei kleine winkeltjes die gespecialiseerd waren in voor westerlingen vreemde waren: een pettenwinkel (alleen kolonels, admiraals, generaals en officierspetten), een Koranwinkel (Korans in alle soorten en maten), een "rozenkrans"winkel, een Atatürkbusteswinkel, een ingewanden slagerij en een schaapskoppen slagerij. Toen ik voor een van zo'n winkeltjes stond, hoorde ik opeens rumoer verderop in de straat. Er was duidelijk iets aan de hand, het leek op een opstootje. Enkele mannen waren op de vuist gegaan, elkaar beschuldigend van onvoor zichtigheid of zo, want er stond een tweetal auto's in de kreukels op het kruispunt. De politie was echter snel ter plaatse. De overvalwagens kwamen met gillende sirenes tot stilstand en 66
braakten enige tientallen agenten met getrokken knuppels uit. De samenscholing werd in een mum van tijd uit elkaar geslagen. Om buiten schot te blijven had ik me 100 meter verderop verdekt opgesteld. Toen het kruispunt vakkundig en met bruut geweld schoon geveegd was, vertrokken de politiewagens met medeneming van enkele arrestanten. Langzamerhand normaliseerde de situatie zich; vijf minuten later zoefde het drukke verkeer weer voorbij alsof er niets gebeurd was. De versterkte hisar van Ankara Via de oude markt, waar de landbouwproducten duurder waren dan elders in het land, bereikte ik na een inspannende klim de oude 'hisar'. De vesting is nog bijna volledig ommuurd. Interessant is de samenstelling van de stadsmuren. De restanten van de bij elke nieuwe verovering verwoeste gebouwen werden verwerkt in de versterking van de muren. Zo zie je er allerlei fragmenten uit verscheidene architectonische tijdperken. Ik heb er foto's van gemaakt. In de vesting zelf waren de wit bepleisterde huizen eeuwenoud en ze waren ook nog bewoond. De achterbuurtkinderen gedroegen zich erg vrijpostig; ze bedelden om snoep, kauwgom en sigaretten. Ze liepen hardnekkig honderden meters met je op en raakten je aan om de aandacht te trekken. Ik gaf evenwel niets. Als je gul bent, gaat dat als een lopend vuurtje door de sloppen en heb je voortdurend een meute straatjongens op je hielen. De hisar was het hoogste punt van Ankara, van waaruit men een goed uitzicht over de stad had. Er tegenover lag een heuvel waartegen de eerste gecekondu schots en scheef gebouwd lag. Op de terugweg stootte ik in de slingerende steegjes herhaaldelijk op schapen, geiten, kippen en ander vee. En dat middenin het centrum van een miljoenenstad! In een soort hangende tuin lag ik een uurtje in de zon te bakken. Daarna ging ik op zoek naar het Etnografisch Museum, maar bij het zien van een hamam (Turks badhuis) besloot ik toch maar eerst een echt origineel Turks bad te nemen. Aanranding in de hamam Voor 200 lire zou ik er van alle geneugten kunnen genieten. Gelukkig had ik geen last meer van puisten of ander lichamelijk ongerief. Het was er niet druk. De regels waren er iets anders dan bij sportcentrum Dennemarken in Roermond. Toen ik een beetje gedes oriënteerd raakte, wat bovendien bevorderd werd doordat mijn bril door de stoom beslagen was, bood een Turk aan me te helpen. Hij vroeg wel direct "para" (geld), dus wees ik zijn aanbod af. Voor ik het eigenlijke bad ingegaan was, had een forse masseur me in mijn privécabine behoorlijk onder handen genomen. (Ik heb twee weken last van een praktisch ontwrichte nek gehad!) Na het bad had ik nog recht op een tweede massage. Ditmaal was de masseur een verfijnde kerel die me veel minder hardvochtig behandelde. Ik kwam er snel achter waarom. Terwijl ik op mijn buik lag werd hij in seksuele zin handtastelijk en trachtte hij me met een vinger anaal te penetreren. Ik maakte hem direct in het Turks duidelijk dat ik niet van zijn avances gediend was en inderdaad, hij verdween. Enigszins beduusd bleef ik even liggen om te overwegen wat me te doen stond. 67
Hernieuwde poging Waarschijnlijk vatte hij dit als een aanmoediging op, want plotseling dook hij weer geruisloos op en vleide hij zich op mijn rug, met zijn kleren aan overigens, maar zijn gulp stond open. Hij maakte stotende bewegingen met zijn onderlichaam en zijn sterke masseurshanden knepen in mijn nek. Ik kon hem van me afwerpen en kleedde me vliegensvlug aan. Nu gooide hij het roer om en trachtte hij met lieve woordjes en zachte strelingen zijn doel te bereiken. Gelukkig kon ik mijn woede beteugelen en ging ik hem niet te lijf, want anders waren zijn vrienden (of moet ik zeggen vriendjes?) hem ongetwijfeld te hulp gesneld en had het er voor mij tegen die overmacht slecht uitgezien. Ik was echter banger voor beroving van mijn geld en paspoort dan voor een pak ransel. Enfin, uiteindelijk liep het zo'n vaart niet en kon ik ongehinderd vertrekken. En weet je wat hij me tot mijn ongeloof nariep? Dat ik vergeten had hem zijn "bakschies" (fooi ) te geven! Later vertelde iemand in mijn hotel dat die betreffende hamam er gewild was bij westerse homo's; die lieten zich daar voor relatief weinig geld verwennen. Dus die lui in de hamam hebben waarschijnlijk gedacht dat ik een van die oude Duitse geile flikkers was! Seksuele moraal Turkse mannen Verder commentaar over de seksuele moraal van de Turkse mannelijke bevolking laat ik achterwege. Eén gedachte ter overweging: hoe denk je dat jonge, viriele mannen aan hun seksuele trekken moeten komen wanneer alle beschikbare geslachtsrijpe vrouwen thuis opgesloten zitten? Welnu... Ietwat confuus drentelde ik wat in de straten rond, terwijl ik zijn hartstochtelijke zoentjes nog op mijn schouderblad voelde branden. Het was tijd om mijn geografische wandkaarten op te halen. Bij Ulus dronk ik enkele halve liters in een echt café. In een lokanta bestelde ik yoghurt kebab, waarna ik een uurtje in het hotel op bed lag te soezen. Scène op de stationstoiletten Tegen half acht nam ik een taxi naar het station om inlichtingen in te winnen over treinreizen. Voor de afwisseling, maar ook om dit vervoermiddel hier te leren kennen, had ik besloten per trein naar Istanbul te reizen. Verder kocht ik er de "Daily Turkish News". In de hal kreeg ik een onverwachte aanval van diarree. Op het toilet was papier noch handdoek aanwezig. Ik weigerde dan ook te betalen aan een tweetal "pleeboys", die me daarop niet naar buiten wilde laten gaan. Toen ik hen op hoge toon waarschuwde dat ik er de politie bij zou roepen, maakten zij met tegenzin de doorgang vrij. Op een modern terras (waar alleen moderne Turken zaten) dronk ik koffie en spelde ik de Turkse kranten uit. Ik kocht de laatste dagen regelmatig boulevardbladen. Die schrijven tenminste gemakkelijk Turks en publiceren veel foto's die de tekst ondersteunen. Met het kaartje voor woensdag naar Istanbul (L 500 ofwel Fl 8 voor 450 km treinreis!) en een fles sjarap (wijn) kwam ik weer in het hotel aan. Het was half tien. De rest van de avond leerde ik weer Turks en maakte ik me bezorgd om een
68
"waegesjieter" die zich op mijn rechterooglid begon te manifesteren en mijn gezichts vermogen verminderde. Dag 25 / Dinsdag, 3 augustus Zuil van Justianus Om 10 uur zat ik al met de jongste Turkse kranten in mijn bezit in de westerse koffiebar bij het Ulusplein. Bij de koffie nam ik puddinggebakjes. Overigens lagen er rondom dit Ulus enkele tientallen jaren geleden nog ongezonde moerassen. Bij de uitbouw van Ankara tot nieuwe hoofdstad van het moderne Turkije werden deze moerassen gedempt, dat gebeurde vanaf 1923. In het stenen tijdperk was hier al een nederzetting. De veroveraars en volkeren kwamen en gingen. De stad werd door de Europese kruisvaarders Angora genaamd, door Alexander de Grote Ancyra, door de Romeinen Sebaste (hoofdstad van de provincie der Galaten aan wie de apostel Paulus een van zijn talrijke brieven schreef), de Arabieren tenslotte noemden de stad EngUriye. Ik maakte een foto van de Zuil van Justianus, in 362 na Christus opgetrokken en 15 meter hoog. Bovenop bevindt zich een ooievaarsnest. Museum Anatolische Beschavingen Ook bezocht ik het Museum van Anatolische Beschavingen, in het kort Hittietenmuseum genaamd. Het is gevestigd in een voormalige karavaanserail op de heuvel van de "hisar", de citadel. Het was het mooiste en modernste museum dat ik in Turkije mocht bezoeken. Hier kon je ook weer eens de toeristen uit WestEuropa ontmoeten. Ik sloot me bij een Frans groep aan om kosteloos tekst en uitleg van de gids te krijgen. Gewone Turken zie je er niet veel. Die hebben veel meer belangstelling voor de glorierijke periode uit de geschiedenis van het TurksOttomaanse Rijk op het toppunt van haar bloei. Toen ik in het restaurant wat zat te drinken, kwamen er een Nederlands moeder en dochter naast me zitten. Ik moest ongewild luistervink spelen en ervoer hoe de bezorgde moeder haar toch al ouder dan 30 zijnde dochter waarschuwde voor de gladde praatjes van de Turkse mannen. Daar ik noch zin had om mijn identiteit te onthullen, noch langer behoefte voelde mensen stiekem te beluisteren ging ik ergens anders zitten. Anit Kabir: Mausoleum van Atatürk Een half uur later zat ik in een geheel andere omgeving, nu niet gepolijst en cultureel kunstzinnig, maar grofsmerig en stinkend. Ik was door toeval verzeild geraakt in de Vlees hallen, een domein voor rovende katten en gezien de erbarmelijke hygiënische toestanden ongetwijfeld een nachtmerrie voor een doorsnee Nederlandse keurmeester. Per taxi ging ik vervolgens naar het Anit Kabir, een groots opgezet terrein met als middelpunt het Mausoleum van de heer Atatürk! Het was een gigantisch complex in een groot en goed onderhouden park, maar ik vond het kil en zielloos aandoen. De persoonsverheerlijking van die oude man bezorgde mij allengs de kriebels. Er deed zich hier nog een veelzeggend incident voor. Om een beter uitzicht over de stad te krijgen klom ik op de hoge sokkel van 69
een vlaggenmast. Dit werd als heiligschennis beschouwd, het publiek begon verontwaardigd te roepen en twee bewapende wachtposten sommeerden mij bruusk ogenblikkelijk af te dalen. Ik gehoorzaamde maar snel het bevel, maar kon toch niet nalaten hen erop te wijzen dat ik geen poep of modder onder mijn schoenen droeg en dus niets had kunnen bevuilen. Maar daar ging het hen niet om, ik had te weinig respect getoond en de nagedachtenis van de grote Atatürk letterlijk met de voeten getreden. Langs de 260 m lange erestraat verliet ik het immense ereplein, waar alle officiële parades en massabijeenkomsten plaats vinden. De gebouwen hier herbergen verschillende musea van uiteenlopende aard. Alles is wel keurig verzorgd, maar dat is meestal zo met visitekaartjes. ANITKABIR (ANKARA) Mausoleum van de eerste president van Turkije Anitkabir is de laatste rustplaats van Mustafa Kemal Atatürk (18811938), de stichter en eerste president van de Turkse Republiek. Het mausoleum, dat zich op een heuvel met uitzichtop de hoofdstad bevindt, biedt een gestrenge en onversierde aanblik, met uitzondering van een enorm mozaïekplein en het interieur dat geheel bedekt is met bladgoud. De bouwmaterialen werden uit alle delen van Turkije gehaald om de eenheid van het land te symboliseren. Een trap leidt naar het mausoleum, langs een reeks allegorische standbeelden en twee vierkante kiosken een ervan met een model van de tombe en foto’s van de bouw. Een avenue, geflankeerd door 24 stenen leeuwen in Hettitische Stijl, leidt naar het binnenplein met zuilenrijen. Het plein is 130 meter lang, 84 meter breed en biedt plaats aan 15.000 mensen. De vergulde inscripties op de muren zijn citaten uit Atatürks toespraak ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de republiek. Enorme bronzen deuren komen uit in een zaal met een immense cenotaaf van 40 ton, vervaardigd uit een stuk marmer. Atatürk ligt recht onder deze symbolische grafsteen. Zijn sarcofaag wijst naar Mekka. Anitkabir is meer dan alleen een graf. Een vaste tentoonstelling van memorabilia over Atatürks leven, alsook een collectie privébezittingen, is ondergebracht in een museum aan de oostzijde van het plein, wat benadrukt hoeveel invloed de vader van het moderne Turkije nog altijd uitoefent op zijn land. "Vrede in huis is vrede in het land. Vrede in het land is vrede in de wereld." Mustafa Kemal Atatürk, Turks staatsman Vanwege renovatie gesloten Te voet kwam ik door het park in een ander gedeelte van de stad aan. Het was een woonwijk voor buitenlandse diplomaten, alles ademde hier een welvarende sfeer. Hiernaar was ik evenwel niet op zoek, dus pakte ik opnieuw een taxi, nu naar het Etnografisch Museum. Dit bleek spijtig genoeg vanwege renovatiewerkzaamheden gesloten te zijn. Het was een 70
alleraardigst gebouw. Tot 1953 heeft het de sarcofaag van Atatürk binnen zijn muren gehad. Mijn maag begon te knorren en ik stapte een ogenschijnlijk middelmatig restaurant binnen. Het bleek echter nogal duur. Ik werd door drie bedienden geserveerd en voor het eerst werd het eten voor mij op het bord geschept. Eenmaal teruggekeerd in het hotel trachtte ik tever geefs een uiltje te knappen en daarom las ik maar het Engelse blad "Daily Mail" van A tot Z uit. Enige dagen vasten 's Avonds wandelde ik op mijn gemak rond het Ulusplein. Ik dronk veel thee om mijn steeds erger wordende diarree proberen tegen te gaan. Ik besloot enige dagen niet te eten; een beetje vasten zou mij niet deren. Bovendien hoopte ik op die manier van die lastige maag en darmstoornissen af te komen. Overigens was de oorzaak niet het Turkse water of voedsel; in Nederland heb ik ook periodieke diarreeaanvallen. Op vakantie worden die onregelmatiger, maar openbaren zij zich in verhevigde mate. Ook de 'waegesjieter' baarde me zorgen, hij leek groter te worden. Ik zat in de tocht op een terrasje waar ik mijn zoveelste glas thee dronk. Die tocht werd me noodlottig, evenals mijn onvoorzichtigheid die nacht. Ik was naakt op bed gelegen met open ramen in slaap gedommeld. Op de hoogvlakte wordt het 's nachts bitter koud, zodat ik rond 4 uur bibberend van kou en totaal afgekoeld wakker werd. De ziekte had me toen definitief in zijn greep en wel heel stevig zoals nog zou blijken.
Dag 26 / Woensdag, 4 augustus Met de trein naar Istanbul Toen ik om 4 uur onderkoeld wakker werd, ging ik naar beneden. De nachtportier vertelde me dat het buiten niet meer dan 10° graden was. Om elf uur, de tijd waarop ik waarschijnlijk ingeslapen was, was het nog broeierig warm geweest. Ik denk dat de temperatuur zo'n 20 graden gedaald was in luttele uren tijd. Ik vroeg de portier me om zeven uur te wekken, maar dat bleek niet nodig: ik kwam niet meer tot slapen. Om 6 uur kreeg ik bijna geen lucht meer. Kokhalzend snelde ik naar het toilet waar ik moeizaam overgaf. Voor ik vertrok nam ik nog een uitgebreide warme douche. Per taxi begaf ik me naar het station, waar ik om kwart over zeven aankwam. Ik bestelde enkele glazen thee en kocht de gemakkelijkste Turkse "gazeteler" (kranten dus). Stipt om 8 uur vertrok de trein. Ik had het advies van mijn Turkse leerlingen opgevolgd en reisde eerste klas. Ik moet zeggen dat het best gerieflijk was. Vooral de stoelen, fauteuils is een betere benaming, waren erg comfortabel. De voetsteun bijvoor beeld kon je in 6 standen verstellen.
71
OPNIEUW ISTANBUL Sympathieke reisgenoten Ik bleek een plaats gereserveerd te hebben te midden van een geëmancipeerde Turkse familie. Naast mij zat de 87jarige oma, een fragiel mensje met een spierwitte huid. Op haar vogeltjeshanden lag een doorschijnende glans en haar stem was ijl en beverig. Zij vond het best naast mij te zitten. In de bus, waar de meer conservatieve Turken mee reizen, zou dit absoluut onmogelijk zijn. Hier in de trein werd het als een normale zaak beschouwd. Ook de andere passagiers onderscheidden zich niet van de doorsnee Europeaan. Aan de andere kant van het gangpad zat de rest van de familie; Orhan Kursun (een 50jarige 'memur', dat wil zeggen kantoorbeambte), zijn vrouw Fadma (gewezen onderwijzeres) en een 6jarig roodharig kleinkind, Zia genaamd. De negen uur die de reis duurde zat ik hier tussen in. Ik werd gewoon in hun groepje opgenomen; ik at met hun mee (alleen brood vanwege angst voor diarree), kreeg van alles aangeboden en werd in hun gesprekken betrokken. Turkse brief naar Engels vertalen Mijn Turks werd met de dag beter, aan de hand van de reacties van de mensen werd ik dit vooral de laatste dagen in Istanbul gewaar. Orhan vertelde me bijvoorbeeld over een vriendin, een ZuidAfrikaanse met Nederlands bloed. Hij liet me een brief in het Engels zien die van haar afkomstig was. Hij verzuchtte dat hij niet terug kon schrijven, omdat hij geen Engels en zij geen Turks beheerste. Daar kon ik wel een mouw aan passen, stelde ik hem voor. Hij schreef dan een brief in het Turks, ik zou hem dan in het Engels vertalen. Hij was in extase en begon direct te schrijven. Met het bereikte resultaat, mijn vertaling in het Engels dus, ging hij de gehele coupé langs. Als gevolg daarvan waren talloze nieuwsgierige en bewonderende blikken mijn deel. Natuurlijk nodigde de familie Kursun mij bij monde van de moeder uit om in Istanbul bij hun te logeren, maar daar ik andere plannen had wees ik hun aanbod beleefd van de hand. Ik voerde nog hele gesprekken over gokken op de paardenrenbaan (dat was Orhan's zwakke punt…), over voetballen, over inkomensverdeling. Wat dat laatste betreft zat Orhan op de VVD lijn, niet zo verwonderlijk als ambtenaar. Zeker hier is het beschermen en eventueel vergroten van je moeizaam verworven bezit van groot belang. Voorts had Orhan een zoon in Amerika die daar op een universiteit in Pennsylvanië voor ingenieur studeerde. Uiteraard moest ik alle foto's van die 20jarige Turk in Ameri kaanse outfit en een Chevrolet onder zijn kont (wel een oud model) bewonderen. Verboden plaats ingenomen Af en toe maakte ik ter afwisseling een wandeling door de trein. Steeds bezocht ik hierbij het toilet om het opgehoopte slijm in keel en luchtpijp te verwijderen. Ook zocht ik vaker de restauratiewagen op waar ik dan koffie dronk. Een keer veroorzaakte ik moeilijkheden vanwege een zitplaats die zogenaamd bezet was, maar wat in feite niet zo bleek te zijn. Het was een plaats tegenover een alleenzittende vrouw en daar zat hem juist de kneep. Uit wraak vergaten de kelners mij te bedienen, wat voor mij aanleiding was te gaan protesteren. 72
Ik was nogal kribbig en gauw aangebrand, wat ik aan mijn slechte gezondheidstoestand toeschreef. Ik wilde het conflict echter niet op de spits drijven en ging maar weer bij de familie Kursun zitten. Dat had één groot nadeel, want in alle coupés stonden de ramen wagenwijd open. Juist nu kon ik daar echt niet tegen en ik kon ook niet 40 mensen verzoeken om in die hitte de ramen te sluiten. Vandaar dat ik regelmatig de restau ratiewagon opzocht, want daar konden de ramen vanwege de airco niet open. De trein stond op gezette tijden gewoon stil, zomaar midden op het platteland. Dorpsbewoners schoten dan toe om in de trein hun producten aan de man te brengen (fruit, koeken, snoep) en jongetjes op blote voeten kwamen dan om kranten bedelen. We maakten een omweg ten einde ook de grote industriestad Eskisehir aan te kunnen doen. In negen uur tijd legde de trein een traject van naar schatting 550 km af. Bus in spitsuur Op advies van Orhan stapte ik een station eerder dan gepland uit. Vanuit Kadiköy, de naam van dit station in een voorstad van Istanbul, zou ik betere busverbindingen hebben met Europees Turkije. Bij het uitstappen vergat ik bijna mijn in een rol verpakte wandkaarten die ik 7 dagen lang heb moeten meeslepen. Dat was best lastig dragen: een draagtas in de ene hand, de koker in de andere hand en een schoudertas ook nog! Ik nam hartelijk afscheid van de familie en nam een overvolle bus (het was op dat ogenblik net spitsuur: 5 uur 's middags!) naar Mecidiyiseköy aan de andere kant van de Bosporus. Het was bloedheet in de bus. Via Fehnerbahce (van de voetbalclub) en Usküddar bereikten ik de Bogaz Ici Köprösü, de hang brug over de Bosporus. Deze tolbrug functioneerde als een echte flessenhals voor het waan zinnige verkeer. Dictee in de ijssalon Achter Besiktas (alweer: van de voetbalclub) lag het eindstation. In een zijstraatje wilde ik even bekomen van de hitte en vermoeidheid, dus streek ik neer in een drankhuis annex ijssalon. Daar leerde ik de eigenaar kennen, een zekere Tarik die zijn zaak had kunnen aanschaffen door in Keulen veel over te werken en te sparen. We hadden een leuk gesprek in zowel het Turks als het Duits. Hij gaf me een Turks dictee op, alleen losse woordjes. Tot zijn verbazing had ik slechts twee fouten. Dit vond hij een wonderbaarlijke prestatie en ik mocht onder geen enkel beding bij hem afrekenen. Kleine zelfstandige ondernemer Met een taxi bereikte ik uiteindelijk Topkapi, de wijk waar alle interregionale, maar ook internationale bussen en touringcars hun eindstation hebben. Ditmaal kon ik niet afdingen op de prijs. De chauffeur zei dit al bij voorbaat, op lange afstanden waren de tarieven vastgelegd. Ik geloofde dit niet en wilde dit zwart op wit zien en inderdaad, hij kwam met een officieel door de gemeente Istanbul uitgegeven tarievenboekje op de proppen. Ik zocht zelf het bedrag op: 1 500 lira, niet mis. Het ging niet om de prijs (ik had nog veel te veel geld over!), maar om de ervaring en de communicatie in het Turks. De chauffeur beviel dit wel. 73
De auto was splinternieuw (een Jap geloof ik) en eigen bezit. Ik reed dus mee met een kleine zelfstandige ondernemer! Raid van de politie, venters weg Bij Topkapi aangekomen ging ik gauw op zoek naar een hotel. Het werd hotel Ozvuran, gelegen achter de oude stadspoorten van Byzantium (Topkapi betekent "Kanonnenpoort") en een van de betere rond een pleintje gesitueerde echte Turkse hotelletjes in de prijsklasse van 300 tot 700 lira. Op het plein werd druk handel gedreven, illegaal wel te verstaan. Op het ogenblik dat ik aankwam, hoorde ik in de verte politiesirenes loeien, waarop de armoe dige venters vliegensvlug hun boeltje inpakten en met hun handkarren in alle windstreken wegvluchtten. Het plein bleef leeg achter, bezaaid met vertrapt fruit, papier en lege kisten. De politie viste dus achter het net, maar ik verdenk hen ervan dat ze opzettelijk zo vroeg en opvallend hun komst aankondigden. Zó lomp kan een dienaar van Hermandad ook in Turkije niet zijn! Hotel bij Topkapi - busstation In de hal van het hotel werd ik al gauw aangeklampt door de zoveelste gastarbeider. Cengiz ('aus Hamburg') had er reeds enkele dagen logies gevonden en wachtte totdat iemand zijn krakkemikkige Fordbusje zou kopen. Het ding stond buiten. Eenmaal verkocht, dan zou hij met de bus naar zijn "zweite Heimat" terugkeren. Misschien zit hij nu nog steeds te wachten op een potentiële koper, want het leek me een uiterst gevaarlijk voertuig! Cengiz wilde nog met mij uit, ik kon hem met een smoesje en de waarheid (ik was moe!) afwimpelen. Ondanks mijn vermoeidheid (ook reizen kan afmattend zijn) ging ik om 8 uur op zoek naar een apotheek. De Turkse apotheek Een apotheek vinden is in Turkije niet zo moeilijk, ze zijn er in alle soorten en maten. Ze heten 'eczane'; met de optieken zijn het de mooiste en schoonste winkels. Ze lijken op onze drogisterijen. Het personeel ziet er meestal verzorgd uit, is terzake kundig en spreekt soms zelfs een mondje over de grens. Ik vroeg naar een beproefd middel tegen bronchitis en men verstrekte mij codicine. Het was alleen op doktersrecept verkrijgbaar, maar met enig smeergeld van mijn kant (fooi dus) verkreeg ik het zonder problemen. De eerste pillen nam ik ter plekke in. Voetballende jeugd In die buurt waren ook een aantal opgeschoten jongeren aan het voetballen. De sfeer die er omheen hing deed me sterk denken aan die uit mijn jeugd toen we in de zomeravonden op de Kempse Bult met zijn allen achter de bletter van Akkie B. aanholden. Hier werd stiekem aan het eerste sigaretje getrokken en werden oudere jongens bestookt met vragen aangaande het vrouwelijke geslacht. Ik bekeek een en ander een tijdje vol melancholie en 74
zag dat het gekibbel over wie er nu wel of niet mag meespelen een internationaal fenomeen is. Zwaarmoedig werd ik ook op de Otogar Topkapi, waar ik daarna een kijkje ging nemen. Er was nauwelijks licht; evenals in de Oostbloklanden heeft de energiebesparing in Turkije veel meer greep op het avondleven dan in het steen en been klagende Europa, waar in uitge storven winkelcentra 's avonds nog een zee van licht is! Er werd druk gehandeld en alles ademde weer een armoedige Oosterse sfeer met talloze venters, schoenpoetsers, mobiele eetkraampjes, smekende bedelaars; het was er kortom een drukte van belang. In een smerig achterafcafeetje, waar schijnbaar alleen de haveloze kooplieden kwamen, zat ik een uurtje te mijmeren over dit alles. Voor vijf consumpties o.a. een relatief duur mandarijnensapje, moest ik zegge en schrijve één gulden afrekenen! Op deze manier zou ik nooit van mijn geld afraken. Een koortsige nacht lang woelen Om half elf was ik weer in het hotel. Aan de balie bestelde ik een schoon glas met enkele flesjes mineraalwater en ik toog naar mijn privévertrek op de vierde etage. Mijn keel voelde aan als rauwe biefstuk en ik sprak zo schor als een kraai. Ik moest ervoor zorgen dat ik enigszins fit was tijdens de lange en waarschijnlijk onaangename terugreis. Ik slikte dus mijn medicijnen en kroop tussen de lakens. Het werd een verbijsterend lange nacht. Ik kon de slaap niet vatten en verloor deciliters zweet. Ik moest nog een keer overgeven, waardoor de geslikte pillen niet het beoogde effect konden sorteren. Nieuwe pillen innemen met het laatste flesje mineraalwater was dus noodzaak. Tot 2 uur heerste er buiten een gezonde vitaliteit. Overmand door ellende en vermoeidheid viel ik tegen zessen (de eerste hand karren ratelden alweer door de met klinkers geplaveide straatjes) in een diepe droomloze slaap. Het werd tijd dat ik weer eens thuis kwam...
Dag 27 / Donderdag, 5 augustus Een partijtje afdingen Om 9 uur werd ik weer wakker, enigszins paniekerig want ik kon geen lucht krijgen. Mijn luchtwegen zaten vol slijm en troep en het duurde een tijdje voor ik alles verwijderd had. Het beloofde een bloedhete dag te worden, want de voortekenen hiervoor bedriegen zelden. Zo was de lucht strak blauw en de atmosfeer nu al klam en broeierig. Voor deze dag had ik een uitgebreid programma opgesteld, uiteindelijk zou het mijn laatste dag in Turkije zijn. Met de dolmusj ging ik naar het centrum. Allereerst zocht ik een fotozaak op, waar ik mijn teveel aan nog in de verpakking zittende flitslampjes wilde slijten. Ik had ze voor 18 gulden (= L 1.000) in Nederland aangeschaft. In Turkije kostten ze nieuw L 1.600. De fotograaf had belangstelling, dat wist ik vooraf al. Ik vroeg L 1.000, maar hij bood slechts 400. Ik zakte tot 800, maar hij bleef bij zijn 400. Toen richtte ik me verwensingen slakend tot andere klanten, de fotograaf als een uitzuigen bestempelend. Resultaat, hij bood 500. Ik zakte tot 700, maar opnieuw hield hij zijn been stijf en herhaalde hij zijn aanbod van 500. 75
Diep beledigd draaide ik me om en met veel misbaar begaf ik me naar de uitgang. Toen ik op de drempel stond, riep hij me terug. Nu bood hij 600. Daar ik het spelletje moe was ging ik hiermee akkoord. De omstanders keken geamuseerd toe, want alles had zich nogal komisch afgespeeld vanwege mijn gastarbeiderTurks. Ik een Vlaming? In de Pamukbank waar ik mijn restant ter waarde van 70 keiharde Nederlandse guldens aan Turks geld wilde wisselen, kreeg ik nul op mijn rekwest. Ik diende me voor wisselen in vreemde valuta tot het hoofdkantoor in Beyoglu te wenden. Ik kreeg het gevoel dat ik van het kastje naar de muur gestuurd werd (in Ankara was het me ook al twee keer mislukt!), maar besloot toch 's middags tijd uit te trekken voor dat hoofdkantoor. Een Amerikaan en een Hollander schenen dezelfde problemen te hebben. Toen ik tot de laatste het woord richtte om hem te helpen, keek hij verbaasd op. "Hee, jij spreekt Nederlands," constateerde hij gevat, "Kom je soms uit België?" "Nee," antwoordde ik, "ik kom uit ZuidNederland."' Zou hij echt een Limburgs accent niet van een Vlaams kunnen onderscheiden? Terugreis herbevestigen niet nodig Op weg naar de beroemde moskeeën sloeg ik leesvoer voor onderweg in: "Frankfurter Allgemeine Zeitung", "The Guardian", "Le Monde", "Newsweek" en "Time". Aan het Aya Sophiaplein lag een kantoor van Magic Bus. Gezien mijn eerdere ervaringen op de heenreis ging ik hier voor alle zekerheid toch maar even informeren of de bus de volgende dag inderdaad zou vertrekken en zo ja, op welke plaats en welk tijdstip. Men verzekerde mij ("Men" was een Amerikaanse neger die er blijk van gaf zes talen vloeiend te kunnen spreken!) dat ik mij geen enkele zorg hoefde te maken. Ondanks die geruststelling bleef ik me ten aanzien van die reis niet op mijn gemak te voelen. En inderdaad bleken ook hier mijn voorgevoelens me niet te bedriegen. Aya Sophia Museum Drie weken tevoren had ik bij de Aya Sophia een zeer mismaakte jongeman ontdekt (min of meer tot aan zijn buik geamputeerd) die oude Turkse munten verkocht. Aangezien ik Frans, zwager van mijn broer Corné, beloofd had munten voor hem mee te brengen, ging ik die kant op. Ze waren relatief duur, dertig gulden, maar belofte maakt schuld, dus schafte ik me ze toch aan. Overigens, de Aya Sophia is de op drie na grootste kerk ter wereld gebouwd tussen 325 en 360 door Keizer Constantijn, herhaaldelijk verwoest door aardbevingen, beroofd door plun deraars waaronder de Christelijke Kruisvaarders, gebruikt als moskee, maar in de dertiger jaren omgevormd tot museum, wat het nu nog steeds is. De Turken waren bij de verovering van Byzantium zo verstandig om het gebouw niet te vernietigen. Zo'n staaltje van eerbied voor een cultureel monument kun je bepaald niet alle volkeren toeschrijven.
76
De schitterende basiliek Hagia Sophia ('heilige wijsheid') is een van de kroonjuwelen van Byzantijnse architectuur. Het uiterlijk weerspiegelt de lange en roerige geschiedenis in dit deel van de wereld. Het gebouw veranderde van een vroegchristelijke in een oosters ortho doxe kerk, voordat de invallende Osmaanse Turken het in 1453 veranderen in een grote moskee. In de jaren 30 van de vorige eeuw werd het een museum. Tussen de 4e en 6e eeuw waren er al twee grote kerken op deze locatie gebouwd en vernietigd, voordat de 6eeeuwse Byzantijnse keizer Justinianus I een derde liet bouwen de basis van het huidige gebouw. De kerk werd een toepasselijk pronkstuk voor zijn keizerlijke hoofdstad Constantinopel (het huidige Istanbul). Door de eeuwen heen leidden diverse problemen, zoals het meermaals instorten van de koepel, in meer of mindere mate tot herstelwerkzaamheden. Al worden deze incidenten deels toegeschreven aan fundamentele constructiefouten, het kan niets afdoen aan de ongelofelijke visie, durf en schaal van dit gebouw. Men zegt vaak dat de enorme centrale koepel meer dan 55 meter hoog en ruim 30 meter in doorsnee boven het schip lijkt te zweven. Dit effect is deels bereikt door talrijke venstertjes aan de voet van de koepel, die het interieur overspoelen met magisch licht. Het effect wordt versterkt door het ribvormige ontwerp van de koepel en het feit dat hij rust op vier grote stenen driehoeken in plaats van op de gebruikelijke rechthoek. De driehoekige bouwelementen dragen het gewicht voordat het wordt overgebracht op de enorme stenen pilaren. De minaretten hebben islamitische inscripties en het gekleurde marmer en de weelderige mozaïeken zijn afkomstig uit de christelijke tijd. Verdere restauratie is lastig gebleken omdat moslims de 'afgodische' mozaïeken hebben overdekt en die bovenlaag kan bij verwijdering beschadigd raken. Topkapi - paleis In de nabijheid ligt het wereldberoemde paleis van de oude sultans, het serail Topkapi (niet te verwarren met het autobusstation). Drie uur lang dwaalde ik er rond. In 1980 had ik het paleis al eens bezocht, maar dat bezoek duurde slechts een uurtje. Het paleis werd in 1478 voltooid, tot 1855 was het de residentie van de sultans. Daarna werd het Dolmabahcepaleis aan de Bosporus residentie (ook bezocht in 1980, vanuit Roemenië met een ééndaagse reis). Het is een zeer uitgebreid complex van gebouwen, nu onder meer musea, schatkamers (van de voormalige kroonjuwelen), toonkamers, harems, binnenhoven, kiosken en erkers die uit kijken over de Bosporus, kerken en moskeeën. Ik bezocht er achtereenvolgens de porse leinverzameling (kontakten met China!), het binnenhof, de schatkamers (voor miljarden guldens aan kostbaarheden als kronen, gouden bedden, flessen bewerkt met edelstenen, zwaarden ingelegd met topazen, smaragden, etc.) en het restaurant, waar ik niets at maar alleen dronk. Dit was de derde dag dat ik min of meer aan het vasten was, enkele vruchten zoals appels uitgezonderd.
77
Wisselproblemen Vanuit het Topkapipaleis nam ik de bus naar het Taksimplein om in de buurt daarvan het centrum van de banken op te zoeken. Aan een willekeurige voorbijganger vroeg ik de weg. Hij wist het ook niet, maar hielp me toch. Hij sprak redelijk Engels (en wilde dus met mij oefenen), 19 jaar oud en op zoek naar werk, want als oudste zoon moest hij zijn werkeloze vader bijstaan in het onderhouden van het 7koppige gezin. Hij zocht een baantje in de horecasector, waar hij zijn kennis van het Engels kon gebruiken. Door hem kon ik door dringen tot het Mekka van de Pamukbank. Daar kreeg ik een koude douche zonder weerga te verwerken. Men weigerde mij geld te wisselen omdat ik zogenaamd niet genoeg in Turkije had opgemaakt. Dat laatste zou wel eens kunnen kloppen; met al die gastvrijheid en die bespottelijk lage prijzen heb je helemaal niet de gelegenheid daartoe. Het kwam erop neer dat ik luxehotels had moeten nemen en zo. Uiteindelijk toch geld Ik zou en moest echter Duitse marken hebben, anders zou ik mijn visum aan de Bulgaarse grens niet kunnen kopen, evenmin als andere dingen onderweg zoals eten en drinken. Enfin, het duurde een half uur voordat ik met bluf, grappen (bijv. het overgebleven Turkse geld op de grond smijten en er op trappen om aan te tonen dat ik er toch niets anders mee kon doen) en koppige volharding tot de algemeen directeur werd toegelaten. Met hem kon ik een deal maken, zodat ik uiteindelijk toch aan mijn Duitse marken kwam. In een half uur tijd had ik het hele kantoor in rep en roer gebracht. Er waren geen loketten en er stonden pal achter de lange balie zo'n tien schrijfbureaus waarachter de klerken met belangstelling mijn show gadesloegen; een welkome afleiding voor hen. Bovendien ging hun directe chef af, op order van zijn directeur moest hij me alsnog geld wisselen. De directeur had ik gechanteerd met het vooruitzicht dat ik in Nederland de pers zou inschakelen om de reisbureaus te bewerken. Ook zou ik antireclame tegen vakantie in Turkije gaan maken en zijn naam zou noemen als boosdoener die al die antiTurkse activiteiten op zijn geweten had. Nou, de staat Turkije zit dringend verlegen om vreemde valuta. Dé bron om eraan te komen zonder echte tegenprestatie te leveren (in productie bedoel ik) vormt natuurlijk het toerisme. Om hem te intimideren sprak ik opzettelijk vijf talen dooreen tegen hem. Mijn tactiek was in ieder geval succesvol en zegevierend verliet ik de bank, echter niet na me poeslief bij alle beambten die ik uitgescholden had te verontschuldigen, met name bij de dames van het gezelschap. Cola op een terrasje Cafer, de Turkse jongen die me de weg had gewezen, stond perplex. Hij had zich tijdens het hele spektakel afzijdig gehouden en terecht, het zat erin dat hij als medeplichtige van mij werd aangewezen, voor hem was mijn gedrag dan ook veel riskanter dan voor mijzelf. Ik bood hem een cola op een terrasje aan en wij oefenden nog wat Engels. Vreemd genoeg verstond hij mijn Turks vaker niet, blijkbaar was hij te veel gefixeerd op mijn Engels. Na hem nog veel succes toegewenst te hebben met zijn pogingen om werk te vinden, sprong ik in de 78
bus naar Topkapi Otogar. Na enig zoeken vond ik het kantoor van Bosfor, de bus onderneming waarmee ik naar München reisde. Er zijn daar honderden reisagentschappen vertegenwoordigd die elk voor zich reclame maken. Tussen die bonte opschriften, duizen den reizigers en honderden bussen vond ik uiteindelijk het kantoor dat ik zocht. Daar verzekerde men mij nogmaals dat ik niet hoefde te reserveren voor de volgende ochtend. Als ik er om zeven uur was zou er geen enkel probleem zijn. Nog steeds niet gerust sloeg ik in een belendende winkel enkele souvenirs van Turkije in: cassettes, rozenwater, lucifers, stickers. Heimweegevoelens Om een uur of zes betrad ik mijn hotel. Ik maakte een praatje met de receptionist en drukte hem op het hart me de volgende dag om 6 uur te wekken. Hij zou het beslist niet vergeten, zeker niet nadat ik hem een biljet van L 100 in de hand gedrukt had. Ik sloeg alvast wat mineraalwater (ik at niet, dus moest ik extra veel drinken!) in voor die nacht en uitgeput strekte ik mijn moede ledematen uit op bed. Ik voelde mezelf een wrak. Er stonden mij ook nog nieuwe bezoekingen te wachten, want pijnscheuten doorkliefden op gezette tijden mijn rug en op mijn rechterwijsvinger kondigde zich een ontsteking aan. Langzamerhand raakte ik ook mentaal aangeslagen. Steeds meer en sterker begon ik naar huis te verlangen, maar dat kon ook gelegen hebben aan het normale gevoel dat je kan overvallen bij het besef op het einde van een reis dat je bijna thuis bent. Het ruiken van de stal dus, hoe smerig en onaan trekkelijk die stal ook mag zijn. Wat vind je van Turkije? In ieder geval bleef ik tot acht uur wat rusten, waarna ik naar de illegale markt ging om eet en drinkbare souvenirs in te slaan. Ik kocht worst, kaas, crackers en appels voor onderweg (alleen de laatste twee at ik op, de rest smeet ik weg omdat ze na twee dagen top temperatuur bedorven waren). Verder kocht ik twee flessen raki aan een drank en sigaret tenkiosk. Bij dit "büfet" sprak ik voor mijn doen weer uitstekend Turks; eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat het steeds geijkte gesprekken betrof die ik inmiddels in het Turks kon dromen: "Hoe heet je? Waar kom je vandaan? Hoe oud ben je? Ben je getrouwd? Wat doe je voor de kost? Waar heb je Turks geleerd? Waar ben je geweest in Turkije? Wat vond je het leukste? Bevalt Turkije je?" Op dit laatste antwoordde ik altijd genuanceerd. Ik stelde dan de tegenvraag: “Wat van Turkije? De vrouwen, de mannen, het weer, het eten, de gast vrijheid?” Wedstrijd in aardrijkskunde Om negen uur kwam ik terecht op een terras om wat thee te drinken. Ik had best de gelegenheid om naar een nachtclub te gaan, maar voelde mij daartoe niet in staat. Op dat terras kreeg ik contact met de patron van de zaak, een kleine dikke Turk met een snorretje, Hij kwam uit Malatya. Dit laatste zei hij uitdrukkelijk, hoewel hij al veertig jaar in Istanbul woonde. De provincialen verloochenen hun afkomst nooit! Erkan, zo heette hij, werd 79
vertrouwelijk en begon te klagen over zijn zoon die allerlei onmogelijke materiële eisen stelde aan hem. Als door de duivel geroepen verscheen zijn zoon enige tijd later ook op het toneel, samen met een vriend die elektricien was. Hij had een "spotgoedkope" tweedehands auto ontdekt die zijn vader dan maar voor hem moest aanschaffen. Erkan draaide zich naar mij om en zei berustend: "Zie je wat ik bedoel?". De elektricien (geen diploma, alles praktijk!) bleek goed in aardrijkskunde te zijn, dus werd er ter plekke een wedstrijd georganiseerd in kennis van hoofdsteden en zeestraten. Ik hoefde niet mee te doen, als "ögretmen" (onder wijzer) moest ik jury spelen. Uitnodigingen van hen om samen te eten moest ik helaas afslaan; ik voelde me te beroerd. Toen zij het voorstelden kreeg ik al braakneigingen. Ook nu hoefde ik niet de beurs te trekken, waardoor ik me ietwat gefrustreerd voelend weer naar het hotel begaf. Daar pakte ik mijn bagage goed in en maakte ik koortsig de rapportage af die nu voor u ligt.
DWARS DOOR EUROPA Dag 28 / Vrijdag, 6 augustus Honderden wachtenden voor me Om klokslag 6 uur ging de telefoon naast mijn hoofd over. De receptionist verzocht me beleefd op te willen staan. Ik nam voor het laatst in Turkije een douche. Buiten bestelde ik een taxi, op dit vroege tijdstip waren er al tientallen in bedrijf, dus dat vormde geen enkel probleem. De 500 meter naar de Otogar wilde ik niet bepakt en gezakt afleggen. De chauffeur was vroeger hippie geweest, vertelde hij me. Samen met Kees, een Hollandse jongen, was hij een half jaar opgetrokken en hadden ze het Verre Oosten bereisd, al liftend. Bij Bosforreizen kreeg ik een enorme teleurstelling te verwerken. Hoewel ik een uur eerder dan de aangegeven vertrektijd aanwezig was, waren er honderden wachtenden voor mij. Tot mijn grote ongenoegen bleek je wel te moeten reserveren. Gelaten sloot ik me aan achter de rij. Voetje voor voetje schuifelde ik met mijn bagage naar voren. Onbeschrijfelijke chaos Om half negen was ik eindelijk in het kantoor, waar de wanorde onbeschrijfelijk was: tientallen reizigers drongen tegen de balie, duwden elkaar weg, raasden en tierden, zwaaiden met hun reisbiljetten en plaatsbewijzen. Door de slechte organisatie moest het wel op een onoverzichtelijke heksenketel uitlopen. Op een gegeven moment signaleerde ik twee beambten die uit hun neus zaten te vreten; dat wil zeggen, zij regelden de reizen naar Stuttgart en Hamburg. Iedereen wilde echter naar München, niemand naar andere steden. Zij weigerden echter de helpende hand te bieden. In het Duits en het Turks begon ik te brullen (echt waar, ik was zwaar ziek en loeigiftig) dat het maar eens uit moest zijn en dat zij voor hun geld dienden te werken. Enkele omstanders vielen mij bij en door die veelheid aan adhesiebetuigingen gaven ze toe; ze gingen à contre coeur ook reizigers met bestemming 80
naar München behandelen. Om negen uur stond ik buiten. Ik had bus nr. 20, maar die was nergens te bekennen. Om tien uur kwam ze pas aanzetten, terwijl we om acht uur al hadden moeten vertrekken. Het inpakken duurde vervolgens een dik uur, zodat we even na elf uur eindelijk op weg waren. Teruggejaagd naar bus Na enkele uurtjes bereikten we de grens. Daar begonnen de formaliteiten opnieuw. In mijn eentje liep ik alvast naar de Bulgaarse grens om daar een visum te kopen om zo oponthoud te voorkomen. Daar was ik te voet echter niet welkom en snauwend en met de stengun op mijn buik gericht werd ik weer Turkije ingestuurd. Enfin, eenmaal in Bulgarije ging de reis weer voorspoedig. Bij een wegrestaurant maakte ik alle ontvangen Bulgaarse levs op aan een voorraad drank voor onderweg. 's Nachts stopten de chauffeurs op schijnbaar afge sproken plaatsen om met Bulgaarse zwarthandelaars zaken te doen. Zij combineerden dit met de sanitaire stops.
Dag 29 / Zaterdag, 7 augustus Benzine in natura betalen Bij het krieken van de dag slopen we Joegoslavië binnen. Dit land is bijna 1.100 km lang, een afstand die we binnen een dag aflegden. Hier en daar werd gestopt bij een restaurant, maar ik kon toch niets eten. De chauffeurs betaalden de benzine die ze tankten niet met baar geld, maar met goederen in natura zoals drank en sigaretten. Een keer waagde ik het een kop soep te drinken. De gevreesde reactie van mijn darmen bleef uit: dit was een mentale opsteker. Naast mij in de bus zat een jongen van een jaar of vijftien. Hij woonde pas twee jaar in Minden en sprak nog nauwelijks Duits. Hij was al te oud toen de gezinshereniging plaatsvond. Ik heb niet veel met hem gepraat; meestal probeerde ik te slapen, maar dat ging me niet al te best af. Gemengde Turks-Nederlandse relatie In de bus zat ook een blond Nederlands meisje, M. uit Doetinchem. Zij had Turkije met een Turkse vriend een twee weken durend bezoek gebracht. De vriend, Rafet, woonde ook in Doetinchem, waar hij een goede baan als tolk/voorman in een fabriek had. In Turkije had hij op de universiteit gezeten. Hij reisde ook mee terug naar Nederland. Hij vertelde me over zijn militaire diensttijd in Turkije. Hoewel hij toen al in Nederland woonde, moest hij deze toch vervullen aangezien hij geen geld genoeg had om het af te kopen. De kosten daarvan zijn fl 14.000! Een melkkoetje voor de Turkse regering dus. Rafet sprak bijna accentloos Nederlands (geleerd in 6 jaar tijd, relatief kort voor een al ouder iemand) en kwam uit Corum. M. was secretaresse geweest bij een welzijnsstichting, waar ze elkaar hadden leren kennen. Aangezien ze niet getrouwd waren, mochten ze in Turkije in de meeste hotels niet 81
op één kamer slapen. Zodoende waren ze genoodzaakt steeds dure hotels te nemen; daar keek men niet zo nauw, als het geld maar binnen kwam. Zij vertelde me ook dat zij nogal wat problemen had gehad met haar familie die haar verhouding met een Turk, hoe welopgevoed ook, niet pikten. Ze hadden inmiddels wel geaccepteerd dat zij met Rafet samenwoonde, maar trouwen? Ho maar, dat diende ze uit haar hoofd te laten. Ik kon die reactie van haar Doetinchemse omgeving niet helemaal begrijpen: die Rafet was een van de meest beschaafde Turkse jongemannen die ik ooit had ontmoet. Op de stopplaatsen van de bus sprak ik met hem over het regiem, waar hij een tegenstander van was. Vooral het lot van de vakbonden ging hem ter harte. Hijzelf was ook bij het NVV aangesloten. In Turkije is de toestand momenteel zó dat ze Wim Kok bijvoorbeeld zouden executeren vanwege terro ristische activiteiten. Dit laatste begrip is namelijk zo rekbaar als zij zelf wensen. Toen ik Rafet vertelde over mijn kontakten met Niyase, de militair, moest hij echt opkijken. Dat ik me daarvoor geleend had! Dag 30 / Zondag, 8 augustus Een gezellige "Stube" De laatste dag van mijn reis was aangebroken. Ik kon er niet om treuren. Ik zou blij zijn als ik alleen in mijn bed mijn ziekte zou kunnen uitkuren. Zonder problemen bereikten we Oosten rijk. In een gezellige "Stube" bestelde ik opnieuw een kom soep, deze keer een stevige goul ashsoep. Ook deze viel goed. Op de valreep besloot ik nog gauw een frietje te eten. Uiteindelijk had ik al zes dagen niet gegeten, dat kan nooit goed zijn. Ik had wel geen echte trek, maar werkte toch de friet met een "Bockwurst" met mosterd naar binnen. Per slot van rekening kon ik niet volledig verzwakt in Roermond aankomen. Overstappen in München Om een uur of zeven kwamen we in München aan. In de restauratie van de Hauptbahnhof knapte ik me in de ruim bemeten toiletten op. Deze waren gelukkig gevrijwaard van junks, daar had ik nou net geen behoefte aan. Ik kocht wat tijdschriften in en dronk veel koffie om mijn slaap te verdrijven. Met geweld gefouilleerd In 1971 werd ik op de Hauptbahnhof door rechercheurs in burger zonder pardon tegen de muur gekwakt en op verdenking van verboden wapenbezit hardhandig tot op de bilnaad gefouilleerd. Met mijn lange haren, baard en dienstbrilletje leek ik destijds sprekend op een van de voormannen van de de Rote Armee Fraktion (RAF), een zekere Frits Teufel. Een uur eerder, zo lazen we achteraf in de “ Tageszeitung”, had de RAF een gewapende overval op een bank gepleegd waarbij twee doden te betreuren vielen.
82
Alweer geen bus geregeld Om half negen verscheen ik weer op het plein waar onze bus om negen uur zou vertrekken. Ik schrok enigszins: er stonden wel honderd mensen op dezelfde bus (die van Innsbruck zou komen en dan al halfvol zou zijn) te wachten. De meesten waren Engelsen en Nederlanders, afkomstig uit Griekenland en Joegoslavië, waar ze de vakantie hadden doorgebracht. Na enig navragen kwam ik er samen met M. bij toeval achter dat er ook een Engelse bus naar Keulen en Luik zou rijden; die zou slechts 8 passagiers vervoeren. Ik bedacht me geen ogenblik en reserveerde een plaats tot Keulen. Ik wilde dat uit eigen zak betalen, maar dat bleek niet nodig. Te elfder ure verscheen er een Duitse parttime kracht ten tonele die bereid was de gestrande Magic Buspassagiers tot in Nederland bus, respectievelijk treinkaartjes voor te schieten. Alle Hollanders bleken toen plotseling bereid met de trein te reizen. Enfin, mijn voorbeeld (een toevalstreffer overigens hoor!) deed volgen en weldra waren wij met een halfvolle Engelse luxebus op weg naar de Duitse 'Domstadt'. Keulen - Venlo - Roermond In Keulen moest ik een uur op aansluiting naar Venlo wachten. Intussen maakte ik foto's van de Dom die naast het station ligt. Om kwart over zeven was ik op Nederlandse bodem. In Venlo moest ik overstappen. Vliegensvlug kocht ik een enkeltje Venlo Roermond van het tientje dat ik altijd voor dit doeleinde verstop onder in mijn reistas. Genietend van het overbekende landschap om me heen en het zo vertrouwd klinkende 'plat' dat er gesproken werd, bereikte ik om 8 uur 's avonds uiteindelijk Roermond. Ik was dertig dagen van huis geweest.
83
ZONGULDAK 1983 INLEIDING Ik had Clim zo ver gekregen dat hij bereid was mee te gaan naar Turkije. Hij stelde wel als eis dat we dan het onbekende Turkije zouden aandoen. Verder wilde hij niet vliegen en ik wilde gezien mijn eerdere ervaringen met Magic Bus niet met de bus gaan. Bleef alleen reizen met de trein over. De heenreis zou twee volle dagen duren.
Heenreis / Istanboel Woensdag 20 juli 08.30 uur: Corné brengt ons met onze bagage naar het station. 09.30 uur: via Venlo bereikten we Duits grondgebied. 11.00 uur: vertrek vanuit Keulen. Haastig overstappen. Trein: "Senator", een superIntercity met een topsnelheid van 200 km plus (tussen Augsburg en München). Gesprek met een handelsreiziger. Regelmatig in restauratie "Kännchen Kaffee" of Bier drinken. De rust en ingetogenheid in de 1e klas coupés was veelbelovend, maar bedrieglijk bleek achteraf). 16.30 uur: aankomst München. Clim ging alvast onze gereserveerde plaatsen in de "Istanbul Express" opzoeken, terwijl Jos zijn dorst ging laven met een schuimende halve liter. Bij zijn terugkomst bleek Clim grote problemen te hebben met een Turkse familie die onze plaatsen ten onrechte bezet hield. Jos met zijn Turks en de "Herr Schaffner" met zijn autoriteit verdreven de familie van haar plaats. We hielpen hen nog met het verplaatsen van hun loodzware en uitgebreide bagage. 19.00 uur: we reden Oostenrijks territorium binnen. In Salzburg sloeg Clim voor zo'n DM 40 mondvoorraad (Bockwurst) en drank (bier) in. Toen we de bergen naderden begon het helaas te schemeren, zodat Clim de gehoopte vergezichten moest ontberen. We voerden nog wat gesprekken met medepassagiers, coupégenoten. Achter de zogenaamde "Wetter scheide" (verschillende weertypen aan weerszijden van een denkbeeldige geografische lijn) was Joegoslavië niet ver meer. 04.00 uur: we overschreden de grens tussen Oostenrijk en Joegoland; via Jesenice. In Ljubljana stond de trein lang stil. We kregen gezelschap van een Joegofamilie zonder kaartjes, zelfs geen 1e klas. Clim protesteerde met klem, maar niets hielp. Ook de bral lerige, dronken Joegoconducteur bracht geen uitkomst; blijkbaar was het donker ogende gezinshoofd een VIP in Joegoland (sportheld, lid geheime dienst, wie weet?). Hoe dan ook, Clim ging tegen het plafond van gif en deed dan ook geen oog dicht. Jos sliep tot Belgrado slecht. 84
04.00 uur: Zagreb 10.00 uur: Belgrado. We kregen nieuwe reisgezellen, een Spaans stelletje, Lucia en Julio. Zij zwierven per trein door Europa en schenen aan geld geen gebrek te hebben., Gebrek aan talenkennis hadden ze wel. Met een beetje Frans, Engels en Spaans konden we met hun communiceren. Onze reis was nu in een kritieke fase beland. Ondanks onze 1e klas biljetten was onze trein niet zo comfortabel. Het was een echte Turkentrein, zodoende was de service van de respectievelijke Nationale Spoorwegmaatschappijen minimaal. Er was geen restauratie te bekennen, de trein zat overvol met remigrerende Turkse families; de zaak zat tot aan de nok toe volgestouwd met bagage (waaronder wasmachines en zo); de toiletten werden niet meer schoongemaakt, etc. Gelukkig konden we toch onze benen strekken, want we zaten met zijn vieren in een coupé voor zes personen. Wel werden we regelmatig lastig gevallen door Joego's die wilden gokken of door Turken die wilden smokkelen. Jos voerde nog een lang gesprek in het Duits met een typisch tweedegeneratie jochie. 15.30 uur: Niş, een uurtje later de grens met Bulgarije. 18.00 uur: Sofia. We hadden een beetje problemen met het verrijgen van een transitvisum. Het kostte ons DM 40 per persoon. De douanier verzekerde ons dat hij clement was. De volgende keer moesten we in het land van herkomst een visum aanvragen, zo niet dan werden we zonder pardon teruggestuurd. Profetische woorden, daar kwamen we door schade en schande later achter. Toen nog onbewust wat ons in de toekomst te wachten stond, vervolgden we onbekommerd onze boemelreis door de inktzwarte Bulgaarse nacht (want ook hier moest bezuinigd worden, alleen erger dan bij ons; gewoon alles verduisteren die hap! De donderdag (21 juli) was inmiddels overgegaan in de vrijdag (22 juli). 05.00 uur: aankomst in Kapikule, de Turkse grens. We dronken onze eerste echte çay in het ochtendgloren. Tot onze ergernis duurde het tweeëneenhalf uur voordat alle Turkse passa giers gecontroleerd waren en de trein de aftocht naar Istanbul kon blazen. We spoorden door het glooiende landschap van Thracië en Clim begon zijn eerste ezels en kamelen te tellen. Het weer was uitstekend, zonnig dus. Ook in deze Turkse trein liepen de conducteurs af en aan. Gedurende de gehele reis zijn we wel 12 keer opnieuw gecontroleerd geworden. Volgens ons gebeurt er in zo'n overladen trein van alles: zwartrijders bij de vleet, berovingen van slapende passagiers, verstoppen van contrabande. Vooral de Bulgaren ging er hier serieus op in: zij schroefden zelfs alle panelen van het plafond los op zoek naar smokkelwaar! Corrupte toestanden (steekpenningen aan douane) komen er echter minder voor dan bij het autogrensverkeer. In een trein zitten namelijk te veel potentiële potten kijkers als getuige.
85
Vrijdag 22 juli 13.00 uur: eindelijk na een bijna 53 uur durende treinreis reden we puffend de grootste Turkse stad, Istanbul binnen. We kwamen aan op het eindstation Sirkeci, waar we allereerst DM 400 in Turkse lira's omzetten; koers 1 op 85. Zeulend met de bagage liepen we heuvel opwaarts op zoek naar een geschikt hotel. Het werd, na enig zoeken, het 1e klas Hotel Sipahi. De kamer kostte L 850 (f10,) per nacht, echter zonder bad. We troffen het niet, want ze waren het hotel net aan het renoveren. Er kwamen o.a. moderne badkamers in, hetgeen betekende dat de oude dus knap waardeloos waren! Daarvan kan Clim getuigen, de gebo den voorzieningen waren volstrekt ontoereikend. Toch lukte het ons ons enigermate te verfrissen en gingen we op stap. Onze eerste verkenning gold de Blauwe Moskee, de Sultan Ahmed Camii. Hij heeft 6 minaretten en ziet er sprookjesachtig uit. Clim verbaasde zich over de ansichtenverkoper die tot aan het mid denrif geamputeerd was. De arme man deed echter wel erg goede zaken! De moskee mochten we slechts op kousenvoeten betreden; de schoenen werden netjes bij de ingang geparkeerd. Om vijf uur gingen we verder. Op weg naar het Gülhanepark (een zit en wandelpark met een kleine dierentuin) kochten we Franse kranten i.v.m. de Tour de France. Zou de kleine Peter Winnen de Grande Boucle winnen? We waren benieuwd. In het park dronken we sloten thee uit een tweelitersamovar. Ons viel op dat sommige Turkse mannen arm in arm liepen. Vanuit het park bereikten we te voet de Bosporus. Het water was er opvallend zuiver en helder blauw. Aan de kaden, maar ook op en in de scheuren van de kade zaten mannen en jongetjes te vissen. We hadden er een uitstekend uitzicht op de Gouden Hoorn, de Bosporus (druk bevaren, vooral veerboten en ferries), de paleizen en moskeeën hoog achter ons, de Zee van Marmara (waarin twee zichtbare scheepswrakken) en de wijk Beyoğlu (Europa) en het stadsdeel Usküddar (Azië) aan de overkant. We slenterden richting Galatabrug, het drukste gedeelte van Istanbul, samen met het koortsachtig levendige (en van uitlaatgassen walmende) Taksimplein. Intussen hadden we al twee maal in kleine restaurantjes gegeten. Die lokantas zijn doorgaans spotgoedkoop, voor f 5, heb je er goed gegeten. Zitgenot e.d. moet je echter niet verwachten. Het Turkse "fast food" bestaat uit köfte (gehaktrolletjes), tasj kebab, (goulashblokjes), döner kebab (schaapsvlees aan spies), schaslik (ook ons bekend), pilav (gebakken gierst), pirinç (rijst), patlican (gevulde aubergine) en veel brood en salata met pepertjes! Een halve haan (piliç dus, een woord dat Clim beter dan Jos kon onthouden) was er echter relatief duur. Hij kostte wel f 3, zeg! Tegen een uur of acht waren we weer terug in het hotel en gingen we even onder zeil. Kort na negen stonden we achter onze eerste pinten van die dag. We hadden een soort 86
arbeiderscafeetje (birrahane) gevonden. Dit zou ons stamkroegje worden, spraken we af. Het bier (EFES pils) werd er getapt zonder schuim, maar C1im maakte de obers al gauw duidelijk dat hij dit niet op prijs stelde. Een 0.45 cl pint kostte doorgaans één piek, voor het geld hoef je hem dus niet te laten staan! Hij was gelukkig redelijk drinkbaar. In dit café bleek eens te meer dat het een fabeltje is dat Turken geen alcohol drinken omdat ze moslim zijn. Ietwat rozig (we hadden immers drie dagen min of meer moeten blauw bekken) liepen we richting hotel, toen we op dit late uur nog werklui ontdekten. We knoopten een praatje aan en boden hun cognac aan die we uit Nederland voor nood gevallen hadden meegenomen. Er werd gewerkt aan het hoofdkantoor van een week blad, een soort Turkse "Privé" of "Story”, volgens de uitvoerder (laten we hem maar zo noemen) volledig gefinancierd door Khaddafi van Libië. Naam boulevardblad: Hayat (Leven). De grondwerkers buiten (echte onderbetaalde en uitgebuite koelies) werden door ons nog eens extra onthaald op alcoholica. Een van hen weigerde plichtsgetrouw, na drankconsumptie kon hij niet meer werken zei hij, en dan zou onverbiddelijk ontslag volgen. Om half een 's nachts stommelden we luidruchtig de trap op. In de lounge van het hotel hadden we nog mineraalwater besteld om de rest van het flesje cognac door te spoelen. Zonde eigenlijk.
Zaterdag 23 juli 11.00 uur: langzaam opstaan geblazen. Eens echt duur gaan eten (f 7,50 per persoon), bediend door obers in uniform en met damasten lakens op de tafels. Het restaurant heette "Palas" en lag aan de Divan Yolu. Te voet trokken we de stad in. We bezochten het voormalige paleis van de Turkse sultans, de Serail, het zogenaamde Topkapi paleis, in het Nederlands het Kanonnenpoort – paleis genoemd. Tegenwoordig is het Museum. Het wordt druk bezocht, zowel door allochtone toeristen als autochtonen. Na ongeveer de helft van het paleis bezichtigd te hebben, namen we rust en een koele dronk in restaurant dat op een kiosk gebouwd was en een magistraal uitzicht over de Bosporus bood. Het was toen half drie. De wereldbekende Harem was ook in het uitgebreide Topkapi complex gelegen. Hiervoor moest apart entree betaald worden. Clim sloot achterin de rij aan, terwijl Jos ging "zonnen". In de Harem kregen we een snelle maar eerlijke rondleiding. In ons groepje liep ook een Nederlands Hindoestaanse familie mee. Om vijf uur sloot het museum. Buiten zijn poorten namen we onze kamera en schoudertas weer in ontvangst (die hadden we van te voren moeten inleveren i.v.m. verboden fotograferen en evt. vernie lingen) en bekeken we een 10 m lange kayik. (Kajak, evenals divan en kiosk 'Nederlandse' woorden die we aan het Turks ontleend hebbe) Jos kocht een driekwart liter fles raki, Turks gedestilleerd dat lijkt op anis, pernod, ouzo. Met water erbij kleurt het wit; men noemt het dan ook leeuwenmelk in Turkije, ook 87
vanwege de kracht van de alcoholische geest erin. We aten in een gemoderniseerde en aan de Westerse smaak (en zeden en gewoonte) aangepaste "birrahane". Er kwamen veel toeristen, dus was het er ook redelijk duur. Bovendien moesten we lang wachten, hetgeen voor Clim aanleiding was drie halve liters vooraf te putten. Op deze bodem zou hij de rest van de avond goed kunnen bouwen! Jos baalde alleen maar. Vlakbij het hotel (waar we ons nog een tijdje te ruste wilde leggen) ontdekten we een gemoedelijk en vol cafeetje met open voorfront. Clim, in een jolige bui, toog er onmiddellijk naar toe en gaf een rondje voor de hele tent. Al gauw vond hij een maatje, een duister ogend: manspersoon die in driestuiversromannetjes wel model zou kunnen staan voor de wrede Turk, Abdoellah geheten. Deze Abdoellah trok zijn hemd uit en showde trots zijn rug, die met een vuistdikke vacht bedekt was. De kwinkslagen vlogen door de lucht (in allerlei talen), Clim stal de show met een grap die hij zelf niet begreep. (Ga naar de Ayi Sophia voor de toeristen, zei hij, maar bedoelde Aya Sophia.) De Turken lachten zich dood, want ayi betekent in hun taal "beer". Gezien de ruige beharing een onbedoeld spitsvondige woordspeling dus, een volgend rondje bleef dan ook niet uit. Na het hotel (niet geslapen, we waren aangeschoten, als je dan gaat slapen sta je niet meer op), direct uitgegaan. Clim kon de talloze loslopende kedi's (poesjes) niet met rust laten en bleef ze lokken. De gebeurtenissen die op deze avond volgden staan ons niet meer zo helder voor de geest. In ieder geval hebben we het volgende allemaal gedaan:
lahmacun gegeten, een soort pannenkoek; van bloed druipende harten in een slagersetalage bekeken; gebiljart op een vervuild laken met kromme stokken (keu's kon je het met de beste wil van de wereld niet noemen!), nog geen 1.00 gemiddeld; een Besnijdenisfeest bezocht ergens vierhoog. Het was een familiebijeenkomst. We spraken met Zwitserse Turken en waren welkom. Er was echter geen bier meer: ‘kalmadi' = niet overgebleven), dus waren we weer snel verdwenen. Het besneden jochie kreeg van Jos wat geld en wilde zijn communiehemdje oplichten om zijn bloedige stompje te tonen; een bruiloft bezocht. Helaas bleek de trouwpartij net te zijn afgelopen en konden we alleen maar het paar uitwuiven; een straat feest bezocht, speciaal voor ons georganiseerd in een achterafstraatje. Ouwe mannen met waterpijp, anderen met banjo, zang en dans, het bier en de raki gingen rond. We ontvingen vele uitnodigingen om eens op bezoek te komen, maar we vergaten ze allen, niet moedwillig, meer wegens ons inmiddels behoorlijk beneveld brein; op een terras gezeten; na sluitingstijd in een groot restaurant toch steeds opnieuw bier gekregen. Clim onderhield zich met de Turkse kelners, zónder woorden, maar mét gebaren, terwijl Jos buiten met Turkse ambtenaren zat te keuvelen; 88
naar hotel met een taxi die niet kon vertrekken omdat de open portier door ons gewicht op de hoge stoeprand was vastgelopen; Jos en Clim urinerend tegen de pui van een fotozaak; Clim struikelend over de straatkeien en snurkend blijven liggen waar hij lag. Baldadig gooien met de glazen toegangsdeur van het hotel. De oude baas die als nachtportier fungeerde over zijn bol aaien en zijn misprijzen ontlokken door lallend op handen en voeten de trap te beklimmen; Jos zwalkend en met dubbele tong trachten hem tot rede te brengen, maar zelf eigenlijk geen haar beter zijnde, anders zou hij niet in de wasbak hebben gepist. om één uur 's nachts lagen we te ronken.
Zondag 24 juli Om elf uur waren we toch weer uit de veren, weliswaar met een spijker in onze kop. Oom achter de balie schudde meewarig zijn hoofd toen hij Clim zag. Hij voelde aan dat een uitschrobbering over het nachtelijk rumoer toch zinloos zou zijn en bleef in zich zelf mompelen: "Dün akşam aiaiai, dün akşam aiaiai". (“Gisterenavond owee!”) We bezochten de Aya Sophia uit de vijfde eeuw (eerst Byzantijnse Basiliek, toen Ottomaanse Moskee, daarna Turks Museum), een machtig gebouw. Er vlakbij aan de overkant van de weg lagen de Cisternen, grote onderaardse gewelven, ondersteund door bogen en honderden zuilen en dienend als drinkwaterreservoir in tijden van beleg. We maakten er foto's, maar die mislukten jammerlijk vanwege de lichtgesteldheid. Om twee uur scheepten we ons in voor een boottochtje over de Bosporus. Daar het zondag was waren er veel Turken aan boord voor hun zondagse uitje. We zaten in het begin alleen, maar allengs werden we van onze plaats verdrongen door vrouwen en kinderen. Clim gaf geen krimp en deed alsof hij Duits noch Engels verstond. Jos verstond sommige dingen die men over ons in het Turks zei wèl. Het was niet al te gunstig en daarom ging hij maar een eindje wandelen over het dek. Het schip meerde op de heen en terugreis meer dan tien keer aan. Dit kostte ontzettend veel tijd. In het zicht van de Zwarte Zee stapten we over en voeren terug. Het reisje werd op het laatst vervelend: 30 km op, 30 km af. Aan boord waren alleen thee en koekjes te koop, onze honger groeide (we hadden nog niets gegeten) naarmate de trip vorderde. Om half acht precies meerden we af bij Karaköy. Onder de nabijgelegen Galatabrug kozen we direct het eerste het beste visrestaurant uit dat we tegenkwamen. Duur en slecht, dat was naderhand onze conclusie. Je moet nu eenmaal niet gaan eten waar het stikt van de toeristen! Jos bestelde inktvis, Clim hield het bij tong. Met de taxi reden we terug naar het hotel. Daar kon Jos zijn beurs met L 5.000 niet meer 89
vinden! Verloren of gestolen, dat kon niet anders, maar waar? We piekerden ons suf, vergeefs. De rest van ons geld en de cheques hadden we bij de hoteldirectie in bewaring gegeven. Die was echter op zondag gesloten en dus bleven ook de loketten dicht. Nu waren we platzak. Na enig soebatten kon Jos L 5.000 (f 160,) lenen bij de receptie. Het was een heel geharrewar, Jos in verontwaardigd Turks met Nederlandse tongval, met enigszins over slaande stem en een rood aangelopen hoofd. In zo'n situaties amuseerde Clim zich opper best. Opnieuw per taxi reden we naar het Taksimplein aan de andere kant van de stad. Jos placht met de chauffeurs praatjes te maken en hij kwam er achter dat de meeste van buiten Istanbul kwamen en een soort seizoensarbeid deden, veel verdienden ze niet. Na 7 à 8 maanden keerden zij voor een half jaar terug naar hun geboortestreek in Anatolië of Oost Turkije, bijv. in Erzurum waar eentje een boerderij had. Op Taksim stonk het deerlijk naar de walmende uitlaatgassen, vooral van de af en aan zwoegende, overvolle bussen. Op een mondain en dus duur terras dronken we een biertje. We maakten een korte wandeling en bleven een tijdje staan kijken naar een troep voetballende jongens. Daar klampte een zwartwisselaar ons aan, hij bood per dollar L 250, officieel was de koers 220 per dollar. We sloegen zijn aanbod af. Jos informeerde bij het super de luxe Etaphotel naar de prijzen. Nogal gepeperd zeg, 120 dollar per nacht, bijna f 400. Hij maakte gauw dat hij weg kwam. Met een dolmuş (soort taxi die pas vertrekt als hij helemaal vol is) kwamen we weer aan de overkant van de Gouden Hoorn. Zo'n dolmuş is goedkoop vervoer (f 1, p.p.), een taxi is vijf keer zo duur. De bus is natuurlijk ook goedkoop (ongeveer een kwartje), maar die komt niet overal en is erg ongemakkelijk (als haringen in een ton!). Een dolmuş heeft wel vaste routes. Bij de Iraanse Ambassade lieten we ons afzetten. Zij werd zwaar bewaakt door gewapende wachtposten. Deze laatsten zagen we vaker in het straatbeeld opduiken (vooral bij banken en ambas sades), daar waren we inmiddels aan gewend geraakt. Het liep tegen middernacht. Terug in het hotel sloegen we weer wat mineraalwater in om te mixen met de raki. Die nacht brak een enorm onweer uit boven Istanbul. Het hotel had geen licht en we moesten alles bij kaarslicht doen. Romantisch, maar lastig. Het noodweer was zo hevig dat iedere tien seconden een bliksemschicht het luchtruim boven ‘Stamboel' doorkliefde. Voor het slapen gaan leerde Clim tellen in het Turks: hij was er achter gekomen dat deze minimale kennis toch wel eens handig zou kunnen zijn. Jos stelde ruwweg een programma voor de volgende dagen samen en maakte notities voor dit verslag. Nu werd ook de laatste etenswaar die we uit Roermond hadden meegenomen verorberd, waaronder eieren en bierworstjes. Maandag 25 juli We stonden vroeg op. Om elf uur zaten we reeds bij de kapper, vlakbij het Gülhanepark. Het was een piepkleine kapsalon, met zes kooitjes met kanaries aan de muren. Een echte, 90
vriendelijke kleine neringdoende en ook nog vakbekwaam. Jos werd geschoren en geknipt, Clim alleen het laatste. Hij was heel voorkomend en beleefd. Hij kwam uit de streek rond Zonguldak en adviseerde ons naar het daarbij gelegen Turkse Capri aan de Zwarte Zee te gaan. Na een uurtje was hij klaar, hij vroeg iets meer dan een tientje voor zijn werk. Op het station ging Jos inlichtingen inwinnen over het eventueel reserveren van plaatsen voor de terugreis. Dat ging echter niet van een leien dakje, want hiervoor moest hij zijn paspoort tonen. Hij maakte zwaar beledigd wat kabaal, wendde zich tot de omstanders (in het Turks: Ik ben dief, bandiet noch terrorist! Wat meent die ambtenaar wel, hij is toch geen politieagent!) en liet toen de lokettist voor wat hij was. (Namelijk een ondergeschikte die ook alleen maar bevelen van zijn superieuren opvolgt. Foei Jos, je had zijn chèf moeten afsnauwen...) Tussen twee en drie bezochten we de overdekte Bazaar, een van de toeristische trekpleisters van Istanbul. Het is een drukke markt, gevestigd in een wirwar, een labyrint van steegjes en straatjes. De verkoopmethoden zijn er agressief. Je kunt je hier letterlijk alles aanschaffen, vooral op gebied van edele metalen, sieraden en tapijten. We zagen slechts een gedeelte, om alles te bekijken is een ondoenlijke zaak. Terwijl we een broodje "döner kebab"met een fles bier tot ons namen, bemerkten we pas dat alle producten ter plekke gefabriceerd werden. Nieuwsgierig gingen we op onderzoek uit. We kwamen terecht in een soort achterhof waar tientallen werkplaatsen op uitkwamen. Hier slenterden geen verwende toeristen, maar werd twaalf uur per dag voor een karig loon noest gearbeid. De nijvere ambachtslieden waren zo gastvrij ons op de thee te nodigen; ook betraden we een zilver smidse in vol bedrijf. Een interessante ervaring, die Clim aanzette tot allerlei economische gedachten aangaande de kleinschalige organisatie en zijn voordelen. In de bazaar kochten we nog wat speelgoed voor onze neefjes en nichtjes. De Universiteit was ons volgende doel. Hier was het erg rustig en koel in de schemering van de bomen. Volgens Clim waren alle studenten ter wereld hetzelfde. Ook hier liepen ze in groepjes discussiërend rond. We maakten een foto van de torens bij de ingang. Daar lag nog een moskee die we ook met een bezoek vereerden. Op het voorplein kocht Jos wat zaad van een gesluierd besje en voerde de brutale duiven. Er liepen ook waterverkopers in typische Turkse klederdracht rond en, zoals overal in Turkije, zwermen jonge schoenpoetsertjes boden er hun povere diensten aan, trots op hun miserabel materiaal. Om half vijf namen we een taxi richting autobusstation, dat een kilometer of drie verderop juist buiten de oude stadswallen gelegen was. Hier waren honderden bussen en taxi‘s verzameld. We reserveerden een enkel reisje naar Zonguldak voor de volgende dag. Prijs: 850 lira, iets meer dan een tientje per persoon. Op een terrasje bestelden we limo, een sjiek geklede Turkse gentleman sprak ons aan in het Nederlands met de vraag of hij ons ergens mee van dienst kon zijn. We sloegen zijn aanbod af. Waarschijnlijk zal deze Turk in Nederland wel bij het onderwijs of welzijnswerk een job hebben. Jos kende het type. Een dolmuş bracht ons voor een kwartje weer terug naar het hotel. 91
Na een kort dutje slaakte Jos een Indianenkreet en toverde zijn verloren gewaande beurs te voorschijn. Hij had deze in gedachten verzonken twee dagen eerder onder zijn matras ver stopt en was dit totaal vergeten. In goede stemming gingen we in de vooravond "iskembe" eten. Dit gerecht noemen we in het Nederlands pens. Clim at toch liever lever, Jos lepelde onverstoorbaar zijn bordje penssoep op. Het lokaal was bezwangerd met een penetrante, onwelriekende pisgeur. Na deze zeker voor Clim onaangename ervaring richtten we onze schreden naar het Aya Sophiaplein, waar we een drietal drankgelegenheden afstroopten: ons stamkroegje, de loggiaherberg en Café Sultan waar Tuborg verkrijgbaar was. Om elf uur sloot de zaak. In de verte op het plein zagen we nog net Lucia en Julio (uit de trein) voorbijgaan. Aan een stal letje sloegen we op de valreep nog wat flessen bier in. Op ons gemak bekeken we nog een oude orthodoxe Moslim met vier in het zwart geklede en gesluierde vrouwen. De gebaarde grijsaard was waarschijnlijk rijk genoeg om een taxi te kunnen betalen, maar hij stond met zijn aanhang op de bus te wachten. De Turken zijn over het algemeen niet te spreken over die halve Arabische rijken. Ze gaan daar door voor vrekkig en inhalerig. In het hotel zegden we op, betaalden alvast onze rekening, namen onze waardepapieren, geld en paspoorten die we in deposito hadden in ontvangst en verzochten de receptionist, c.q. nachtportier ons om 8 uur te willen wekken. Eenmaal boven viel het licht weer eens uit. Om één uur gingen we onder zeil.
Dinsdag 26 juli Precies om acht uur werden we gewekt. In de lounge dronken we thee. We hadden genoeg tijd, want onze tassen hadden we 's nachts al ingepakt. Voor buitenlandse kranten waren we te vroeg, waardoor we van het laatste nieuws van de Tour de France verstoken bleven. In het Turkse binnenland, waarheen we op weg waren, zouden we zeker geen berichten over de Tour kunnen krijgen. Terug in Nederland hoorden we voor het eerst dat Fignon zijn gele trui met succes verdedigd had. Om kwart voor elf was de bus vol en werd het startsein gegeven. Via de rondweg bereikten we de Bosporus hangbrug. In Usküddar stopten we nog even, daarna ging het full speed richting Zonguldak aan de Zwarte Zeekust, een rit van om en nabij de 300 km. Rondom Istanbul (tot zo'n 15 km verder) waren de meeste heuvels bebouwd met krotten of half afgebouwde woningen. Turken bouwen namelijk in fasen; geld op, dan wordt de bouw gestaakt, soms voor jaren. Weer geld beschikbaar, dan wordt begonnen waar men gebleven was. Het weer was prima. Af en toe reden we langs de kust van de Zee van Marmara, die tot het industriecentrum Izmit, een stad van 200.000 inwoners, reikte. In Adapazari, waar de 92
Turkse treinstellen gemonteerd worden, sloegen we linksaf de bergen in. Vlak voor dat, overigens lage gebergte, hield de chauffeur een rustpauze bij een wegrestaurant. Daar versterkten we de inwendige mens. Tot aan de kust volgde een prachtig stuk weg, over bergen en door dalen, met veel natuurschoon en indrukwekkende vergezichten. Clim genoot er zichtbaar van. Jos was meer verdiept in zijn boek, "De Bot” van Günther Grass. Bij Eregli bereikten we de Zwarte Zee kust. Het plaatsje herbergde een aantal hoogovens. Het water van de zee was niet uitnodigend, grijsgrauw was de overheersende tint. Via de plaatsjes Akcakoca en Alapli (met minimaal "strand"vermaak) trokken we weer de steile heuvels in ten einde Zonguldak vanuit het binnenland te bereiken. De aankomst was om half zes. Een busje van de busmaatschappij bracht ons bij wijze van service tot in het centrum. We werden op ons verzoek bij een goed hotel afgezet, het “Ay” Hotel. Een tweepersoonskamer à raison van L 2200 (f 35) per nacht. Er liep heel wat personeel rond dat goed zijn best deed. Niemand sprak echter een andere dan de Turkse taal. Toeristen kwamen bij uitzondering naar het mijnstadje Zonguldak, 109.000 inwoners tellend. We vormden zodoende een soort bezienswaardigheid. Niemand begreep wat we hier te zoeken hadden. Wijzelf eigenlijk ook niet. We volgden gewoon een impuls van Clim. Om een uur of zeven gingen we het centrum nader verkennen. We slenterden langs de haven, door parken en bekeken hier en daar een overheidsgebouw. Zonguldak is een provinciehoofdstad waar de autoriteiten gevestigd zijn. Tevens zijn er sterke vakbonden vanwege de vele steenkool en ijzerertsmijnen in de buurt. Die mijnen hebben een slechte naam in de wereld. Uit economisch gewin worden er de veiligheidsvoorschriften met de voeten getreden, wat in 1982 culmineerde in een ondergrondse ramp waarbij bijna honderd slachtoffers te betreuren vielen. Veel mensen uit deze streek zijn 20, 15 jaar geleden naar de mijnbouw in het “RuhrGebiet" in Duitsland getrokken. We aten uitgebreid in een eethuis waar we de gerechten zelf in de keuken konden aanwijzen. Erg goedkoop daar op het platteland. Een birrahane om een en ander weg te spoelen was ook zo gevonden. In zo'n café komen alleen mannen. Hier stonden ze allen naar een romantische muziekfilm op de video te kijken. Jos hield zijn aantekeningen bij. Via de kastelein, Senol geheten, kregen we contact met andere klanten. Na een half uurtje waren we omringd door Turkse gasten die nieuwsgierig een praatje met ons trachtten te maken. Er werd stevig gedronken en geouwehoerd. Ja, hier waren we echt vreemde eenden in de bijt. Om elf uur namen we afscheid, de tap ging dicht. Buiten regende het behoorlijk. Een van de Turkse mannen met wie we kennis hadden gemaakt sprak een beetje Engels (hij werkte op de plaatselijke Sociale Dienst) en begeleidde ons naar het hotel. Later kwam hij ons een cadeautje brengen, twee bakjes met ijs in feestpapier… Onze kamer lag op vier hoog en kon alleen per lift bereikt worden. Boven gekomen wilde Jos gaan lezen, maar bemerkte tot zijn ergernis dat hij zijn boek van Günther Grass in de bus had laten liggen. Clim ging de vuile was in de badkamer wassen. Als drooglijnen gebruikte hij 93
lange schoenveters die we als reserve bij ons hadden. Jos voelde zich niet helemaal patent en ging dus direct onder de wol. Hij sliep die nacht slecht en had last van kortademigheid. Clim had een beetje last van diarree. Gelukkig hadden we een toilet en douche bij de hand. Bonje bij de bank ‘s Morgens zouden we eerst gaan wandelen, maar voor alle zekerheid (we hadden niet veel contant geld meer) wipten we een bank binnen om traveller's cheques te verzilveren. En toen begon het gedonder. De bankemployés kenden wel zo'n soort cheques, maar niet die van Thomas Cook. Jos had al getekend en eiste dat zij met geld over de brug kwamen, vergeefs. Hij begon steeds luider in zijn toeristen Turks (natuurlijk sprak er weer niemand een of andere Europese taal) te debatteren en trok zo allerwegen aandacht. In een mum van tijd werd hij omringd door politieagenten en leden van het gewapende bewakingspersoneel. Gelukkig liep het niet zo'n vaart dat hij opgepakt werd. Bellen met hoofdkantoor Op ons advies trok een van de bankbedienden de stoute schoenen aan om het hoofdkantoor van de Ak Bank in Istanbul te bellen. En jawel hoor, daar werd hem te verstaan gegeven zo rap mogelijk uit te betalen. Ondertussen zaten wij in een hoekje te wachten, voorzien van geparfumeerde sigaretten en glaasjes thee. DM 400 in Turkse valuta rijker ontbeten we op een terras bij de haven. Jos, die de gelegenheid te baat nam om kaarten naar huis te schrijven, werd na het derde glas thee uit de samovar onpasselijk en beende gehaast weg op zoek naar een toilet. Hij kwam niet ver; tien meter verderop gaf hij luidruchtig over in de struiken. De ademnood die hem ‘s nachts in zijn greep had gehouden, brak hem nu op. Van nu af aan moest hij uitkijken dat hij niet aan een bronchitisaanval ten offer viel. Zwarte Zee: woelige wateren Vroeg in de middag zwierven we langs de rotskust. Het water van de Zwarte Zee was wild en sloeg zijn golven met oerkracht tegen de steile kust te pletter. Jos kreeg bij het fotograferen van dit natuurgeweld zo'n golf over zich heen en moest met een nat pak verder, een en ander tot groot genoegen van Clim. We beklommen de rotswand, slenterden wat in de "bovenstad" (waar het stadion van "Zonguldak Spor", eredivisievoetbalclub, en een tech nisch lyceum lag) en gingen tenslotte in de "benedenstad" halve haan eten, een idee van Clim, die houdt wel van een kippetje. Om een uur of drie waren we weer in het hotel voor een middagdutje. Daarna gingen we de andere kant van de stad verkennen. In een van de sloppen dronken we een sinas. Het marktgebeuren (elke dag is er markt) maakten we mee met enige gêne, we hadden weer eens veel bekijks en het gefluisterde "Bak, Alman!" ("Kijk, Duitsers!) was niet van de lucht. Naast de markt lag ook de ingang van een van de grootste steenkoolmijnen in de omtrek. Het afval hiervan werd langs de kust gestort.
94
Gezellig in de birahane ‘s Avonds aten we in een redelijk restaurant gerechten waarvan we de naam zijn vergeten, maar die wel smaakten. In onze birahane (Turkse versie van een café) was het weer druk. Er liepen nu ook dronken Turken rond. Die gasten waren niet werkeloos, want anders zouden zij geen geld hebben gehad om zo veel te kunnen drinken. We kregen nu contact met jongere types die wat Duits konden lullen. Dat hadden ze opgepikt in een paar maanden als ‘toerist’ in Duitsland. De video speelde steeds dezelfde filmpjes met zoetgevooisde liefdes en levensdrama’s van onder andere Ferdi Tayfur. Een van de filmpjes werd illegaal afge draaid en handelde over een (politieke?) gevangene, die huis en haard had verloren. Genieten van raki en knoflookworst We wisselden adressen uit, beloofden de volgende dag ‘s middags al terug te komen (dit in verband met die videofilm waarin Jos geïnteresseerd was, beroepsmatig gezien. Hij gaf toen les aan een Internationale Schakelklas met veel Turkse jongens erin, vers in Nederland aangekomen) en zochten weer het hotel op. Clim was in een bijzonder goede bui en had geen zin om te slapen. Het gat was echter uitgestorven en dus moest hij noodgedwongen zelf met raki een feestje op de kamer bouwen. Terwijl hij geheel alleen naar beneden ging om onder meer glazen en mineraalwater te halen (de bestelling in het Turks had hij van buiten geleerd), stalde Jos de ingeslagen etenswaren op het tafeltje uit (exotische kazen, knoflookworsten van koeienvlees en natuurlijk brood). De fles raki ging op, het eten niet. Buiten was inmiddels een noodweer uitgebroken, maar dat deerde ons niet; we zaten letterlijk en figuurlijk hoog en droog. Jos sliep weer slecht. Hij werd een paar keer gewekt door alarmsirenes, maar hij voelde zich te beroerd en te slaperig om uit het raam te kijken wat er aan de hand was. Binnenstad overstroomd Vanwege de herrie buiten, waren we toch al om 07.00 uur op. Wat bleek? ‘s Nachts was de hele benedenstad dankzij het noodweer overstroomd. Bovendien scheen er ergens in de bergen een dammetje te zijn doorgebroken. Het was één grote rotzooi in de straten. De winkeltjes op de benedenverdiepingen waren allemaal vernield. Vooral de laagst gelegen goud en sieradenwinkeltjes hadden het zwaar te verduren gehad: alle kostbaarheden waren uit de winkel gespoeld en lagen nu ergens in de kniehoge modder voor het grijpen. Om plunderen te voorkomen patrouilleerden honderden tot de tanden bewapende soldaten, marechaussees en politiebeambten door de straten. Deze voorzorgsmaatregelen bleken wel effectief te zijn. Chaos in de getroffen stad We maakten een lange wandeling om de schade nader in ogenschouw te nemen. Er schenen doden te betreuren zijn, vrachtauto's waren de zee in gesleurd, de water en elektriciteits voorziening was uitgevallen, een ijzeren spoorbrug was ontzet en eeuwenoude bomen 95
waren ontworteld. Er was voor miljoenen gulden schade aangericht. Vooral de middenstand had van deze ramp te lijden gehad. Alleen in de hoger gelegen delen van de stad ging het leven zijn normale gangetje. Daar aten we dan ook. Door de rotzooi in de straten konden we verder niets ondernemen en gingen we maar slapen. In de namiddag trokken we opnieuw de straat op. De hulpverlening was nu pas echt op gang gekomen: vrachtwagens vol arbeiders, brandweerkorpsen uit de omgeving, nog meer militairen en gendarmes hadden zich gemeld. Bang om in de prut uit te glijden, liepen we op onze tenen naar de markt. Daar was gelukkig nog een restaurantje open, waar we door de patroon in het Frans zeer gastvrij ontvangen werden. Medelijden met muezzin op minaret Op onze terugweg werden via luidsprekers berichten aan de bevolking doorgegeven: waar is gratis brood verkrijgbaar, geen paniek laten uitbreken, waar kun je vers water krijgen, wat wordt er gedaan om de normale gang van zaken te herstellen, etc. De muezzin op de moskee was door het uitvallen van de elektriciteit ernstig gedupeerd, want nu moest zijn oproep tot gebed weer letterlijk van de daken geschreeuwd worden. Clim had meelij met de man. In de avonduren bezochten we een ander café "op het droge", ook met een video. Clim had behoorlijk veel dorst, Jos niet want die voelde zich zo ziek als een hond. In het hotel was geen licht. Kaarsen werden vanwege het brandgevaar niet beschikbaar gesteld. Ook de lift werkte niet. Al vroeg, althans naar onze begrippen, lagen we in bed. Hotelprijs afdingen Om half tien waren we pas uit de veren. Onze bagage stond al ingepakt klaar. Aan de balie protesteerde Jos tegen de rekening. Voor de prijs van TL 6.660 hadden we niet alle afge sproken comfort gekregen: geen water, geen elektriciteit, veel trappen lopen, geen licht, etc. De man achter de balie gaf de gemeente de schuld (Belediye! Belediye!), maar dat wensten wij niet te accepteren. Na enig onderhandelen kwamen we een prijs van TL 5.000 overeen. Zo gaat dat in Turkije. Je kunt overal om onderhandelen. Buiten was men nog steeds met opruimen bezig. Ook nu werden er via de publieke omroepinstallatie officiële mededelingen gedaan. Met een taxi bereikten we het autobusstation buiten de stad. Een waanzinnige chauffeur, een dollemansrit We hadden geluk. Om 11.00 uur vertrok er een bus naar Istanbul waarin nog plaatsen vrij waren. We hoefden slechts een kwartier te wachten. De bus nam dezelfde weg terug. We hadden nu niet zo veel oog voor het landschap, maar des te meer voor het rijgedrag van de chauffeur. Wat reed die vent krankzinnig gevaarlijk! We zaten op de eerste bank achter hem en konden zijn capriolen en zijn gescheld op de voet volgen. Clim moest af en toe zijn ogen sluiten van angst. De ene roekeloze inhaalmanoeuvre na de andere volgde. Toch kwamen we zonder kleerscheuren in Istanbul aan. Onderweg maakte Clim een foto van een kazerne waarvan de poort bestond uit twee gigantische geweren. In Üsküdar kreeg de chauffeur herrie met een passagier die tussentijds wilde uitstappen. Het ging er heet aan toe. 96
Hotel in rosse wijk Om 17.30 uur bereikten we de terminal Topkapi, eindstation voor interlokale bussen in Istanbul. De reis had 5½ uur geduurd, met een uurtje pauze. We namen een taxi naar de wijk Beyoğlu, het zogenaamde uitgaanscentrum. Daar namen we onze intrek in een 1e klas hotel, maar dan zonder sterren. Dit hotel Akpalas was gelegen naast een van de duurste hotels van Istanbul, het Marmara Hotel waar Jos elke dag zijn buitenlandse kranten kon gaan kopen. Prijs van ons hotel per overnachting: fl 10 per persoon. We zaten hier wel aan de rand van het hoerenkwartier, de rosse buurt. De aanwezige "lichte” vrouwen deden die naam beslist geen eer aan: ze wogen allen meer dan 100 kg per stuk, bloot aan de haak! Veel bordelen werken hier onder de dekmantel van een restaurant. De prijzen liggen rond een tientje per nummertje. In een van zo'n zogenaamde restaurantjes aten we, veel te duur. We voelden ons belazerd. De rest van de avond slenterden we door de wijk en maakten we een praatje met het jonge, onervaren hotelpersoneel We sloegen eten en drank in via een loopjongen. ‘s Avonds brak er weer een hels noodweer uit. Clim communiceerde met een arkadasj (= vriend) op een zolderkamer aan de overkant van de straat, tegen de loeiende wind in.
Dinsdag 2 augustus ISTANBUL We werden tijdig gewekt per telefoon. Vlug pakten we alles in. Per taxi, die stonden voor het Marmara ETAP Hotel dag en nacht gereed, reden we naar het Sirkeci station. Jos gaf zijn laatste 150 lira aan de chauffeur als fooi. Het was acht uur. Op het station kregen we een bittere pil te slikken. De trein richting Europa zou niet om half negen 's morgens, maar om half negen 's avonds vertrekken! Een foutje van Jos die een en ander niet goed verstaan en ook niet goed gelezen had. In ieder geval betekende het dat we nog 12 uur langer moesten wachten, zonder Turks geld en met een zieke Clim. Deze installeerde zich onmiddellijk in de wachtkamer in de nabijheid van de WC, terwijl Jos opnieuw geld (wat overgebleven briefjes van fl 10) ging wisselen om bij een apotheek medicijnen te kopen. Toen hij terugkwam was Clim in gesprek met een Turk uit Sarimsakli bij Kayseri. Deze Yusuf sprak Nederlands, hij had jaren in Schiedam gewoond, maar werkte nu weer thuis op zijn keuterboerderijtje. Hij was blij weer eens Nederlands te kunnen praten en schepte daar ook over op tegen vrienden en familieleden die ook in de wachtzaal zaten en die hij uitgeleide deed naar Duitsland. Jos ging met deze Yusuf weer de stad in; thee drinken, sigaretjes roken en ijs eten. Nadat Yusuf afscheid had genomen (hij werd steeds vertrouwelijker en begon al te vertellen over hoeren en neuken in Maassluis), ging Jos nogmaals de stad in om wat te eten en bronwater te kopen, want dit laatste was wat Clim hard nodig had om zijn vochtverlies aan te vullen. Clim stierf werkelijk duizend doden, Jos had hem nog nooit zo pips gezien. Hij was onder een hoedje te vangen, zogezegd. Om zeven uur stond de trein 97
eindelijk klaar. We installeerden ons direct comfortabel in een coupé voor ons alleen, eerste klas uiteraard. We namen voor de tweede keer onze medicijnen (Jos tegen verkoudheid en bronchitis, Clim tegen diarree en buikloop) en trachtten een dutje te doen. Nog twee dagen sporen en we zouden thuis zijn, althans, dat dachten we in ons optimisme. Om half negen stipt vertrok de München Express. Bij elk station in Thracië stopte hij echter, wat veel tijd kostte. Een conducteur eiste een toeslag van ons. Waarom mag Joost weten. Jos overhandigde hem wat groezelige bankbiljetten die hij als aandenken wilde bewaren, maar dat scheen niet genoeg te zijn. Nadat we voor hem een shagje gedraaid hadden, waren alle problemen ineens als sneeuw voor de zon verdwenen. Om twaalf uur 's nachts waren we nog steeds in Turkije. Het slakkengangetje van deze internationale trein was daar debet aan. BULGARIJE Woensdag 3 augustus Midden in de nacht, pas om 03.00 uur, bereikten we Yanikule, de Turks – Grieks Bulgaarse grensplaats. Daar begonnen weer de eindeloze formaliteiten van de douane. Om 06.00 uur waren we 30 km verder, in de Bulgaarse grensplaats Svilengrad. Daar kwam een norse douanier binnen die onze paspoorten controleerde. Toen hij bemerkte dat we geen visum hadden (we zaten allebei al met DM 60 in de hand klaar om dat alsnog te kopen zoals op de heenreis mogelijk was geweest), gebaarde hij dat we onze bagage moesten openen. Daarna liep hij weg. We dachten dat controle van de bagage een karweitje voor een andere beambte was, lieten de tassen open en bloot staan en dutten weer in, ons van geen kwaad bewust. We schoten pas wakker toen de trein zich weer in beweging zette. Die douanier had onze passen nog niet teruggegeven en bovendien hadden we geen visum! In paniek keken we naar buiten en we konden nog net een bedremmeld groepje toeristen ontwaren dat met bagage en al op het perron stond te wachten. Toen pas drong de volle waarheid tot ons door... Men had ons vergeten! Als gevolg daarvan reisden we nu illegaal en zonder enig identificatiebewijs op zak door een streng communistisch land. Na ampel overleg besloten we door te reizen naar Sofia. De conducteurs vroegen niets, onze kaartjes waren immers in orde. In Sofia aangekomen (het was inmiddels middag geworden) moesten we ons opnieuw bezinnen op wat we gingen doen. Regelrecht naar de Nederlandse ambassade om daar bescherming te zoeken? Waar was die ambassade? Hoe daar te komen zonder Bulgaars geld? Het leek ons te overhaast en we hoopten op de welwillendheid van de Bulgaarse autoriteiten. SOFIA Allereerst moesten we de politie zoeken. Niemand kon ons vanwege taalproblemen helpen. Jos nam een half uur tijd om het Cyrillisch alfabet te ontcijferen en vond toen eindelijk een deur met het bordje militie erop. De politieagenten geloofden ons verhaal niet en troonden 98
ons mee naar de juffrouw van het internationale loket, de enige persoon in het grootste station van Bulgarije die Engels en Frans sprak. Die juffrouw had alles direct in de gaten en was voor ons een grote hulp. De militie belde naar de grens op en hoorde daar ook hun versie, wat ons verhaal bevestigde. Toen geloofde men ons pas. We moesten zelf maar zien hoe we daar kwamen, we moesten in ieder geval terug naar de grens om onze paspoorten op te halen. Die gaven ze echt niet aan de eerstvolgende trein mee, er liep trouwens geen volgende trein. In Sofia waren we overigens niet de enige die pech hadden. Er zat ook een WestBerlijner die met een speciale pas op weg was geweest naar Iran. Onderweg werd hij ’s nachts in de trein beroofd, waarschijnlijk door OostDuitse volksgenoten voor wie vooral zijn WestDuitse paspoort van belang was geweest. Enfin, de volgende problemen doemden al weer op. Hoe moesten we geld wisselen zonder paspoort (want bij zo’n transactie moest je altijd je pas tonen) en hoeveel geld moesten eigenlijk wisselen? Hoe kwamen we aan kaartjes voor de reis, via welke weg en hoe duur waren die kaartjes? Gelukkig kwamen we met enige creativiteit en vooral moeite uit die problemen. We wisselden zwart DM 80, waarvoor we Bulgaarse leva terugkregen. We kochten met behulp van topografische tekeningen en Cyrillisch geschreven plaatsnamen twee enkeltjes SofiaPlovdivSvilengrad 2e klas. Toen hadden we nog genoeg geld over om onder in het imposante en moderne stationsgebouw (1973, een prestigeobject) wat bier te drinken en worst te eten. Om 14.00 uur zaten we opnieuw in de trein. In plaats naar de vrijheid van het Westen reden we nu weer het schemerende Oosten in, terug naar de Turks Bulgaarse grens. Om 16.30 uur kwamen we in Plovdiv aan. Het was een benauwend reisje geworden in een overvolle coupé, bezwangerd met de zoete aroma's van goedkope OostEuropese sigaretten. In Plovdiv kregen we pas om 19.30 uur aansluiting naar de grens, drie uur wachten dus. Dat deden we op een terrasje waar Jos voor het laatst aantekeningen maakte en Clim de plaatselijke toiletten aan een nader onderzoek ging onderwerpen. Walgend kwam hij terug. Wat hij daar aan onhygiënische toestanden gezien had, tartte elke beschrijving. Tot zijn enkels had hij in de prut gestaan. Na zoiets meegemaakt te hebben, beweerde hij, vond hij Turken op sanitair gebied nog propere mensen. Jos hield zijn behoeften wijselijk op. We zaten nog wat naar de meisjes te kijken (zeer appetijtelijk daar, hoe doen die het eigenlijk op zo'n smerig wc?) en aten op het stationsplein, gekoesterd door het zachte avondzonnetje, nog wat Turks brood en eieren. In de stoptrein naar Svilengrad werden we afgesnauwd door verschillende vrouwen. We hadden geen flauw idee waarom eigenlijk. Later kwam een smoezelige Bulgaarse student van de Militaire Academie bij ons zitten en hij vertelde ons in vlekkeloos Frans waarom. We hadden namelijk plaats genomen in een coupé die speciaal gereserveerd was voor zwangere vrouwen en moeders met zuigelingen. Die knaap deed trouwens erg vervelend, hij wilde allerlei cadeautjes. Jos, die hem tot vriend wilde houden (je weet maar nooit in zo'n totalitaire staat) gaf hem een gratis pen van de Rabobank. Clim werd door hem aan de tand 99
gevoeld over wiskundige vraagstukken. Gelukkig hoefde hij niet al te ver te reizen en was hij al gauw verdwenen. Bij elk stationnetje stapte Clim uit op zoek naar fris water. Steeds vergeefs. Een keer vertrok de trein erg snel en moest hij een sprintje trekken om hem nog op tijd te halen. Jos stond hem vanuit het open raam toe te gillen en zijn onvoorzichtigheid te vervloeken.
Donderdag 4 augustus ''Passporten, bitte!” Dat was het enige wat die douaniers in het Duits konden zeggen. Wij antwoordden: "Kein Passport. In Svilengrad, Douane, Zoll, Grenze.” Hij begreep ons niet en dacht dat wij pas aan de grens ons paspoort wilden laten zien. Hij werd kwaad en begon te schreeuwen. "Ich Douane", zei hij, wees op zijn borst en deed vervolgens een schijnaanval naar zijn pistoolholster. We hielden ons maar gedeisd. Hij maande ons mee te gaan naar zijn meerdere. Die sprak wel zijn talen, maar was te lui om zich ook maar voor iets in te spannen, dus liet hij zijn ondergeschikte de kastanjes uit het vuur halen. Hijzelf zat prinsheerlijk in een geblindeerde coupé zichzelf koelte toe te wuiven. We werden verplicht bij hem te blijven zitten. SVILENGRAD Aan de grens werden we direct uitgeleverd aan de lokale politie. We moesten onze intrek nemen in de stationshal en mochten die niet verlaten. We kregen geen nieuw visum, ook niet tegen het dubbele van de oorspronkelijke prijs. Wel kregen we onze paspoorten terug en moesten we met de eerstvolgende trein terug naar Turkije. Daar konden we dan alsnog een visum kopen. De douanier liet zich niet vermurwen en er zat dus niets anders op dan wachten op de volgende internationale Istanbul Express. Die verscheen om vijf uur ‘s nachts. Op Kapikule in Turkije stapte Jos uit om poolshoogte te nemen. De Turkse politie was met ons geval bekend en adviseerde ons vriendelijk niet naar Istanbul te gaan, maar in Edirne (zo'n 15 km verderop) bij het consulaat een visum te halen. Clim zat ondertussen in de coupé met een jonge knaap uit Zwolle te praten die ze in Joegoslavië van al zijn kontanten beroofd hadden. Gelukkig had hij in Istanbul kennissen, waar hij geld zou kunnen lenen. Het paspoort had hij nog. EDIRNE Tot negen uur, moesten we vervolgens in het verlaten station wachten. Slapen was onmogelijk vanwege de vele lastige vliegen en de bijna ondraaglijke hitte. Toch maar proberen op de harde banken een dutje te doen. Om negen uur kregen we een privéritje met een busje naar Edirne aangeboden, dit dankzij kennissen die Jos met zijn Turks had opgedaan. We werden voor het Bulgaarse consulaat afgezet. Daar wachtte ons de zoveelste teleur 100
stelling, wel dertig wachtenden waren ons voor. We schenen niet de enige te zijn die moeilijkheden met de Bulgaarse overheid hadden. Zelfs een aantal doorgewinterde Turkse bus en vrachtauto chauffeurs had problemen gekregen. De Bulgaren namen alleen Turks geld aan en dat hadden we niet meer. Gelukkig hielpen de chauffeurs ons en wisselden ze onze marken in voor Lira. Eindelijk kregen we na veel vijven en zessen onze visa. Zeulend met onze bagage begaven we ons naar het centrum. Op een hoger gelegen terras tussen twee moskeeën in hielden we theepauze. We besloten in deze stad maar geen hotel te nemen om ons te kunnen wassen of om gewoon eens op een zachte matras te kunnen slapen. Nee, we zouden van de situatie gebruik maken om de stad Edirne, in Byzantijnse tijden bekend onder de naam Adrianopel, waar veel aartsbisschoppen vandaan kwamen, nader te gaan verkennen. Daar kwam echter niet veel van terecht. Clim legde zich in de schaduw van een struik in een park te slapen. Jos zat wat te lezen, deed inkopen (brood en limonade) en ging bij een bank precies wisselen wat hij dacht nodig te hebben om de treinkaartjes (2 enkeltjes Sofia 2e klas) te kunnen betalen. In de middaguren brachten we een bezoek aan de Selimeniye Moskee, een indrukwekkend moslims bedehuis annex ziekenhuizen, armenkeukens en theologische scholen, met een viertal slanke mina retten, gebouwd in de 16de eeuw door de bekende bouwmeester Sinan. De bagage vormde echter een blok aan ons been; we konden onze tassen ook nergens in verzekerde bewaring afgeven. We besloten dan ook om zo snel mogelijk weer terug te keren naar hot station in Kapikule. Bij het plein waar de dolmusjen verzameld waren, dronken we een paar koele pinten. We trachtten hier onze warme flessen bier om te ruilen tegen koude. De kastelein had echter alleen tapbier. In dat kiraathane (speelhuis, hier wordt gekaart, getriktrakt en Turks gejokerd) maakten we aan het tafeltje naast ons de eerste slaande herrie mee die we in Turkije gezien hebben. Jos zag het aankomen, hij herkende de agressieve blik in de ogen van de aanvaller vanuit zijn ervaringen met de Turkjes in zijn klas. De vechtpartij werd gesust en de vechtjas op de stoffige straat gezet. Ons laatste dag op Turkse bodem ontbeten we in een wel erg smerige lokanta. Daar zaten ook een Turkse Duitser met zijn vriend van de body building school, sorry, fitness center, beide in korte broek. Om zes uur konden we met een minibus naar het het station. Het busje was niet vol, dus werd een hoger tarief berekend. Toen er onderweg nog mensen instapten die ook de volle prijs betaalden, begon Jos te protesteren. We hadden nog maar weinig geld, dus hij moest zuinig zijn. Hij kreeg echter geen geld terug: afspraak was afspraak. Onze medeinzittenden keken ons misprijzend aan. Zij dachten dat we rijke toeristen waren die voor een dubbeltje op de eerste rij wilden zitten. Op het station aangekomen kocht Jos direct de enkeltjes Sofia, waarna we ons weer in de wachtkamer installeerden. Daar was het niet uit te houden van de hitte. Nergens was het uit te houden: niet in de pergola onder het Atatürk borstbeeld, niet op de banken buiten, echt nergens was schaduw te bekennen. Tot overmaat van lamp had de waterpomp het begeven zodat we ook verstoken bleven van fris water. We leden dorst. Op het station liep nog een eenzaam dolende ziel rond. Een oudere Turkse vrouw, in Zwitserland wonend, was er gestrand en wist in haar wanhoop niet meer 101
wat te doen. Ze zat er al dagen zonder enige hulp. KAPIKULE Vrijdag 5 augustus Een nieuwe dag brak aan. We voerden lang gesprek over religie met een spoorwegbeambte. Daarna verveelden we ons weer dodelijk. De waterpomp werd niet meer hersteld en we bleven blauwbekken. Jos legde zich in een moeilijke houding op ’n klein zitbankje te slapen en, verdomd als het niet waar is is, het lukte hem ook nog. Clim was jaloers en kwam regelmatig kijken of hij nog lag te ronken. Toen ons geduld lang genoeg op de proef leek gesteld, verscheen eindelijk de trein. Hij zat overvol, zodat we genoodzaakt waren op de gang te blijven zitten. Daar hadden we vrede mee, omdat we wisten vanaf Sofia weer een 1e klascoupé te mogen bezetten. We keuvel den wat met een aardige Duitse, die naar haar Turkse aangetrouwde familie in Denizli op vakantie was geweest, en een Turk uit Keulen. De vrouw gaf ons een fles cola om onze dorst te lessen. Die ging er in als pils, maar Clim was zo verstandig om de inhoud te rantsoeneren. Om zes uur was de trein nog niet weg. Jos liep maar weer eens het perron op en kwam in contact met een sandwichverkoper uit Kayseri. Hij versierde met wat losse Duitse munten twee sandwiches en ging toen met de sympathieke, rondreizende neringdoende ergens thee versieren. Dit lukte bij de douane. Daar stonden nog enkele Turkse jongeren uit Delft, ook berooid, wachtend op familieleden die hen zouden komen afhalen. Om zever uur was de trein in Bulgarije. De douane was nu poeslief. We zaten op het gangpad en hadden weinig te missen. Af en toe maakten we een praatje met wat Turkse kinderen; we hadden de indruk dat die blij waren dat ze eindelijk weer eens Duits of Nederlands konden praten. EERSTE KLAS In Sofia zochten we els de wiedeweerga een lege eerste klas coupé op. Iedereen die geen eersteklaskaartje had joegen we gewoon weg. Slechts een Arabische jongeman konden we niet wegjagen, hij bleek wel degelijk een 1e klas kaartje in zijn bezit te hebben. Het bleek trouwens een aardige vent te zijn, Hamid geheten. Hij was een communistische (nou ja, in ieder geval linkse) Libanese vluchteling uit Beiroet die al acht jaar aan de Filmacademie van Sofia studeerde. Hamid ging naar Belgrado om zijn visum te verlengen, in Sofia was namelijk geen officiële Libanese ambassade. Jos sprak met hem in het Frans over cultuur en politiek. Hamid had in Beiroet op een Jezuïetenschool gezeten, middenin de Christelijke wijk. Moslim was hij niet meer; een rechtgeaarde communist is immers niet gelovig. Religie is opium voor het volk volgens Karl Marx. Ondertussen dronken zij een complete fles Bulgaarse cognac op. De Libanees had het in Bulgarije beter dan de Bulgaren zelf, dat gaf hij ook toe. Hij sprak ook beter Bulgaars en Russisch dan de meest autochtonen (te danken aan een zeer 102
intensieve cursus van een half jaar lang dàg en nácht Bulgaars). Frans en natuurlijk Arabisch sprak hij ook vloeiend. Met Engels kwam hij redelijk uit de voeten. Hij had ook enige jaren in Montpellier in Frankrijk gewoond, de Fransen wilden hem echter geen studiebeurs ver strekken. De Bulgaren wel, die moeten nog wat zieltjes winnen in met name de islamitische wereld. Hamid vertelde ons ook dat sinds 1 mei dat jaar een nieuwe wet van kracht was geworden, waarin buitenlanders verplicht werden in het land van herkomst bij in reis in Bulgarije een visum aan te schaffen. Dit was een antwoord op de beschuldigingen in de Westerse pers als zou de Bulgaarse geheime dienst de hand hebben gehad in de mislukte aanslag op de Paus in 1982. (De Turk Mehmed Agca zou door hen ingehuurd zijn.) Indirect heeft de Westerse pers ons dus al die visumproblemen in de maag gesplitst: In Belgrado namen we hartelijk afscheid van onze Libanese gast. Hij voegde Jos nog toe dat Holland gezien de vrijheid van meningsuiting en de uitstekende algemene sociale voorzieningen meer communistisch was dan Bulgarije, iets waarmee ik van harte kon instemmen. BELGRADO In Belgrado ging Jos op zoek naar eten en drank. Hij wilde betalen met klinkende West Duitse munt, maar de Joego's gaven hem overal nul op het rekwest: ze accepteerden geen marken. Met lege handen kwam hij terug, ontdekkend dat de coupé nieuwe gasten had gekregen, en wel een Bosschenaar met zijn Joegoslavische vriendin. Tot in München bleven we bij elkaar. We kregen niet echt hoogte van het stel. De Joegoslavische was in Nederland gastarbeidster en had zoveel geld gespaard dat zij in haar vaderland een huis had kunnen laten bouwen. Het probleem was echter de bewoning, zo begrepen we. Volgens ons was de Brabander slechts haar oppasser en niet haar verloofde of amant. In Oostenrijk kwamen we pas laat aan. Ook nu was dit weer te wijten aan oponthoud in het Joegoslavische eindstation Ljubljana. Op dit station zaten eindelijk weer eens de westerse trekkers, tokkelend op hun gitaar en zuipend in hun slaapzak. Veel Oosterse trekkers (Oostduitsers met lange manen en blonde baarden, timide Noord Koreanen) konden we signaleren in Sofia. Duitsers, van welke kant dan ook, gedragen zich in het Oostblok op precies dezelfde manier als bij ons in het westen. Je komt ze overal tegen, herkent en hoort ze uit duizenden en vertonen immer (nou ja, uitzonderingen daargelaten) de arrogantie van het kapitaal. Waarlijk, zij beginnen Amerikanen in het buitenland op reis wat betreft onuitstaanbaarheid naar de kroon te steken. MÜNCHEN Zaterdag 6 augustus Aan de grenzen hadden we geen enkele last meer. Waarom ook? In Oostenrijk was het regenachtig en hier en daar mistig (Wetterscheide!) Van natuurschoon viel weinig te genieten. Om half twee kwamen we pas in München aan. Onze volgende aansluiting zou pas 103
om 15.00 uur kunnen; de Nymphenburg naar Essen (en via Keulen dus, waar we eruit moesten). In de tussentijd dronken we aan een stalletje een halve liter, aten we een fikse ''Bockwurst" en kochten we wat lectuur voor onderweg. De eerste klas was zeer riant. Eindelijk waar voor ons geld! Tot Keulen verliep de reis voorspoedig. Daar aangekomen moesten we echter sprinten om de boemel naar MönchenGladbach te halen. Alles bleek echter tevergeefs. Het was al tien uur toen we in MönchenGladbach aankwamen; te laat om een aansluiting naar Krefeld of Venlo te krijgen. Een busverbinding met Roermond of Elmpt (dan konden we een taxi pakken) was er ook niet. Dit betekende dat we na vijf dagen onafgebroken (nou ja) reizen in het zicht van de haven moesten stranden: Wat nu gedaan? De oplossing lag voor de hand, iemand in Roermond bellen en vragen of hij/zij ons zou willen komen halen. Die 25 km is niet zo veel. Jos sloeg wat muntjes in en belde zijn abi (Turks voor oudste broer) Corné. Die was gelukkig thuis en toonde zich verheugd zijn broers uit de brand te kunnen helpen. Terwijl hij op weg was, amuseerden we ons in een flippercentrum en in een net café. In dit laatste kwam Corné om kwart over elf aan, veel vroeger dan we verwacht hadden. We dronken nog wat echt Duits (en dus lekker) bier voordat we opstapten. Binnen een half uurtje waren terug in Limburg (nee, niet in Holland). Rond een uur ‘s nachts waren we thuis. Aan de Kapel was kermis. Echt thuis dus.
104
RONDREIS MIDDEN- EN OOST- TURKIJE 1985 (MET ROBBERT VAN DEN BORN) Dinsdag 23 juli "Reis licht bepakt en de rover heeft het nakijken." Juvenalis (13060 v.C.) Dag 1 We vertrekken vanaf de Düsseldorfer Flughafen. Marjan, de vriendin van Robbert, heeft ons met de auto gebracht. We vliegen met een Tri Star van de chartermaatschappij LTU. Als het landingsgestel na een viertal uren voor het eerst de Turkse bodem beroert, barst bij het overwegend Duitse reizigerspubliek een spontaan applaus los. De captain en de crew worden bedankt voor het veilig aan de grond zetten van de machine. Hierover verbazen wij ons: we zitten toch in het tijdperk van "Star Wars" en niet meer in dat van Plesman en de "Uiver'? Het is een militair vliegveld waar we zijn geland: tientallen jachtvliegtuigen staan er in lange rijen opgesteld. Zullen dit de door ons en WestDuitsland afgedankte Starfighters zijn? Turkije heeft die namelijk voor een prikje mogen overnemen. Vergeleken met internationale luchthavens zoals Heathrow, Orly en Schiphol lijkt het hier meer op een uit de kluiten gewassen busstation. De aankomsthal is een kale, sobere ruimte. Gelukkig zijn de douaniers niet van plan overuren te maken, want die schijnen ze niet betaald te krijgen. Alleen Turkse staatsburgers worden aan een minutieus onderzoek onderworpen. De toe risten echter wordt geen strobreed in de weg gelegd. Het vliegveld ligt 25 km van Izmir verwijderd. Omdat er geen goedkope "dolmoesjen" (soort taxibusjes) zijn, besluiten we samen met een Duits paartje een taxi te nemen. Na een half uurtje staan we op het autobusstation van Izmir. We zijn nog een kilometer of 2 van het centrum af, maar voor we daar naartoe gaan, versterken we de inwendige mens in de stationsrestauratie. Voor Robbert is het de eerste Turkse maaltijd; in notime slaat hij de gerechten naar binnen. Ook het brood is naar zijn smaak. Het eten is erg goedkoop hier; voor fl 3 kun je er voor een maaltijd(je) terecht. Izmir is een stad van 3.000 jaar oud. In de Oudheid Smyrna geheten (nu nog een bekende naam in de tapijthandel), maar door de Turken Izmir gedoopt. De in grootte derde stad van Turkije (na Istanbul en Ankara met resp. 5 en 3 miljoen inwoners in 1985) met een bevol kingsaantal van bijna 2 miljoen, de voorsteden meegerekend. Aan de rand ervan liggen de troosteloze en onafzienbare sloppenwijken (Turks: gecekondu's) bestaande uit schamele onderkomens van blik, hout, kratten, rotsen, leem. Ze liggen tegen hellingen en aan de rand van ravijnen. Sanitaire en andere noodzakelijke voorzieningen (waterleiding, elektriciteit) ontbreken. Ze vormen brandhaarden van misdaad en links politiek verzet. In 1923 is Izmir door de Turken onder aanvoering van Kemal Atatürk op de Grieken veroverd. Een half miljoen Grieken werd letterlijk de zee ingedreven, Volgens ooggetuigen kleurde het 105
water rood van het bloed. De stad ligt aan een ruime baai. Er heerst een mediterraan klimaat. Het is de tweede Turkse haven; verder biedt ze onderkomen aan het hoofdkwartier van de ZuidOost flank van de NAVO. Aan de kades liggen nog maar enkele zeemanskroegen waar Turken tric trac spelen en aan hun waterpijp lurken. De boulevards met palmen en dergelijke hebben een toeristische inslag. Daar liggen ook de luxehotels. Het eigenlijke centrum is gemoderniseerd en wordt Konak (betekent middelpunt) genaamd. Een fraai gestileerde klokkentoren trekt er de aandacht. Het oude centrum wordt gevormd door de Romeinse ‘agora’ (plein) en de "bazaar" (half overdekt marktgebeuren) ten zuiden ervan. Verder heeft de stad niet veel te bieden: een Jaarbeursterrein met allerlei kermisachtige toestanden. Paviljoens, restaurants, dierentuintje en parken. Enkele archeologische en etno grafische musea (de kuststreek van WestTurkije wemelt van historische vindplaatsen, ruïnes en opgravingen met name uit Hellenistische en Romeinse tijden. De toenmalige culturen worden gerekend tot de hoogst ontwikkelde van die tijdsperiode: Troje, Bergama (Perga mon), Phrygië, Lydië en Lykia, Milete, Efese, Afrodisia, etcetera.) en de Kadifekale, een oeroude vesting op de Pagusberg, enige kilometers buiten de stad gelegen. Terug naar onze tocht. Na het eten stappen we in de bus richting centrum. Jos vergist zich en overschat zijn oriëntatievermogen. Veel te vroeg stappen we uit. Al sjouwend worden we aangeklampt door een net geklede, westers ogende heer die goed Engels spreekt. Hij wijst ons de weg naar een buurt waar veel hotels liggen. Even later, na bij enkele betere hotels nul op ons rekest gekregen te hebben, vinden we onderdak bij een goedkoop hotel met de veelbelovende, maar misleidende naam Emin Palas Hotel. Kosten: fl 4 per nacht per persoon. Onze kamer bestaat uit een hok met twee bedden, een wrakke stoel en een onoog lijk tafeltje. Het is er smoorheet; water is er niet voor handen en de karige verf op de muren is bijna volledig afgebladderd. We rusten even om van de vermoeienissen bij te komen, maar de saunaachtige temperatuur drijft ons al gauw naar buiten, waar we naarstig op zoek gaan naar een café (Turks: birahane) om ons een schuimend en koel glaasje bier te laten schenken. Valt dat even tegen. Er is weliswaar bier, maar met een vlakke smaak, lauw en zonder noemenswaardige kraag. Een betere kraag kunnen we regelen, maar aan de tempé ratuur en de smaak valt niks te veranderen. Na enkele pinten gaan we richting zee. Al slenterend bereiken we de boulevard. Het is al laat en er is eigenlijk niets te beleven. We zoeken een van de uiterst weinige(!) terrasjes op, waar we kunnen genieten van Tuborg bier uit gekoelde flessen. Heerlijk. We gaan binnen zitten en stippelen onze reisplannen voor de volgende dag uit. We besluiten eerst te informeren naar de mogelijkheden om per boot naar Iskenderun (aan de TurksSyrische grens) te reizen. Mocht er geen verbinding voor normale passagiers bestaan, dan zouden we zo snel mogelijk per bus naar Ankara vertrekken. De derde reismogelijkheid, namelijk vliegen naar Diyarbakir, laten we verder onbesproken. Inmiddels is het sluitingstijd geworden en verlaten we het kroegje als laatsten. In de buurt van ons hotel begon zo langzamerhand de rosse buurt. De business is er niet zo opvallend, maar wel duidelijk 106
aanwezig in smoezelige hotelletjes en restaurantjes van twijfelachtig allooi. Een magere jongeman klampte ons aan om ons meisjes en vrouwen in allerlei soorten en maten aan te bieden in wat voor leeftijdscategorie dan ook. De meisjes zaten speciaal op ons te wachten in de gecekondu's. Ook jonge dingen van 14 jaar verkochten hun lichaam spotgoedkoop: er was sprake van een prijs van rond de fl 5. De "postillon d'amour” zou er ons met de auto naar toe brengen. We weigerden echter resoluut. We zijn terug in ons hotel bij de gebochelde eigenaar. We bestellen nog wat te drinken. Een 10jarig jongetje bedient ons kwiek en handig. Een paar flesjes "maden suyu” (mineraal water) nemen we mee naar onze kamer. Robbert slaapt die nacht als een marmot, maar Jos heeft problemen met de tropische hitte. Hij zweet als een otter en heeft last van ademnood. Tegen de morgen is zijn lichaam wat afgekoeld, wat weer een onbedwingbare aanval van hoestbuien ten gevolge heeft. Kortom, hij doet die eerste nacht in Turkije praktisch geen oog dicht. Woensdag 24 juli “Mensen die me vragen naar het motief voor mijn reizen geef ik gewoonlijk ten antwoord dat ik wel weet wat ik ontvlucht, maar niet wat ik zoek.” Montaigne(1533 1592) Dag 2 Jos stond als eerste op (nogal wiedes, hij was nog steeds wakker) en zocht het toilet en de badkamer op. Wat hij daar aantrof deed hem de haren te berge rijzen. De sanitaire voorzieningen verkeerden in een staat die met geen pen te beschrijven is. Uit de douchekop (laten we het gemakshalve zo noemen) kwam slechts druppelsgewijs water en het stonk er vreselijk: in de badkamer lag een grote stapel wasgoed waarin het weer zat. Ook Robbert moest alleen al bij de aanblik van die gore troep kokhalzen. Toch liepen er bedrijvig poetsvrouwen rond, maar of die hun taak nauwgezet uitvoerden mag ten sterkste worden betwijfeld. We lieten onze bagage ingepakt en wel in het hotel achter en ontbeten ergens. Vervolgens gingen we in snel tempo op zoek naar een reisbureau. Al gauw hadden we succes. Helaas bestonden er geen vaarverbindingen met Iskenderun, zo maakte de aantrekkelijke Turkse die ons te woord stond duidelijk. We besloten dan ook om direct een busreis te boeken naar Ankara. Bij de busonderneming "Pamukkale" twee tickets Izmir Ankara gekocht voor fl 15 per stuk (voor pakweg 700 km). Vertrek om half twaalf vanaf het busstation buiten de stad. Om 11.00 uur bracht het servicebusje van “Pamukkale" ons naar het busstation. Onderweg passeerden we een onbeschrijfelijk vies stinkend open riool van ongeveer 10 meter breed. Over sanitaire voorzieningen gesproken ... en dat in dit klimaat!
107
De comfortabele Otomarsanreisbus (Mercedes, in licentie gebouwd in Turkije) vertrok punctueel. Het was stralend weer: geen wolkje aan de azuren hemel, geen zuchtje wind en een temperatuur van om en nabij de 40 graden. Eenmaal buiten de voorsteden was er weinig verkeer op de redelijk berijdbare wegen. Onze reisroute voor die dag: IZMIR - Turgutlu - Salihli - Kula - Ucak - Afyon - Emirdag - Sivrihisar - Polatli - ANKARA. Aanvankelijk voerde onze reis door de kustvlakte, maar langzamerhand bereikten we via soms vlakke, soms erg grillige bergketens de Anatolische hoogvlakte. Die vlakte ligt op een hoogte van 900 1300 meter. De rit over de hoogvlakte vonden we tamelijk saai; hier en daar lagen wat stadjes en bergjes die uit het landschap oprezen. Tegen de avond kwamen we in Ankara op het drukke autobusstation aan. We informeerden naar prijzen en vertrektijden van de bussen naar Erzurum. We besloten op vrijdagavond naar OostTurkije te vertrekken. Te voet gingen we op zoek naar een hotel. Niet zo'n goed idee, want na verloop van tijd begon onze bagage wel erg zwaar te wegen. We doorkruisten het Genclik Par, waar het erg druk en levendig was. Natuurlijk konden we geen weerstand bieden aan de aldaar gelegen biertenten. Vlakbij de hoofdingang van het park vonden we onderdak in een ogenschijnlijk middenklassenhotel, het Kurtulus Palas Oteli. We verkenden de buurt rond het hotel. Jos had daar al eens eerder gelogeerd. Allereerst aten we uitgebreid pilic (overheerlijke halve of hele haan van het spit) en allerlei andere kleine gerechten, waaronder lever en pilav, een soort rijst. Aan een stalletje kochten we een fles raki (Turkse anijsdrank, in de volksmond ook leeuwenmelk genoemd, omdat hij na toevoeging van water wit kleurt) en pemba suyu (bronwater). In een nabij gelegen keldercafé nuttigden we een drietal flessen lekkere Efes, het beste Turkse biermerk. Om 12 uur sloot de zaak echter en keerden we terug naar ons hotel. Op bed gelegen smeedden we plannen onder meer een soort programma voor de volgende dag (dat deden we vaker ‘s avonds voor het slapen gaan) en maakten we gezamenlijk het flesje raki soldaat. Om een uur of twee sliepen we in, Jos ditmaal heel wat beter dan in Izmir! "Het mooiste en beste van een reis wordt thuis beleefd: deels van tevoren, deels achteraf.” Sigmund Graff (1898 1979)
Donderdag 25 juli "Ik voor mij reis niet om ergens heen te gaan, maar om te gaan. Ik reis om het reizen. Zolang er maar beweging in zit." Robert Louis Stevenson (1879) Dag 3
108
Op ons dooie gemak stonden we op. Al vanaf zes uur ‘s morgens raasde het stadsverkeer langs ons raam. Ons ontbijt werd gevormd door een kop soep met brood in een lokanta: een eetgelegenheid die het midden houdt tussen een kleine gaarkeuken en een restaurant. Soms word je er bediend, vaak ook niet. De warme gerechten staan uitgestald in grote bakken en schalen of ketels. Een blik in de keuken word je in het geheel niet kwalijk genomen. De prijzen liggen er bijzonder laag. Met de hygiëne wordt het hier en daar niet zo nauw genomen, maar dat dien je voor lief te nemen. Vervolgens gingen we op pad om enkele toeristische trekpleisters in de oudere binnenstad te bekijken. Achtereenvolgens bezochten we het enorme standbeeld van de Turkse "vader des vaderlands” Mustafa Kemal Pascha, beter bekend onder de naam Atatürk. Het beeld stond op het Ulusplein, tevens het verkeerscentrum van de stad; de hier vlakbij gelegen Julianuszuil uit de 1e eeuw na Christus (met een ooievaarsnest erop, althans in het seizoen); de Haci Bayrammoskee, een bedevaartsoord dat gebouwd is op de ruïnes van een voor malige Romeinse tempel van keizer Augustus. We waren aangekomen aan de voet van de Citadel. Een korte maar inspannende beklimming van de burchtheuvel volgde, waarna we boven al genietend van het uitzicht over het heuvelachtige Ankara konden uitrusten. We hadden veel bekijks van de plaatselijke jeugd. Via een andere weg, die ons midden door een dorp voerde waar de tijd leek te hebben stilgestaan (kippen en ander klein vee in de grootstad!), daalden we de heuvel af. Halverwege lag in een oude karavaanserail het zogenaamde HittietenMuseum, officieel het Museum van de Anatolische Beschavingen. De zalen en de geëxposeerde voorwerpen zagen er netjes en goed verzorgd uit. Dit museum is niet voor niets het mooiste van Turkije en dient als officieel visitekaartje voor het culturele erfgoed van het land. Het wordt dan ook voornamelijk bezocht door Westerse bus en hoteltoeristen. Toen wij er waren liepen er veel Franse groepen rond. Na het museumbezoek liepen we de heuvel verder af. Op een kruispunt van marktstraten namen we de soms krankzinnige toestanden op. Het verkeer is daar een puinhoop en er zijn voortdurend massa's mensen op de been. Jos kocht in het bijzijn van enkele politieagenten in een winkeltje een nieuwe tandenborstel (de oude had hij per ongeluk in Izmir achter gelaten). Vanwege de agenten moest de winkelier een bon van fl 2 uitschrijven, iets wat normaal gesproken nooit gebeurt. Al lopend kwamen we weer bij het Genclik Park uit. Op de terrassen zat iedereen naar goedkope videoproducties op de tv te kijken, behalve Robbert en ik.Wij bekeken het publiek. Ondertussen lebberden we twee grote theesamovars uit. We bezochten de kermis in het park. We keken onze ogen uit en stonden verbaasd te kijken naar gesluierde vrouwen die, opgewonden kreetjes slakend, in vliegtuigjes zaten. Wijzelf namen de achtbaan, het reuzen rad en de steile wand. Deze laatste attractie was Robbert onbekend; hij vond de motorrijder in die ronde ton erg sensationeel, de omstanders ook trouwens, zeker toen de waaghals met losse handen ging rijden en een Turkse vlag om zijn hoofd drapeerde. Het nationalistische 109
publiek kon dit bijzonder goed waarderen. Inderdaad, bloedstollende spanning en levens gevaarlijke stunts. In Nederland is de steile wand na enkele ongelukken met dodelijke afloop in de jaren zestig verboden. We trokken verder de stad in, naarstig op zoek naar een kroegje om onze dorst te lessen. Na wat voorbijgangers in de arm te hebben genomen lukte het ons uiteindelijk. De kroeg was rokerig, lawaaierig en niet geventileerd. Uiteraard draaide de videorecorder op volle toeren, maar niemand had daar enige aandacht voor. Er zaten nogal veel Duitse GastarbeiterTurken aan de lange tafels. We kregen gezelschap van een maffe kerel, een zekere Kadir. Die bleef ons maar aan de kop zaniken (in het Turks of met gebruik van een tiental woordjes Engels) over de kracht van de moderne Turkse staat en over het roemruchte Osmaanse verleden. Hij verklaarde zelfs dat China eigenlijk Turks zou moeten zijn. We dronken in een fors tempo 5 grote glazen Tuborg en verlieten het etablissement. Kadir volgde ons en klampte ons op straat weer aan over de heroïsche Turkse cultuur. Jos was hem spuugzat en ontstak in een blinde woede. Schreeuwend in het Turks sommeerde hij Kadir om op te rotten, zo niet dan ... Met de staart tussen de benen verdween hij. “Ieder denkt toch eigenlijk waar voor zijn geld te krijgen op reis. Hij verwacht al die dingen waarover hij zoveel heeft gehoord aan te treffen. niet zoals de hemel en de omstandigheden het willen. maar zo puur als hij ze in zijn verbeelding meedraagt, en haast niets vindt hij zo, haast niets kan hij zo genieten." Goethe (1785)
Vrijdag 26 juli "Een mens neemt bijna altijd te veel bagage mee op reis. En verliest daarbij het belangrijkste stuk bagage dat hij met zich meezeult uit het oog. Hij kijkt er gewoon overheen en vergeet dan ook de inhoud ervan te inspecteren. Het belangrijkste stuk bagage, is het stuk bagage dat hij zelf is." Bertus Aafjes We sliepen uit. Onze tassen hadden we de avond van te voren al ingepakt. We lieten ons met een taksi naar de ‘otogar’ brengen. De taxichauffeur kwam uit Urgüp; als we die plaats op onze reis zouden aandoen moesten we namens hem de groeten aan de portier van het Büyük Hotel doen. In de otogar gaven we onze bagage in bewaring en kochten alvast kaar tjes voor de bus naar Erzurum. Prijs: fl 26 voor 900 km. In een chique restaurant boven de otogar gebruikten we een uitgebreide lunch. Daar konden we eindelijk voor het eerst in Turkije op een normaal zittoilet poepen. Tot dusverre hadden we nog niet echt veel last gehad van diarree. Buiten op straat werd een jongeman aangehouden en gevankelijk weggevoerd door rechercheurs. Hoewel de noodtoestand in Ankara is opgeheven blijven er veel politieagenten op de been. Alleen de zwaar bewapende militairen zijn uit het straat beeld verdwenen. Toch werd er in de tijd dat wij in Turkije rondreisden door het parlement 110
een nieuwe wet aangenomen, waarin de politie veel meer en verregaande bevoegdheden toegekend krijgt. Arresteren zonder beschuldiging of motivering blijft zo alleszins mogelijk. De macht is op die manier verschoven van het leger naar de politie. Het behoeft geen betoog dat er grof misbruik gemaakt kan worden van die wet. Agenten kunnen zo gemakke lijk hun persoonlijke vetes met burgers beslechten. Een en ander zit het Europees Parlement, waarvan Turkije lid wil worden, helemaal niet lekker. Bovendien wordt er in de overvolle Turkse gevangenissen nog steeds op grote schaal gemarteld, ook al wordt af en toe voor de schijn een disciplinaire maatregel getroffen tegen de betrokken functionarissen. Vooral mensen die van socialistische sympathieën worden verdacht, schijnen het slachtoffer te worden van tortuurpraktijken. Ook in de vakbondshoek vallen harde klappen. Sommige kaderleden hebben zelfs de doodstraf tegen zich horen eisen! En zo'n land wil lid worden van de Europese Gemeenschap… We wandelden naar Cankaya in zuidelijke richting. Bij de Halk Bankasi wisselden we traveller's cheques in. De baliebeambte was een alleraardigst ogend meisje, dat echter bij het invullen van het formulier (een van de vele!) een fout maakte tegen de Turkse spelling regels. Jos ontdekte de fout en wees de jongedame gemaaktstreng terecht. Hilariteit alom. Aan een stalletje dronken we ayran (met water aangelengde karnemelk) en limon (gekoelde citroenlimonade). We ontvluchtten de drukte en het gewoel van dit stadsgedeelte en kwamen terecht bij een moskee in aanbouw. Ze was bijna voltooid en zou over een jaar of zo worden ingezegend, We maakten er foto's van het nogal wankel uitziende steigerwerk. Het betrof hier de Kocatepe Moskee, tenminste volgens het niet geheel duidelijke kaartje. We pauzeerden op een beschaduwd terrasje met parasol, gelegen op een eilandje midden in een vijver. Jos werd daar aangesproken door een mondaine Turkse; zij vroeg om een vuurtje. In een moslimland komt zoiets uiterst zelden voor. We ontdekten in een moderne straat met flats volkomen toevallig een prima café, meer een soort bierkelder op de Duitse leest geschoeid. Sfeervol ingericht en bezocht door eigentijdse jongelui. De ober en barjongen Amza sprak verbazend goed Duits, op school geleerd volgens hem. Het Löwenbraubier smaakte ons best, Robbert stond al gauw in het brandpunt van de belangstelling toen hij met zijn 108 kg door een krukje zakte. Gelukkig viel de schade nogal mee. Haastig toesnellend personeel verwees ons naar de bar waar de krukken heel wat steviger leken. In een snel tempo marcheerden we daarna rechtstreeks naar het Gençlik Park om onze zoveelste pilic te verorberen. We kregen er nu natte washandjes bij om de vette handen mee af te vegen. Onderweg werd Robbert nog nageroepen door een stel jongelui. Ze riepen “domuz" tegen hem, wat zoveel betekent als "varken, zwijn”. Ruimschoots op tijd voor het vertrek aanwezig op de otogar. De maatschappij heette “Tanri Verdil” ("Door God Gegeven"). De uitvalsweg die ons langs onafzienbare sloppenwijken voerde kwam uit op de hoogvlakte. Daar begon de lange en vervelende reis pas echt.
111
Zaterdag 27 juli “Mensen die grote reizen maken doen dit vaak uit wrok omdat ze de bus niet hebben kunnen halen." J. van Geelen Dag 5 De service tijdens de lange reis was goed. Als teken van welkom en om ons goede reis te wensen werden onze handen bij de afvaart in Ankara en na elke stop met eau de cologne, besprenkeld. Dit gebruik was ook bij andere vervoersmaatschappijen in zwang. Regelmatig werd de lucht in de bus met een spuitbus ververst. Enkele malen kregen we gratis glaasjes thee en flesjes gekoeld bronwater aangeboden. Ook onze Turkse medereizigers lieten zich niet onbetuigd en boden ons herhaaldelijk zoetigheid, fruit en natuurlijk sigaretten aan. Turkse mannen roken opvallend meer dan Nederlandse. Naast ons zat een jonge Turkse in spijkerbroek die alleen op reis was. Naast haar zat een zielige, praktisch volledig gesluierde vrouw voortdurend zachtjes voor zich uit te snikken. Ze werd door de moderne Turkse getroost, een heel kontrast. We konden ons niet onttrekken aan de symboliek van dit tafereeltje. Onderweg was weinig te zien of het moesten de enorme vuren zijn die op de akkers brandden. Soms konden we de tientallen lichtjes van combines die ‘s nachts doorwerkten ontwaren. Tweemaal werd de bus aangehouden door militairen en politie in burger. Ze hadden het vooral op onze identiteit gemunt. Met name onze paspoorten wekten nogal achterdocht vanwege het verwarring zaaiende "Koninkrijk der Nederlanden" i.p.v. (bij ons weliswaar niet correcte) Holland. De omschrijving "Holland" is in Nederlandse pas poorten nergens te ontdekken. Een dag later ontdekten we de reden van de verhoogde waakzaamheid en verscherpte controle van het politieapparaat. Men hoopte de dader van een moordaanslag op een Jordaanse diplomaat zo te kunnen aanhouden. We weten niet of ze daarin zijn geslaagd. Op onze route naar het Oosten lagen de volgende plaatsen: Kirikkale - Yozgat – Qalatli - Sivas - Zara – Erzincan - Akkale - ERZURUM. We hadden een ruime rustpauze in Erzincan, een grote plaats waar de eigenlijke bergen beginnen. Het was al een tijdje licht. We waren erg slaperig; we hadden in de bus weliswaar af en toe een uiltje geknapt, maar door het hotsen en botsen van de bus op de soms erg slechte wegen kon van een echte gezonde slaap geen sprake zijn. Aankomst in Erzurum. In de verte schemeren de bergen. Een taxichauffeur zet ons af bij een middenklassenhotel, het Örnek Hotel. In het hotel wonen veel gasten uit Iran, en niet zoals we abusievelijk dachten uit Ierland (in de straten stikte het van de auto's met het land kenteken IR). De Iraanse vrouwen waren zonder uitzondering gesluierd. Zelfs in het buiten land droegen ze de "chador", voorgeschreven door Khomeiny en kornuiten wel te verstaan, niet echt door Allah. Aanvankelijk dachten we dat ze vluchtelingen waren, maar later
112
kwamen we er achter dat het hier gewone toeristen betrof. Vreemd, toch bleven ze bijna de gehele dag in hun kamer. Overmand door de vermoeienissen van de nachtelijke reis legden we ons te ruste. Na dit uit de hand gelopen middagdutje namen we een verfrissende douche en gingen we de stad verkennen. Er was nauwelijks gemotoriseerd verkeer op de straten; paardenkarren daaren tegen reden af en aan. De bevolking in dit gedeelte van Turkije is beduidend armer dan die van meer in het Westen gelegen gebieden. We wandelden de buurt in. Er was markt geweest en de boeren uit de omstreken die er hun schamele waren (vooral groente en fruit) hadden aangeprijsd, haastten zich nu huiswaarts met hun scharminkels van paardjes en hun gammele, maar soms heel aardig beschilderde wagens. We belandden in een birahane, waar anders? De cafés hier zijn erg gericht op louter bier drinken. Deze was uitgerust met een laag plafond, lage zitjes (blokken hout) en een tap installatie, merk weer "Löwenbräu”. We maakten er kennis met Cinasi A., werkzaam in een Italiaanse pizzeria (“Marco Polo") in Den Haag en nu op vakantie in zijn geboorteplaats. Hij wist ons allerlei interessante dingen te vertellen over corruptie van artsen in Turkije, een praktijk waaraan hij zelf trouwens had meegedaan. In ruil voor een ziekverklaring (gefin geerd uiteraard) had hij de rekeningen van de arts bij verschillende middenstanders voldaan. Een indirecte vorm van het verstrekken van steekpenningen dus. Ook vertelde hij over het militaire dienstsysteem, de manier waarop hij aan zijn echtgenote gekomen was (een volle nicht) en over de worstelwedstrijden die de dag daarna in Pasinler (een stadje in de buurt) zouden plaats vinden. Hij zou ons helpen met het vinden van de juiste bus. Buiten regende het pijpenstelen; de eerste en enige stortbui die we in Turkije meemaakten. We waren afgezakt naar het heel wat modernere centrum. In een gezellige club dronken we een laatste pint. Op de terugweg naar het hotel brachten we een bezoek aan een bakkerij. Deze broodfabriek werkte op volle toeren en verschafte aan acht mensen werk. We werden met open armen ontvangen. De bakker en zijn knechten legden het werk stil om sigaretjes te draaien. We kregen een kleine rondleiding; per dag werden hier 10.000 broden gefabriceerd. Erzurum (in het Arabisch "ArzarRhum", hetgeen betekent de "Poort naar het Westen") stamt uit de 9e of 10de eeuw. “ Een geslaagde reis wordt. geestelijk en lichamelijk. thuis voorbereid. Voor men vertrekt moet men weten wat men wil en hoe men het wil. De reiziger moet geconditioneerd zijn. Mis gaat er genoeg in het leven. Ook op reis. Dus moet er zo weinig mogelijk mis gaan.” Bertus Aafjes
113
Zondag 28 juli "De weg vertelt de reiziger niet wat hem op de pleisterplaats wacht." Bantoespreekwoord Dag 6 We wachtten die morgen een half uur tevergeefs op de afgesproken plaats op Cinasi. We informeren in een cayhani (theehuis) waar de bus vertrekt. Na enig zoeken vinden we de plaats van vertrek. De streekbus vertrekt naar Pasinler, ook wel Hasankale (het kasteel van Hassan) genoemd vanwege de burcht die er ligt. Na een reis van 30 km komen we om kwart over elf aan. Een in lompen gehulde jongen van 19 (die er eigenlijk uitzag als iemand van 14) bracht ons stilzwijgend naar het stadion waar de worstelwedstrijden plaatsvonden. We passeerden een stoffig wijkje waarin het graan in aardewerken maalinrichtingen werd gemalen. We gaven de jongen een kleinigheid voor zijn diensten. Het was een heel gedrang bij de ingang van het stadion. Wij als enige toeristen werden echter met alle egards en uiteraard bij voorrang toegelaten. De entree was naar Turkse begrippen erg duur: fl 6. De wedstrijden vonden plaats op het voetbalveld (een zandvlakte), waarop men een ring van graszoden had geïmproviseerd. Het was er druk en iedereen zat op de staantribune. Er heerste een ontspannen sfeer. We kregen verschillende keren meloen en nootjes van het ons omringende publiek aangeboden. De zon brandde weer eens onbarmhartig. In het strijdperk vochten twee paren tegelijk; de deelnemers hadden als enige kledingstuk een halflange vetleren broek aan. De wedstrijden zelf vonden we niet zo interessant, wel de ambiance zoals de ceremonie van "beerdansen" die aan de krachtmetingen vooraf ging, De winnaar van het toernooi werd uitgezonden naar de Nationale Turkse Kampioenschappen in Kirikpinar in Edirne. Daar wordt gestreden om de eer en de Gouden Riem. Naast de arena was een grote nomadentent opgeslagen. Er waren ook artsen aanwezig. We lieten het strijdtoneel achter ons. Cinasi spraken we ook nog; hij beweerde dat plotseling familiebezoek hem verhinderd had onze afspraak na te komen. Terwijl we naar het dorp terugliepen, werden we gevolgd door een troep kinderen die ons als een beziens waardigheid beschouwden. Midden op straat sprak Jos een stijlvol geklede heer aan, die ons uitnodigde voor een glaasje thee. Ihsan was zijn naam: hij werkte als röntgeloog in Ankara op het Ministerie van Volksgezondheid, afdeling Tuberculosebestrijding (en wij maar stug doorroken in zijn bijzijn). De zeer beschaafde Ihsan was in Pasinler op vakantie bij zijn moeder. Hij was erg voorkomend. Na met Ihsan adressen te hebben uitgewisseld haalden we op het nippertje de bus naar Erzurum. In de bus maakten we kennis met de conducteur, een 22jarige jongeman waarmee Jos een heel gesprek in het Turks voerde. Deze Engin nam ons, eenmaal in Erzurum aangekomen, mee naar een soort lunchroom. Op zijn kosten dronken we thee en aten we vreemdsoortige koekjes. De eigenaar van de "pastahane" kwam bij ons zitten. Zijn jongere broertje had even eerder slaag gekregen omdat hij het gewaagd had ons in het Duits aan te spreken. Zijn videorecorder was van Nederlandse makelij (Philips) en vertoonde kuren. Wij 114
als Hollanders, zo redeneerde hij, zouden het apparaat wel in een wip weer aan de praat kunnen krijgen. Het kostte nogal wat moeite om uit te leggen dat dit onmogelijk was. Overigens, het ding was gekocht in Zwolle, door een vriend. Na het bezoek aan boven genoemd etablissement richtten we onze schreden naar een van de weinige trekpleisters van Erzurum, de Cifte Menare Medresse, een vroegere Koranschool in Seldsjoekische stijl. Eindelijk kwamen we daar westerse toeristen tegen (Nederlanders en Duitsers). Terug naar het hotel. We vragen bij de receptietelefoniste verbinding met broer Clim in Nederland aan. Na een half uur komt de aansluiting tot stand. Clim heeft geen alarmerende berichten van het thuisfront te melden. We spreken ongeveer 3 minuten met elkaar. Opnieuw gingen we de stad in. We zochten vergeefs naar een geschikte pet voor Robbert, maar een dergelijk grote maat was zelfs in het boerse Erzurum niet in voorraad. De zoon van de koopman sprak wat Engels en informeerde naar de mogelijkheden van werk in Neder land. Jos stelde hem met zijn antwoord hevig teleur. We aten in een kraakheldere lokanta die gedreven werd door gerepatrieerde Duitse Turken. Toch iets in Duitsland geleerd. VERTALING VAN EEN BEDELBRIEF AAN JOS Vol eerbied aan mijn liefste grote broer Jos. Donderdag 19 september 1985 Voor ik aan deze brief begin allereerst mijn hartelijke groeten. Ik wens je alleen maar aangename dagen toe. Je vindt het leuk dat je school weer is begonnen en blijkbaar heb je het daarmee erg druk. Ik zou met een dergelijke grote broer, geloof ik, mijn trots en geluk niet opkunnen. Liefste grote broer Jos, dit is de tweede brief die ik aan jou richt. Aangezien ik op mijn eerste schrijven geen antwoord heb ontvangen, doe ik nu opnieuw een poging. Aanleiding hiertoe is de wanhoop en hulpeloosheid waarin ik momenteel verkeer. Ons gezin kan niet langer met het karige inkomen rondkomen. Over 15 dagen word ik ook nog ontslagen en dan wordt onze situatie helemaal kritiek. Omdat er werkloze arbeiders in overvloed zijn zal het voor mij als arme duivel zwaar vallen nieuw werk te vinden. Je kunt de situatie in Turkije goed beoordelen, tenslotte heb je er rondgereisd en heb je je met eigen ogen kunnen overtuigen van de ernst van de problemen waarmee wij zitten. Je weet dat alles hier verre van rooskleurig is. Vandaar, allerliefste grote broer van mij, dat wij jou nederig verzoeken om eens rond te kijken voor werk in Roermond of een andere stad; ik ben bereid om wat voor werk dan ook aan te nemen. Alsjeblieft, verleen mij een echte broederdienst: vindt werk voor me, doet er niet toe wat voor soort werkzaamheden. Ik bid je, ik smeek je.... Op Allah na ben jij degene die ik het meest vertrouw. Ik bid je nogmaals mij een vriendendienst te verlenen. Nu al dank ik je uit het diepst van mijn hart.... 115
Nooit zal ik de schuld die ik bij je heb vergeten en mijn dankbaarheid zal eeuwig voortduren. Waarlijk. mijn goede broer, je zou mij ten zeerste verplichten. Ik verzoek je mijn smeekbede spoedig in vervulling te doen gaan. Schrijf alsjeblieft vlug terug, geef me een positief antwoord. Ik wacht vol ongeduld en met hoop vervuld op je brief. De naam van Allah zij geprezen als (onvertaalbaar) Als ik eenmaal in Nederland ben. dan is het mijn vurigste wens om me tot Nederlander te laten naturaliseren, Vanaf mijn 12de jaar wil ik dat al, toen we met zijn allen in het ziekenhuis lagen. (?????) Gelukkig ben jij onze redder in nood; je bent de laatste strohalm waaraan we ons vastklampen; de laatste die een oplossing heeft, dat ben jij. Ik smeek je, zoek werk voor mij in NL, wat dan ook, zoek werk! Allah zij dank als je erin slaagt, naar ik hoop. Liefste grote broer Jos; dat Allah jou moge beschermen en met een goede gezondheid en een zorgeloos bestaan mag zegenen; veel liefs en groeten toegewenst. Ik verwacht een snel antwoord. Blijf gelukkig! Engin Binoli.
Maandag 29 juli “Ergens geweest te zijn maakt menigeen gelukkiger dan er te zijn." Peter Sirius Dag 7 Opstaan en afrekenen. Robbert had inmiddels last gekregen van zijn stoelgang en ging ook hier weer eens de toestand van de toiletten aan een nader onderzoek onderwerpen. Hij zou dat nog vele keren doen de komende dagen. Jos had gelukkig voor hem (tegen de ver wachting in) nog nergens last van. Voor een laatste keer keerden we terug naar het hotel om onze achtergelaten bagage op te pikken. Per taxi gingen we naar de otogar. We stonden een tijdje bij het verkeerde perron (volgens de bordjes was dit wél het juiste perron), maakten een praatje in het Frans met een officier van het leger die in Artvin de Turkse grens tegen de Russen ging verdedigen en legden het gebruik van een landkaart uit aan een stelletje autochtonen (die Erzurum in de buurt van Joegoslavië zochten). In de bus begon het gezeik over het verdelen van de plaatsen: mannen mochten absoluut niet naast vrouwen zitten! Na veel gepalaver scheen men toch tot over eenstemming te komen. Eindelijk op weg even na twaalven. Onze route voerde door een vruchtbare vlakte en volgde de loop van bijna droog staande stroompjes.
116
ERZURUM - Pasinler - Horasan - Tahirpas - Agri - Taglicay – DOGUBEYAZIT Achter Agri begon weer een mooi landschap van bergen. We passeerden de Tahirpas. In Agri had Jos problemen met een albino die zijn plaats innam. Het bleek een fout van de organisatie te zijn. De albino was overigens bijna blind. Tijdens de scènes die Jos toen trapte steeg ook een Nederlands stel (vader en zoon) in de bus. Op de weg was veel vrachtverkeer. Ruim achter de Tahirpas (2400 m) kregen we de Ararat (in het Turks de "Büyük Agri Dagi” de Grote Pijnlijke Berg genoemd) in zicht. Het was een mooi en indrukwekkend schouwspel. De berg rijst als een muur uit het vlakke landschap op. Hij lijkt heel dichtbij, maar is in werkelijkheid nog tientallen km verwijderd. Tegen de avond aankomst in het wel heel ver oostelijk gelegen Doyubeyazit. De Iraanse grens is nabij. Per taxi lieten we ons naar het beste hotel in het stadje vervoeren, het Ararat Hotel. De Nederlanders gingen ook per taxi, maar moesten tweemaal zo veel betalen. Turks kunnen praten heeft ook zijn voordelen. Onze taxi had een speciale gids; zijn functie bleef ons duister. Per lift zouden we naar onze kamer gaan. De lift functioneerde volgens de lift boy uitstekend, maar weigerde dienst toen wij erin plaats namen. Met zo'n ‘gewichtige‘ personen hadden de constructeurs blijkbaar geen rekening gehouden. Verkenning van het armoedige plaatsje. Allereerst eten in een wel bijzonder goor lokanta, waar letterlijk honderden vliegen vrij spel hadden. Terwijl Robbert moeizaam ploeterde op zijn ansichtkaartteksten, leerde Jos de theejongen Abdulkadir de woorden uit zijn boek "Engels" juist uitspreken. Abdul zat op een Imam Hatip Okul, een school die opleidt voor voorganger in moskeeën en godsdienstleraar op scholen. We ontdekten ineens ergens een kroeg met een vijftal echte biljarttafels! Terwijl we stonden te biljarten werden we aangesproken door een sympathieke maat uit Aalsmeer, een bloe menverkoper op de veiling die Turkije bereisde met zijn motor. Hij had al heel wat beleefd. We dronken met deze Wim nog enkele biertjes, terwijl hij verhaalde van zijn avonturen. Met zijn reis wilde hij het kilometerrecord van zijn motorclub breken. Ook hij logeerde in het Ararat Hotel. Hij was langs de Zwarte Zee kust gereden, wat hem erg was bevallen. Af en toe was hij onderweg door jochies met stenen bekogeld. Hij was echt blij om na enkele weken weer eens Nederlands te kunnen praten. Een echte "maverick", die Wim. Even verder vonden we een andere kroeg. Daar werd de scepter gezwaaid door een jonge Koerd die zijn schedel had laten kaalscheren. Hij voelde zich separatist, heulde dus met de Koerdische terroristen en revolutionairen. In dit café kwamen veel toeristen (o.a. een Neder lands Indomeisje waarmee hij een tijdje had opgetrokken. Hij toonde een foto van haar); daar getuigden de flessen whisky achter de bar wel van. Merkwaardigerwijs sprak hij geen enkele andere taal buiten Turks (en Koerdisch natuurlijk). Het café had een interessante w.c., waarin een fiets stond geparkeerd en waar de pisbak ter hoogte van de wastafel hing. De Koerd bood ons aan om met hem en zijn vader drie dagen 117
lang de Ararat te beklimmen: allereerst per auto, vervolgens met de paardenkar, dan per paard en tenslotte te voet. We sloegen zijn voorstel af. Daar zijn vader aan de voet van de berg woonde was toestemming van de autoriteiten voor deze trip niet nodig. Eenmaal terug in Nederland lazen we in de krant dat er in die tijd op de flanken van de Ararat een drietal Koerdische terroristen door het Turkse leger waren gedood. Het blijft rommelen in die separistische streken. Terug bij het hotel sloten we ons aan bij de Nederlanders die op het terras zaten te wachten op telefoon uit Nederland. De vader was werkzaam als hoogleraar "Ruimtelijke Ordening" op de Landbouwhogeschool te Wageningen en had ook enige tijd in de U.S.A. gedoceerd. We spraken met hen af de volgende morgen samen naar de Ishak Pascha Saray te gaan. Aan het tafeltje zat ook een elektronicaprofessor uit Iran, een zekere Bahktiar Bahktiari. Met hem voerde Robbert een uitvoerig gesprek in het Engels. De Iraniër, die in Dogubeyazit met vrouw en twee kinderen op vakantie was (in Turkije kon hij tenminste zijn overvloedige olie dollars aanspreken) gunde Robbert een kijkje in de politieke keuken van Iran. Met name over de oliepolitiek van de OPEC, de onderdrukking in zijn land (waaraan hij ternauwernood was ontsnapt, omdat hij eieren voor zijn geld had gekozen) en allerlei andere zaken. Hij had een tijdje in de States gestudeerd. Volgens hem waren de vele Iraniërs in Oost Turkije geen vluchtelingen, maar gewone vakantiegangers zoals hij. In Iran, zo beweerde hij, begon de politieke situatie weer enigszins op te klaren, vooral voor diegene wier technologische kennis onontbeerlijk was voor het draaiende houden van de dure industrie. Bahktiar gedroeg zich gastvrij en vrijgevig, maar maakte ook wel een snoeverige indruk. Misschien een Ameri kaans trekje? We trokken na middernacht, ditmaal onder aanvoering van onze Iraniër, opnieuw naar het Koerdische kroegje We waren de enige gasten; de kroeg had eigenlijk al een uur eerder gesloten moeten zijn, maar Bahktiar regelde dat wel eventjes. Dat deed hij in het Tirks, waaruit bleek dat hij geen zuivere Pers was, maar tot de Azeriminderheid behoorde. Hun moedertaal is namelijk een aan het Turks verwante taal. We wisselden met hem adressen uit. Hij verzocht ons hem te willen uitnodigen om Nederland te bezoeken, zonder uit nodiging kreeg hij daarvoor van de autoriteiten geen toestemming. We beloofden dat te doen, maar het is er uiteindelijk niet van gekomen.
Dinsdag 30 juli "De rijke vagebond wordt een toerist genoemd." Paul Richard Dag 8 We gingen ’s morgens na negen uur op pad, huurden een taxi ' voor fl 15 en togen naar de serail, die we in de wazige verten konden zien liggen op een heuvelrug. De serail was vroeger een paleis van een of andere Koerdische koning die door de Turken werd geduld (zolang hij 118
maar belasting afdroeg!). Er werd entree geheven. Het gebouw verkeerde in geruïneerde staat. Het was prachtig gelegen op een vooruitspringende rots. Men had er een grandioos uitzicht op de vlakte van Dogubeyazit. We maakten foto's en dronken Cola in een nederige stulp die als drankuitgiftepunt werd gebruikt. Het was vroeger duidelijk een schapenstal geweest. Hier werden we aangesproken door een man uit het Oostbrabantse Sint Anthonis, die ons dialect herkende. Hij kwam op deze plaats al jaren, vertelde hij. De professor, met wie we terug zouden wandelen naar het dorp, hadden we uit het oog verloren. Met een Duits paartje met een luxueuze camper konden we mee terug rijden. De Duitsers kwamen uit Aachen en waren erg aardig. De jongen had op de plassen bij onze woonplaats Roermond leren zeilen. Een wandelingetje door de sloppenwijken. Ze lagen aan de overkant van de doorgaande weg naar Iran. In de buurt lag een reusachtige kazerne. Om de 50 meter stond er een zwaar bewapende wachtpost bij de omheining. Omdat we ons zo bekeken voelden door die zo gespannen uitziende militaire figuren, waren we de betreffende wijk binnengedrongen; deze werd volgens Jos door zigeuners bewoond. Al gauw had een haveloos jochie ons in het vizier gekregen. Rennend kwam hij op ons af: bedelend, zingend en vleiend om een aalmoes. Hij sprak geen Turks, maar een andere voor ons onverstaanbare taal: Koerdisch misschien, of gengenci (een zigeunertaal)? We gaven hem niks, want we hadden geen kleingeld, snoepgoed of kauwgom op zak. Al gauw hadden we tientallen kinderen jouwend en schreeuwend in ons kielzog. Toen ze in de gaten hadden dat er aan ons niet te halen viel, begonnen ze met rijkelijk voor handen zijnde stenen te gooien. Ook de vrouwen die verdekt achter de muren stonden opgesteld in hun kleurige kleding, gaven sissend en spuwend blijk van hun ongenoegen over onze aanwe zigheid. We waren echter in de doolhof van steegjes verdwaald. De kinderen (blootsvoets, erg onverzorgd, variërend in de leeftijd van 2 tot 12 jaar) werden steeds agressiever. Het werd tijd dat we de benen namen, maar waar naar toe? Op dat moment kwam net een voerman met zijn paardenwagen voorbij. Hij redde ons uit die netelige situatie en liet ons achter bij hem op de kar kruipen. Hij bracht ons een stuk verderop, weg van de ontketende kindertjes, maar wèl in ruil voor een gedraaid sigaretje uit “Holanda”. De rest van de dag lummelden we maar wat rond in het stadje. “Een goede reiziger is iemand die niet weet waar hij heen gaat. en een volmaakte reiziger weet niet waar hij vandaan komt." Lin Yutang Woensdag 31 juli "Wie niet geoefend is, verstaat weinig, maar wie veel rondgezworven heeft, is vol schranderheid.” Jezus Sirach
119
Dag 9 We waren ruimschoots op tijd op om de bus van 9 uur naar Van te halen. Jos, die zich uitermate beroerd voelde, rekende af en vroeg tevens een echte rekening, Tot dusverre hadden we die in de hotels nog niet ontvangen wegens belastingtechnische redenen. In het wachtlokaal van de busonderneming zaten we ons te vervelen. De bus kwam maar niet opdagen, maar niemand die er aan dacht ons daarvan op de hoogte te stellen. Jos maakte daarover op hoge toon ruzie met de dikdoenerige, maar lijntrekkende functionarissen. Later bleek de bus vertraging te hebben wegens een klapband. Even na half tienen konden we dan toch vertrekken. Even na elven aankomst in de stad Agri. Daar moesten we overstappen, dat was evident, maar hoe laat en in welke bus? Na lang vijven en zessen hadden we iemand gevonden die daarover uitsluitsel kon geven. We moesten met een bevriende maatschappij mee; vertrek tijd: 13.00 uur. Jos was inmiddels écht ziek, want ook hier barstte hij in woede uit en wel toen hij hoorde dat Robbert en hij door een stel Turken werden uitgescholden voor “sjiesjman”, hetgeen “dikke, opgezwollene" betekent. De Turken keken verbaasd op. Ze hadden niet verwacht dat we dat zouden kunnen verstaan. In de stationsrestauratie at Robbert. Jos bleef nuchter. De rest van de wachttijd verbeiden we in de theetuin, waar een zwerm schoenpoetsertjes ons lastig bleef vallen. Ook erg opvallend bij die busstations: hordes jongemannen die als vliegen om je heen zwermen en zoemen en je hun diensten aanbieden c.q. opdringen. Na verloop van tijd gingen we daar nogal agressief op reageren. Op weg naar Van, helemaal op de achterbank gezeten. Tot overmaat van ramp hadden we hier opnieuw arrogante Hollanders als buurlui. Ze gedroegen zich in onze ogen walgelijk ("De Turken in de fabriek van mijn oom gedragen zich doorgaans precies gelijk kleine kinderen", zei de afgestudeerde tandarts. "In Van geven we toch wel de voorkeur aan een comfortabel hotel, liefst met zwembad en casino", zei een ander.) Robbert gedroeg zich stug tegen hen; Jos zweeg helemaal, want hij sliep bijna de gehele reis. Alleen als er werd gestopt, ont waakte hij. Zo maakte hij nog kennis met een typische Koerdische boer wiens zoon leraar was in WestBerlijn. De boer had zijn dochter naar de dokter gebracht. Volgens Robbert was het omringende berglandschap grandioos; Jos had daar helemaal niets van meegekregen. Aankomst in het stadje Van (30.000 inwoners) dat enkele kilometers van het gelijknamige meer ligt. Het liep tegen de avond. We vonden al snel een redelijk goed hotel voor fl 15 per persoon. (Hotel Paris) We deden onze vuile kleding (vooral sokken en ondergoed) in de badkuip en lieten die uitweken. Onze hemden en broeken hadden we toen al aan een geïmproviseerde lijn in de kamer hangen. Jos had 39,3 graden koorts. Hij begon maar direct de Clamoxiltabletten (antibiotica) van Robbert te slikken. Robbert ging die avond alleen op pad om te eten en inkopen te doen (postzegels, kaas, bier, water, brood, etc.). Natuurlijk maakte hij daarbij weer een hele haan soldaat. Met de inkopen had hij geen problemen, hij hoefde de spullen maar aan te wijzen. Jos zat onder 120
tussen in de lobby wat te suffen. In lezen had hij geen zin en zelfs het glaasje bier dat hij had besteld liet hij onaangeroerd staan. Een echt bewijs dat hij ziek was. Hij kroop dan ook maar weer onder de wol, maar niet voor lang. Een plotselinge aanval van diarree bezorgde hem een volle broek, dus dat was weer douchen geblazen.
Donderdag 1 augustus "De wereld is een soort boek, waarvan men slechts de eerste bladzijde gelezen heeft, als men enkel zijn eigen land heeft gezien." De Montbron Dag 10 We staan beiden gelijk op. Jos voelt zich wonder boven wonder kiplekker en zijn koorts is als bij toverslag verdwenen. Een direct gevolg van de Clamoxyl of van het overvloedige trans pireren ‘s nachts? Wel kampt hij nu met een hevige diarree, waarvoor hij opnieuw een greep doet uit Robbert's reisapotheek; ook ditmaal met succes We nemen ons wasgoed af en vouwen het netjes op. We gebruikten het ontbijt in het hotel. We kregen er twee wel erg snottige eitjes geserveerd (slechts 2 minuten gekookt), maar desondanks smaakten ze best. Per dolmusj wilden we naar het kasteel gaan, maar volgens de receptionist reden er alleen taxi's naar toe. Jos geloofde hem, maar Robbert vond dit uiterst ongeloofwaardig. Hij had gelijk, want er reden wel degelijk erg goedkope dolmusjen naar de "kale" (burcht). De afstand van 5 km kostte ons welgeteld 30 cent per persoon. Voor we vertrokken reserveerden we alvast de reis naar Diyarbakir voor de volgende dag. Aan de voet van de burcht heuvel lag een soort moskee (‘n heilige plaats?), waar zich veel vrouwen en kinderen ophielden. We beklommen de berg en de ruïnes onder toenemende belangstelling van kleurig geklede meisjes. Robbert maakte een leuke foto van hen. Bij de ruïnes, van waaruit we een fantastisch uitzicht hadden op het meer en de omgeving van Van, drong zich een jongeman als gids aan ons op. We lieten die Mustafa maar zijn gang gaan. Verder was er ook nog een Joegoslavisch paar op zoek naar de Urartu beschaving uit de 8de eeuw voor Christus. Met zijn zessen waren we de enige bezoekers. Op het hoogste punt van de burcht bevond zich een verroest monument voor Atatürk, waarvan we opzet telijk geen foto maakten. We gaven Mustafa Tl 100 voor zijn diensten en daalden aan de andere kant af. Aan een fris kabbelend beekje lag daar een lommerrijke uitspanning, een ideale plek om uit te rusten, thee te drinken en kaarten te schrijven. Naast ons zat een stel politieagenten (allen erg gezond ogend, dat viel op) schaamteloos een copieus maal naar binnen te schrok ken. Ze nodigden ons aan hun tafel uit, maar we sloegen het aanbod beleefd af. De flesjes 121
frisdrank lagen te koelen in de bergbeek. Ja, het was waarlijk goed toeven op die rustige plek! In de buurt lag verder nog een forellenkwekerij, die we even kort bezochten. Na de rustpauze begaven we ons op weg naar de oevers van het meer, dat we zo'n kilometer of twee verderop zagen schitteren. We wilden geen omweg maken, dus kozen we de kortste manier, namelijk recht door een stuk land dat er als weidegrond uitzag, maar eigenlijk meer recht had op de benaming moeras. Daar kwamen we helaas te laat achter. We zaten er al middenin, toen een groep meisjes ons in het oog kreeg. Ze vlogen op ons af en begonnen te bedelen om geld en kauwgom. We waren voor hen een welkome afwisseling voor hun dagelijkse werk, dat bestond uit het verzamelen van de koeienflaters die gedroogd worden en in de barre wintermaanden (in OostTurkije heerst een landklimaat met zeer strenge win ters) als brandstof worden gebruikt. De meisjes, sommige droegen zuigelingen op hun heup, werden allengs agressiever en begonnen aan onze kleren en schoudertassen te plukken. Gelukkig werden we op dat moment ontzet door twee opgeschoten knapen, die de handtastelijke meiden met harde hand verjoegen. In ruil voor wat sigaretten van Robbert (die raakte op deze manier in een mum door zijn tabaksvoorraad heen!) leidden zij ons door het moeras. Hiertoe sleepten zij rotsblokken aan die voor ons als een soort ‘stepping stones’ fungeerden. Desondanks zakte Jos met zijn sandalen behoorlijk diep weg in de zuigende prut. Na verloop van tijd passeerden we een armetierige nederzetting, waar het vee los rondliep. De waterbuffels waadden op hun gemak in de plassen en sloten rond en de vrouwen en kinderen riepen ons na: "Alman? Ingiliz? Hello! Goodbye! Thank you!" Het was een dorp vol koeienhoeders. Onderweg waren we ook nog gestuit op een kolonie kikkers van wel zeer grote omvang; bij onze nadering doken ze met honderden tegelijk het veilige water in. Vroeger schenen er in ons waterrijke Nederland ook zo veel kikvorsen te zijn. De oever van het meer van Van viel nogal tegen; we hadden een vervuild stukje strand getroffen, met zwart vulkanisch zand en allerlei groene viezigheid in het water drijvend. We waagden ons er niet in. De autochtone bevolking trok zich echter niets van die troep aan en spartelde er lustig op los. Zelfs traditioneel geklede vrouwen namen een frisse duik, weliswaar met hun kleren aan. Robbert ontdekte evenwel een jonge Turkse, die met geheel ontbloot bovenlijf baadde. We keerden te voet terug naar Van, maar onderweg konden we op een bus stappen. Deze stopte vlakbij ons hotel. Na de receptionist beticht te hebben van onjuiste informatie, gingen we op onze kamer de rest van onze kleding een goede wasbeurt geven. Rond een uur of zes aanschouwden we vanaf ons balkon een interessant tafereel buiten op straat. Een fleurig uitgedoste zigeunerin stond fier met een vervaarlijk uitziende ijzeren staaf een op de straat staande zak met onbekende inhoud te verdedigen, terwijl ze iedere voor bijganger uitschold, vervloekte en met haar slagwapen bedreigde. Straatschoffies bleven haar tergen, gooiden met stenen en deden uitvallen naar haar dierbare zak. We kwamen er niet achter wat er nu precies aan de hand was. 122
’s Avonds belandden we in een theehuis waar de kelner staaltjes van zijn vakmanschap ten beste gaf: hij serveerde moeiteloos tien glaasjes thee met onderzetters (schoteltjes) tegelijk met niets anders dan zijn twee handen. We keken bewonderend toe. Jos liet hier zijn sandalen poetsen. Voor de grijze schoenen van Robbert had de schoenpoetser niet de juiste kleur in huis; zijn schoenen kregen dus geen schoonmaakbeurt. Op de televisie volgden het dagelijkse nieuws, dat steevast inzette met een beeld of foto van de vette, ongure tronie van Turgut Özal, de Turkse premier. Halve haan eten in een druk beklante zaak; met name toeristen uit het belendende luxehotel dineerden er. Jos bouwde met de afgekloven botjes op zijn bord een waar knekelveld, waar op hij triomfantelijk een Turks vlaggetje plaatste. De jonge kelner kon dit wel waarderen. In de bar van het hotel dronken we een glas bier. We betaalden alvast de rekening, maar toen Jos om een kwitantie verzocht moesten we ineens zo'n 10% meer betalen vanwege toegevoegde KDV, de Turkse variant van onze BTW. We protesteerden verder maar niet; uiteindelijk hadden we zelf om dat officiële papier gevraagd.
“Ergens geweest te zijn maakt menigeen gelukkiger dan er te zijn." Peter Sirius Dag 11 Vrijdag, 2 augustus "Wij maken grote reizen om dingen te zien waarop wij in onze woonplaats geen acht slaan." Plinius We hadden van een zeer slechte nachtrust genoten. Vrijwel de gehele nacht werden we geplaagd door hardnekkige, bloeddorstige muggen. We hoefden niet ver te sjouwen naar de bus, die even na zevenen vertrok richting Van. Jos maakte het rolletje vol met een foto van ons hotel Paris. Op straat verwisselde hij de film: Robbert zorgde voor thee. We hadden plaatsen voor in de bus geboekt, van waaruit we een uitstekend uitzicht hadden op de weg en de omgeving. We reden langs de oevers van het meer, waar vrouwen kleding stonden te wassen. In het gebergte volgden we de loop van de rivierdalen. Nu en dan staken we een pas over, onder meer voorbij het stadje Tatvan. In Bitlis stopten we voor het eerst. We aten snel een kleinigheid (lekkere schapen vleesbouillon!) en gingen weer op weg. Hoe zuidelijker we kwamen, hoe lager de bergen werden. In Silvan volgde een tweede stop. De temperatuur was inmiddels opgelopen tot naar schatting 40 graden. We pauzeerden op een theeterras, waar Jos de belangstelling trok van een debiel lijkend jongetje. Hij was tevens doofstom, zag er afgrijselijk verwaarloosd uit. Hij had een bloedneus en verscheidene stinkende zweren over zijn gehele lichaam. Hij kuste Jos op zijn arm en stootte allerlei onverstaanbare klanken uit. Hij wilde samen met de vreemdelingen een glaasje thee drinken. Betalen deed hij zelf; hij viste een bundel 100 lira 123
biljetten uit zijn smoezelige broek (waarschijnlijk zijn bedelopbrengst). Hij werd echter bruut verjaagd door het bedienend personeel. Toen hij daarna toch nog hardnekkige pogingen deed om met ons in contact te komen, werd hij letterlijk weggetrapt en geslagen. Dit werd zelfs de Turkse theedrinkers te gortig en zij protesteerden dan ook. Jos moest het snot weg vegen van zijn arm, waar het arme joch (dat ook nog een speen in zijn mond had!) rijkelijk had gekwijld. Na Silvan werd het landschap vlakker, maar sterker geërodeerd. Al gauw bereikten we het weidse dal van de Tigris In de verte aan de overkant van deze bijbelse rivier schemerde Diyarbakir op de rotsen. We hadden er 400 km opzitten met een rustige chauffeur. Enkele malen werden we aangehouden door de politie, de militairen of de marechaussee. Ze vroegen dan om water of lieten een vriendje instappen. Onze route die dag: VAN - Tatvan - Bitlis - Silvan - Baykan - DIYARBAKIR Op de otogar gaven we een taxichauffeur opdracht ons naar een redelijk hotel te brengen. Het werd Hotel Arslan, gelegen vlakbij de basalten stadsmuur. Het was bloedheet in de stad; het kwik liep op tot 45 graden in de schaduw. Volgens de Turken was het de heetste zomer sinds twintig jaar. In het hotel legden we ons onmiddellijk te ruste. Om een uur of vier moesten we geld gaan wisselen en daarvoor hadden we onze paspoorten nodig die we bij de receptie hadden moeten afgeven. Het had heel wat voeten in de aarde om die terug te krijgen. Bij de banken werden we echter van het kastje naar de muur gestuurd, of door de zwaarbewapende wachtposten, of door het baliepersoneel. Nergens wilde, kon of mocht men onze travellers cheques inwisselen. Jos werd steeds bozer en gaf daarvan in het Turks ook blijk. Eindelijk, na zo'n 10 pogingen, hadden we geluk. Op de valreep (sluitingstijd van de week: vrijdagmiddag om 5 uur!) was men bij de Ici Bankasi (Arbeidersbank) genegen om ons te helpen, maar dat moest dan wel gebeuren bij het gebrekkige schijnsel van gaslampen die op de balie stonden. Diyarbakir werd namelijk weer eens getroffen door een stroomstoornis. Ook in het hotel viel vaak de elektriciteit uit of was er geen stromend (laat staan warm) water. In de bank, die zeer zwaar werd bewaakt, hoorden we de reden van onze moeilijk heden om aan geld te komen. Het betrof volgens de beambten een regeringsmaatregel uit Ankara, dat graag een oogje in het zeil houdt bij het geldverkeer in het opstandige Koerdistan. Diyarbakir wordt door velen beschouwd als de officieuze hoofdstad van Koerdistan, dat al eeuwen vecht voor onafhankelijkheid. Vele Koerden zitten dan ook in hechtenis (de stadsge vangenis van D, heeft een capaciteit van 3.000 geïnterneerden, maar ze is volgepropt met 10.000 Koerdische separatisten, militanten, revolutionairen, rebellen, vrijheidsstrijders, terroristen en wat dies meer zij...) of voeren een verbitterde gewapende strijd vanuit de moeilijk toegankelijke bergen. De Koerdische bevolking is aan allerlei beperkende en discriminerende regels onderworpen: zo mag er op straffe van gevangenis in het openbaar geen Koerdisch worden gesproken, is hun het recht van vereniging en vergadering verboden en krijgt de regio de minste industrie, scholen en subsidies van het centralistische gezag dat 124
in Ankara zetelt toebedeeld. Met buitenlanders zoals wij durven Koerden soms zelfs zonder schroom over die wantoestanden te praten, maar in het bijzijn van echte Turken wordt politiek als gespreksonderwerp angstvallig gemeden. Het woord "Kurdistan" zelf is trouwens uit de Turkse woordenschat geschrapt en vervangen door OostAnatolië of OostTurkije en de mensen zijn omgedoopt tot "Bergturken". Dat die aantasting van eigen identiteit kwaad bloed zet, behoeft geen betoog. We hebben dagelijks uitingen daarvan ondervonden. De Koerden, die de Islamitische godsdienst belijden, wonen reeds 2.000 jaar in dit onherberg zame gebied, Zo'n 1.000 jaar langer dan de Turken bijvoorbeeld en even lang als de Armeniërs, die na verscheidene bloedige vervolgingen (men spreekt wel eens van "geno cide", volkerenmoord: in 1915 anderhalf miljoen slachtoffers) nu in alle windrichtingen zijn verspreid. Ook de Armeniërs eisen hun aandeel in terroristische acties op; hun voornaamste doelwit wordt gevormd door Turkse diplomaten en attachés in het buitenland. Wraakzucht is vaak hun enige motivatie. Grote groepen Armeniërs zijn geconcentreerd in Californië en Frankrijk. Terug naar Diyarbakir, de stoffige provinciestad van 2.500 jaar oud en 300.000 inwoners (1980) tellend. We verlieten opgelucht de bank en maakten een wandeling rond de stadsmuur, totdat we voor muren en ravijnen stuitten. Via oude stadskwartieren trachtten we het centrum van de stad te bereiken. In die wijken werden we met stomheid geslagen door de onafzienbare horden kinderen die er speelden, holden, zaten, kropen, lagen, bedelden, sprongen, schreeuwden, handelden, huilden, lachten, werkten. Wij als twee westerse toeristen werden als buitenaardse wezens beschouwd. Veel keken ons aan alsof zij water zagen branden. Het gerucht van onze komst in de wijk deed snel de ronde en vanuit alle hoeken en gaten stroomden drommen kinderen toe om ons te begapen. Velen riepen ons ook toe in het Engels (Goodbye en dergelijke). Robbert vond vooral de jongetjes met hun koolzwarte, olijk twinkelende oogjes en kaalgeschoren kopjes allervertederendst, terwijl Jos meer oog had voor de fleurig geklede en met lange haren begiftigde meisjes met hun schuwe blikken. Ons viel op dat deze kinderen ons niet lastig vielen om aalmoezen en dergelijke. Dit volk is daar waarschijnlijk te fier voor, wat natuurlijk niet automatisch wil zeggen dat zigeuners die bedelen gèèn fier volk zouden zijn. Via smalle steegjes (soms donker en verlaten, dan weer druk en levendig) van eeuwen oud geraakten we toch in het centrum. In de bazaar dronken we thee en spraken we met een uit Duitsland gerepatrieerde Turk (of Koerd, wie zal het zeggen) die met zijn oprotpremie een schoenenzaak had opgezet. De haveloze schoen poetsertjes waren ons tot in het theehuis gevolgd, maar werden er geweerd. Klandizie is heilig hier. In een ander gedeelte van de overdekte markt kreeg Jos het in het Turks aan de stok met een naar zijn mening al te opdringerig optredende jonge tapijtenverkoper. Het liep gelukkig met een sisser af. We slenterden naar een ander gedeelte van de stad, waar we de muren en een van de vele stadspoorten bezichtigden. Onderweg dronken we sloten fris dranken en thee: de weersomstandigheden leken ons hier uit te knijpen als een citroen. Het 125
verloren gegane vocht moesten we dus tijdig aanvullen, maar dit mocht vaak niets baten, want 5 minuten na een verkwikkende dronk begonnen onze kelen opnieuw te schroeien van de onlesbare dorst. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat we na een kort oponthoud in een theetuin die aan de stadsmuren was gelegen terecht kwamen in een "birahane” vlakbij ons hotel. Het was een rokerig en lawaaierig hol, met posters van Elvis aan de muren en muurgrote natuuraffiches. Er heerste een broeierige, klamme atmosfeer. Na enkele ogenblikken gutste het zweet ons al tappelings van het voorhoofd en plakten de kleren aan ons lijf. Het bier bracht daar geen verbetering in, zo lauw als het was. We ontmoetten er twee Koerden, waarvan een leraar Duits was. Hij vertelde wrang dat zijn moeder gevallen was onder de moordenaarshanden van de in het wilde weg schietende Turkse onderdrukker. Hij nam geen blad voor de mond en bepleitte in redelijk Duits de Koerdische zaak. Zijn neef, een zwaar besnorde reus, was al jaren werkloos en leefde op kosten van de grootfamilie. Nadat het tweetal was vertrokken kregen we "Anschluss" met een jonger duo, beide modern gekleed. Ze spraken alleen Turks en draaiden naar hartelust sigaretjes van Robbert en eindelijk ook eens van Jos zijn Zware van Nelle, waarvan ze dachten (of hoopten?) dat er hasjies in zat. Ze vertelden over een Nederlands meisje dat ze hadden leren kennen en lieten een foto van haar zien. Wie schetst onze verbazing toen we op de foto hetzelfde Indomeisje herkenden dat we op de foto van de Koerd in het café in Dogubeyazit hadden gezien? Onze landgenote moet wel bijzonder actief in deze contreien te keer zijn gegaan! De jongens boden ons wat fruit aan. In Turkse cafés wordt veel fruit gegeten, dat schijnt te horen bij een glas bier of een glaasje raki. Lui die dit niet doen worden er eigenlijk als een soort barbaren beschouwd. De hapjes bestaan vaak uit meloen, pompoen, peer, stukjes vlees en gehakt, druiven, olijven, aubergine en dergelijke. De klandizie bestaat louter en alleen uit mannen in de leeftijd van 20 tot 40 jaar. Jongeren komen er niet, want die kunnen het relatief dure bier niet betalen. Frisdranken worden er uiterst zelden geserveerd. Als extra service voor de Turken (die zich doorgaans thuis geen t.v. kunnen permitteren) staan er voortdurend 3 à 4 t.v.toestellen en videorecorders aan. De videoproducties zijn over wegend sentimenteel en nationalistisch van aard. Geweld viert erin hoogtij: berovingen, "crime passionelles”, bloedwraak. De Liefde is er zoet en aan het einde van de film zal blijken dat het recht eens te meer heeft gezegevierd. Kortom, films waar wij als puber van hielden, maar waar we als volwassene doorgaans van walgen; maar hier vonden we die films best interessant. Buiten was het behoorlijk afgekoeld en eindelijk aangenaam. We besloten nog wat te wandelen. Bij een monument van Atatürk stonden twee schildwachten. Jos maakte met hen een praatje over hun werk. Ze kwamen uit Ankara en Adapazari; zoals te verwachten aan de andere kant van het land. Elke dag kregen zij een ander object om te bewaken: banken, overheidsgebouwen, monumenten en dergelijke. Op een gegeven moment kwam er een oude, schijnbaar beschonken Koerd voorbij lopen. Hij begon op de soldaten te schelden, 126
maar deze trokken zich daar niets van aan: op krankzinnigen hoef je geen acht te slaan vonden zij. De soldaat uit Ankara leek ons een erg intelligent baasje. We bekeken de affiches van een bioscoop (we wilden nog eens naar de bioscoop in Turkije!), maar vonden niets van onze gading. Zaterdag 3 augustus “Wat ben ik gelukkig dat ik mij een Turk mag noemen!" Mustafa Kemal (Atatürk) Dag 12 Na enig zoeken vonden we het informatiekantoor voor toeristen (VVVkantoor, Toerist Information Office) in een buitenwijk. De Duitstalige jongeheer aldaar verstrekte ons allerlei inlichtingen en een kaartje van de stad, waarvan we dankbaar gebruik zouden maken. Vol gens de beambte waren er dit jaar veel Nederlanders in OostTurkije op pad, in tegenstelling tot vorige jaren toen het Duits de boventoon voerde. Eigenlijk bevestigde hij nog eens onze indruk tot dan toe. In een verzengende hitte (dus weer elk kwartier vocht tot ons nemen) bekeken we een gedeelte van de stadsmuur dat we nog niet hadden gezien. Natuurlijk weer kinderen in ons voetspoor. Jos deelde wat kauwgom uit. We dronken water van een jochie. Hij had een soort emmer met ijswater bij zich en vroeg 10 lira voor een nap water. In de binnenstad bezochten we een oude karavaanserail en dronken we ayran en "limon" van een verkoper die zich zeer opvallend had gehuld in een op aluminium lijkend ruimtevaart kostuum! Via een minder interessante moskee (als je er één hebt gezien, dan heb je ze allemaal gezien, de schaarse uitzonderingen daargelaten natuurlijk) belandden we in het Etnografisch Museum, dat nogal weggemoffeld lag. We waren de enige bezoekers. We maakten van de gelegenheid gebruik om op de ruim beschaduwde binnenplaats uit te rusten. In een groep bezoekende militairen die na ons binnenkwam, bevond zich ook een Turkse Engelsman, met wie we een gesprek aanknoopten. Hij was op 15jarige leeftijd verhuisd vanuit Istanbul (zijn vader was koopman) naar Birmingham, waar hij de Technische Hogeschool met succes had doorlopen. In Cyprus werd hij tijdens werkzaamheden voor zijn bedrijf door de Turkse autoriteiten opgemerkt als zijnde Turk, waarna hij werd verplicht om 18 maanden in het Turkse leger te dienen. De inmiddels 30 jaar geworden Engelsman (want dat was hij echt geworden) moest vrouw en kind achterlaten in Engeland en in de schroei ende hitte van de Syrische woestijn zijn diensttijd als gewoon soldaat uitzitten. Hij baalde daar behoorlijk van en wilde dat weten ook. Zijn maten, die geïnteresseerd stonden toe te luisteren, maar geen klap konden verstaan van het door ons gebezigde Engels, waren eenvoudige boerenjongen. Muammer legde ons nog een en ander over het militaire dienst systeem in Turkije uit, onder andere de kleuren van de ronde onderscheidingstekens op de petten. De betekenis van die "buttons" zijn we alweer vergeten. Muammer, die nog 80 dagen moest dienen voor hij zich weer met vrouw en kind kon verenigen, voegde ons bij het 127
afscheid toe: "I hate this town!" De begeleidende sergeant lachte maar eens onbegrijpend. Wij bleven nog even en genoten van het lekkere water van de bron die in het pand lag. Het museum was vroeger een soort patriciërshuis, en nog vroeger een soort Koranschool. 13.30 uur. We gingen weer op pad. We kochten na wat onderhandelen allebei een riem aan een stalletje op straat. De venter had echt schik in het Turks van Jos. Ook hadden we wat bekijks van passanten. Bij een soort reisbureau reserveerden we onze reis naar Kahta voor de dag daarna. In een theetuin schreven we kaarten naast een klaterend fonteintje. Robbert voelde zich echter onwel en vertrok alvast naar het hotel om te poepen en te rusten. Jos bleef nog zitten schrijven en kwam in contact met een drietal bijdetijdse Turkse meiden van rond de 18 jaar. Ze hadden een kleuter bij zich, speelden ongegeneerd het mannenspel "trictrac" en een ervan, Nurdal, geheten en dochter van een kapitein bij de politie dronk zelfs bier. Lekker douchen (ijskoud!) en gaan eten: döner kebab. Opnieuw een bioscoop opgezocht om het programma te bekijken. Het betrof hier een Italiaanse softporno productie (Turkije raakt echt geliberaliseerd op dit gebied! Je moet de bevolking toch op een of andere manier koest houden. Nero, die oude Romein, wist het al: geef het volk brood en spelen!), maar dat was aan ons niet besteed. Trouwens, de aanvangstijden kwamen ons ook niet goed uit. Alweer een theetuin dezelfde van die middag. Robbert schreef de kaarten die hij niet had afgekregen. Jos raakte in contact met een Turkse moeder met 3 kinderen aan een tafeltje verderop. Necmiye, de moeder, was enkele jaren weduwe en leek er voor een Turkse nogal libertijnse opvattingen op na te houden: stel je voor, praten met een onbekende man in het openbaar! Gezegd dient te worden dat de kontakten voornamelijk onderhouden werden door haar kinderen, waarvan Yaprak (het oudste meisje van 12 jaar) het leeuwendeel voor haar rekening nam. Het waren leuke kinderen, drie meisjes, ban wie de jongste Asli met haar lange haren al eens een keer in een reclamespot voor shampoo had geacteerd. Het andere meisje (9 jaar) zong met een zilveren stemmetje liedjes voor ons. Necmiye was 29 en werkte op een kantoor van het Staatsbosbeheer (tot onze verbazing, want in deze omstreken hebben we geen enkel bos kunnen ontwaren. Misschien wordt wel bedoeld Staats struikbeheer). We wisselden adressen uit en beloofden elkaar te schrijven en cadeautjes te sturen. Bij thuiskomst lagen bij Jos al twee brieven van de familie Tatli (zo heetten ze) te wachten. 21.00 uur. We begaven ons naar het postkantoor, waar het buiten verwachting erg druk was. De volgende stap in ons avondvullende programma was een bezoek aan de birahane van de vorige dag. Het bier was er weer even lauw, maar als je echte dorst hebt drink je alles. Deze keer ontmoetten we een zekere Haci een soort Koerdische ‘undercover’ agent (verklikker van de politie), die ons na enige tijd uitnodigde om mee te gaan naar een bruiloftsfeest van zijn boezemvriend. Dat zagen wij wel zitten. Na een wandeling door lugubere steegjes kwamen we uit op een felverlichte binnenplaats, waar wel honderden 128
gasten aanwezig waren. Opvallend detail: alleen maar mannen of jongens. De vrouwen waren ook aanwezig, maar zaten bovenop de belendende blinde muren en keken op het feestgedruis neer. Er was een orkest met mechanisch versterkte Turkse muziekinstrumenten (saz, davul en zurna, d.w.z. een soort gitaar, een soort trom en een soort klarinet) en er werd gedanst. Jos danste samen met zijn nieuwbakken vriend Haci de "beerdans", vergelijkbaar met een polonaise horlepiep, maar dan alleen uitgevoerd door mannen onderling. Op een gegeven moment stond hij er alleen voor, terwijl honderden ogen op hem waren gericht; sommige geamuseerd, andere meer kritisch. Hij kreeg van een van de gasten een 500 lira biljet tussen zijn lippen gedrukt, een gebaar dat van instemming getuigt. Hij gaf de gift maar aan een begerig toesnellend kind. Plotsklaps ontstond er paniek in de rijen van de genodigden, Er scheen een politieinval op komst te zijn. Duwend en dringend zochten velen een veilig heenkomen, maar gelukkig liep het niet zo'n vaart. Er verschenen inderdaad politieagenten bij de ingang ten tonele, maar die ontvingen zoveel steekpenningen dat ze maar van hun overval afzagen. Het feest ging daarna dus gewoon door, maar zeker de helft van de aanwezigen was inmiddels weggevlucht en keerde niet meer terug. We dronken nog een fles raki leeg (die we zelf betaalden aan een speciale loopjongen; onze bijdrage, resp. "cadeau" aan het bruidspaar) met de omzittenden en bekeken het ritueel waarmee de handen van de bruidegom besmeerd worden met hete kleurstof, "henna” geheten. Om half een hadden we het wel gezien. De bruiloft (Men had overigens onze aanwezigheid via de microfoon aangekondigd en ons als speciale buitenlandse gasten welkom geheten) liep ten einde. Haci begeleidde ons naar het hotel, bezwoer ons nog twee dagen te blijven om de rest van de festiviteiten mee te maken (wat we beleefd afsloegen), kusten elkaar ten afscheid op de wangen en beloofden elkaar te schrijven.
Zondag 4 augustus “Het enige nadeel van Turkije is dat het er wemelt van de Turken." Clim Schmitz (1983, toen hij ziek was)
De bus vertrok om twaalf uur en reed door een zeer droge, armoedige streek. Tussen de kale rotsen hield zich hier en daar een schaapsherder met zijn schamele kudde op. De dorpjes bestonden uit een ordeloos samenraapsel van lemen bouwsels en stoffige paadjes en hun bewoners droegen kleding tot op de draad versleten. De zon brandde meedogenloos op de kale rotsachtige bodem. Het leek hier wel op Death Valley! Via Siverek bereikten we het mooie dal van de bekende rivier de Eufraat. Ook daar stopten we om bij een bron water te drinken. Onze Turkse medereizigers hadden daar alleen oog voor een Duitse toeriste, wier schaamhaar uit haar bikinibroekje puilde en dat in een land als Turkije! Zij deed alsof zij dat niet in de gaten had. Voor ons in de bus zaten Fransozen die er lustig in hun taaltje op los 129
brabbelden, ervan overtuigd dat toch niemand hun kon verstaan. Bij het uitstappen keken ze echter op hun neus, toen Jos hen in hun eigen, dierbare taal uitlegde waarom er werd gestopt. 14.45 uur. Aankomst in het godvergeten Kahta, een dorpje dat aan de grens van Koerdisch gebied ligt. Direct werden we omringd door duister ogende elementen met onbekende bedoelingen. De eigenaar van het Kommagene hotel stond ons al op te wachten met enkele paardenwagens: hem konden we niet missen. Jos reed met hem mee in zijn auto, terwijl Robbert prinsheerlijk op de kar zat en het paardje liet zwoegen. Mahmut Arslan, een van de twee broers die het hotel uitbaatten, sprak zowel Engels als Frans, een unicum in deze geïsoleerde contreien. Tegen zessen liepen we terug naar het dorp. We hadden daar veel bekijks. We dronken er thee tussen mannen die broeken droegen waarvan het kruis tussen hun knieën hing, de zogenaamde "salvar"broek. (Is inmiddels ook in zwang gekomen bij modieuze westerlingen) We aten in een onooglijk en smerig restaurantje dat op de eerste etage van een onbestemd pand lag. Robbert moest naar de w.c. en werd door een bediende naar de andere kant van het dorp gevoerd. Het betreffende toilet herbergde duizenden vliegen en was zelfs te goor om er te poepen! 19.30 uur. Opnieuw op het terras van het hotel. Robbert besloot al vroeg naar boven te gaan om nog wat te rusten, want we zouden die nacht om 2 uur met het busje naar de bergen vertrekken. Bovendien voelde hij steken in zijn buik en werd hij geteisterd door diarree. Jos vroeg een telefoongesprek aan met Nederland. Terwijl hij buiten wachtte, oefende hij zijn Frans met een gastarbeider uit Caen en een Zwitsers paartje uit Lausanne. De Zwitsers maakten een zelfde tour door Turkije als ons, alleen in tegengestelde richting. Om een uur of tien kreeg Jos contact met Nederland met zijn broer: dat bleek achteraf, maar Clim hoorde louter Turks gebral uit de hoorn komen. Jos hoorde net als Clim alleen radde, Turks sprekende stemmen, misschien wel tien verschillende! Bovendien werd hij en de telefonist in hun gesprek gestoord door een onbehouwen Hollander die op hoge toon handdoeken eiste waarop hij helemaal geen recht had, omdat hij op de naast het hotel gelegen camping verbleef met zijn reisgezelschap van de Sindbad Tours. De sportieve trekkers van Sindbad maakten namelijk illegaal gebruik van de voorzieningen van het hotel. Ze maakten het zelfs zo bont dat ze nieuwe rollen toiletpapier eisten, terwijl ze zelf met grote rollen keukenpapier onder hun armen rondliepen. Het bedienend personeel wond zich daarover mateloos op en terecht. Ik voelde me genoodzaakt hen uit te leggen dat ik weliswaar ook Nederlander was, maar me beslist niet met hun verwant voelde. Ik schaamde me namelijk. Later bleken we tot ons groot genoegen Sindbad een hak te hebben gezet: daar we Nederlanders waren hadden de obers verondersteld dat wij bij die groep hoorden en dus al onze consumpties op hun rekening gezet! Het spreekt vanzelf dat we dat misverstand niet hebben rechtgezet. Tegen een uur of elf sjokte ook Jos naar boven, maar van slapen 130
kwam niet veel. Hij was bang dat wij niet tijdig zouden worden gewekt. Maar die angst bleek ongegrond. Precies om twee werd er tweemaal bescheiden op de deur geklopt. Onze reisroute die dag: DIYARBAKIR - Karacadag - Siverek - KAHTA "Evenals het Spaanse spreekwoord zegt: "Wie de rijkdommen van India thuis wil brengen, moet de rijkdommen van India in zich hebben", zo is het ook met reizen: een mens moet kennis in zich hebben, als hij kennis mee naar huis wil brengen." Samuel Johnson “Wie zijn huis niet verlaat en niet het ganse met zovele wonderen gevulde land in ogenschouw neemt, die gelijkt de kikvors in de waterput." Chinees gezegde 02.00 uur Nog nooit zo vroeg op geweest op een maandagmorgen! We dronken thee in de tuin voor we met 5 busjes tegelijk vertrokken. Ook het gezelschap landgenoten zou meereizen. Tot onze opluchting konden we plaats nemen in ben busje met een Frans echtpaar met twee kin deren en nog twee andere Fransen. We hadden dus ruimte genoeg. Het was aardedonker onderweg en de wegen waren bijna onbegaanbaar. Om 4 uur waren we de top van de Nemrut Dagi tot op één kilometer genaderd. Te voet klauterden we de resterende kilometer de berg op. Om half vijf bereikten we de top, maar we moesten nog een vol uur wachten voor we de eerste glimp opvingen van de majestueus opkomende zon in het oosten. We waren niet de enige bewonderaars: wel 200 toeristen waren deelgenoot van het indrukwekkende schouwspel. En al die westerlingen sjouwden misschien wel met een half miljoen gulden aan foto en filmmateriaal rond! Op de berg werden we opnieuw onaangenaam getroffen door de nietsontziende lompheid van onze landgenoten. Hun stemmen schalden boven alles uit en alleen zij hadden de gotspe om voortdurend opvallend in de zoeker van de camera’s van de andere bezoekers te verschijnen, zodat die hun potentieel prachtige foto's bedorven zagen door protserig in het beeld opdoemende Hollanders. Op de top van de Nemrut stond een aantal beelden en koppen, die koning Antiochus daar heeft laten plaatsen rond het begin van de jaartelling. Het graf van die koning ligt daar ook ergens onder een kunstmatig aangelegde heuvel. De berg is pas in 1910 her"ontdekt".
Maandag 5 augustus "Verlaat, jongeling, uw woonplaats en bezoek vreemde landen: de wereld zal groter voor U worden." Petronius Dag 14 06.30 uur. Als eersten daalden we met het busje de berg af. Geïmponeerd door de grandioze bergwereld koersten we naar een of andere oude vesting. De dorpjes die we onderweg 131
passeerden ontwaakten net. Alle kinderen zwaaiden naar ons. Armoe troef in deze streek. Veel voetgangers liepen met kannen en kruiken te sjouwen om water te halen bij bronnen of putten. Onderweg kregen we gelegenheid om te ontbijten. We maakten daarvan geen gebruik, zeker niet toen ineens Sindbad verscheen om op bestelling hun vroege ochtendhap tot zich te nemen. In ons busje reisden nu ook twee Zwitserse jongens mee, zo te zien echte trekkers die sober, maar gezond leefden. Kortom, zoals het bergbewoners betaamt. 09.00 uur. We beklommen de Eski Kale, de zomerresidentie van Koning Antiochus, die op een vooruitspringende rots lag. Een plaatselijke gids drong zich aan ons op, maar daar hadden wij noch de andere inzittenden van het busje behoefte aan. Het begon tegen deze tijd al weer warm te worden. Vanaf onze hoge plek had men een weids uitzicht op de vallei van het riviertje Kahta. Van het kasteel was niet veel meer over; wat vage ruïnes en enkele cisternen (dat zijn waterbekkens die gevoed worden door onderaardse bronnen). Verder lagen er nog wat grafmonumenten van verschillende figuren uit de klassieke oudheid. Na het kasteel bezochten we een Romeinse brug uit de eerste eeuw na Christus. Ze was nog steeds intact en werd nog gebruikt. Robbert maakte een foto van een ezelman die ging pootje baden. De Fransen begonnen vervelend te doen tegen de Zwitsers, die een koele duik in het riviertje namen. We bemoeiden er ons niet mee, maar in ons hart gaven we de jeugdige Zwitserse vagebonden groot gelijk. Lang wachten op de bus naar Malatya. Ondertussen thee drinken, cola drinken, limonade drinken. Robbert was begonnen met het boek "Garp" van John Irving en liet zich hierdoor niet van de wijs brengen, terwijl Jos zich hoe langer hoe meer begon op te winden omdat de bus al een uur te laat was. Uiteindelijk verscheen ze toch en maakte ze ook nog een fikse omweg over Gölbasji. We hadden met een bijzonder irritante chauffeur van doen. Op rechte en vlakke wegen sukkelde hij in een slakkengangetje voort, maar in onoverzichtelijke bochten en langs peilloze kloven leefde hij pas op en trapte hij de bus op zijn staart. We beleefden menig hachelijk moment en het water stond ons in de handen. Tijdens een korte stop beweerde hij dat er tijd genoeg was om wat warms te eten, dus wij lekker voer bestellen. Maar wat deed de rotzak? Na vijf minuten stapte hij al op en begon ie ongeduldig te toeteren en tergend met het gaspedaal te spelen. We schrokten het heerlijke voedsel naar binnen in een mum van tijd. Andere reizigers moesten zelfs hun eten laten staan door het gedram van die klier. Enfin, gelukkig hoefden we niet zo ver met die idioot te reizen. Onze route: KAHTA - Adiyaman - Besni - Akcadag – MALATYA Tegen de avond werden we eindelijk van de rotchauffeur met zijn onlogische en levens gevaarlijke manoeuvres en zijn afgrijselijke muziek (ook dat nog!) verlost: we hadden de moderne industriestad Malatya bereikt. Hier zouden we de nacht doorbrengen. Toen we uit de bus stapten werden we onmiddellijk opgeslokt door een luidruchtige menigte. Iedereen drong zich aan ons op, onbeschaamd en volhardend. Robbert, ietwat ziekelijk, werd tureluurs in die heksenketel en begon te snauwen en keihard "NEE" te 132
brullen. Daar hadden de arme donders niet van terug en eindelijk werd hij met rust gelaten. Jos had zich schielijk uit de voeten gemaakt en sloeg het tafereeltje met zichtbaar leed vermaak gade. Maar Robbert had gelijk, af en toe voel je jezelf lichamelijk bedreigd door die opdringerigheid en niet aflatende verkoopijver van die lieden. Jos zelf reageerde soms ook grof in die situaties. We namen een hotel naast de otogar. Het was spotgoedkoop en nog niet eens zo slecht. Voor het eerst hadden we grote bedden tot onze beschikking; de bedden van alle voorgaande hotels waren, zeker voor Robbert, stukken kleiner. Even na zevenen trokken we te voet naar het centrum van de moderne stad Malatya, dat een kilometer of twee verderop lag. Zelfs de trottoirs waren hier netjes geplaveid. Jos had veel honger en deed zich in een restaurant tegoed aan een godenmaal, terwijl Robbert stille tjes toekeek, af en toe nippend aan zijn glaasje spa. In een grote birahane werd een redelijk koele pint geserveerd. We keken naar de t.v., toen er een jongeman naast ons plaats nam. Hij heette Cengiz, was 24 jaar oud en fotograaf van stiel, had al twee maal zijn polsen doorgesneden (waarop hij trots was zoals een psychopaat maar zijn kan), blufte over Mehmet Agca, die de aanslag op de paus pleegde (had als jongetje nog zijn schoenen gepoetst), bestelde pittig gekruid gehakt (dat zelfs Robbert in zijn deplorabele toestand niet versmaadde) en nodigde ons tenslotte uit om een kijkje te gaan nemen in zijn fotoatelier. Zo gezegd, zo gedaan. Zijn winkeltje lag naast het provinciehuis, te midden van zo'n tien andere fotozaakjes; dat is gewoon in het MiddenOosten; zo kun je de producten beter met elkaar vergelijken. Zo'n systeem kenden wij met de middeleeuwse gilden ook. en zag er amateu ristisch maar niet onaardig uit. Hij maakte een pasfoto van Jos (zonder bril, dat was nergens voor nodig!) en een foto van ons drieën met de zelfontspanner. Die laatste foto kon nooit gelukt zijn, dachten we, totdat Jos in september van onze vriend Cengiz een wèl gelukte foto ontving! Afijn. Cengiz vergezelde ons op de terugweg naar het hotel. Een kennis sloot zich bij ons gezelschap aan. We kregen nootjes cadeau van hun. We maakten voor de volgende ochtend een afspraak in zijn atelier, die we welbewust niet nakwamen. Wangkussend namen we van elkaar afscheid. De loerende hotelboy leek anders over die omhelzing te denken.
Dag 15 Dinsdag 6 augustus “Turk, wees trots, werk, en heb vertrouwen!" Mustafa Kemal Pasja We stonden om 10 uur op. Robbert had geen oog dichtgedaan vanwege buikkrampen. We dronken beneden nog wat fris, betaalden de rekening en liepen naar de bus. We hadden nog wat tijd om ayran te drinken en wat eten te kopen voor onderweg. Stipt op tijd vertrok de bus. Aan de rand van Malatya moesten we wachten voor een militaire colonne van minstens 85 voertuigen. Het weer was iets afgekoeld en de lucht was
133
bewolkt. Onderweg regende het zelfs eventjes. We moesten die dag 360 km afleggen om in Kayseri te komen. Onze route zag er als volgt uit: MALATYA - Gurun - Pinarbasji - Bunyan – KAYSERI Robbert sliep vrijwel onafgebroken tijdens de reis, Jos lag tijdens de laatste 50 km te ronken. Het eerste gedeelte liep door de bergen; het tweede gedeelte voerde ons over de hoog vlakte (tussen 1000 en 1400 m). We stopten tweemaal. In die rustplaatsen maakten we met verscheidene medepassagiers kennis. Zo sprak Robbert met een geremigreerde Turk uit Hannover, die in een stadje verderop een zaak in elektrische apparaten had opgebouwd. Hij was op zakenreis naar Istanbul en had nog zo'n 1.400 km voor de boeg! Jos kreeg contact met een bejaarde, zwaar besnorde parfumverkoper. Deze was vroeger onderwijzer geweest, dat bleek ook uit het respect dat de omstanders voor zijn markante persoonlijkheid hadden. Het gesprek handelde over geschiedenis en politiek, met name over de half verboden socia listische partij, waarvan Fikri lid was. De mensen in dit dorp (naam vergeten!) namen overigens geen blad voor de mond. Tijdens een andere stop dronken we thee met een Engels sprekende jongeman, Adnan genaamd, die 2 jaar lang in Agri was gelegerd, maar nu vanwege psychische labiliteit (S 5) voortijdig was ontslagen. Adnan droomde van WestEuropa en Amerika. Hij leek ons wanhopig op zoek naar contact en zag er niet echt Turks uit met zijn bril en met zijn Engelse songteksten van Randy Newman in zijn zak. Hij liet ons in zijn dagboek lezen. Aan Jos schonk hij een zelf met hout en touw in elkaar geknutseld kruis. We wisselden adressen uit. Hij hoopte dat we hem ergens in de scheepvaart aan de slag konden krijgen. Aankomst in Kayseri, het loopt tegen zessen. Onze laatste grote bustocht in Turkije zat erop. Kayseri heeft een tamelijk modern busstation, een kilometer of twee buiten het eveneens moderne stadscentrum. De stad 350.000 inwoners, is erg oud. Het was als Ceasarea eertijds een belangrijk Christelijk middelpunt en in Seldsjoekische tijden (1213e eeuw) had het ook een leidende rol, waarvan de talloze bouwwerken uit die tijd nog getuigen. De stad staat al eeuwen bekend om zijn geslepen verkopers. Het stikt er dan ook van handelaars in vooral tapijten. We namen onze intrek in het nette Otogar Oteli, waar Jos enkele jaren geleden ook al had gelogeerd. We vroegen een telefoonverbinding met Nederland aan. Hier konden we kiezen of een en ander urgent was; het kon ook gewoon snel of normaal (dus erg langzaam!) worden aangevraagd. We kozen voor snel. Na een tijdje wachten onder het genot van ijskoud Tuborgbier werd ons medegedeeld dat er in Ankara storingen waren die pas na twee uur ‘s nachts zouden worden opgeheven. Of we zo lang wilden wachten? Nee, dat wilden we niet. Toch bleven we zitten, want het bier was hier best en zin om naar de stad te gaan hadden we niet meer. We keken wat naar de t.v., schreven prentbriefkaarten naar familie en kennissen en gingen al vroeg naar boven om ons bed op te zoeken.
134
Woensdag 7 augustus “In Turkije nergens anders aan denken dan aan Turkije. Ons zo te gedragen kunnen we de doelen van elke vorm van geluk en welbehagen bereiken." Mustafa Kemal Pasja (Atatürk) Dag 16 Met de dolmusj naar het centrum. Daar naar het VVVkantoor om informatie in te winnen. De Engels sprekende beambte vertelde ons dat er mogelijkheden waren om de volgende dag met een busje Cappadocië te bezoeken. Er moesten dan wel genoeg andere gegadigden zijn, zodat de kosten konden worden gedeeld. Om 5 uur die dag zouden we terugkeren om te horen hoe de stand van zaken was. We brachten een bezoek aan het Ethnografisch Museum, waarna nog een aantal andere monumenten volgden. Toen Robbert naar de wc was, werd de wachtende Jos belaagd door hardnekkige tapijtverkopers, die allen wel een of andere westerse taal spraken. Hij moest ze als vliegen van zich af slaan, waarbij hij niet schroomde krachttermen te gebruiken. Zelfs in de dolmusj waren we niet veilig voor die lui. Na allerlei moskeeën, mausoleums en musea bezocht te hebben, genoten we van een wel erg uitbundig feestmaal tegen de wel bijzonder concurrerende prijs van fl 6. Uiterst voldaan vervolgden we onze weg terug naar het centraal gelegen kasteel. Daar beklommen we de vervallen muren, terwijl we achtervolgd werden door lastige bedelknaapjes. Robbert vond de beklimming van die ruïnes te riskant en haakte af, hij bleek last te hebben van hoogtevrees. Jos ging door, maar moest toch menig maal zijn angsten voor de afgronden bedwingen. Balancerend over de kantelen vervoegde hij zich weer bij Robbert. In de ‘kapali çarşi’ ofwel de overdekte bazaar hadden we voortdurend gezelschap van opgeschoten jongens die ons aanklampten om vooral tapijten te verkopen. We negeerden hen en wendden voor geen enkele buitenlandse taal te spreken. Soms antwoordden we in het dialect. Via een ondergronds winkelcentrum (de moderne tegenhanger van de antieke bazaar) bereikten we het Atatürkpark. Een stuk verderop streken we neer op een terras. De ober wilde ons echter niet bedienen; hij deed ronduit vijandig. Jos werd het beu en ging zelf naar binnen om te bestellen. Een andere ober hielp ons toen en vertelde dat zijn collega slechte ervaringen had met Duitsers. Hij zelf wilde graag naar Europa gaan werken. Konden wij niets voor hem regelen? Nee, antwoordden we hem. Teleurgesteld informeerde hij nog of de visumplicht voor Turken in Nederland nog steeds bestond. Ja, antwoordden wij hem. Op het station (spoorweg, geen busstation) informeerden we naar de treinen naar Ankara. We konden helaas niet direct reserveren, daarvoor moesten we terugkomen. Er liepen 4 treinen per dag. Het gebouw was oud en goor; de ontvangsthal kreeg echter een hoognodige opknapbeurt. Met de dolmusj 135
keerden we terug. We wisselden traveller cheques in (geen probleem, het duurde slechts 30 minuten), spraken er met een handelaar uit Diyarbakir die een lief meisje bij zich had en togen naar de kroeg. Terug bij VVVkantoor. De aangevraagde trip kon doorgaan. Er waren 2 andere gegadigden, een Hollands paartje uit ons hotel. Of wij hen wilde waarschuwen dat we om 9 uur de volgende dag zouden vertrekken. Natuurlijk deden we dat. Op de terugweg naar het hotel zat in onze dolmusj een officier van het leger, waarmee we wat babbelden. Robbert bleef die avond binnen; ook at hij niet, daarvoor voelde hij zich te beroerd. Hij dronk voornamelijk thee en at koekjes. Onder het lezen van "Garp" werd hij aangesproken door een hotelboy die zijn Engels wat wilde oefenen. Toen maakte Robbert kennis met het in het buitenland bekende misverstand over het bijvoeglijk naamwoord "Dutch", hetgeen steevast wordt vertaald als "Duits".
Donderdag 8 augustus Dag 17 "De republikeinse staatsvorm is een staatsvorm van morele waarde. Het sultanaat daarentegen is een staatsvorm, die steunt op angst." Atatürk Om negen uur kwam het busje aan, men was erin geslaagd het helemaal vol te krijgen. Behalve Robbert en ik namen ook deel aan de excursie: Henk en Nelleke (een 40+ paar uit Amsterdam, logerend in ons hotel). Janneke en Robert (een stel uit Groningen; hij 5dejaars student economie, zij studerend op Sociale Academie). Twee zusjes uit Luxemburg (Manuela die in de gezondheidszorg zat en ontwikkelingswerk wilde gaan doen. Turkije diende hier voor als voorproefje. Haar zus zat op kantoor. Habib (een Tunesische Parijzenaar, ofwel een Parijse Tunesiër die met het zusje van Manuela verkering had. Bülent, een jonge Turk met westers uiterlijk, wees, 2dejaars medicijnen op de universiteit van Kayseri en redelijk Engels sprekend, hij diende als ongevraagde gids. De chauffeur tenslotte heette Ramazan. Aankomst in Avanos, het vertrekpunt van onze tour door Cappadocië. Het is een stadje aan de Kizilirmak, een okerkleurige rivier. We bezochten er een pottenbakkerskelder, kregen een demonstratie en thee, maar kochten niets. Habib probeerde ook een pot te draaien. Buiten even pauze, dus thee en fris drinken. De volgende stop was Zelve. Nu waren we in het echt spectaculaire landschap terecht gekomen. Het zou te ver voeren om alles minutieus te gaan beschrijven. Hiervoor kunnen we het beste verwijzen naar de in dit verslag opgenomen foto's. We waren echter onder de indruk van de grillige spelingen van de natuur in al zijn betoverende geheimzinnigheid. De gehele streek was volgestouwd met natuurlijke attrac ties, zoals ondergrondse steden, honderden grotkerken en woningen, schoorsteenvormige rotsen, kalkformaties, kloven en ravijnen, rotsvestingen, marmergroeven, onverwachte ver gezichten. In Zelve maakten we veel foto’s. We bezochten de rotswoningen op eigen houtje, 136
wat ons door Bülent een beetje werd kwalijk genomen. Daar trokken we ons echter niets van aan. Bij wijze van lunch aten we ieder een omelet. We vertrokken later dan gepland, dat was niet te wijten aan ons Limburgs kwartiertje, want wij waren wel degelijk op tijd. Een stukje verder lag de wereldberoemde vallei van Göreme, waar tientallen vroeg christelijke en orthodoxe kerken in de rotsen van kalk en tufsteen zijn uitgehouwen. We vonden er niet veel aan. Deze plaats werd wel druk bezocht; hele busladingen vol vooral Italianen, maar ook Oostenrijkers en zelfs Hongaren reden af en aan. Vergeleken met vier jaar geleden, toen Jos er al eens was, waren de voorzieningen voor de toeristen aanzienlijk verbeterd. Ook mocht er nu vrij worden gefotografeerd. Wederom waren we te vroeg bij het busje. Uitpuffen op een bankje. Ergens langs de weg stopten we om te eten. We maakten een praatje met de Hollanders, waardoor we erachter kwamen dat we allemaal (behalve de Groningers) de volle mep moesten betalen. We besloten hiertegen te protesteren als we eenmaal terug waren, want dit was in strijd met de afspraak dat we de totaalprijs van de excursie per deelnemer hoofde lijk zouden omslaan. In Kaymakli bezochten we de onderaardse stad uit de 10de eeuw. Hier raakten we elkaar kwijt. Jos verdwaalde met Manuela en Bülent en belandde in een soort disco (en dat hier!). Manuela werd in de donkere gangen af en toe, ogenschijnlijk per ongeluk, betast door hit sige Turkse mannen. Ze trok zich daar niets van aan. Robbert kwam terecht in een ruimte die ooit als kerk fungeerde. De stad was destijds door christenen uitgegraven om zich te barricaderen tegen de opdringende moslimArabieren uit het Oosten. De Turken, die in een latere periode Anatolië veroverden, lieten deze christenen meestal met rust, zolang ze maar genoeg belasting betaalden aan de sultan. Henk, de Amsterdammer, las plechtig voor uit de Bijbel. Weer boven kochten we kaarten en bleven we een tijdje op het terras zitten. Van hieruit was het een half uur rijden naar het stadje Urgüp, dat bekend staat om zijn tapijten en zijn onyxwinkeltjes. In een theetuin, waar we erg lang op bediening moesten wachten, stootten we plotsklaps op de Fransen waarmee we in Kahta bij de Nemrut Dagi kennis hadden gemaakt. Hun reisschema was min of meer gelijk met het onze. Om kwart voor zeven aanvaardden we de terugweg naar Kayseri. Deze voerde ons langs de westkant van de vulkaan Erciyes die 3915 m hoog is. Terug in Kayseri was het VVVkantoor al gesloten. We spraken onderling af om de volgende dag om 10 uur terug te komen. Ramazan, de chauffeur, bracht ons naar het station. Ook nu konden we niet reserveren. Ramazan was aardig en wilde met ons gaan stappen, ware het niet dat zijn oom die dag op bedevaart ging en dat hij hem dus moest gaan uitzwaaien. Hij zette ons in het centrum af. Hij kreeg 200 lira fooi. In een kroeg (Serhat) maakten we kennis met twee simpele zielen: Adil en de schele Bekir, resp. apothekersbediende en elektricien. Ze waren erg nationalistisch ingesteld. Ze wezen ons het hoerenkwartier, maar daar hadden we geen behoefte aan. Per taxi (met een heuse meter!) terug naar hotel. 137
Vrijdag 19 augustus "Veroveraars met een zwaard verliezen het van veroveraars met de ploeg; ze zullen hun plaats aan hen afstaan." Atatürk Dag 18 Jos stond als eerste op en ging alvast de nodige inkopen doen: bronwater, worst, kaas, brood, eieren (geverfde!), zout, vruchtensappen en dieetkoekjes voor Robbert. Die voelde zich nog steeds allerbelabberdst; last van steken in de buik en van diarree. Het eten was bestemd voor consumptie in de trein naar Ankara. Samen met Henk stapten we in de dolmusj en zochten we Omer de beambte van het VVVkantoor op. Deze speelde de vermoorde onschuld, maar wij Hollanders hielden voet bij stuk en eisten gedeeltelijk restitutie van het teveel betaalde reisgeld. Uiteindelijk zwichtte hij voor onze hardnekkigheid en beloofde hij om 11 uur met cash te komen. Wij konden echter niet daarop wachten omdat we tegen die tijd de trein verwachtten. Jos gaf aan Henk zijn banknummer, zodat deze eenmaal terug in Nederland de ons rechtens toekomende fl 42 (want om die som ging het) kon overmaken. Henk hield woord: drie weken na terugkeer in Nederland ontvingen we het bedrag keurig op onze rekening. Dus sommige van die Hollanders in het buitenland kunnen toch nog aardig en sympathiek en betrouwbaar zijn! Overigens, de Groningers waren ook present om hun (kleiner) aandeel te incasseren. Zij zouden die dag naar de westkust gaan liften. We waren fijn op tijd op het station. Er werd door een aantrekkelijke juffrouw (die beslist niet in dit verwaarloosde decor thuishoorde) naar Nigde getelegrafeerd om te informeren of er nog 1e klasplaatsen vrij waren. Gelukkig wel. De kaartjes kostten omgerekend fl 5. voor een 1e klas reis van pakweg 400 km. De trein bleek een klein uur vertraging te hebben. Tijdens het wachten op het perron werden we regelmatig aangeschoten door kinderen die hun Duits en Engels wilden oefenen. Ze waren niet al te opdringerig, zodat we met plezier op hun contactzoekerij ingingen en hele gesprekken voerden met hen. Robbert maakte ook nog een praatje met een Turkse man die jarenlang in Harderwijk in een kippenslachterij had gewerkt. Hij sprak niet zo best Nederlands. Weer een andere Turk vroeg ons hoeveel we voor de flesjes fris die we daar kochten hadden moeten betalen. Waarschijnlijk was het iemand van de economische controledienst die moest nagaan of we niet waren opgelicht. Tegen half een verscheen de trein, piepend en puffend. De jongetjes hielpen ons met het vinden van een geschikte coupé en joegen de aldaar gezeten passagiers eruit. Hoe ze dat klaarspeelden blijft ons een raadsel. Als tegenprestatie beloofde Jos een van hen postzegels op te sturen. Een ander kreeg alvast wat losse Duitse geldstukken. Zij spaarden Duits geld, beweerden ze; nogal wiedes, wie niet in zo'n arm land! Het werd een bijzonder vervelende en ook afmat 138
tende reis. De trein stond tientallen malen doelloos op de rails stil, terwijl de zon onbarm hartig op het metalen dak brandde. Vaak reed de trein stapvoets, ook zonder aanwijsbare redenen. In elke vlek waar we stopten, moest het handvol passagiers letterlijk de trein binnenklimmen door afwezigheid van perrons of zoiets. Marskramers liepen voortdurend in het gangpad hun waren al dan niet luidkeels aan te prijzen. Uit gezondheidsoverwegingen kochten we alleen drinkbare spullen. Ons eigen bronwater was natuurlijk pislauw geworden. Om beurten gingen we een uurtje onder zeil, uitgestrekt op de harde banken. Tussendoor lazen we of keken we uit het raam naar het eentonige landschap: vlak en kaal, hier en daar een dorpje of een schaapsherder met zijn kudde, soms grote graanvelden, in de verte wazig schemerende heuvelruggen. In dit gedeelte van het land zwaaien de kinderen zonder uit zondering naar de trein. In het meer geciviliseerde westen doen ze dat niet; daar gooien ze met stenen, in Izmir waren we daar bijvoorbeeld getuige van. Aankomst op het nette station van Ankara. We gingen onmiddellijk op zoek naar inlichtingen over treinen richting Izmir. Dat lukte niet zo best. Terwijl Robbert op de bagage paste, nam Jos een gedistingeerde, Frans sprekende Turkse heer in de arm. Deze was erg hulpvaardig; dankzij hem kwamen we erachter dat we ook hier de volgende dag moesten terugkeren om te kunnen reserveren. Per taxi reden we naar het centrum om een hotel te zoeken. Plotseling vielen alle stadslichten uit, waardoor de stad in diepe duisternis werd gehuld. Door een misverstand (communicatiestoornis) reed de chauffeur ook nog een verkeerde richting in, maar uiteindelijk belandden we waar we zijn wilden. We kozen het enige hotel dat nog licht voerde, hotel Erden in de buurt van het Genclik Parki. Hoewel het hotel zich in een deplorabele toestand bevond, werd er een forse prijs gevraagd, maar we hadden geen zin om te gaan afdingen. Tenslotte was dit het enige hotel met een goede lichtvoorziening en dat was ons ook wel wat waard. De doucheruimte verkeerde in een hopeloze toestand; het stonk er, de kraan druppelde onophoudelijk en de gebarsten closetpot zag bruingeel van de aanslag. We bleven maar enkele minuten op de kamer, want we wilden zo snel mogelijk naar het nabije Genclik Parki, waar gouden gerstennat en gegrilde kippetjes op ons wachtten. Bij nader inzien nam Jos geen geroosterde haan, maar köfte, welke men vergat af te rekenen. Het was een hete dag geweest en dus hadden we een uitgedroogde keel. In een van de vele biertuinen bleven we tot kwart over één drinken en naar de sentimentele films op de televisie kijken. Om kwart over twee was Robbert al lang in dromenland, terwijl Jos na een hevige hoestaanval geen oog meer dicht kon doen. Om de tijd toch maar nuttig te besteden stelde hij in het Turks een protestbriefje op, waarin puntsgewijze ingegaan werd op de mankementen van het hotel en waarin werd verzocht de prijs tot de helft te verlagen. Als bewijsstuk sloot hij een buitgemaakte kakkerlak in. Het lijstje: geen handdoeken aanwezig; geen zeep aanwezig; een kapotte schemerlamp; een irritant lekkende kraan; wèl aanwezig: kakkerlakken; een smerige wasruimte; een ongevraagd wektelefoontje om zes uur in de morgen. 139
Onze treinreis die dag: KAYSERI – Himmetdede - Kirikkale - ANKARA Zaterdag 10 augustus “Allah is Groot en Mohammed is Zijn Profeet." Koran Dag 19 Het was al bijna middag toen we opstonden. Onze tassen waren al de avond tevoren ingepakt. Bij het afrekenen aan de balie ontstonden er wat spanningen, waaraan het briefje van Jos debet was. Onze klachten vielen niet in goede aarde en slechts na lang en moeizaam onderhandelen was men bereid iets van de prijs af te doen. We stelden ons hiermee tevre den. Onder afkeurende blikken van het talrijke (onnodige) personeel gingen we op zoek naar een taxi, die ons naar het station bracht. Daar ging Jos in de rij staan om kaartjes en couchettes te bemachtigen voor de avondtrein naar Izmir. Er stond een lange rij voor hem, maar na een half uurtje ging het opeens een stuk sneller. De loketbeambten waren namelijk overgeschakeld op geautomatiseerde apparatuur, zo bleek later. Robbert trachtte onder tussen onze bagage kwijt te raken in het bagagedepot, maar dat lukte niet. Eerst moest hij slotjes voor de tassen kopen, anders werden zij niet geaccepteerd. Ze waren te koop in een kiosk in de stationshal. Robbert kocht voor het eerst een pakje Marlboro en Jos was bijna door zijn voorraad vloeitjes heen. We hadden wel nog genoeg shag, de kunst was dus om vloeitjes op de kop te tikken. Wat we ook deden en waar we ook vroegen, het lukte ons niet. We liepen naar het Ethnografisch Museum en het Kunstmuseum (beelden en schilderijen) die op een heuvel midden in de stad lagen. Er tegenover stond een joekel van een beeld van de Turkse vader des vaderlands. In dit museum was ooit Atatürk's tombe gelegen. We moesten onze tassen inleveren en ontvingen een soort bezoekerskaart met badge om op te spelden. Binnen was het ondanks alles zwoel en drukkend. Het was er niet druk. Het interessantste vonden we het vertrek waar alle geschenken lagen geëxposeerd die ' kolonel Evren, het militaire staatshoofd, op zijn officiële bezoeken aan andere landen van staats hoofden heeft ontvangen. Ook bij de collectie moderne schilderkunst waren enkele werken die het bekijken waard waren. Jos moest zo nodig (vandaag was hij de pineut met stoel gangperikelen) en snelde naar achteren. De trein stond al klaar. We zochten onze plaatsen en couchettes (d.w.z. twee verstelbare banken boven elkaar)op en installeerden ons alvast. Precies op de aangegeven tijd (18.05 uur) zette de trein zich in beweging. In onze coupé zat een oudere man, waarschijnlijk een, gegoede middenstander, ons misprijzend op te nemen omdat we met de schoenen aan op de bank hadden gestaan. Even later voegde zich zijn zoon bij hem. Gezien de boeken die hij las was hij nog studerende. We hadden geen contact met hen, hoewel zij onderling wel duidelijk over ons spraken. Deze trein kon in ieder geval met meer recht aanspraak maken op het predikaat "sneltrein"; desondanks stopte ook hij regelmatig midden in de negorij. We volgden een route die ongeveer 200 km omweg betekende: 140
ANKARA Polatli - Sariköy - Eskişehir - Kütahya - Balikesir - Akhisar - Manisa – IZMIR Jos ging al gauw op verkenning naar de “restauratiewagon". Robbert vergezelde hem niet, want hij was te zeer verdiept in de laatste bladzijden van "Garp". Om 10 uur gingen we dan toch samen naar de restauratie. Jos richtte zich in vlekkeloos Turks (hij had een aantal zinnen van buiten geleerd!) tot onze coupégenoten om afspraken te maken over de verdeling van de couchettes die nacht. Bij het horen van zijn Turks was het tweetal met stomheid gesla gen: als ze dat geweten hadden, dan zouden ze waarschijnlijk geen "slechte" dingen over ons gezegd hebben. De restauratiewagon werd gesloten, zodat we in arren moede maar moesten gaan slapen. Voor Jos werd dit een hazenslaapje. Robbert sliep iets beter, hij lag boven. Ook ‘s nachts werden onze plaatsbewijzen gecontroleerd. Onze reisgenoten verlieten midden in de nacht in Balikesir de trein, waarna we het rijk alleen hadden. Toen het licht werd reed de trein door een vruchtbaar gebied, dat redelijk dicht werd bewoond. In de voorsteden van Izmir werd onze trein met stenen bekogeld en beschoten door straatjochies met katapulten. Hier vlakbij de Middellandse Zee liep de temperatuur weer op tot boven de 40 graden C. Dat was ‘s morgens om tien uur al goed merkbaar.
Zondag 11 augustus "Lange haren, korte hersens; Korte haren, lange hersens." Turks spreekwoord over vrouwen. Aankomst in Izmir om half elf. Direct een hotel zoeken. Eigenlijk was het hiervoor te vroeg, maar na enige mislukte pogingen hadden we uiteindelijk toch succes bij hotel "Kabadani", een redelijk en goedkoop hotelletje gelegen aan een van de grote boulevards richting kust. We betaalden direct de gevraagde 3.500 lira. We bezochten het Cultuurpark, waar ook de expositieruimtes waren gelegen die voor de Internationale Beurs van Izmir in september worden gebruikt. Er was kermis. We gooiden vrije worpen met een basketball, maar misten beiden jammerlijk. In het park wemelde het van de in gevechtstenue gestoken Turkse elitetroepen, waarschijnlijk para's. Ook liepen er veel As.Iz.soldaten (militaire veiligheidspolitie) met de spuit op de heup rond. We raakten hierdoor echter niet meer geïntimideerd, het was voor ons een normaal verschijnsel in het straatbeeld geworden. In een theetuin verpoosden we ons met een samovar en broodjes en bekeken we de voorbijgangers, die hier vergeleken met de bewoners van het oosten goed gekleed gingen. Er waren veel dagjesmensen op de been. We dineren ’s avonds in een visrestaurant. We werden er uitstekend bediend, de obers waren voorkomend en het eten smaakte overheerlijk. Toen de rekening werd gepresenteerd schrokken we toch wel eventjes: bijna fl 20 per persoon. Zo duur hadden we in Turkije nog nooit gegeten; zelfs de hotels waren over het algemeen niet zo duur! Maar ja, voor dat geld 141
hadden we ons wel te goed kunnen doen aan een drietal patés (peper, witte kaas en gehakt), calamar (inktvis 2x), kalfshersens met citroen, salades, vers gegrilde moten vis (2x), een gefrituurde bal vlees (2x), grote glazen bier (2x) en flessen mineraalwater. Dat loog er dus ook niet om. Na het eten togen we opnieuw naar de biertuinen. Daar was het afgeladen vol. Verschillende bruiloften en partijen werden er gehouden. Ook waren er optredens van allerlei artiesten: zangers, dansers, muzikanten Alleen rijken kunnen zich zo'n bruiloft permitteren. In dit geval betrof het Turken uit Duitsland die op deze manier hun rijkdom kunnen demonstreren. In die bierhallen hangen tientallen ventilatoren aan palen. Ze zijn half overdekt. Overal staan televisietoestellen aan, alle tafeltjes zijn bezet. Het is er een komen en gaan van gasten. De immense ruimtes zijn ook versierd met kleurige linten en aan de zijkanten staat veel groen: planten, varens, boompjes, etc. Opnieuw kwamen we terecht in het gazino van die middag. Er was een besnijdenisfeest in volle gang, maar wij werden toch geaccepteerd. Het betrof hier ook een familie uit Stuttgart, Duitsland. Het besneden jongetje moest hals over kop naar het ziekenhuis worden gevoerd wegens bepaalde complicaties, maar gelukkig kwam hij met de schrik vrij. We maakten kennis met twee leeftijdgenoten, die ons aan hun tafeltje uitnodigden. We dronken samen bier. Turan de een, was kapper en gedroeg zich erg voorkomend en sympathiek. Metin, zijn kameraad, was een beetje zat en begon door te zagen over godsdienst, iets waarover wij niet in discussie wilden gaan. Turan begreep dat zeer wel en legde zijn vriend vaker het zwijgen op. Metin was handelaar in antilopenleer; hij had dan ook een antilopenkostuum aan. Hij wilde met zijn handeltje naar Nederland komen, want hij wist dat we hier zoiets niet verkopen. Of Canada, dat was ook een droom van hem. Toen Robbert hem vertelde dat hij een oom had wonen in Canada, werd hij dolenthousiast en wilde hij direct adressen en dergelijke noteren. We hielden de boot af. Verder spraken we vooral over militaire dienst. We maakten ook nog kennis met de vader van het jongetje. Deze laatste (het jongetje bedoelen we) had een shock opgelopen door de enorme publieke belangstelling voor zijn piemeltje en door de grote hoeveelheid bloed waarmee de "sünnet" (besnijdenis) gepaard ging. Het kereltje was in Duitsland geboren en getogen en stond in feite al ver af van de Turkse moslimcultuur. Bij het afscheid kreeg Robbert een drietal flinke pakkerds van zijn vriend Metin. Op de terugweg naar het hotel namen we nog een afzakkertje. Maandag 12 augustus “In de naam van Allah, de Barmhartige Erbarmer.” Eerste regel van de Koran Dag 21 Op ons dooie gemak stonden we op. Robbert liet een van zijn schoenen lappen door een schoenmaker die aan de openbare weg werkte. Jos maakte hiervan een foto. Het was onze 142
laatste volledige dag in Turkije. We besloten nog wat toeristische attracties op de valreep te bezoeken. We liepen naar de Romeinse Agora, die tegenviel. We konden er trouwens niet binnen, want op maandag zijn veel musea en dergelijke gesloten. De Agora, een soort marktplein, leek ons niet zo goed verzorgd. Al lopende en drinkende geraakten we in de kronkelige straatjes van de bazaar. Daar was het zoals steeds een drukte van belang. We wisselden nog DM 80, een transactie die een kwartier tijd in beslag nam! De formulieren waren ook nog foutief ingevuld. In de bank stonden, zaten en hingen pakweg 10 func tionarissen te nietsnutten. De kassier gaf zijn jongeheer een hand, terwijl hij dromerig in de verte stond te staren. Op Konak, het moderne stadscentrum aan de oevers van de Middellandse Zee gelegen en uitgangspunt van het openbare vervoer, maakten we een foto van het fraai bewerkte klokkentorentje. Na hier en daar geïnformeerd te hebben vonden we een dolmusj die rich ting Kadifekalefort ging. Via talloze haarspeldbochten bereikten we de top van de heuvel waar de oeroude vesting (3de eeuw voor Christus) lag. Vanuit dit fort hadden we een prima uitzicht op Izmir de stad, zijn baai en zijn buitenwijken. Een bedelend jochie moesten we wegjagen, waarna deze onbedaarlijk begon te huilen. We bezochten enkele terrassen om uit te rusten. In het dorpje dat bij het fort lag aten we lekker gekruid vlees. Met de dolmusj keerden we terug naar de stad. Via een omweg kwamen we toch nog terecht in de bazaar, waar we wezen moesten om cadeautjes te kopen voor thuis. In een warenhuis kocht Robbert een Mariabeeld voor zijn moeder. Nu waren we op zoek naar een geschikt gouden sieraad voor zijn vriendin Marianne. We informeerden bij verschillende goudsmeden en winkeltjes. De producten werden daar nog op schaaltjes gewogen en de prijzen berekend op zeer antieke telmachines. We besloten de volgende dag terug te komen in verband met onze financiële positie, want we moesten toch nog wat meer Duitse marken gaan wisselen dan we oorspronkelijk geschat hadden. Wel kochten we alvast theeglaasjes met onderzetters (zonder af te dingen, eigenlijk te duur), kaas, worst (ook veel te duur!) en een houten beeldje voor Jos zelf. In een van de straatjes werden er ook vogeltjes verkocht, waaronder een enorme van de hitte puffende uil. Op de brede moderne boulevard werden we aangeschoten door een jochie dat ons in redelijk Engels broeken van antilopenleer wilde aansmeren. Hij deed erg zijn best en was zeer beleefd. We dachten aan de avond tevoren, aan Metin met zijn antilopenhandel. Naast het hotel kochten we sterke drank in en wel de Turkse nationale drank, raki: een witte drank met anijsachtige smaak. Meestal wordt hij aangelengd met water. Terug naar het Cultuurpark. Voor het eerst aten we Iskender, een vleesschotel met döner kebab, yoghurt of room en tomatenketchup. Iets prijziger dan een doorsneeschotel, maar erg lekker. Na het eten liepen we het park rond. We zagen nog een buikdanseres, wier bikinibroekje en bustehouder werd volgestopt met bankbiljetten. Om een uur of elf aten we opnieuw, ditmaal heel goedkoop: spaghetti met een glas bier voor fl 1,50. Opvallend: hier 143
bedienden ook meisjes! Om twaalf uur verlieten we het park. In het hotel zaten we nog een tijdje op het balkon naar het verkeer en de voetgangers te kijken. Jos wilde eigenlijk nog gaan stappen, maar kon niet goed besluiten. In het hotel werd aan de bar geen alcohol geschonken, ondanks de tientallen (lege) flessen sterke drank die er in de vitrine stonden geëtaleerd. Dinsdag 13 augustus “Allah, de Barmhartige. de Geweldige, de Erbarmer, de Genadige, de Doorluchtige, de Almachtige, de Onvergankelijke, de Eeuwige, de Alwezige, de Koning, de Heer, de Wezen lijke, de Schepper, de Enige, de Hoogverhevene, de Leidsman, de Beschermer, de Allerhoogste, de Overweldigende.” Een greep uit de Honderd namen van Allah (Koran) Dag 22 We gaven onze bagage ter bewaring af op het station. De beambten waren daar liever lui dan moe en we moesten ons echt bedwingen om daar geen heisa over te maken. Jos ging ondertussen wisselen bij een bank, waar hij door een lief meisje werd geholpen dat hem steeds lonkend toelachte en hem zelfs thee aanbood. In deze bank vond men het Turks van Jos heel charmant. Na de glaasjes thee in dank aanvaard te hebben, liepen we opnieuw naar de bazaar. Nu aarzelden we niet lang; voor TL 7.000 kochten we een tweetal oorhangers voor Robberts geliefde Marianne. We vonden het goedkoop en gingen dan ook niet in de onderhandelingenslag. Aan de promenade aten we in een sjiek restaurant waar de obers met hun talenkennis pronkten. Ze waren wel zo brutaal om al bij voorbaat hun fooi van het wisselgeld af te houden. We pikten dat niet en eisten teruggave daarvan, wat met tegenzin werd ingewilligd. Het eten smaakte overigens best en zelfs de toiletten waren erg proper. In de buurt waar we zaten kwamen erg veel toeristen, vandaar. We liepen de promenade af en bleven hier en daar bij een winkeltje de etalage bekijken. Aan de vele terrasjes konden we vaker geen weerstand bieden. We liepen voorbij het NATO – hoofdkwartier, waar uiteraard streng werd gepatrouilleerd. Waar we nu liepen waren de neringdoenden voornamelijk georiënteerd op de toeristenindustrie. Dit was ook de buurt waar de kolossale luxehotels gesitueerd zijn. Onder de aangeboden souvenirs was veel koperwerk. Wij waren echter geen koper, want zo'n spul interesseert ons niet echt. Via een omweg bereikten we de achterkant van het cultuurpark. Vlak bij de ingang daarvan vloog Robbert erg fel uit tegen een automobilist, die getracht had hem te scheppen op het zebrapad. De automobilist toonde zich uitermate verbaasd over zo'n buitenproportionele reactie; hij was toch zeker de baas op straat? Nou, Robbert vond van niet en sleurde de man bijna uit zijn gammele wagen. In het park consumeerde Robbert nog een portie Iskender kebab en dat naast de normale kebab of köfteschotel. Een oude, praktisch blinde en dove
144
kelner hielp ons. Hij liep zich ondanks zijn leeftijd en handicap het vuur uit zijn sloffen. In ‘ons’ gazino dronken we bier. Op het plein voor het station lieten we onze schoenen poetsen. De schoenpoetsers waren echter hondsbrutaal en eisten exorbitant hoge prijzen. Jos vloog in het Turks uit, omstanders erbij en toen bonden de onverlaten toch, in en maakten zij hun werk af, maar hoe! Robbert's dichte schoenen zagen er nog redelijk uit, maar de sandalen van Jos hadden een geheel ander kleurtje gekregen, een kleur die iets weg had van kinderpoep, maar dan niet van een gezond kind! Ook bij het bagagedepot kregen we mot. De beambte had onze tassen met kit bestreken! Voor protesteren was het te laat, want we moesten zo langzamerhand naar het vliegveld. Dat deden we per taxi. De chauffeur was erg aardig en vertelde honderduit, onder anderen over de gemeentepolitiek van Izmir (die stinkriool die in zee uitmondde was daar een uitvloeisel van). Vroeger was de chauffeur rijschoolhouder en rijexaminator geweest. We waren eigenlijk nog wat te vroeg, maar wat bleek? Ons vliegtuig had oponthoud gehad vanwege een technisch mankement, zodat we geruime tijd moesten wachten voordat we eindelijk Turkse bodem konden verlaten. Natuurlijk was er niemand die je hierover enigszins kon inlichten, dus in de rijen van overwegend Duitse wachtenden deden allerlei wilde gis singen de ronde. We moesten buiten wachten, waar ongeveer 20 zitplaatsen waren voor 350 passagiers. In de hal hadden we onze resterende lira's opgemaakt aan frisdrank. De controle van de douaniers was minimaal. Om acht uur verscheen onze machine, maar het duurde nog een uur voordat we konden opstijgen. Voor we instapten moesten we zelf onze bagage ophalen. Natuurlijk waren er mensen die dat vergaten, dus liepen we extra ver traging op. 21.00 uur. Eindelijk maakten we ons los van Turkse bodem. Hier en daar werd een passagier luchtziek. De meesten waren erg bruin geworden in de badplaatsen die zij hadden bezocht. We wisten niet precies waar we zouden landen. Sommigen zeiden dat we moesten uitwijken naar Keulen, maar dat bleek niet zo te zijn. 24.00 uur. Aankomst in Düsseldorf. Marianne en Clim zaten geamuseerd met elkaar te keuvelen, waar door ze ons vermoeide luchtreizigers niet eens zagen aankomen. Om één uur kwamen we aan in de Herderstraat. Daar had Clim gepoetst; ook had hij het Nederlandse bier klaar staan.
145
ISTANBUL 1990 JOS IN DE KERSTVAKANTIE 1989-1990 / EEN WINTERREIS DAG 1: HEENREIS / DAKKAMERTJE Corné bracht me naar het station. De trein vertrok om 09.00 uur. Alles verliep probleemloos. Ik werd overal doorgewuifd. In de tax free shop van Schiphol schafte ik me wodka, van Nelle shag en een slof Gauloises aan. In de DC 10 van THY (Turkish Airlines) was vrije plaatskeuze. Alle rokersplaatsen waren inmiddels bezet, dus moest ik gedurende de gehele reis het roken laten. Ik zat naast een zwijgzame Turk. Ook op de luchthaven van Istanbul liep alles soepel. Direct geld wisselen (met een Euro cheque) en per taxi op weg naar de binnenstad, samen met een Nederlandse Turk die in Eskisehir zijn stervende moeder ging opzoeken. Het motregende en al gauw kwamen we vast te zitten in het chaotische verkeer. Ik ging op zoek naar een betaalbaar hotel. De stad heeft meer dan 650 hotels in alle categorieën, dus keus genoeg. Om half acht vond ik onderdak bij hotel Yeni Tuna (Nieuwe Donau) in de wijk Findikzade bij Aksaray. Ik kreeg een kamertje (f 8) op het dak toegewezen, de dag daarna zou ik een heuse kamer met bad en toilet krijgen à raison van (f 15). In het hotel liepen heel wat gevluchte Iraniërs rond. De hotelbaas liet zich alleen blikken als er geld gebeurd moest worden. Om acht uur ‘s avonds kon ik al op verkenning uitgaan. De wijk deed me sterk denken aan bepaalde wijken in Athene. Ik at schaslik in een restaurant en dronk bier in een videocafé. Aan een stalletje kocht ik een kilo mandarijnen voor twee kwartjes. Beladen met een voorraad bier en water beklom ik tegen 11 uur de zes trappen die naar mijn dakkamertje zonder wastafel en klerenkast leidden. Ik begon aan het eerste van de twee dikke boeken die ik bij me had: ‘De Kardinaal van het Kremlin’ van Tom Clancy.
DAG 2 GROTE MONUMENTEN / AYA SOPHIA De volgende ochtend viel er nog steeds een gestage regen uit de grauwe lucht. Ik nam de overvolle bus naar de centrumwijk Beyazit, waar ik ansichtkaarten kocht en tijdens het ontbijt schreef ik die vol, gericht aan alle collega’s die bij het project Allochtonen op school (het toenmalige Overmaas College) betrokken zijn. Ook de twee pas benoemde collega’s bracht ik op deze wijze mijn groeten over. Om te ontsnappen aan de voortdurende gesel van de weergoden zocht ik mijn heil in de immense overdekte bazaar. Toen het opklaarde vervolgde ik mijn toeristische gang naar de monumenten die men niet gemist mag hebben:
Sultan Ahmet Cami (de Blauwe Moskee) Aya Sophia 146
Yerebatan Saray (de onderaardse cisterne waterreservoir uit Byzantium)
De laatste had men uitgebouwd tot een echte toeristische attractie, een "son et lumière" spektakel. In de enorme hal staan honderden zuilen en pilaren met hun voeten in het water. Dartele muziek van Vivaldi en Mozart vulde de vochtige gewelven, schijnwerpers in allerlei mogelijke kleuren gingen beurtelings aan en uit en zorgden voor een bijna psychedelisch effect. Het woud van zuilen beslaat een ruimte van 75 bij 100 meter en bestaat uit verschillende soorten zuilen uit allerlei tijdperken; je kunt dat goed zien aan de stijl en vormgeving van de kapitelen. Istanbul heeft er dus weer een trekpleister bij. Goed voor de dollars. In 1983 bezocht ik de stad voor het laatst, samen met mijn broer Clim. Istanbul had toen een dikke 5 miljoen inwoners. Dat zijn er inmiddels zo'n 7 miljoen geworden. De stad kraakt inderdaad in al haar voegen. Ze is overspoeld door Poolse zwarthandelaren en gelukszoekers en tienduizenden Iraanse émigrés op de vlucht voor de bloeddorstige molla's hebben er hun toevlucht gevonden. De infrastructuur, toch al gebrekkig, kreunt onder de immense bevol kingsdruk. Ondanks alles blijft de oriëntaalse sfeer uit de kieren van de westerse glamour façade van de elegante boulevards sijpelen. Via het Sirkeci station belandde ik bij het Eminönö – plein waar ik de bus terug naar het hotel pakte. Het was bijna vier uur. Mijn nieuwe kamer was uiteraard beduidend groter, maar rook onfris omdat er geen afscheiding tussen doucheruimte / wc en de kamer zelf was. Ook ontdekte ik een kakkerlak, een kleintje maar. De centrale verwarming stamde uit de jaren vijftig, maar deed het nog uitstekend gezien de broeiende hitte die er in de kamer hing. 's Avonds zocht ik een ander gedeelte van de wijk op. Ik ontdekte een biljartzaal, waar ik een vaste klant zou worden. Bij de hotelreceptie amuseerde ik me nog met gekke Ali (doorge draaid toen zijn vrouw er met een ander vandoor ging) en Hafez, een Amerikaans sprekende Iraanse vluchteling die mijn Turks op de proef stelde. In de late avonduurtjes zat ik op mijn kamer te schrijven, lezen en drinken. Dit laatste werd me fataal; ik dronk mijn wodka uit een roestvrij stalen Indiase beker. Ik mixte met steeds minder mineraalwater zonder dat ik dat in de gaten had, waardoor ik uiteindelijk nogal dronken raakte. ZIEK ALS EEN HOND Om 4 uur 's nachts was het zover; oprispingen en brandend maagzuur dreven mij naar het toilet waar ik over mijn nek ging. Ik vreesde het ergste. En ja hoor, ik moest een tweede keer overgeven, een derde, een tiende keer. Bij het ochtendgrauwen was het nog steeds prijs. De grote walging en een weemakend gevoel van misselijkheid bleef me urenlang plagen. Het klamme zweet brak me uit en ik kreeg het beurtelings warm en koud. De hele dag kwam ik niet van mijn kamer af. Het overgeven vond plaats met een frequentie van eens in het half uur. De Primperan pillen die ik uit voorzorg had meegenomen bleken niet te helpen. 147
's Middags moest ik een bezorgde poetsvrouw de deur wijzen; ze begreep er niets van. De pillen maakten me slaperig, 24 uur lang bevond ik me in een toestand tussen sluimeren en waken in. Af en toe probeerde ik te lezen, maar dat lukte totaal niet. Ik deed mijn best om mezelf in de hand te houden en de opkomende paniek te onderdrukken. Precies om twaalf uur 's nachts sloeg plotseling de hik toe. Toen kreeg ik het pas echt benauwd, ik moest alle zeilen bijzetten om mijn geestelijke evenwicht te houden! Ik ben als de dood voor dit futiele maar uiterst vervelende middenrifkwaaltje; uiteindelijk heeft de hik me ooit eens een 3daags verblijf in het ziekenhuis gekost. Ik hield mijn adem in en bewoog niet. Het lukte me op deze manier om de hik te verdrijven en gerustgesteld ging ik weer op mijn zij liggen. Hik! Opnieuw probeerde ik het bekende trucje uit en opnieuw lukt het, zij het tijdelijk. Urenlang ging het zo door. Ook het overgeven verminderde niet, de geografie van de hier en daar gebarsten toiletpot kende ik dan ook uit mijn hoofd. Om 4 uur 's nachts wierp ik voor het laatste een wanhopige blik op het bescheiden reiswekkertje, dat meedogenloos doortikte. Met die tijd in mijn geheugen gegrift en de bittere constatering dat ik de 24uurs limiet van voortdurend kotsen en hikken weer eens had doorbroken, zonk ik dodelijk vermoeid weg in een diep, zwart gat. Heel langzaam kwam ik weer bij mijn positieven. Traag daglicht en monotoon verkeers gedreun drongen tot me door. Was het alweer ochtend? De macht der gewoonte deed me naar mijn Gauloises grijpen, ik stak een sigaret op, inhaleerde diep en realiseerde me opeens dat ik de hik had gehad en dat die nu op onverklaarbare wijze verdwenen was en dat ik dat zo diende te houden. Ik doofde de sigaret meteen. OPMERKING De hierboven omschreven lichamelijke klachten (misselijkheid, overgeven, hikken) bleken achteraf helemaal niet het gevolg te zijn van overmatig drankgebruik of overvloedig spijzen! Ze waren voornamelijk te wijten aan een beginnend aneurysma (verwijding van de grote lichaamsslagader, de aorta) die zich een nieuwe plek zocht in mijn ingewanden. Vele jaren later zou ik daar in Maastricht aan geopereerd worden. Het aneurysma had toen een dikte bereikt van 8 ½ centimeter, waar 2 cm als normaal beschouwd mag worden. Hij stond letter lijk op springen / scheuren. (Roermond, december 2006)
DAG 3 STADSVERKENNING / EMINÖNÜ / BEYOĞLU Na een hete douche was ik aanzienlijk opgeknapt. Als herboren draafde ik de trap af en swingend betrad ik de volle receptieruimte waar ik iedereen hartelijk groette, zelfs gekke Ali. Deze dag kon eigenlijk niet meer stuk, dat voelde ik aan mijn water. Ik had dan ook grootse plannen. Ik zou vandaag Istanbul veroveren! Vergeten was ik de periode van ultieme 148
ellende, het etmaal dat ik als een zielig hoopje op een smoezelig bed in den vreemde mezelf lag te verwensen. Opgewekt stapte ik Istanbul binnen. Na vijf minuten wachten om de straat veilig te kunnen oversteken is de euforie van het aankunnen van de hele wereld gesmoord in een baaierd van uitlaatgassen. Ik sta weer met beide benen op de grond en ken ik weer mijn bescheiden plaats als één van de miljoenen in deze kolkende mensenmassa's. In mijn favoriete café drink ik Nescafé, er was buiten thee niets anders voor handen. Avdin Bekir, de ober die me altijd keurig bedient, werkt van 09.00 uur 's morgens tot 24.00 uur 's avonds! Zijn verdiensten zijn omgekeerd evenredig met zijn grote aantal arbeidsuren. Ik heb met hem te doen. De koffie kost drie kwartjes. Echt lekker smaakt hij niet. De bus legt de 4 km naar het plein Eminönü af in 40 minuten; stapvoets wurmt het vehikel zich door het walmende verkeer. In het centrum kun je soms echt beter gaan lopen. Het plein is het kloppend hart van Istanbul, het bruist er van activiteiten: roepende visventers, krijsende meeuwen, klotsend water tegen de verweerde kaden van de Gouden Hoorn, toeterende taxi's, geloei van de veerboten, brommende bussen, fluisterende zwarthan delaren, koerende duiven. Die kakofonie heeft evenwel zijn charme. Waar ik maar niet aan kan wennen is de doordringende en alles overheersende stank van vis en dieseluit laatgassen. Ik loop de Galata brug over, maak foto's van vissers en koop kaarten voor dit verslag. Ook vul ik aan een stalletje batterijen voor mijn draagbare radiootje aan. Ik beklim de Yüksek Kaldirim, een steil straatje waar je van alles kunt kopen en waar ik munten voor Clim op de kop hoop te tikken. Ik kan echter niets van mijn (en Clims) gading vinden. Ik voeg me bij een groep Italiaanse toeristen en aldus vermomd verschaf ik me gratis toe gang tot de Galata toren. Het uitzicht valt tegen vanwege het mistige weer. Toch maak ik enkele foto's. Ik bevind me inmiddels op Tepebasi bij de ingang van de Tünel, een onder grondse kabelbaan uit de vorige eeuw. Op deze plek hebben Clim en ik in 1983 vaak vertoefd. In een rustig binnenhof drink ik, omringd door bedelende poesjes, thee en een flesje fris. Daarna loop ik de hoofdstraat Cumhürivet Caddesi af en bekijk er de Çiçek Pasaji (een overdekte bier¬tuin), de Anglicaanse kerk, de Nederlandse Ambassade. Uit nostalgische overwegingen bekijk ik ook ons hotel uit 1983 (de toentertijd in de buurt rondzwervende hoeren zijn verdwenen). In het vijfsterrenhotel Etap Istanbul blijken de buitenlandse kranten uitverkocht te zijn. Er heerst hier geen Kerstsfeer, maar een Nieuwjaarssfeer. In de nabijheid is ook een luxueuze cadeautjesmarkt waar zich alleen welgestelde burgers ophouden. Om 2 uur heb ik het Taksim plein bereikt. Ik wandel wat door het kale park en neem plaats op een verwarmd terras van café Pondorosa om een biertje te nuttigen. Naast me draait een MacDonalds op volle toeren.
149
In de regen ren ik naar bioscoop Laleli, waar "Mississippi Burning" met Gene Hackman in de originele versie gedraaid wordt. (KKK en negerbevrijding, burgerrechtenbeweging, moord en politieonderzoek, 1964). Het publiek in de zaal is overwegend jong en ziet er onberispelijk en modern gekleed uit, ook de meisjes. Ik kan het Amerikaanse zuidelijke geknauw van de film niet allemaal volgen, zodat ik af en toe mijn toevlucht moet zoeken tot de vereenvoudigde Turkse vertaling in de ondertitels. Tegen zeven uur is de film afgelopen. Ik eet ergens sjisj kebab met rijst en yoghurt. Het regent nog steeds, maar ik laat de paraplu in mijn schoudertas zitten en gebruik in plaats daarvan de capuchon van mijn gloednieuwe jas, die nu van onschatbare waarde bleek. De bus naar mijn wijk Findikzade was propvol. Ik maakte me kwaad op zwartrijders die door de achteruitgang binnendringen, waardoor ik, en vele anderen met mij, niet meer naar buiten konden. Ik meen een lichte aanval van claustrofobie bij me te bespeuren. Ik krijg het benauwd en zonder aanziens des persoons dring ik iedereen opzij om enkele haltes te vroeg uit te stappen. Liever een kilometer lopen dan in dat sardineblikje opgesloten te zitten! Op weg naar het hotel neem ik een kijkje in een ondergrondse bazaar, ik ben koud binnen of ik word met enkele lotgenoten bijna opgesloten achter grote ijzeren hekken. In deze stad houdt men nauwelijks rekening met zijn medemens.
DAG 4 FIKSE WANDELING LANGS STADSMUREN Een wandeling van 15 kilometer De volgende dag is de hemel gelukkig opgeklaard en ga ik, bewapend met het reishandboek en de stadsplattegrond, welgemoed op pad om een wandeling langs de stadsmuren te maken. Een groot aantal monumenten en bezienswaardigheden passeert de revue. 1. Fatih Moskee. Uit de 16de eeuw, op de fundamenten van een Byzantijnse kerk gebouwd. Er wordt net iemand ten Grave gedragen. De gestorvene ligt opgebaard op een soort groen laken, het doet me aan een biljarttafel denken. Bij de ingang staat een gek te lamenteren. Veel duiven en natuurlijk een grafmonument en kerkhof erbij. 2. Sultan Selim Moskee. Hooggelegen, dus van hieruit maakte ik foto's van de Gouden Hoorn en van andere moskeeën. Het terrein was uitgestorven op drie Italiaanse toeristes en tientallen poezen na. 3. Bakstenen Paleis. Lag hoog boven de normale huizen. Het 19deeeuwse gebouw wordt in geen enkel handboek of reisgids beschreven. Ik weet nog steeds niet wat voor soort gebouw het was en is. Enkele mensen die ik op straat om opheldering vroeg, moesten eveneens het antwoord schuldig blijven, of misschien bleef mijn Turks hier in gebreke. Met name het begrijpen van gesproken Turks laat bij mij veel te wensen over. 150
4. Fener - kade. Aanlegplaats voor de veerbootjes op de Gouden Hoorn. De oevers zijn in de jaren 80 met de bulldozer met de grond gelijk gemaakt. Nu liggen er uitgestrekte, schone maar uiterst steriele parkjes waar niemand op de bankjes zit. Een oude Byzantijnse kerk was gespaard gebleven. Ik koop in een winkeltje brood met kaas en knoflookworst, die ik me onderweg goed laat smaken. 5. Oude stadsmuur. Voor meer dan de helft mooi gerestaureerd. Aan de rand van de stad liggen tientallen begraafplaatsen; niet alleen islamitische, maar ook Joodse en Christelijke. Soms bleef ik aan de binnenzijde van de muur lopen, maar meestal volgde ik de buitenkant. Een tijdje lang had ik gezelschap van een Japanse fotografe die als hobby oude nog intacte stadsmuren over de gehele wereld afliep. Zij was al in Frankrijk, Spanje en Engeland (en uiteraard Japan) geweest. Ik kon haar India aanbevelen. Bij een boer verdween zij in een hut om thee te drinken. Daarna zag ik haar niet meer terug. Vanwege de regenachtige omstan digheden lag er veel modder op de straten en paden. Af en toe stopte ik om thee of melk uit een kartonnetje te drinken. Achtereenvolgens passeerde ik de volgende, nog steeds in gebruik zijnde poorten. 6. Ayvansaray Kapi. Met ernaast de aanloop van de grote verkeersbrug over de Gouden Hoorn. Ik werd hier van een groot bouwterrein verjaagd. 7. Egri Kapi. In de buurt lag ook het oudByzantijnse Kariye Cami, een tot moskee omge bouwde kerk met fraaie bomen erlangs. 8. Edirne Kapi. Een van de belangrijkste poorten, ook verkeerstechnisch gezien. Het kostte me hier 10 minuten tijd om de drukke zesbaansweg over te steken. Geen voorzieningen voor voetgangers. 9. Karagümrük Kapi. Niets te vermelden waard, hoewel... aan de muur lag hier de als gevaarlijk omschreven wijk van de zigeuners. Ik merkte er weinig van. 10. Topkapi. De Kanonnenpoort, tevens vertrekpunt van de nationale buslijnen. Dag en nacht is hier leven in de brouwerij. Ook nu was er geiten en schapenmarkt, rommelmarkt, vogeltjesmarkt (bovenop de oude muren, hier nog niet in oude glorie gerestaureerd) en ganzen en kalkoenenmarkt. Daarnaast krioelen er duizenden reizigers bepakt en gezakt door elkaar. Bij Topkapi komt het uitgestrekte Turkse platteland symbolisch samen met de 20eeeuwse stadsagglomeratie. Ergo: een immer interessante combinatie. 11. Mevlana Kapi. Temidden van spelende kinderen, die me in Istanbul geen blik waardig keuren, omdat ze gewend zijn aan westerlingen, verorber ik met smaak de helft van mijn ingekochte "lunchpakket". 12. Silivri Kapi. Hier begint een mooi stuk muur. Ze bestaat uit twee gedeelten: een lage buiten en een hoge binnenmuur. Er tussen in liggen parkjes met bankjes en plantsoenen. Ervoor liggen volkstuintjes, goed onderhouden. 151
13. Belgrat Kapi. Ik ga weer de stad in en maak een omweg door de volkse straatjes. De woon en leefomstandigheden vind ik niet bepaald slecht in deze buurt. 14. Yedikule. De Toren met de Zeven Hoeken genoemd. Weinig bekijks. De zon trekt weg. Ik heb het eindpunt van de muur bereikt, aan mijn voeten strekt zich de Zee van Marmara uit. Voor de Bosporus liggen tientallen schepen te wachten op toestemming voor de doorvaart naar de Zwarte Zee. Ook dit kasteel is gerestaureerd en zal ongetwijfeld binnenkort op de routes van de officiële reisgezelschappen staan. Van Yedikule uit neem ik de bus naar Aksaray. Daar komt de drukte me in volle hevigheid weer tegemoet. Honderden eettentjes (veelal de Turkse versie van MacDonalds en Kentucky Fried Chicken) en hotelletjes in alle prijsklassen, met de nadruk op de middenklasse. Veel Iraniërs houden zich hier op, van hieruit wagen zij de sprong als vluchteling / asielzoeker naar het lonkende, welvarende Europa. In de catacomben van de Laleli Moskee bevindt zich een bazaar die vrijwel geheel in handen van Poolse handelaren is. In een theehuis drink ik thee, tegenover me zit een in een leren motorpak geklede Française waarover ik me zeer verbaas. In Turkse theehuizen komen geen vrouwen, met uitzondering van buitenlandse. Ik verwonder me dan ook over het motorpak. Waar zou haar motor geparkeerd staan? In de nabijheid ligt ook het voormalige haventje Kumkapi, maar op een sjofel visrestaurantje na herinnert niets meer aan de visserij vangst waarvoor Kumkapi bekend stond. In de avonduren kan ik voor het eerst in Turkije een biljartspeler bewonderen die meer dan 3 gemiddeld speelt. Ook zijn maat kan er wat van; hij masseert en pikeert dat het een lieve lust is. Ikzelf speel niet, want ik moet dan mijn tas onbeheerd laten en dat probeer ik ten koste van alles vermijden. Ik beland nog in een speelhol waar iedereen me aan lijkt te kijken. Na enkele minuten kom ik er achter dat ik pal onder het televisietoestel gezeten ben! DAGMARS Findikzade Fathi Fener Ayvansaray Egrikapi Tekfur Saray Uriye Camii Edirnekapi Karagumruk Topkapi Silivrikapi Mevlanakapi Samakyon Belgrat Kapi Yedikule Koca Mustafa Pasa Yenikapi Aksaray Laleli Kumkapi Aksaray Haseki – Findikzade DAG 5 ÜSKÜDDAR Het is zondag. De straten lijken wel uitgestorven. Ik heb zelfs een zitplaats in de bus, dat zegt genoeg. In een gordijn van regen steek ik de grijze Bosporus over naar het Aziatische gedeelte Üsküddar. Het blijft de hele dag door plenzen. Het lijkt wel of de honderden minaretten de hemel boven Istanbul hebben lek gestoten. Ik raak tot op het bot doorweekt. Tegen beter weten in probeer ik vanaf de boot toch sfeervolle opnamen te maken van de silhouetten van de skyline die de moskeeën hebben gevormd. 152
Üsküddar is verbazend westers, dat zou je in Azië niet hebben vermoed. De talloze winkel galerijen bulken van welvoorziene kledingmodezaken en goud en juwelierswinkels. Hier kan alleen de gegoede, kapitaalkrachtige burgerij inkopen doen. Alle soorten creditcards worden er geaccepteerd. Er is ook groentemarkt. De hoog opgetaste vrachtwagens komen recht streeks van het omringende platteland en hebben zich in een carré opgesteld. De koop lustigen hebben zich gedisciplineerd in een rij opgesteld, dat zie je hier niet vaak. Ik doe er de kaarten op de post. Het blijkt dat er in Turkije, evenals per 1 januari bij ons in Nederland, in overheidsgebouwen een absoluut rookverbod heerst. Opnieuw valt het me op hoe strikt iedereen zich aan deze regel houdt. En dan te bedenken dat in Turkije zeker 60% van de mannelijke bevolking boven 12 jaar rookt! Ik zwerf een tijd de stad rond. Ik bestel ergens soep en krijg een bouillon van schapenpoten voorgeschoteld waarin wel tien teentjes knoflook zijn verwerkt, dat is zelfs mij te gortig. Toch eet ik de soep op. Later in de bus merk ik dat de mijn Turkse medereizigers, die toch heel wat gewend zijn op dit gebied, voor mijn adem terugdeinzen. Ik keer terug naar Istanbul. Achter de Egyptische Bazaar ontdek ik een rustig hoekje waar ik geruime tijd thee zit te drinken. Het is een sectie waar vooral lever, pens, nieren en inge wanden worden verkocht. Verder zijn er gore handelskantoren en ondergrondse pakhuizen gehuisvest. Als ik daarna verder de heuvel van Eminönü oploop, stoot ik toevalligerwijs op hotel Sipahi, waar Clim en ik in 1983 onderdak vonden. In de buurt liggen de grote uitgeverijen met hun drukkerijen. De meeste straten liggen er in het druilerige weer nog steeds verlaten bij. Af en toe schuifelt een toerist met zijn ziel onder de arm voorbij of sluipt een kat langs de gevels. In de wijk Laleli zit ik wel anderhalf uur van echte Turkse koffie te snoepen, terwijl ik cryptogrammen tracht op te lossen. Met een half oog volg ik een chauvinistische sultan productie op de televisie. Om half vijf al is het duister. Ik eet ergens piliç (kip) met brood, spring in de bus en blijf de rest van de avond op mijn kamertje, dat gelukkig goed is verwarmd. Het is Oudejaarsavond. Ver weg ergens aan de Bosporus worden feesten gehouden die voor iedereen toegankelijk zijn. Ook in de grotere hotels worden bals en galadiners gehouden, maar daar is de entree minimaal f 100. Ik toast op mezelf met een wodkasoda. Voor het eerst in mijn leven maak ik Nieuwjaar mee zonder het geweld van rotjes en vuurwerkgeknal. Zélfs in Tel Aviv hoorde ik vorig jaar in mijn hotelkamer dof vanuit de verte een serie knallen. Het leken op geweer schoten en één ogenblik veronderstelde ik toen dat de Palestijnen een grootscheepse aanval op de staat Israël hadden ingezet.
153
DAG 6 ORTAKÖY / DOLMABAHCE PALEIS / TAKSIM Ter gelegenheid van de eerste dag van het jaar 1990 gunde ik me een uurtje langer in bed. Om half tien stapte ik eruit. Vandaag is de linkeroever, de Europese, van de Bosporus mijn doelwit. Met twee bussen bereik ik de Dolmabahce moskee. Het weer is iets beter nou. Ik leg twee zigeuners met hun bergberen op de gevoelige plaat vast, een actie waarvoor zij 10.000 lira vragen, maar slechts 1.000 lira krijgen. Ze doen er gelukkig niet moeilijk over. Vanaf de aanlegsteiger Kabatas loop ik noordwaarts. Bij het Dolmabahce paleis tref ik het: er is net aflossing van de wacht. Ik passeer de Klokkentoren, het Maritieme Museum en het Museum voor Beeldende Kunsten. De paleizen en musea zijn dicht vandaag, maar ik ben toch niet van plan om die te bezoeken. Op de kade van Besiktas hangt een gezellige zondagse sfeer. Het volk slentert er doelloos langs de gemeerde rondvaart en veerbootjes. Het midden van het plein wordt gesierd door een standbeeld van Barbaros, God weet wie dat wel mag zijn. In snel tempo trek ik een heuvel op waar het Yildiz Paleis is gelegen. Dit wilde ik echter wel bezoeken, maar dat ging dus niet door. Ik mag zelfs geen foto voor de poort maken! Rondom het paleis liggen nog wat kiosken, musea en ministeriële gebouwen. Ook liggen er kost scholen voor de kinderen van de ‘happy few’. Achter de heuvel ligt een autoweg die mijn weg verspert. Ik zou weer terug moeten lopen, maar dat vertik ik. Ik verricht halsbrekende toeren om over schuttingen te klauteren, steek de drukke rijbaan over en beklim tenslotte op handen en voeten een spekgladde helling. Aan de andere kant van de heuvel kon ik wel terecht in een park. Ik dronk koffie in een prachtig 19deeeuws paviljoen, de Maltakiosk. Er was verder een mooi uitzicht op de Bosporus en de hangbrug; jammer genoeg bleef het somber weer. Een half uur later zat ik onder die zelfde hangbrug, die nota bene over het voormalige dorpje Ortaköy heenloopt. Het was goed toeven bij het haventje op het theeterras. Een pareltje van een moskee stond er ook nog. Ik las in Der Spiegel over de Duitse hereniging, at gefrituurde mosselen aan een stokje en joeg en passant een al te opdringerig schoenpoetsertje weg. Na een verkenning van het dorpje Ortaköy nam ik de bus naar het Taksim plein. Voor de aardigheid at ik een frietje bij Mac Donalds, waar het bloedjonge (en waarschijnlijk zwaar onderbetaalde) personeel, zich letterlijk het vuur uit de sloffen rende om de klanten, voornamelijk jeugdige jetset op Nikeschoenen, te bedienen. Ik vervolgde daarna mijn voet tocht naar het noorden, langs de grote hotels, kantoren van vliegmaatschappijen en reis bureaus die aan de boulevardachtige Istiklal Caddesi liggen. In de vroege avonduren belandde ik in de rijkere voorsteden Harbiye, Elmadag, Osmanbey en Sisli. Terug naar Taksim. In het vijfsterrenhotel Etap Hyatt Hotel wilde ik Clim opbellen, maar omdat ik geen ‘resident’ van het hotel was, mocht ik er niet telefoneren. Ik bleef er nog wat rondhangen om van de kosmopolitische sfeer te proeven. Veel Arabieren hier. De
154
Turken mogen die poenig omhooggevallen woestijnnomaden niet erg, maar wat wil je, ze hebben nu eenmaal ontzettend veel oliedollars. En, niet te vergeten, het zijn medemoslims… Om half tien heb ik weer mijn vertrouwde plaatsje in mijn stamcafé ingenomen. Ditmaal word ik bediend door de andere kelner, Engin geheten. Engin heeft duidelijk de hoogte. In het hele lokaal is bier noch sterke drank verkrijgbaar, maar af en toe knijpt hij er stiekem tussenuit om ergens stiekem een afzakkertje te nemen. Ik ben eigenlijk een beetje jaloers op hem. Ikzelf kan me nu niet al te veel drankconsumptie veroorloven gezien de overreactie van mijn lichaam hierop pas enkele dagen geleden. Als ik mijn hotel binnenwandel, poeier ik onmiddellijk de vervelende Iraniër af die een praatje met me wil maken. Op de bank ligt de ouwe, gekke Ali heerlijk onbezorgd te ronken.
DAG 7 ARCHEOLOGISCH MUSEUM / SOĞUKCESME Het eerste wat ik 's morgens na het ontwaken deed was mijn vuile was in een plastic zak stoppen en naar een stomerij in mijn straat brengen. Daar voerde ik een lang en aangenaam gesprek met een manke veertiger. Onze voertaal was Duits. Metin, zo heette mijn sympa thieke gesprekspartner, had in de jaren zestig een jaar lang aan de Universiteit van Nürnberg gestudeerd. Momenteel dreef hij een onbestemde handel. Hij maakte een bijzonder ontwikkelde indruk op mij. Deze dag concentreerde ik me weer eens op het centrum: de Beyazit Moskee en Universiteit (waar de studentes er goed uitzagen), een rommelmarkt (waar ik me munten voor Clim aan schafte tegen een veel te hoge prijs), de overdekte bazaar (alleen maar om foto's te nemen) en een oud karavaanserail (aan de achterkant van het Sipahi hotel, waar ik toevalligerwijs stuitte op een "sweatshop', waar kinderen in het schemerduister kleren zaten te naaien). Mijn pad werd gekruist door toeristen, vooral veel Italianen en Japanners, maar ik ving zowaar af en toe ook een woordje Nederlands op. Pal achter de Aya Sophia ontdek ik het markante straatje Soğukcesme Sokak waar de gemeente uit toeristische motieven de oude houten huizen heeft herbouwd en een fris pasteltintje heeft gegeven. Het zijn nu allemaal pensionnetjes (tegen yuppieprijzen) en eethuisjes. Het ziet er wel aardig uit. Door het Gülhane park kom ik bij de waterkant, bij het havenhoofd dat gesierd wordt door een buste van de grote Turkenleider Atatürk. Het is er guur en winderig, daarom verruil ik deze plek voor het nabijgelegen Archeologische Museum, dat eigenlijk bij het Topkapi Paleis hoort, maar daarvan is afgescheiden. Ze hebben er een prima collectie in huis, maar helaas zijn de wintermaanden gereserveerd voor restau ratie en renovatie, met als gevolg dat er behoorlijk veel zalen niet toegankelijk waren voor het publiek.
155
Voorts viel er te weinig licht op al die Griekse en Byzantijnse kunstschatten om ze in volle glorie te laten schitteren. In de tuin stonden honderden standbeelden en ander beeld houwwerk waarvoor men binnen geen plaats meer had. Pal ernaast ligt het Museum voor Oosterse Beschavingen, dat er beter uitzag, maar dan ook van veel recenter bouwdatum was. Ik hield het voor gezien en nam de bus naar Taksim. Ik ging naar de film 'Julia and Julia" (met Kathleen Turner en Sting), die goed in elkaar zat. Een heel mooie film met een geraffineerde intrige en een magischrealistische plot. In het café leerde ik 's avonds een jongeman op zijn verzoek shag rollen. Hij had een pakje Drum bij zich dat hij van een vriendin had gekregen. Gebiologeerd keek hij toe hoe ik sigaretjes draaide. Zijn pogingen bleven nogal onbeholpen en ik drukte hem dan ook op het hart om elke dag goed te oefenen. In het hotel verbaasde men zich over mijn vorderingen met de Turkse taal. Wat zij niet wisten was dat ik al een bepaald beginniveau had toen ik er aankwam, maar ik moet toe geven dat hun bewondering mijn ijdelheid streelde.
DAG 8 RUMELI HISAR / BOSPORUS Na een rustige nacht sta ik in een frisse ochtend besluiteloos op de kaden van Kadiköy te drentelen. Ik eet een lahmacun, drink een glas sinaasappelsap. Wat zal ik vandaag gaan doen? Ik besluit het toeval een handje te laten helpen. Het zal óf Kadiköy (een moderne wijk op de Aziatische oever) óf Rumeli Hisar (een oude vesting aan de Europese oever) worden, afhankelijk van de vertrektijd van het van toepassing zijnde vervoermiddel. Het werd Rumeli Hisar, want de bus daarnaar toe vertrok eerder dan de boot naar Kadiköy. Via Besiktas, Levent, Bebek en Asiye (aanlegplaatsen aan de Bosporus) bereik ik het dorpje aan de voet van het kasteel. Er vlakbij ligt de progressieve BosforUniversity (vroeger was dit het American College), waar ik een broodje eet in de goedkope mensa. Ik val er hoegenaamd niet op tussen de verwesterde studenten. De universiteit is prachtig gelegen op de hoge oever en mag zich verheugen op spectaculaire uitzichten. De burcht Rumeli Hisar ligt precies op het smalste deel van de Bosporus (600 m breed) en is gebouwd in 1452 tijdens de belegering van Constantinopel door de Osmaanse Turken. Tot mijn verbazing is de tweede brug over de zeeengte inmiddels al gereed gekomen, hij ligt er vlakbij. Behalve een Italiaans echtpaar met verwende 15jarige dochter was ik de enige belangstellende. Midden in de vesting ligt een nog niet zo oud theater; 's zomers worden hier voorstellingen gehouden. Op een verwarmd terras bestel ik een samovar thee met een inhoud van 8 glaasjes en maak ik foto's van voorbij stomende schepen. Aan een stalletje eet ik verse mosselen en tot mijn verbazing kan ik hier Engelstalige kranten kopen. Bij goed weer komen hier wel degelijk toeristen; in het theehuis zaten vijf obers zich door gebrek aan klandizie te vervelen, daarom speelden zij onderling maar een spelletje bingo; de hoofdkelner (de Ober dus) las de nummertjes op. 156
Ik hield een touringcarbus aan die me meenam naar Taksim. Net als de vorige dag pikte ik een bioscoopje, ditmaal een geheel ander genre, een soort natuurfilm, genaamd "L'Ours" (The Bear), over een berenfamilie in confrontatie met de bloeddorstige jagermens in British Columbia. Heel aangrijpend, het publiek keek ademloos toe. Weinig tekst, maar filmisch indrukwekkend. Vanuit de filmzaal verken ik de hoerenwijk, maar daar is enkel ellende troef. Er zijn helemaal geen hoeren meer! Een stukje verderop liggen wel nog clubs en variététheaters met in de buurt opvallend veel kappers, dat zijn doorgaans verdekte bordelen. De wijk ademt puur verval uit. Het wemelt er wel van de speelholen. Terwijl ik door de steegjes loop, galmt er ineens een pistoolschot door de nacht. Niemand komt er achter hoe en wat er is gebeurd. Er is een avondlijke groente en fruit markt. In de biertuinen van Cicek Pasaji zit letterlijk niemand. Ik betreed de wijk Bevoglu die in volstrekte duisternis is gehuld. Ik daal de steile, slecht beklinkerde sloppen af naar de Galata brug, waar ik bij een kiosk weer eens muntjes voor Clim wissel. Op straat word ik opeens ingesloten door een drietal opzichtig ingekleurde en uitgedoste travestieten. Ze dansen om me heen, terwijl een van hen met omfloerste tenorstem zingt: "Wenn ich so schön wäre wie dich, möchte ich gerne ein Mann sein". Zeker in Berlijn geweest, het Mekka van de travestie in Europa. Tegen negen uur ben ik weer in mijn straat. De stomerij blijkt gesloten, de kleren zal ik dan maar morgenvroeg afhalen. Ik zoek een ander soort speelhuis op waar voornamelijk oudere mannen zitten te kaarten of fanatiek trictrac (tabela) spelen. Hier geen biljart en tafel tennistafels. Ik drink er echte, mierzoete Turkse koffie. Ik beëindig de avond in mijn stamspeelhuis. Ik kom erachter waarom het daar altijd zo druk is. Ertegenover ligt namelijk een particuliere school, een lyceum, vandaar dat alle jongeren in deze zaak zo goed gekleed gaan. Achter het bureau van de altijd aanwezige eigenaar staat een boekenkast met titels als "Billard um halb Zehn" van Heinrich Böll en werk van o.a. de volgende wereldauteurs: Faulkner, Flaubert, Stendhal, Cronin en Conrad, Agatha Christie. Ik ontdek er zowaar Proust en Kafka! Op mijn vraag of die boeken ook wel eens gelezen worden krijg ik een ontkennend antwoord. Hij kijkt me meewarig aan, lees ik dan soms wel Hemingway? Toch moet iemand ooit die van deskundigheid getuigende literatuurselectie hebben gemaakt. Misschien een leraar van het lyceum hier tegenover, dat zich overigens in niets onderscheidt van een doorsnee kantoorgebouw. Vergelijk met het LuzacCollege, maar eens met een pension! Eenmaal terug in mijn eigen bed begin ik aan een nieuw boek, "Bidden wij voor Owen Meany" van John Irving.
157
DAG 9 SNEEUWJACHT / SULTAN AHMED 's Morgens word ik om acht uur gewekt. Het is somber weer buiten, ik vrees het allerergste. In de lobby krijg ik van iemand thee aangeboden die ik opdrink, terwijl ik naar het ontbijtprogramma voor vrouwen op de tv kijk. Onderwerp: de correlatie tussen gebroken enkels en het dragen van hoge hakken. De stomerij is nog dicht. Ik stuur een jongetje op pad om de baas te halen. Na 5 minuten komt deze amechtig hijgend aangehold, hij put zich in verontschuldigingen uit. Ik bezoek die dag een viertal musea in het centrum, ook al vanwege het barre weer. De musea liggen aan en rondom het Sultan Achmed plein. 1. Het Persmuseum. Stelt erg weinig voor, de toegang is dan ook gratis. Het ligt in de straat van al die drukkerijen en uitgeverijen. Er staan wat oude OostDuitse drukpersen en historische uitgaven in facsimile. 2. Het Gezondheidsmuseum. Eveneens niet veel zaaks, weinig om het lijf. Wel een lachertje, want het heeft een educatieve doelstelling. Het wil door middel van illustraties en tekeningen en modellen het ongeletterde Turkse volk medische voorlichting verstrekken. De gevaren van kanker, microben en dergelijke worden er breed en vooral bloederig uitge meten. Hoogst vermakelijk allemaal. Ernaast ligt een kraamkliniek voor ongehuwde moe ders, heel wat minder amusant de versleten kleding en het onverzorgde uiterlijk van de moedersinspe in aanmerking genomen. Tegen het middaguur verorber ik een grote omelet in de Pudding Shop, een ‘famous all over the World’ restaurant, voornamelijk bij (inmiddels veertigjarige) hippies die in de jaren '60 en '70 van hieruit de Oriënt en India gingen verkennen in de hoop het Walhalla van de Cannabis te ontdekken. Velen van hen eindigden hun zoektocht in Nepal en Goa. Sommigen zitten daar nu nog steeds weg te vegeteren. 3. Het Oudheidkundig Museum voor Turkse Beschavingen. (Die laatste twee woorden vormen voor rechtse politici als Janmaat, Schöngruber of Le Pen natuurlijk een "contradictio in terminus"). Een heel net museum, pal aan het plein gelegen, door veel toeristen bezocht. Jammer genoeg ook hier tal van zalen niet toegankelijk vanwege ingrijpende verbouwingen. Dat is een van de nadelen als je in het winterseizoen op reis gaat. Als ik buiten kom, is de temperatuur gedaald tot rond het vriespunt en begint het te sneeuwen. De sneeuw blijft liggen. 4. Het Mozaïekmuseum. Was een beetje een tegenvaller. Niet erg groot, wel weer goed verzorgd, maar de getoond Byzantijnse mozaïeken vind ik eigenlijk niet de moeite waard. Bovendien zijn er slechts een beperkt aantal. Ik ga voor de sneeuwstorm schuilen in het Binnenhof van de Blauwe Moskee. Vele malen word ik aangeklampt door snuisterijenverkopers en tapijtenhandelaars. Zo gauw iemand me 158
overdreven vriendelijk begroet met "Hello sir" of "Where you come from?" zet ik al mijn stekels op. Een van die polyglotte knapen (dat moet ik hun nageven, ze beheersen heel wat talen, inclusief het Arabisch, Italiaans en Spaans!) declameert een gedichtje als hij verneemt dat ik Nederlander ben: "Negentig, tachtig, God allemachtig, wat is het toch prachtig!" Hij weet niet wat het betekent. Wel meent hij te weten dat Hollanders "alleen kijke, nie kope". Ik bijt hem ietwat sarcastisch toe dat het niet getuigt van gezond handelsinzicht om "alleen te kope en niet te kijke" en dat Nederlanders het vanwege deze eigenschap dan ook in de wereld verder geschopt hebben dan de Turken. Een iets te overtrokken reactie van mij, vind ik achteraf. Onder de besneeuwde bomen van het voorhof voer ik een gesprek met een Koerd uit Malatya. Het gaat over politiek. Ik ga nergens te diep op in. Ik spring op de bus en pak de veerboot naar de overkant. De ijzige koude van de Russische steppen dringt zich onstuitbaar de Bosporus binnen. In een jagende sneeuwstorm ploegt de amechtig puffende boot zich door een zware golfslag naar de andere oever die zich in de grauwe hemel vaag aftekent. Een Duitser uit Hannover staat samen met mij op dek te klappertanden. We verwarmen ons met hete thee. In Üsküddar neem ik direct de bus naar het Beylerbeypaleis, dat helaas blijkt te zijn gesloten (“Altijd op donderdag”, zegt de schildwacht. Ja, weet ik veel!). Ik neem vlug de eerste de beste bus terug, slenter door de straatjes, eet en drink wat en besluit na een uurtje de boot terug te nemen. Ik trap in een wisseltruc van enkele jochies. Voor de loketten is het druk. Om de rijen te ontlopen kan ik jetons voor de boot bij hen kopen, wat ik dan ook doe. Wat blijkt? De tourniquetten bij de ingang zijn buiten werking, ik had dus gratis mee gekund. Bovendien legt iemand me uit dat de jetons die ik gebruik inmiddels uit omloop zijn genomen en dus niet meer geldig zijn. Handig gedaan van die knaapjes, dit getuigt van echte handelsgeest Weer op Europese bodem verkeer ik in tweestrijd of ik naar de film (“The Fly” in Beyoglu) of terug naar het hotel zou gaan. Ik hak de knoop door ten gunste van de tweede optie; ik ben verkleumd tot op het bot, dus een warme douche trekt me meer aan dan spannende filmbeelden. Chique dineren Die avond dineer ik in een beter restaurant, dat wil hier zeggen, een restaurant met damasten tafellakens. Uit het menu stel ik ter afwisseling eens een volledig Europese maal tijd samen: biefstuk met boontjes en frites. Dat blijkt echter allemaal uitverkocht. De ober: "Is niet meer. Vandaag erg druk geweest." Ik geloof er niets van. Ik ga dus maar weer op de Turkse tour en bestel er ditmaal een groot glas raki bij. Na afloop krijg ik van het huis een grote fruitschotel aangeboden. Ik kreeg argwaan en even later werd dit dan ook bevestigd door de gepeperde rekening die me op een zilveren schaaltje wordt aangeboden: f 17! Dezelfde maaltijd zou me in een restaurant zonder tafellakens f 9 hebben gekost. Maar goed, niet zeuren, ik had er per slot van rekening zelf voor gekozen. 159
DAG 10 SIRKECI / HAREM Het is vrijdag en ik heb grote problemen met het wisselen van geld. De banken accepteren geen van allen Traveller's Cheques, zij eisen contant geld. Ik wind me enigszins op ("En jullie willen volwaardig lid van de EG worden?"), maar kan uiteindelijk terecht bij de Işbank naast het Sirkecistation. Ik maak een ontspannen praatje in het Engels met de directeur, een gesoigneerde veertiger. Hij verklaart zonder blikken of blozen dat zijn bank munt slaat uit de onwetendheid (of onwelwillendheid) van andere banken. Zijn bank profiteert van al die buitenlanders die hier hun geld komen wisselen. Duizenden keren per jaar provisie op strijken, daar varen wij wel bij, stelt hij eerlijk vast. Ik vind hem op slag erg sympathiek en we keuvelen nog wat over de verloedering van Amsterdam, waar hij ooit was geweest. “Teveel buitenlanders daar!” verzekert hij me met een grijns en een knipoog. Bij de haven koop ik voor f 2,50 handschoenen bij een ambulante handelaar. Opnieuw ga ik naar Üsküddar. Op de boot sta ik bij de reling naast een perfect uitziend Italiaans stelletje dat met volle teugen geniet van het schitterende uitzicht, in de beslotenheid van hun hotelkamer zullen zij ongetwijfeld van elkaar genieten. Jaloezie komt bij me opzetten, want dat klassenvrouwtje doet mijn eenzame hart onmiskenbaar sneller kloppen. Even verderop staat een boers uitziende HakkiChinees te kraaien van plezier. Alleen al van de skyline schiet hij een fotorolletje vol. Beylerbey paleis Vandaag is het Beylerbey paleis wel open. Ik ben de enige toerist en krijg een privérond leiding van een jongeman die me in een mengelmoes van Turks en Engels tekst en uitleg geeft. Het is een zomerpaleis, pronkvol en met een 18eeeuws interieur met veel antiek meubilair en vergulde wanden met schilderwerken. Het meest indrukwekkende vind ik de enorme kristallen kroonluchters. Het paleisje, het is niet echt groot, ligt nét naast de Bosporusbrug. Het heeft niet veel gescheeld of de nietsontziende Turkse planologen hadden de brug domweg over het paleis heengetrokken... Vanuit Üsküddars centrum bij de haven begin ik een voettocht langs de kust. Al gauw krijg ik gezelschap van een sloeberachtige schoenpoetser die in zijn dunne colbertjasje rilt van de kou. Erdal, zo heet hij, doet zijn best niet al te opdringerig te zijn en ik gun hem dan ook mijn klandizie. Hoewel ik de afgesproken prijs betaal, bedelt hij natuurlijk om meer, maar ik blijf onvermurwbaar. Geen nood, we blijven even goede vrienden en samen met mij bezoekt hij een intiem aandoende medresse (historische koranschool) die fraai aan de waterkant gelegen is. De oever wordt allengs steiler en ik probeer foto's met volle zoom te maken van de skyline aan de overkant van het grijze water: de Sultan Achmedmoskee en de Aya Sophia. Het weer is erg wisselvallig, nu eens sneeuwt het hevig, dan weer schijnt er een waterig zonnetje. Ik bereik de haven van Harem, waar ik in 1982 voor het eerst Aziatische bodem betrad. Hoog boven de aanlegplaats ligt op een rots de schimmige Selim – kazerne die in de vorige eeuw diende als hospitaal. Het is een van de lazaretten waar Florence 160
Nightingale haar naam als ziekenverzorgster onsterfelijk maakte. Ik hou me een uurtje in een theehuis op, waar ik het volgende cryptogram te lijf ga. De veerboot, in dit geval tevens een autoveer, is gratis. Midden op de Bosporus floept opeens de zon achter de wolken te voorschijn en gutst het zonlicht uitbundig op ons neer. Ik begin gehaast tegenlichtopnamen te maken. Ik ben benieuwd naar de resultaten. Op de boot drink ik salep, een gloeiend hete, dikke melkachtige drank, bestrooid met kaneel. Ik vind het lekker, bovendien brengt het een mens in deze winterse omstandigheden weer op temperatuur. Vanuit Eminönü ga ik rechtstreeks naar mijn hotelletje. Grijsaard op apegapen In de avonduren dool ik rond in een gedeelte van de stad waar ik nog niet ben geweest. Alle winkeltjes (à la Marga en Wim Maas) zijn tot 11.00 uur geopend. Ik eet in een pastahane een gebakje. Regelmatig loop ik een volkscafeetje of een theehuis binnen. Er wordt hier geen enkele speciale aandacht aan me geschonken. Als ik om elf uur de lobby van mijn hotel binnenstap ligt er op de bank een bejaarde man op apegapen. Hij ziet lijkbleek en kreunt zachtjes. Als ondersteuning hebben hulpvaardige handen een opgerolde gebedsmat onder zijn hoofd gelegd. Ik zie onmiddellijk dat hij het niet lang meer zal maken. Er heerst een opgewonden sfeer. "Is het een Iraniër?", vraagt iemand. "Nee, een Turk", is het antwoord, maar hoe hij in de lobby verzeild is geraakt en wat hij daar te zoeken had schijnt niemand te weten. De receptionist sleept glazen water met aspirines aan. Er verschijnen ineens twee gesluierde vrouwen ten tonele die de verwarring verhogen en met hoge, kijvende stemmen de omstaande mannen verjagen. Ze willen hun moslimplicht om zieken te troosten en te ver zorgen nakomen. Na een tijdje hou ik het voor gezien en ga ik naar boven, waar ik me verdiep in de belevenissen van Owen Meany. DAG 11 SÜLEYMAN MOSKEE / EYÜP / GOUDEN HOORN Als ik 's morgens bij de receptie mijn sleutel afgeef, hoor ik desgevraagd dat de grijsaard het niet gehaald heeft. Allah is hem uiteindelijk in het ziekenhuis komen halen. Iemand heeft dus toch de tegenwoordigheid van geest gehad om een dokter te waarschuwen, denk ik. Over zijn identiteit bestaat nog steeds geen zekerheid. Ik doe het rustig aan; het is mijn laatste volle dag in Istanbul. Ik laat de bus voor wat hij is en ga te voet de stad in. Allereerst bezoek ik de Kiz Tasi (een oude verwaarloosde zuil uit het jaar 0), het moderne stadhuis en het Aquaduct van Valens dat men aan het restaureren is. Daar word ik door een fors besnorde Turk aangesproken die me het hemd van het lijf vraagt over Lubbers. Heeft hij ook al die vrouwen in zijn kabinet goed in de hand? Vervolgens loop ik langs de moskeeën van Selim en Süleyman (een van de mooiste van Istanbul). Het is stralend weer, eigenlijk jammer want ik heb nog maar 6 foto's op mijn Fuji 161
fotorolletje en moet dus zuinig zijn met fotograferen. Ik daal door morsige steegjes af naar de Gouden Hoorn waar ik een half uurtje wacht op de boot naar Eyüp. Ik maak een praatje in het Turks met de veerlui van de sloepen die er geduldig op een vrachtje azen. Amicaal slaan ze me op de schouders. Als ik de boot opstap wrijf ik mijn ogen uit. Wie zit daar verliefd hand in hand op de houten bankjes? Gerard Roosenboom en Margot Severijns, twee collega's van me. Ik knipper een paar maal vol ongeloof met mijn ogen en het beeld verdwijnt. Het blijkt een excentriek Frans echtpaar te zijn dat als twee druppels water lijkt op voornoemde collega's. Het zou ook te mooi zijn. Van een slippertje van met name Gerard zou ik dolgraag getuige willen zijn! Gerard is namelijk een expriesterstudent… We volgen een zigzag koers van de ene naar de andere oever. Ze zijn volkomen kaalgeslagen door Bedrettin Dalan, de voormalige "schoon schip"burgemeester van Istanbul die aan deze operatie zijn bijnaam Bulldozer overhield. Hij heeft van die open stadswonden parkjes gemaakt; overal zie je die duizenden zelfde banken en would be romantische lantaarn paaltjes. Eyüp is een centrum van religie, het vormt een bolwerk van Islamitisch fundamentalisme. Veel heilige moslims liggen hier begraven; hun tombes worden bezocht door vooral vrouwelijke bedevaartgangers. Het stikt er verder van de duiven die af en toe zelfs de zon lijken te verduisteren. Er staan ook stalletjes opgesteld waar religieuze prullaria en devote souvenirs te koop zijn. In de buurt liggen ook enkele oude houten huizen uit voorgaande eeuwen, ze vallen onder de Turkse monumentenzorg, maar zijn desondanks verkrot. Monumentenzorg betekent in dit land: niet aankomen, in huidige staat laten voortbestaan met als gevolg een steeds vorderend proces van verval en aftakeling. Dwars door de klassieke begraafplaats, die op een heuvel ligt, baan ik me een weg naar boven, op de voet gevolgd door twee giechelende schoolmeisjes die opdrachten van hun juffrouw moeten uitvoeren. Op de top ligt het historische café van Pierre Loti, een 19e eeuwse Franse schrijver. Een van zijn boeken had ik op mijn literatuurlijst van de HBS staan. Er is een superbe uitzicht, maar helaas is mijn fotorolletje inmiddels volgeschoten. Ik zit hier vlakbij de bron van de 6 km lange rivier de Gouden Hoorn ofwel in het Turks, de Haliç. Eenmaal beneden drink ik op mijn gemak thee op de binnenplaats van een uitgeleefde huurkazerne. Het mannelijke gedeelte van de bewoners volgde gespannen een voetbal wedstrijd op de tv. Toen hun club Besiktas binnen vijf minuten tweemaal scoorde, kende de vreugde geen grenzen en werd de boel op stelten gezet. Het behoeft verder geen betoog dat Besiktas een club uit Istanbul is. Ik mocht meedelen in de feeststemming en kreeg zowaar een glaasje thee cadeau. Met de bus ga ik naar de wijk waar men lederwaren verkoopt. Ik heb mijn zinnen gezet op een leren reistas. De meeste winkels worden door uitgeweken Polen gedreven en ik vind er alleen maar namaakspul (meestal van canvas) van Puma, Adidas en Benetton. In de 162
overdekte bazaar heb ik meer succes. Na 10 minuten onderhandelen koop ik een tas die me bevalt. Prijs: 180.000 TL. Mijn aanvangsbod was 120.000 TL, het hunne 230.000 TL. Ik word in onvervalst Berlijns te woord gestaan. De verkopers spreken eveneens vloeiend Engels, dat ze op een privécursus (door de baas betaald) hebben geleerd. Ze strijken 25% van de omzet op, althans dat beweren ze. In een overvolle bus, het is midden in het spitsuur, sleep ik mijn nieuwe aanwinst mee naar het hotel. Ik mis bijna mijn halte, omdat ik niet kan uitstappen, de weg naar de uitgang wordt door tientallen medereizigers versperd. Lastig reizen zo. Ik betaal de hotelrekening (240.000 TL voor 12 dagen, dat is ongeveer f 16 per dag) en doe in de kleine supermarkt die de wijk rijk is inkopen: pakjes Turkse soep, kaas, worst en bier. Als ik met mijn boodschappen in een theehuis zit, stapt ineens een tiental politieagenten de gelagkamer binnen. De inval duurt maar vijf minuten. Alle aanwezigen worden gefouilleerd en moeten zich identificeren, dat wil zeggen iedereen behalve ik! Mij, als buitenlander, laat men merkwaardigerwijze met rust, mij wordt geen strobreed in de weg gelegd. In Neder land, en zeker in Duitsland en Frankrijk, zou dat precies andersom zijn geweest. Op straat maak ik een afspraak met een taxichauffeur om me de volgende dag om half acht bij het hotel op te pikken, 's morgens, want ik moet dan naar de luchthaven. Op mijn kamer pak ik mijn nieuwe tas in. De oude laat ik leeg achter. DAG 12 TERUGREIS Als ik de volgende dag opsta ben ik verbaasd dat ik niet ben gewekt door de receptie. Beneden aangekomen blijk ik zelf degene te zijn die de fout heeft begaan; ik heb het Turkse woord voor 7 verwisseld voor 8. Dat uur later had me noodlottig kunnen worden, ware het niet dat ik de minimale piepjes van mijn eigen reiswekkertje bij wijze van uitzondering eens had gehoord. Bij de taxichauffeur had ik de vorige avond dezelfde blunder begaan, dus die stond niet klaar. Gelukkig zijn er, ondanks het vroege uur op deze zondagmorgen, taxi's te kust en te keur in de straten te vinden. Een half uur later kom ik op de internationale luchthaven aan. Het is er nogal druk, vooral vliegtuigen met bestemming grote Duitse steden. In de tax¬free shops worden tot mijn ergernis geen credit cards geaccepteerd, sterker nog; ook Turks geld is hier taboe, ik dien af te rekenen in Duitse marken. Dat is me al te gortig! Na lang zoeken vind ik een kleine winkel waar men wèl credit cards aanneemt. Ik sla wodka en sloffen sigaretten in. Om 10.00 uur zit ik in de lucht. De prestaties van het cabinepersoneel van THY (Turkish Airlines) zijn niet te vergelijken met die van het gedienstige KLM–personeel, maar ze zijn nog altijd stukken beter dan die van Alitalia of Air India. Om half een ben ik in Amsterdam. Drie uur later ben ik weer thuis in good old Roermond. 163
ISTANBUL 1998 INLEIDING Ondanks het feit dat ik al vier keer eerder Istanbul heb bezocht, viel mijn keuze nu weer op deze grote Turkse metropool. Waarom niet naar een andere stad, er zijn er toch genoeg waar je niet bent geweest, zou men mij kunnen vragen. Inderdaad, ware het niet dat deze stad al sinds lang een vreemde aantrekkingskracht op me uitoefent. Er zijn in mijn ogen tal van redenen aan te voeren om Istanbul boven andere steden zoals Athene, Napels of Boekarest te verkiezen. Bovendien, de voorgaande keren dat ik de stad bezocht hebben een onuitwisbare indruk op me gemaakt. 1. Istanbul is een wereldstad van internationale allure; een stad met verschillende gezichten. De botsing tussen oud en nieuw of ook wel de versmelting tussen oud en nieuw heeft voor mij altijd een zekere charme gehad. 2. Istanbul ligt op het snijpunt van twee culturen. Hier komen de oosterse, islamitische cultuur en de westerse, christelijke cultuur met elkaar in aanraking. Het is dan ook een typische Euraziatische stad te noemen; semiAziatisch, semiEuropees. Die combinatie bevalt me wel. 3. Istanbul is bijzonder exotisch gelegen aan de oevers van een nauwe zeestraat en gebouwd op zeven heuvelen (net als Rome en Lissabon). Men wordt er voortdurend verrast met onverwachte panorama's en weidse uitzichten. 4. Istanbul heeft een overwegend Turkssprekende bevolking. Ik was net bezig met een opfriscursus Turks (inmiddels ben ik aan de cursus Turks voor Gevorderden begonnen), zodat een reis naar Turkije me de gelegenheid bood om mijn kennis van de Turkse taal aan de praktijk te toetsen. 5. Istanbul kent een uitgebreide keuken. Je kunt er op elk ogenblik van de dag bestellen wat je hartje op culinair gebied begeert. Er zijn ruime keuzemogelijkheden in de tientallen restaurantjes in de binnenstad. 6. Istanbul ademt een onmiskenbaar historische sfeer, herkenbaar aan de architectonische hoogstandjes en de culturele overblijfselen van zo verschillende volkeren als de Grieken, de Romeinen, de Byzantijnen, de Ottomanen en tenslotte de huidige Turken. In 1980 bezocht ik de stad met een ééndagsexcursie vanuit Constanta in Roemenië voor het eerst, samen met een groepje Nederlanders en Belgen. In 1982 verbleef ik er langdurig als aanloop voor mijn eenzame zwerftochten over de Anatolische hoogvlakten. Een jaar later was ik er samen met Clim, voor we naar Zonguldak aan de Zwarte Zeekust trokken. In 1990 tenslotte bracht ik twee koude winterweken door in de stad. Ik heb al de facetten van de stad gezien alleen 's zomers en 's winters. Ik wilde die ook wel eens bekijken in het voorjaar. Hopelijk waren de weergoden me gunstig gezind en zou ik onder een mild lentezonnetje 164
onbekommerd en doelloos dwalend de stad verder kunnen gaan verkennen. Alleen een bezoek aan de stad in het najaar ligt dan nog in het verschiet, misschien over vijf jaar. Vertrek: zaterdag 21 februari Gelukkig vertrekt de vlucht pas na de middag, zodat ik geen hele nacht op Schiphol wakend hoef door te brengen. Dat is me al vijf keer eerder overkomen. Na zo'n slapeloze nacht is de eerste vakantiedag (en soms ook de tweede) voor een groot deel verpest door vermoeidheid en slaap. Ik kan dus gewoon om zeven uur ' s ochtends opstaan en om half negen de trein nemen naar Amsterdam. De vlucht vertrekt om kwart over één, maar heeft een half uur vertraging. Na drieëneenhalf uur vliegen met Turkish Airlines kom ik tegen zes uur in Istanbul aan. Er volgt een snelle afhandeling bij de douane, waarna ik onmiddellijk geld wissel. Het is zaterdag en al laat, dus in de stad zijn geen banken open. Ik krijg voor mijn $ 150 een heel pak geld. Vergeleken met het vorig jaar zijn de prijzen er verdubbeld, de wisselkoers (momenteel is 1$ = 225.000 Turkse lira's; 1 gulden = 110.000 TL) is evenredig toegenomen. Als ik met mijn nieuwe reistas de aankomsthal uitloop, kan ik direct in de airport bus stappen die rechtstreeks naar de binnenstad rijdt. Daar stap ik een halte vóór het centrale Taksim plein uit in de Tepebasi wijk (Lett.: heuveltop. Hier verbleven Clim en ik in een goor hotel in 1983. Dat hotel is inmiddels afgebrand) van het stadsdeel Beyoglu, dit is de op een na oudste wijk, gelegen aan Gouden Hoorn, vroeger bewoond door handeldrijvende Genuezen. In het eerste de beste straatje vind ik een driesterrenhotel. Het is hotel Libko, gebouwd in een oud pand van na de eeuwwisseling. Na enig onderhandelen kom ik met de receptionist uit op een bedrag van 25 dollar per nacht. De kamer is prima in orde. Er staat een groot bed in en ze is voorzien met een minibar en een televisie (met louter slechte Turkse zenders). Het beddengoed is gestreken en gesteven, alle vier de lichtpunten in de kamer functioneren naar wens en op het sanitair op de badkamer is niets aan te merken. Een goede deal dus. Om acht uur ga ik de omgeving verkennen. Om de hoek ligt de meest modieuze straat van modern Istanbul, de Istiqlal Caddesi (Straat van de Vrijheid; soort Kalverstraat, voetgangers gebied, merkwinkels en bioscopen.) Het is voor de Turken ook een vrije zaterdagavond, en dat is te merken! Een onafgebroken stroom voetgangers dringt zich door de straat. Er wordt ook opvallend gesurveilleerd door de politie. Ik krijg van het publiek de indruk dat het in goeden doen is: weldoorvoed en modem gekleed. Natuurlijk zit ik hier wel in het hart van modern Turkije; het zou een zaterdagavond waar dan ook in de EU kunnen zijn. Ettelijke kilometers verderop, in de oude stad aan de overkant van de Gouden Hoorn en in de gecekondu (Lett.: in één nacht gebouwd. Sloppenwijk bevolkt door arme nieuwkomers van het Anatolische platteland), de sloppenwijken van deze enorme stad zal het beeld ongetwijfeld armoediger en ellendiger zijn; meer Islamitisch en Aziatisch ook. Deze gigantische metropool op de grens van Azië en Europa is inmiddels uitgegroeid tot een wriemelende mierenhoop van mensenmassa's. Niemand weet hoeveel er nou precies zijn: de schattingen lopen uiteen van 9 tot 12 miljoen. Het zijn niet alleen etnische Turken die zich hier verdringen voor een baan en inkomen. Veel vluchtelingen uit het MiddenOosten, 165
Iraniërs en gelukszoekers uit de voormalige communistische staten hebben zich hier geves tigd. Dit geeft de stad een aantrekkelijk internationaal allure. Samen met Londen, Parijs en Moskou vormt Istanbul de Top Vier van Europa's grote steden. Een vijfde van de Turkse bevolking woont hier aan de oevers van de historische Bosporus. Acht jaar geleden was ik voor het laatst in de stad, sindsdien is de welvaart in dit gedeelte enorm toegenomen. Zeker vergeleken met 1980, toen ik Istanbul vanuit Roemenië voor het eerst bezocht tijdens een ééndaagse excursie. Ik wandel op mijn gemak door de drukke avondmarkten. De Cicek Pasage is een arcade met terrasjes voor eet en drinkgelegenheden. Er is levende muziek en er hangt een gezellige sfeer. Vrouwen met hoofddoekjes zie ik niet. Slechts hier en daar staat een bedelaar, vaak onopvallend in een duister hoekje. De enige echt zichtbare sloebers zijn de zonder uitzondering jonge mannen die gepofte kastanjes en goedkope broodjes op handkarren aan de man proberen te brengen. Enkele keren word ik aangesproken door mannen. Meestal is het uit pure nieuwsgierigheid, een enkele keer willen ze me rondleiden of een restaurant inloodsen. Het is een warme lenteavond en ik loop met mijn pet en sjaal dan ook een beetje in de gaten. Overal word je verlokt om te eten. De geëtaleerde gerechten zien er smaakvol uit, bovendien zijn ze aan trekkelijk geprijsd. Ik krijg de indruk dat de commercie hier voor een groot gedeelte op het welgestelde publiek en dan met name op buitenlandse toeristen is gericht. Aan en rond de Istiqlal Caddesi ligt een tiental bioscopen die de modernste films vertonen; gelukkig in de oorspronkelijke Engelse taal met Turkse ondertiteling. Ik stel voor mezelf alvast een plan op welke films ik per se wil bekijken. De megahit Titanic in ieder geval. Rondom mijn hotel is alles te krijgen, dus beladen met mineraalwater en bier zoek ik tegen tien uur mijn kamer op. Er volgt een rusteloze nacht; na een (in)spannende reis kan ik nooit goed in slaap komen. Een of meerdere neuten om in te slapen kan ik niet nemen, want bij wijze van hoge uitzondering heb ik bewust geen taxfree fles whisky gekocht. Die nacht word ik me wel bewust van een van de weinige nadelen van dit hotel: de wanden zijn dun. In het begin van de nacht kan ik meegenieten van mijn buren die luidruchtig de liefde bedrijven. Zondag 22 februari Het ontbijt is bij de kamerprijs inbegrepen. Het stelt niet veel voor. Een beetje smeerkaas, maar geen vlees of eieren. Gelukkig is het brood lekker vers en is er boter en zijn er diverse soorten jam beschikbaar. Opvallend zijn de grote hoeveelheden olijven waaruit je een keuze kunt maken. De koffie is naar mijn smaak ondrinkbaar, dus ik besluit het de volgende keren bij gewone çay (thee) te houden. Na een gesprekje met de nachtportier, die blijkbaar ook 's morgens dienst heeft. Het personeel in dit soort landen hoeft niet hard te werken, maar ze maken wel lange dagen. Door het oude Beyoğlu dat op de heuvel ligt geplakt daal ik door de nauwe straatjes af naar de kaden van Karaköy. Onderweg hou ik even halt voor de Galatatoren (Galata is een verbastering van het woord "Kelten". Rond het begin van de jaartelling hadden die zich hier 166
tijdelijk gevestigd), een markant punt in de wijk. Sinds 1983, toen ik er met Clim voor het laatst was, is het bouwwerk terdege opgeknapt. Het is nog niet druk op straat, de mensen slapen uit op de zondagochtend. Ook aan de aanlegsteigers van Karaköy is het rustig. Ik maak een ontspannen praatje met een bescheiden jongeman uit Erzurum. (Dit is een grote stad in het oosten van Turkije. Het omliggende platteland is zeer onvruchtbaar en levert dan ook grote stromen migranten naar Istanbul en de westerse landen in Europa. Is hooggelegen; heeft een streng landklimaat. De stad werd in de jaren zeventig verwoest door een zware aardbeving.) Hij wil zijn beperkte Engelse woordenschat uitbreiden. Ik speld hem op de mouw dat mijn vrouw overdag een zware baan heeft en tevens voor mijn zeven kinderen moet zorgen (waarvan de eerste vijf jongens zijn), terwijl ik onbekommerd van mijn vakantie geniet. Dat vindt hij prachtig en prijzend slaat hij me op mijn schouder. De macho's…. De Gouden Hoorn is een rivier van 7 km lang; eigenlijk meer een ondergelopen vallei, die uitkomt in de Bosporus. Dit is een nauwe zeestraat die de Zwarte Zee verbindt met de Zee van Marmara, en dus ook met de Middellandse Zee. Volgens de laatste bevindingen is die ontstaan zo'n 7.500 jaar geleden. De Zwarte Zee was oorspronkelijk een klein zoetwatermeer. Toen de gletsjers na de ijstijden begonnen te smel ten steeg het zeeniveau drastisch. Op een gegeven moment stroomde de Middellandse Zee over in het bekken achter de landengte en ontstond de huidige zoutwater Zwarte Zee. Vijf jaar lang veroorzaakte dit een gigantische waterval, honderd maal krachtiger dan de Niagara Falls. Eenzelfde verschijnsel, maar dan eerder, deed zich voor bij Gibraltar waar de Atlan tische Oceaan het mediterrane bekken instroomde. De waterval die toen ontstond, schijnt nog veel majestueuzer te zijn geweest. In de Gouden Hoorn lag vroeger een smalle pontonbrug, de zogenaamde Galata brug. Die kon de toenemende verkeersdruk niet meer verwerken en is vervangen door een moderne zesbaansbrug, gebouwd door een Duits concern. Het is er nog altijd druk, maar de chao tische levendigheid is verdwenen. Tegenwoordig zijn de vissers die hun vangst aan voorbij gangers verkopen gehuld in piekfijne historische pasjakostuums, een knieval voor de toeris tenhorden. Ik steek de brug over en ga direct weer omhoog naar de centrale pleinen waar de bezienswaardigheden liggen. Die liggen hier zij aan zij: de Aya Sophia, de Sultan Ahmet (ook wel genoemd de Blauwe Moskee), het Topkapi paleis met het serail (Het weelderige paleis van de sultan met omringende tuinen en bijgebouwen, momenteel een museum.) en de harem, het Archeologische Museum, de Yerebatan Cisternen, het Hippodroom en nog verscheidene musea. Het weer is te mooi om ergens binnen te gaan. Ik daal af naar de westkant van de heuvel door een wijkje waar ik nog nooit eerder ben geweest. Daar stuit ik op veel sporen van de authentieke bebouwing uit vroeger tijden: houten herenhuizen, al of niet in deplorabele toestand. Langs de dichtbebouwde oevers van de Bosporus en de Zee van Marmara maak ik een omtrekkende beweging tot aan de zgn. Kleine Aya Sophia. 167
Tegenwoordig is dat een moskee in restauratie. In de visserswijk Kumkapi ga ik weer omhoog de stad in. Onderweg eet ik aan stalletjes kleine hapjes, zoals broodjes döner en sosis. Ik kom uit in de wijk Beyazit waar het hele centrale plein bezet wordt door marktkraampjes. In de buurt ligt ook de Universiteit (met mooie toegangspoort en toren) en de Kapali Carsi, de overdekte Bazaar. Ik heb er vandaag zin in en loop zonder echt te rusten door naar de grote Suleymaniye, een enorme moskee van de hand van meesterarchitect Sinan. Rondom de moskee ligt een uitgebreid complex van ziekenhuizen, bibliotheken, scholen, armen keukens en dergelijke; allemaal uit de zestiende eeuw. Opnieuw ga ik de heuvel af en beland ik in de Egyptische Bazaar, de Misr Bazari. In een onooglijk park aan de rand van de Halic (Turkse naam voor de Gouden Hoorn) zit ik een tijdje in het zonnetje te lezen. Daarna wandel ik via nog niet verkende wijken terug naar mijn hotel. Ik wil eerst gebruik maken van de Tünel (Eigenlijk meer een overdekte tandradbaan naar de top van de heuvel), maar die blijkt elke zondag vanwege onderhoudswerkzaamheden gesloten te zijn. ‘s Avonds maak ik nog een korte avondwandeling. In mijn buurt ligt ook het viersterrenhotel Mercur, vroeger was dit het Etap Marmara Hotel waar Clim en ik in 1983 de westerse kranten kochten. We zaten vlakbij ingekwartierd in de hoerenbuurt. De gazino's (Turkse verbastering van casino, met kansspelen en animeermeisjes. Fundamentalisten willen ze nu verbieden) en night clubs liggen er nog steeds, maar de slonzige hoeren zijn verdwenen. Rond half tien ben ik terug op mijn kamer. Tijdens deze vakantie zal ik dit ritme aanhouden: tegen negen uur 's morgens ontbijten, na negen uur 's avonds terug. Tot twaalf uur hou ik me bezig met de schriftelijke cursus Turks die ik bij me heb, inclusief cassetterecorder / walk man om de Turkse teksten te beluisteren. Ik maak de hele Les 9 af, met inbegrip van het dictee. Maandag, 23 februari Ik loop op mijn gemak naar het centraal gelegen Taksim plein. Daar is nog alles als vanouds, het plein is altijd al modem van uiterlijk geweest. Dit is de omgeving van de kantoren van vliegmaatschappijen en dure hotels. In een ervan, Hotel Intercontinental, blijf ik een tijdje in de Palmenserre stil genieten van de pure luxe. De kranten zijn hier gratis, dus die gaan mee. Ik zit weer hoog, boven op de heuvel. Via een drukke autoweg daal ik af naar de wijk Beşiktas, langs het grote stadion van de voetbalclub met dezelfde naam.( Andere bekende voetbalclubs uit Istanbul: Fenerbahce, Galataseray, Istanbulspor.) Ik kom uit bij de kade annex touringcarparkeerplaats precies tussen een barokachtige moskee en het grote Dolmabahce paleis uit de vorige eeuw. In dit paleis is de "Vader aller Turken" Atatürk gestorven, waarschijnlijk aan de gevolgen van een door stug alcoholgebruik vergiftigde lever. Boze stemmen beweren dat het ook wel eens longkanker of syfillis geweest zou kunnen zijn. In de haven van Beşiktas ga ik aan boord van een veerboot en laat me in tien minuten naar de andere oever brengen. 168
Aan de Aziatische kant ligt het stadsdeel Üşküddar, vroeger een stoffig en rommelig stadje. Tegenwoordig is het een stuk moderner geworden. In een restaurant dat qua inrichting ook in Amsterdam had kunnen liggen, eet ik börek ispanakli (bladerdeeg gevuld met spinazie, een klassieker). Er schijnt een mild lentezonnetje, wat mij ertoe verleid om een uurtje bij een fontein het leven aan mij voorbij te laten trekken. Op een gegeven moment val ik zelfs in slaap, zo vredig gaat het hier aan toe. In een fikse wandeling van een uur trek ik langs de oevers van de Bosporus zuidwaarts. Ik kom uit in Harem, vlakbij het busstation van waaruit je alle bestemmingen in heel Turkije kunt bereiken. Hier ligt ook de commerciële haven, waar afgemonsterde zeebonken en gespierde truckers op doorreis schimmige zaken doen die het daglicht niet kunnen ver dragen. Ik steek weer over naar de Istanbulkant en kom uit bij de kades van Eminönü. Van daaruit keer ik via de Tünnel, die op weekdagen gewoon geopend is, terug naar mijn hotel. ‘s Avonds ga ik in de buurt naar de bioscoop. Het is een van de nieuwste films van Michael Douglas, The Game geheten. Het verhaal zit goed in elkaar en Douglas acteert zoals altijd redelijk goed. Sean Penn speelt er ook in mee. De film is niet nagesynchroniseerd, zodat ik me met het Engels moet redden, maar dat lukt me bar slecht. Ik kan nauwelijks iets van het gesproken woord volgen. Gelukkig kan ik me behelpen met de simpele Turkstalige onder titeling. De entreeprijs is naar plaatselijke maatstaven zeker niet goedkoop, acht gulden. Op mijn hotelkamer maak ik les tien van de cursus Turks af; op de achtergrond heb ik muziekprogramma's op de televisie. Naast quizzen, spelletjes en praatprogramma's is er niet veel meer op de buis, ook al heeft de hotelkabel meer dan 20 zenders. Dinsdag, 24 februari. Vandaag ga ik de westkant van het Europese deel van Istanbul verkennen. Het wordt een behoorlijke wandeldag. Ik schat dat ik weer minstens 15 kilometer te voet afleg. Ik beland in rustige woonwijken, die overigens allen om de 500 meter door brede verkeerswegen worden doorkruist. In de wijk Piyale bezoek ik een rustiek gelegen moskee. Erlangs ligt een hooggelegen Islamitische begraafplaats. Het is ook vandaag mooi weer. Onderweg maak ik af en toe praatjes met nieuwsgierige kinderen, vaak meisjes die pas Engels aan het leren zijn. De stad is heuvelachtig hier, sommige hellingen zijn echt steil. Tegen het middaguur heb ik na een omtrekkende beweging weer het water van de Gouden Hoorn bereikt. In de straten wordt in de open werkplaatsen druk gelast, gesmeed en getimmerd. In een soort kantine eet ik voor een schijntje stevige kost tussen de bezwete mannenlijven van vermoeide smeden en metaalbewerkers. En juist in dit sjofele achteraf gelegen eethol loopt een forse kelner rond die vloeiend Amerikaans babbelt! Had hij op de Amerikaanse luchtmachtbasis Incirlik geleerd, nabij de TurksIrakese grens. Zelfs om en nabij de toeristische trekpleisters spreken weinig mensen Engels. Duits wordt echter veel beter beheerst, wat niet zo verwonderlijk is met twee miljoen Turken in de Bondsrepubliek. Iedereen heeft daar wel vrienden, of familie wonen of heeft er zelf een tijdje gewoond. 169
Aan het water ligt het achttiendeeeuwse Aynalikayakpaleis, waar ik als enige belang stellende een privérondleiding krijg voor viereneenhalve piek. Ik zit inderdaad in een buurt waar geen toerist zich laat zien. Het is geen groot paleis en ook niet zo bijzonder mooi. Het is meer een zomerhuisje voor rijke Ottomaanse hoogwaardigheidsbekleders. Onderweg ben ik verschillende begraafplaatsen gepasseerd, wat bewijst dat dit gebied vroeger aan de rand van de stad lag. De doden werden uitsluitend buiten de stadsmuren begraven in die tijd. Als ik bij Hasköy op de rondweg stuit, besluit ik een bus noordwaarts te nemen. Na een half uur stap ik uit in Mecidiyeköy. Het duurt een tijdje voor ik de autobaan kan oversteken. Aan voetgangers denkt men hier niet zo gauw. Aan de andere kant in het stadsdeel Şişli ligt alweer een kerkhof, nu duidelijk van christelijke signatuur. Het is Armeens en ziet er onberispelijk uit; daar kunnen de Turken een puntje aan zuigen! Ik maak een praatje met een moslimtuinman die me de meest markante graven aanwijst. Armeniërs Armeniërs vormden vroeger in Turkije een grote en belangrijke minderheid. Vanwege ver meende collaboratie met de Russische vijand werden zij in de Eerste Wereldoorlog met honderdduizenden door de opgehitste Koerden en ook reguliere Kemalistische troepen afge slacht. De eerste moderne volkerenmoord van de geschiedenis, zegt men. Hitler schijnt hieruit inspiratie te hebben opgedaan. Armeense terroristen nemen af en toe met bom aanslagen op Turkse doelen nog steeds wraak voor deze ongekende volkerenmoord. Tegen woordig leven veel Armeniërs in de diaspora; vooral in Frankrijk en Californië hebben zij bloeiende en redelijk welvarende gemeenschappen gesticht. In Istanbul wonen momenteel nog maar enkele duizenden Armeniërs. In snel tempo loop ik naar Taksim, hier en daar stilstaand bij moderne winkels. Dit is weer eens een welvarend en op westerse leest geschoeid deel van Istanbul. Onderweg rust ik uit in de sfeervolle lobby van het Divan, een vijfsterrenhotel. Daar lees ik de gratis International Herald Tribune. Er hangt een ingetogen sfeer, de mensen spreken zachtjes en gedragen zich erg beschaafd. Mij valt op dat dit soort dure hotels ook genoeg Turkse burgers onderdak biedt, de elite in dit land kan zich deze buitensporigheden met gemak veroorloven. Een uur later zit ik in een kaal ingericht cayhane (theehuis, waar vooral oude en werkloze mannen urenlang aan hun thee nippen, al kaartend en triktrak spelend) thee te drinken aan een gammel tafeltje met een plastic, vlekkerig kleedje erop. De tegenstelling kon niet groter zijn. Ik ga niet terug naar het hotel, maar ga om zes uur naar de volgende film. Titanic staat op het programma. Het is een hele zit van drieëneenhalfuur. Wederom kan ik het Engels / Amerikaans niet of nauwelijks volgen. Maar het is een indrukwekkende film, waarbij de tekst niet direct van doorslaggevend belang is. Het gaat hier meer om de filmische kwaliteiten, om de visuele rijkdom en die is in ruime mate aanwezig. De hoofdrolspeelster lijkt op Linda van Huib in haar frissere jaren. De bezoekers van de film zijn allemaal jong, mooi en in goeden doen. Op mijn kamer maak ik die avond les 11 van de cursus Turks voor gevorderden af. 170
Woensdag, 25 februari. Als ik 's morgens wil vertrekken houdt de dagreceptionist me staande. Hij vraagt me of ik alvast enige dagen wil betalen. Een redelijk verzoek vind ik en ik trek al mijn credit card te voorschijn. Nee!, dat is niet de bedoeling. Hij heeft contanten nodig, beweert hij. Ik weiger echter contant te betalen. Een van de redenen om voor dit hotel te kiezen was juist de mogelijkheid om met de kaart de hotelrekening te betalen. De man vraagt me of ik dan maar naar de bank wil gaan om geld op te halen. Dat vind ik onbeschaamd; ik laat hem dat ook weten. Dat hij maar zelf naar de bank gaat en daar een half uur of langer in de rij gaat staan. Bovendien kost geld opnemen met de credit card veel te veel aan commissie. Ik weiger dan ook pertinent op zijn suggestie in te gaan. We staan op gespannen voet als ik de straat op loop. Het is wat kouder vandaag en er staat een forse bries. Ik zoek weer eens de overkant van de Halic op en snuffel wat rond bij de grote bezienswaardigheden. In de haven van Karaköy liggen Russische vrachtschepen aangemeerd. De winkels in de havenbuurten hebben stuk voor stuk reclameborden in het Russisch buiten staan. Russen zijn hier welkom zolang ze maar Amerikaanse dollars hebben om hun aankopen te bekostigen. Istanbul is voor Russen een koopjesparadijs. Elke dag komen er chartervluchten uit Rusland en de Oekraïne aan. Dezelfde dag nog keren de dagjesmensen bepakt en gezakt terug naar hun land. Daar brengen ze hun inkopen tegen forse winst aan de man. Op een terras op de hoge Topkapi oever zit ik een uur te genieten van het prachtige uitzicht over de Bosporus. Ik drink een halve samovar uit, wat neerkomt op acht glazen thee. Daarna wandel ik over de pleinen en parken in de buurt. Ik breng toch maar een bezoek aan de Aya Sophia, voor het eerst na vijftien jaar. Van buiten is de kerk niet zo mooi, maar maakt ze wel een grootse indruk. Van binnen is die ruimtelijke indruk allesoverheersend. Hier en daar zijn op de muren nog iconen en schilderingen uit Byzantijnse tijd te bewonderen. Sommige gedeelten zijn duidelijk verwaarloosd. Ook mag je in de kerk vrijelijk fotograferen, wat me noal verbaast. Verder kom ik nog langs de Blauwe Moskee (Van buiten is die niet blauw; ze is binnen met blauwe/turquoise tegels versierd, vandaar de naam. Ook tijdens deze reis ga ik uit principe geen enkele moskee binnen. In de loop der jaren heb ik er genoeg gezien), de Divan Yolu, de Kemberlitas Zuil (Byzantijnse zuil, zwartgeblakerd door branden), de Cisternen, de Overdekte Bazaar, het Gülhanepark met het dieren tuint je en de Sogukcesmestraat (Aardig straatje met opgeknapte houten huizen in pasteltinten; een “tourist trap” zouden de Engelsen zeggen!) Onderweg koop ik een baardtrimmer voor vier piek en twee Zwitserse legermessen voor drievijftig elk. Uiteraard zijn ze namaak, maar de messen en andere accessoires zijn voor mij functioneel genoeg. De film die ik vandaag bekijk is The Jackal, met Richard Gere, Sidney Poitier en Bruce Willis. Vml. IRAbandietmetgoudenhart Gere (ruwe bolster, blanke pit) wordt door FBIman 171
Sidney Poitier uit de lik gehaald om terrorist Willis te stoppen voor hij de Amerikaanse presi dentsvrouw vermoordt. En dat lukt, vanzelfsprekend op het nippertje. Redelijke film maar geen hoogvlieger, te voorspelbaar, ietwat gezocht en overdreven. De eerste keer dat ik Willis zie acteren. Volgens mij is hij nogal zelfingenomen. Als ik om negen uur 's avonds mijn biertjes afhaal bij de vaste kiosk in de straat, merk ik dat die al netjes ingepakt klaarstaan. Over service gesproken. Die avond is les 12 aan de beurt. Dat is de laatste les die ik bij me heb. De rest van de cursus is nog in de maak bij de NHA; waarschijnlijk zal ik de eerste cursist zijn die deze nieuwe schriftelijke cursus beëindigt. Donderdag, 26 februari Ik sta wat later dan normaal op. Als ik in de spiegel kijk zie ik dat mijn rechteroog rood ziet, er is een adertje gesprongen. Bovendien heb ik weer eens pijn in mijn onderrug. Lange inspannende wandeltochten zijn vandaag dus uitgesloten. Aan de balie volgt een hernieuwde verbale schermutseling met de dagreceptionist die aandringt op contante betaling. Hij gaat zielig doen en beweert dat hij zijn personeel niet meer kan betalen door gebrek aan liquide middelen. Ik maak hem duidelijk dat ik daar als gast geen boodschap aan heb. Ik wandel op mijn gemak naar de kades van Kabataş; van daaruit gaan er veerboten naar de Adalar, een groepje mediterrane eilandjes in de Zee van Marmara. De volgende boot vertrekt pas uren later, dus een waterexcursie zit er niet meer in. Via de volkswijk Tophane (letterlijk het huis met de kanonnen. Vroeger een bastion om de vijand op het water verre te houden) loop ik weer naar boven naar Taksim. Onderweg stuit ik toevallig op een oude Anglicaanse kerk. Binnen zit een groep Turkse kleuters onder leiding van drie Engelse nurses te picknicken. En ik ruik echte bonenkoffie, zeldzaam in dit land. Overigens, in het oude cen trum van Beyoğlu liggen meerdere kerken, maar je moet er wel naar zoeken. Het weer is niet zo goed als de eerste dagen het geval was. Het is de hele dag bewolkt en zeker in de schaduwen tussen de oude huizen is het ronduit kil. Bij Taksim ontdek ik een moderne winkel in elektronica. Daar schaf ik een Cdrom over toeristisch Turkije aan; kosten 35 dollar. (Thuis blijkt het een regelrechte miskoop te zijn.) De avond heb ik gereserveerd voor de film "Advocate of the Devil", een rolprent waarin Al Pacino een prominente rol speelt. Ook nu versta ik nauwelijks iets van het gesproken Italiaans / Brooklyns getinte Amerikaans van deze ster. Ik vind de film wel aardig, maar de afloop is erg flauw; de hoofdpersoon heeft allerlei bloedstollende avonturen bij wijze van spreken gedroomd. Op mijn kamer schrijf ik een eerste ruwe versie in het Turks van een vakantieverslag van mijn reis naar/door Oezbekistan. De volgende dag zal ik dat verslag met behulp van het woordenboek en de grammatica ietwat polijsten. 172
Vrijdag, 27 februari Weer eens een volle werkdag bij wijze van spreken. Ook heb ik pas 20 foto's geschoten, wat betekent dat ik er vandaag nog 16 moet weten te maken. Voor ik op weg ga trek ik bij de balie ostentatief mijn credit card om de hotelrekening te betalen. Bij het omrekenen van dollars naar (miljoenen) Turkse lira vergist de zeurende receptionist zich, in mijn voordeel wel te verstaan. Aangezien ik me behoorlijk geërgerd heb aan zijn persistente pogingen om me contant te laten betalen, besluit ik hem daar niet op te wijzen. Het gaat hier om een bedrag van zeker honderd gulden, dus mijn wraak is zoet. Vandaag bezoek ik enkele wijken van OudIstanbul waar ik nooit eerder ben geweest, namelijk Arapkapi, Kumkapi, Fatih, Zeyrek en Küçükpasar. Het is weer schitterend weer, dus dat komt goed uit in verband met fotograferen. Ik kom langs heel wat kleine moskeeën, onder anderen een waar een soefiheilige ligt begraven. Voor de hekken en getraliede ramen staan tientallen gehoofddoekte vrouwen in diepe devotie te bidden. In die buurt staan ook nog enkele oude houten gebouwen op hun wankele poten. In de buurt van de twee grote moskeeën is de invloed van het religieuze Islamitisch fundamentalisme duidelijk bespeurbaar. Veel jonge mannen met baarden en de vrouwen lopen er zonder uitzondering half of soms helemaal gesluierd. Wat dat betreft spant de Fatih moskee de kroon. Deze moskee ‘van de Overwinning’ is het centrum van religieus rechts; er liggen talloze boekwinkeltjes met vele uitgaven van de soera’s (heilige uitspraken en regels vastgesteld door de profeet Mohammed, gezegend is Zijn Naam) en van de Koran in alle soorten en maten. De restaurants hier zijn veel goedkoper dan in de verre binnenstad. Ik moet zeggen dat ik de mensen hier best aardig vind in de omgang: van enige vijandigheid ten opzichte van mij als christenhond kan ik niets bespeuren. De Sultan Selim Moskee is een ander bedevaartsoord in de buurt; als ik er aankom stroomt ze net leeg na het zoveelste vrijdaggebed. Ze ligt wat hoger, zodat je van hieruit een prachtig panorama over de stad hebt. Hier word ik vaak aangesproken door geüniformeerde scho lieren. Rondom de moskee liggen veel Imam Hatipscholen geconcentreerd; dit zijn een soort klein seminaries, bolwerken van conservatisme waar de toekomstige voorgangers en moslimleiders worden klaargestoomd om de wereld te veroveren. De huidige Turkse rege ring van Mesrut Yilmaz (lees: de seculiere strijdkrachten) wil die scholen nu opheffen door de leerplicht te verlengen. Heel wat consternatie en protestdemonstraties zijn het gevolg van dit besluit. Deze strategie volgt op het dumpen van diepgelovige Necmettin Erbakan als president. Bij toeval ontdek ik ook het hoofdkwartier van de Grieksorthodoxe Patriarch, deze zetelt nog steeds in wat het voormalige Constantinopel is. Het is een ronde basiliek uit de vorige eeuw die geheel uit baksteen is opgebouwd. Even verderop aan de Bosporusoever ligt nog een ander aardig orthodox kerkje in een parkje aan het water. Daar wacht ik een uurtje tot de vapur aanlegt Vapur is afgeleid van "vapeur" (Fr.), stoombootje. Tegenwoordig is het een 173
grote motorboot die veerdiensten verzorgt. Met dit snelle bootje vaar ik terug naar de Eminönükade. Voor de laatste keer bezoek ik de grote monumenten, nu alleen om foto' s te maken. Als ik over de markten dwaal, realiseer ik me dat ik geld over heb. Ter plekke koop ik een nieuwe beurs, een goedkoop horloge van een tientje, een stel onderbroeken van het Turkse leger, een fles raki (anijsachtige nationale sterke drank van Turkije. Ook wel "olifantenmelk" vanwege de kleur). In het toeristencentrum worden tegenwoordig auto's geweerd. Er is een speciale sneltrambaan aangelegd, met twee sporen, vergelijkbaar met het trolleybussysteem in Quito. Voor het laatste diner in Turkije schuif ik aan in een iets duurder restaurant met beleefde obers in net pak en damasten tafellakens. Het kostte me twaalf gulden voor een heus driegangendiner. De hele avond blijf ik braaf op mijn kamer. Ik werk mijn Oezbekistanverslag nader uit, schaaf er hier en daar iets aan, maar ben uiteindelijk toch niet echt tevreden. Hoe meer ik ga begrij pen van de ingewikkelde Turkse grammaticaregels, hoe moeilijker ik het vind. Mijn tekst beslaat ongeveer vier kantjes, voor een beginneling een hele prestatie. Ik ben benieuwd hoe veel fouten ik er in gemaakt heb. Ik hoop dat de corrector van de schriftelijke cursus ook alles een beetje serieus nakijkt; soms verdenk ik hem van al te veel gemakzucht. Nou ja, dat zal wel komen omdat ik zelf jarenlang schriftelijk corrector ben geweest van een FNV cursus Nederlandse taal. Ik voerde die taak tamelijk nauwgezet en plichtsgetrouw uit, al zeg ik het zelf. Zaterdag, 28 februari Ik slaap slecht die nacht. Ik ben bang dat ik me verslaap. Om half zeven heb ik me al gedoucht. Om zeven uur check ik uit en maak ik nog een praatje met de oude baas die de eigenaar van het hotel is. Hij heeft vijf jaar in zijn eentje in Stuttgart geploeterd bij Mercedes Benz en zijn loon goed gespaard. Hij is trots op zijn hotel en terecht. Ik hou een taxi aan en laat me naar Atatürk International Airport brengen. Onderweg heb ik een geanimeerd gesprek met de chauffeur. Hij kan mijn Turks waarderen en is een van de weinigen in dit land die echt zijn best doet om langzaam en duidelijk te articuleren. Hij krijgt van mij dan ook een dikke fooi. Wat moet ik anders met de centen die ik over heb? Op de luchthaven loopt alles naar wens. Er wordt niet moeilijk gedaan. Volgens mij zijn het die dag alleen chartervluchten die vertrekken. Ik sla drie sloffen sigaretten in en koop nog een mooie fles raki voor Arthur Bouten, die vandaag vijftig jaar is geworden. Vanavond ga ik met Clim naar zijn feestje in café "De Sjnats" van Roel Brummans aan de Markt. Het zal waarschijnlijk een gezellige reünie worden. In afwachting van vertrek zit iedereen om half tien in spanning af te wachten in het vliegtuig. Door onverklaarbare redenen blijven we nota bene nog een uur langer op de macadam staan wachten. De vlucht zelf verloopt probleemloos. De hele reis zit ik twee yuppies achter 174
me af te luisteren; ze hebben lucratieve zaken op informaticagebied gedaan in Istanbul. Om één uur land ik in Amsterdam. In de trein zuidwaarts heb ik nog enkele gedenkwaardige ontmoetingen. Een overjarige hippie van mijn leeftijd vertelt me ongevraagd over zijn leven, onder anderen over een verkering met artsendochter Madeleine Kaekebeke uit Roermond. Ken ik haar soms? Bij het overstappen in Eindhoven mist hij jammerlijk de trein. In Eind hoven stapt een jonge studente in de verkeerde trein, zij moet naar Venlo en niet naar Roermond. Ze blijft zich de gehele reis krabben, tijdens een feestje in Utrecht heeft zij een vreemde, jeukerige kwaal opgelopen en nu gaat ze naar huis om uit te zieken, omringd door de goede zorgen van haar ouders. Om kwart over vier ben ik weer thuis.
175
ANTALYA 1998 Jos alleen op reis, hij vliegt met Alfa Air vanaf Schiphol. Hij heeft een weekje een hotel in de badplaats Antalya geboekt. Hij wordt ondergebracht in de hotelwijk Lara ten oosten van de stad. Zaterdag 8 februari Dag 1 Heenreis Om kwart voor acht met taxi naar station. Kwart over één stipt vertrek vanaf Schiphol met Alfa Air, een Turkse chartermaatschappij, vroeger Sultanair genaamd. De helft van de passagiers bestond uit voormalige gastarbeiders (die allemaal bij de tussenlanding in Izmir uitstapten), de andere helft waren toeristen die doorvlogen tot het toeristencentrum Antalya. Er zitten veel Limburgers tussen. Nederlanders hebben voor de Turkse republiek sinds kort een visum nodig, te verkrijgen bij de douane à raison van twintig piek. Slechts één loket was open, zodat zo'n tweehonderd vakantiegangers zich hiervoor moesten verdringen. De rest verliep soepel. Met klein busje naar hotel aan de rotskust. Snel installeren en direct daarna aanvallen op het buffet, het is dan al half negen. Het hotel beslaat drie blokken van 6 etages hoog en voert vier sterren, mijns inziens ten onrechte. Het is koud op mijn kamer. Er is wel een soort heteluchtairco, maar die blaast de warmte hoog de kamer in waar hij blijft hangen. Beneden blijft het kil. Ik kruip onder de dekens en lees tot middernacht. Dag 2 Met de bus naar Kemer Het einde van de Ramadan is aangebroken en de vele Turken in het hotel vieren nu het Suikerfeest. Ze hebben drie dagen vrij vanwege dit belangrijke Islamitische hoogfeest. Er is een ruim ontbijtbuffet. Twee jonge, Russische vrouwen schuiven aan mijn tafel aan. Als ik vertrek wens ik hun in stilte voorbereide Russische volzinnen het volgende: "Het was mij zeer aangenaam kennis met u te maken. Ik wens u nog een prettige voortzetting van de dag en ik hoop u spoedig weer te zien. Goedendag." Zoiets in die trant. Ze reageerden verbou wereerd. Misschien dachten ze wel dat ik hun gesprek had afgeluisterd. Ik stap in een dolmusch (twee kwartjes per keer, goede busjes) en laat me naar het centrum van de stad rijden. In de dolmusch maak ik kennis met ‘die Beate’, een jonge meid uit Köln. Zij gaat naar Kemer, een plaats 40 km verderop aan de kust. Als zij overstapt op een regionale bus rij ik met haar mee. Mijn Duits had weer iets Rudi Carrel'sachtig. Toen ik voor de grap plat Limburgs tegen haar praatte, bleek ze me even goed te verstaan, misschien wel beter!
176
In Kemer dwaal ik door de moderne vissers en vooral jachthaven. Het stadje lijkt wel speciaal voor de toeristen gebouwd, er is niks authentieks aan. Op een kaap ligt een open luchtmuseum met een nomadententenkamp, het Yürük Park. Daar breng ik een uurtje door. Op de achtergrond rijzen de Beyler Bergen met hun besneeuwde toppen hoog op. In maart / april kun je hier 's morgens skiën, 's middags kun je nauwelijks 25 km verderop zwemmen in zee en zonnebaden. Om 13.00 uur ga ik terug. In Antalya verken ik de binnenstad. Ik herken er niets meer, alles is afgebroken en in moderne stijl herbouwd. In 1983 was ik hier voor het laatst en toen was het een slaperige provinciestad met een handvol toeristen. Nu is het Benidorm en de Costa del Sol in het kwadraat en er wordt nog steeds bijgebouwd. Het autobusstation is een ver ademing; fonkelnieuw en heel efficiënt werkend, te vergelijken met die van Mexico. Sloebers worden er geweerd en bij binnenkomst word je gefouilleerd. Tot vijf uur zit ik thee te drinken op de hoge terrassen boven het voormalige vissershaventje, ondertussen puzzelend en nog wat Turks lerend. Terug naar het hotel, dat 5 km uit het centrum ligt, richting Dedeman en Lara. Om half zeven schuif ik als eerst aan voor het avondeten. Alweer buffet, wat me wel bevalt. Ik maak kennis met mij reisgenoten in dit hotel. Mia en Frans uit Maastricht, achter in de vijftig. Hij WAOer, vroeger bij KNP werkzaam, nog steeds zeer fit. Zij een rustig, goedlachs iemand. Ze reizen veel, kinderen het huis uit en zo. Een dochter werkt op een reisbureau en zoekt voor hen de goedkoopste aanbiedingen uit. Dan is er ook nog een andere familie uit Maastricht. MarieJosé (van mijn leeftijd, ze heeft als kind 5 jaar in Roermond aan het Munsterplein gewoond, nu is ze ambtenaar bij de gemeente) en Letus haar vriend, een raar type maar uiterst sympathiek. De opgegroeide kinderen van Marie José zijn er bij. De dochter is studente politicologie in Nijmegen en de zoon tweedejaars MEAO. Het zijn allemaal rokers. Aan de bar drink ik nog wat met hun. Ik maak het niet te lang en om negen uur ben ik weer op mijn kamer, waar ik de rest van de avond doorbreng. Ik heb er wel t.v., maar met alleen maar Turkse zenders. Ik vind dit geen pre voor het hotel, met al die buitenlanders als gast. Dag 3 De stad Antalya bekijken Elke dag sta ik om acht uur op. Om negen uur heb ik ontbeten en vóór half tien ben ik op straat, wachtend op een dolmusch, die hier zeer frequent vaste trajecten rijden. De hele dag blijf ik in Antalya, een groot gedeelte naar de stad loop ik. In de toeristenwijk vol hoogbouw valt me de slechte infrastructuur op: verlichting en bestrating ver onder de maat, tuinen en parken zijn er nauwelijks. Het is lekker zonnig weertje, zo'n 17 graden. In het centrum is het druk, iedereen heeft vrij, behalve de handelaars. Veel slenteraars en zich vervelende militairen. Weinig politie op straat te zien, dat was vroeger wel eens anders hier. Ik dwaal door het Gençlik Park en de oude antieke wijk, de Kaleiçi. Daar hangt nog een gemoedelijke sfeer met kleine pensions en nogal wat souvenirwinkeltjes, gelukkig zijn de verkopers er 177
weinig agressief. Ik kom uit bij de gegroefde minaret, de Incare Menare uit. In de namiddag loop ik de Atatürk Boulevard af naar het Archeologisch Museum, dat verrassend interessant blijkt. Vooral de sarcofagen en de vrijwel intacte godenbeelden uit Perge imponeren me. De avond verloopt volgens het vaste stramien. Dag 4 Naar het Romeinse theater van Aspendos Op weg naar de stad krijgt de dolmusch een klapband. De passagiers krijgen hun geld terug. Een minuut later staat er een nieuwe dolmusch te wachten. Ik ga naar de otogar en stap op de bus naar Aspendos. Langs de weg 45 km verderop word ik afgezet. De taxi's staan er al klaar om me tegen een ferme prijs naar de archeologische bezienswaardigheid te brengen. Ik onderhandel in het Turks fiks met een zekere Ramazan. Voor een tientje rijdt hij me drie uur rond, inclusief wachten. Ik bekijk vol bewondering het vrijwel geheel intacte theater. De eromheen verspreide ruïnes interesseren me minder. Verder bezichtig ik een oud aquaduct en een Seltjoekische brug uit de twaalfde eeuw. Voorts bezichtig ik een centrum voor goud en zilversmeedkunst. Mijn communicatie in het Turks met Ramazan verloopt gladjes, en dat na zeven jaar nauwelijks meer Turks praten. Ik verbaas me er zelf over. Een bus pikt me langs de provinciale weg op. Ik drink na aankomst in Antalya nog wat glaasjes thee aan de haven, waar veel toeristencruises voor een of twee uurtjes de zee opvaren. Dag 5 Wandeling langs de kust Ik maak een lange wandeltocht naar Lara, waar het strand ligt op 12 km afstand van de stad. Onderweg foto's van de lage Düdenwaterval die zich vanaf een rotshelling in zee stort. In Lara is niks te doen, de meeste appartementen en hotels staan leeg. Veel opschriften in het Russisch valt me op. Het strand is ook al geen klap waard, ik snap niet dat mensen hier zo enthousiast over kunnen zijn. Via een andere weg loop ik terug. Ik ontwaar zowaar een zonaanbidster met blote tieten, een Nederlandse zo blijkt. Achter een strandhuisje liggen Turkse pubers naar haar te loeren. Onderweg drink ik thee in een tuin; vanwege mijn goede Turks hoef ik er niet af te rekenen. In Antalya beland ik in een verwaarloosde birahane waar ik ook al niet hoef af te rekenen. Ik weet niet meer het woord voor tapbier en omschrijf het daarom maar als "bier uit dat fontein daar". Dat vinden de drinkebroers om me heen erg grappig, vandaar dat gratis pilsje. De ietwat komische ober heeft uit een boekje 5 zinnetjes Frans van buiten geleerd, die blijft hij tot vervelens toe tegen me herhalen. Volgens de kroegbaas (de 'baba') gedraagt hij zich zo al jaren tegenover iedere buitenlander, ongeacht nationaliteit. In het hotel is een uittocht aan de gang. Bijna alle aanwezige Turkse gasten zijn verdwenen; samen met hun talrijke kroost zodat het nu een stuk rustiger is in de eetzaal. Ik eet samen met Mia en Frans, die al jaren in Turkije vakantie blijken te vieren.
178
Dag 6 Naar de haven en de Turkse kapper In dolmusch naar stad lang gesprek met jongeman over de toeristenbranche. De talen kennis van de Turken in de toeristische streken is beduidend gestegen; vroeger sprak hier niemand een enkel woordje over de grens. Ik bezoek de groente en fruitmarkt en het plaatselijke kerkhof. Dit is het eerste kerkhof in het MiddenOosten resp. de Arabische wereld waar de graven er netjes verzorgd uitzien en niet volledig overwoekerd zijn door onkruid of waar de honden en katten spelen met beenderen en mensenschedels. Er lopen wat kinderen rond. Een jochie met een vertimmerd gezicht volgt me. Ik vraag hem wie hem zo heeft toegetakeld en klaaglijk antwoordt hij: "Babam...". Mijn vader. Och arm, hij krijgt een tjiklet (kauwgommetje) van mij, als pleister op de wonde. Aan een kraampje ontdek ik een heel lekkere frisdrank, Bull genaamd, een beetje zurig en heel dorstlessend. Ik loop verder met een omtrekkende beweging rondom de binnenstad, maar net niet in de buitenwijken. Antalya is echt uit zijn voegen gegroeid, ik schat dat de stad tegenwoordig ’s zomers inmiddels tegen de miljoen inwoners telt. Ik informeer naar de prijzen bij kappers; als ze mij als witte rijke toerist zien gooien ze de prijs omhoog. Uiteindelijk beland ik bij een redelijk geprijsde coiffeur. Na een half uur ben ik aan de beurt. Eerst knippen en kammen nadat ik door doeken en lakens ben omhangen door een hulpje van tien jaar. Dan met vlinderachtige schaarbewegingen de baard bij trimmen. Haartjes uit oren en neusgaten verwijderen, wenkbrauwen bijknippen. Met een mini toorts worden kleinere haartjes weg geschroeid. De nek wordt vervolgens uitgeschoren. Daarna is het de beurt aan de haren die worden geshampood en uitgewassen. Droog wrijven, föhn erbij, knakken van de vingers, draaien van de nek, massage van armen en schouders. Tenslotte word ik ingewreven met geurige oliën en reukwaters. Ik geef zowel de kapper als de hulpjes een ruime baksjies, dat hebben ze wel verdiend. De hele behandeling nam een klein halfuur in beslag en kostte me nog geen 4 piek. Verder wandelen over de hooggelegen tuinen en parken boven het kiezel en gruisstrand van Konya alti ten westen van de stad. Antalya heeft twee stranden: de Lara Beach ten oosten van de stad en dit dus. Mooie uitzichten op de bergen van de Taurus. Na vijf dagen zonneschijn en betrekkelijke warmte is het weer omgeslagen. Vandaag is het half bewolkt; voor morgen is regen voorspeld. Ik heb al 2 dagen last van een opgezette keel, oorzaak onbekend. Ik begin aan een nieuw boek, Tom Clancey's "Opcenter: Games of State", in het Engels, dat duurt lekker veel langer. Dag 7 Theedrinken tijdens regenachtige dag Het regent inderdaad de hele dag. Ik slenter wat rusteloos rond en maak mijn nog ruim schoots aanwezige lira's op door stenen eieren en wat poppen te kopen. Onder een boom schuil ik samen met een Koerdische simitbroodjesverkoper van twaalf jaar die een woordje Engels spreekt. We nemen de valutakoersen door. Ik leer hem de peseta en de kroon en geef hem een echte harde gulden cadeau. Die is wel 5 simits waard. (Een simit is een sesam 179
broodje in de vorm van een acht.) Ik zit veel op overdekte terrasjes thee te drinken en te lezen. Mijn allerlaatste geld gaat op aan fooi voor de hotelbedienden (waaronder Söner, de jonge chefderestaurant die Istanbul ontvlucht is en redelijk Engels spreekt) en aan worst. Als het even droog is speel ik buiten met de dartele hotelhond, een allemansvriend. In mijn sleutelbakje eindelijk bericht van Hatice, de Turkse reisbegeleidster die ik al die dagen niet ontmoet heb. (De eerste dag had zij om 13.00 uur een bijeenkomst belegd, waarvoor ik had afgezegd. Een zeer ongunstige tijd vond ik dat...) Op het laatste moment word ik op deze manier in kennis gesteld van de vertrektijden. Ik moet om vijf uur op. Dus, inpakken de handel en vroeg gaan slapen. Dag 8 Terugreis Geen ontbijt, hoewel er voor zes uur wel voor koffie is gezorgd. De bus komt een half uur te laat, we wilden al een taxi laten aanrukken. Een half uur naar het vliegveld, waar een snelle incheck volgt. Geen rokersplaats meer, omdat ik zo laat aankom. Ik baal behoorlijk van die Hatice. Sigaretten inslaan voor nog geen twintig gulden per slof Gitanes. We vliegen een kwartier te vroeg weg. In Izmir lopen we echter een half uur vertraging op. Roken doen we achter in de cabine, dat mocht als we de as maar deponeerden in bekertjes water. Gesprek met Jan Stienen uit Swalmen, exleerling LTS uit 1972. Hij is nu activiteitenbegeleider zwak zinnigen, hoe raar kan het toch met die onwillige jongeren lopen. Aankomst tijdig op Schiphol. Afscheid van al die Limburgers en met de trein terug. Thuis om 15.45 uur.
180
IZMIR 1999 Jos maakte deze reis in de winter van 1999 / 2000 zonder Clim. Het werd een regenachtig verblijf in en een beetje rondom Izmir. Hij heeft er geen verslag van gemaakt, alleen zijn email berichten zijn nog te achterhalen. E-MAIL BERICHTEN AAN BROER CLIM NIEUWS UIT IZMIR - TURKIJE
1. Subject: Nieuws uit Izmir Turkije / Date: Dinsdag 28 Dec 1999 054144 PST Hallo Clim, eindelijk heb ik dan toch nog een Internetcafé opgeduikeld. Ik had het kunnen weten, natuurlijk in het moderne centrum in de nabijheid van de universiteit. Ik hoop dat jij je de moeite neemt om of en toe de elektronische post via Outlook Express op te halen. Zojuist ben ik naar de film geweest, The Generals Daughter met John Travolta. In het Engels, maar daar kon ik niet veel van verstaan. Op Schiphol had ik nog een paar verrassende ontmoetingen, onder andere met collega Henk V. en vrouw die naar Portugal vertrokken. De reis naar Turkije verliep niet echt zonder problemen, alleen in Istanbul moesten we na de tussenlanding een uur wachten tot de dichte bewolking wat meer zicht bood. Hier is het net zo’n weer als bij jullie: bewolkt, kil en regenachtig. Overdag komt het niet boven de tien graden uit. In de buurt van het station had ik een hotel van ongeveer 30 gulden gevonden, je kunt je de kwaliteit wel een beetje voorstellen denk ik. Na twee dagen ben ik gaan shoppen voor een beter hotel en jawel hoor. Nu zit ik in Hotel Laleli, veel betere kwaliteit, schoon (er wordt gepoetst), met televisie en inclusief ontbijtbuffet. Prijs (je zult het niet geloven) achttien gulden allin! Naast mij een kahvehane, goedkope restaurants en een kiosk met gekoeld bier en heerlijke vruchtensappen. Veel te doen heb ik niet, ook al vanwege het bedompte weer. Ik schooi wat rond door de bazaar, drink thee in de cayhanes en 's avonds lees ik boeken, tijschriften en kranten. Een museum heb ik nog niet bezocht, dat komt nog wel. Wel ben ik van plan om op eigen houtje nog wat excursies te maken en wel naar Efese, Pergamon en Çesme (een badplaats 80 km verderop). Het leven hier is spotgoedkoop. Gisteren een biefstuk voor acht gulden gegeten en nog goed smakelijk ook.
181
Ik tik dit bericht op een Turks toetsenbord, dat is anders dan het onze. Er zullen dus wel typefoutjes in zitten. Over twee dagen zal ik nog een bericht sturen met alle precieze gegevens van mijn hotel, vlucht, boekingsorganisatie en terugkeer. Ik verzoek je daarom om mij een reply op dit bericht te sturen. Je weet hoe dat moet, gewoon op de replyknop klikken en wat regeltjes intikken zodat ik zelf ook nog wat te lezen heb. Dat kun je wel, hè. Vergeet niet te vermelden dat het bericht voor mij bestemd is (onder <subject<)! Groetjes en tot mails. Jos
2. Van: Jos Schmitz Aan: Clim Schmitz / Donderdag 30 december 1999 11:44 Zo Clim, zie je wel dat dit systeem gewoon werkt! Dat had je niet gedacht, hè? Ik hoop dat je nog voor de millenniumwisseling dit bericht leest, want mochten wij thuis een Y2Kbug hebben dan is het helaas niet meer mogelijk. Maar goed, om te beginnen eerst wat gegevens over de reis. Ik ben hier met Diyar Reizen (tel. 0206797200), mijn rekeningnummer is daar: Nota 57028108, voldaan op 6 december j.l. Het ticket is uitgereikt door Sultan Reizen die van Anadolu Airlines gebruik maakt. Op vrijdag 7 januari reis ik terug, vertrek 15.15 uur vanuit Izmir. De reisagente hier ter plekke (perfect Nederlands sprekend natuurlijk) heeft me al gewaarschuwd dat er veel langdurige vertragingen plaats vinden, soms van een hele dag zelfs! Als alles goed gaat, haal ik de laatste trein op Schiphol nog net, maar reken er maar niet al te vast op. Het zal waarschijnlijk wel zaterdag worden. Wil jij Jo Kicken bellen en hem mededelen dat ik niet meer kom als ik op zaterdag voor 14.30 uur nog niet op school ben? In Izmir verblijf ik in Hotel Zeybek, Fevzi Pasa Bulvar # 305; Sokak 1368, no. 5. Basmane Izmir. Telefoon 0 (232) 4419590 (Vermeld er in dat geval wel bij dat ik in Hotel Laleli ernaast een kamer heb! Ja, er zit waarschijnlijk een fiscaal luchtje aan...) Dan nu wat small talk. De nacht op Schiphol heb ik doorgebracht samen met een zekere Lies Crombaghs uit Spaubeek. Later meer hierover. In Izmir aangekomen bleek ik mijn toilettas te hebben vergeten mee te nemen. Dat betekent geen koorts opnemen, niet scheren of tandenpoetsen en ik kan mijn inmiddels opgelopen blaren niet behandelen! Dom, nietwaar? Heb je de tas al ergens gevonden, bijvoorbeeld op mijn slaapkamer of in de badkamer? Gisteren was het de eerste redelijke dag wat weer betreft. Af en toe brak het zonnetje door en de temperatuur liep op tot twintig graden. De wijk waar ik zit is letterlijk bezaaid met hotels in alle prijsklassen (behalve 4* en 5*). Ik heb 182
trouwens ook een minibar op de kamer; daarmee hou ik het water en de whisky koud. Vandaag wilde ik met de trein naar Efese gaan, maar vannacht heb ik een bronchitisaanval gehad (ik zat hartstikke vol slijm dat ik moest uitkotsen). ‘s Ochtends voelde ik me veel te beroerd om te gaan reizen, daarom ben ik maar weer in de stad gebleven. Well, that' s it! It's all over folks! Till next time. (Je hoeft wat mij betreft niet te antwoorden hoor.) Ik wens je een goed uiteinde en een goed begin van The Year 2000! Groeten van Jos
3. Van: Jos Schmitz / Aan: Clim Schmitz Verzonden: donderdag 30 december 1999 12:37 Onderwerp: Nieuws uit ‘de Limburger’ krant Wat moet ik nou lezen, Clim? Komt er tegenover de molen op Waterschei een Museum voor antieke landbouwwerktuigen en ook nog een pannenkoekenhuisje erbij? Het zal daar dan wel druk worden, een reden voor jou om je traditionele zaterdagmiddagommetje om die toeristische trekpleisters heen to leiden, denk je ook niet? Zijn er trouwens vandaag (donderdag 30 december) in de ochtend opklaringen geweest en is er daarna toenemende bewolking door regen en mogelijk natte sneeuw op gevolgd? En is het inderdaad vier graden geworden bij een matige zuidwestelijke wind? Je ziet, ik hou mijn zaken perfect bij, zelfs in den vreemde... Broer Jos
4. Van: Jos Schmitz Aan: Clim Schmitz Donderdag 30 december 1999 12:10 / van mezelf aan mezelf Beste Clim, Hee, alweer een message from Izmir???? Inderdaad, maar let eens op het adres dat ik hiervoor gebruik.... Valt het je op?! Nee? Stommerik, heb je stront in je ogen? Ik zal het uitleggen. Via internet heb ik mijn eigen account bij Planet Internet (ofwel World Access) opgeroepen en kunnen openen. Gebruikersnaam en wachtwoord invoegen en klaar is Kees. Ik kan nu toegang krijgen tot mijn eigen mailbox en zo, berichten lezen en eventueel nieuwe 183
verzenden. (Zoals ik nu doe dus ... ) Leuk, hè! Alweer iets nieuws geleerd. Potverdomme, ik word met de dag slimmer... In het vervolg ben ik niet meer afhankelijk van emailadressen van andere mensen, zoals bijvoorbeeld van Ahmet. Groetjes en tot ziens. Je Jos
5. (Tijd: 13.10 uur, een half uur later dan het vorige bericht als het goed is) Van: Jos Schmitz Aan: Clim Schmitz Vrijdag 31 december 1999 12:58: toch maar weer eens proberen Hallo Clim, De gisteren door mij gestuurde berichten kan ik via de webmail niet terugvinden. Daarom probeer ik het nu maar weer eens opnieuw. Mocht je dit lezen, ter informatie de mededeling dat de bronchitis zich heeft doorgezet. Ik ben dus een beetje ziek, heb een "soar throat", moet 's nachts vaak blaffen en voel me ook nog enigszins koortsig. Ik zal de komende tijd dan ook maar meer binnen blijven en televisie kijken, bijvoorbeeld naar basketball, biljarten of de jaaroverzichten. Ik krijg alleen maar Turkstalige programma's door. Gelukkig heb ik ook nog een paar dikke boeken bij me, die houden me voorlopig wel zoet. Nou, de mazzel dan maar. 0 ja, ik heb het emailadres van broer Corné niet bij de hand, dus kan ik hem ook niet elektronisch nieuwjaarswensen overbrengen. Ik vind het te laat om dan maar een kaartje met de "snail mail" te sturen. Wil je hem namens mij de groeten overbrengen? Alvast bedankt. Middle brother Jos
6. Van: Jos Schmitz Aan: Clim Schmitz Verzonden: donderdag 6 januari 2000 11:13 / Onderwerp: laatste keer Beste Clim, Alweer een nieuw toetsenbord. Ik kan er de komma niet op vinden. Dus gebruik ik in dit bericht maar geen komma ‘s. Heel vreemd is dat eigenlijk. 184
Volgens het reisbureau zal er niet later dan gepland worden vertrokken. Laat ik maar hopen dat die informatie klopt. Veel vertrouwen heb ik er niet in. Vertrek dus op vrijdag 7 januari om 15.15 uur vanaf Izmir richting Ankara. Van daaruit gaat het rechtstreeks naar Amster dam. Daar kom ik even na 20.00 uur aan. Hopelijk kan ik dan nog op de valreep met de NS thuis komen. Zo niet (komma) dan bel ik je wel vanaf Schiphol. Dus tot zaterdag op zijn laatst. En nu maar weer hopen dat deze noodschap doordringt tot mijn computer. Groeten, Jos uit Izmir
185
ZUIDOOST - TURKIJE IN 2009 ALLEEN OP REIS, NAAR KOERDISTAN EN TERUG. Zaterdag 7 november HEENVLUCHT VANAF EINDHOVEN 13.00 uur Vertrek Roermond Eindhoven. Clim brengt me. Geboekt bij Corendon Airlines, alleen de vlucht, geen hotel, voor € 220. Vertrek 16.15 uur / Aankomst Antalya 21.15 uur. Snelle afhandeling op nieuwe luchthaven. Visum kopen 15 euro. Wisselen 100 euro. Taxi à € 30 naar Dogan Hotel (3 nachten via internet gereserveerd, € 100) in oude wijk Kaleici. Receptie spreekt Engels en Duits. Efes pilsje op terras binnentuin. Ik heb een nietroken kamer, dat wordt dus sigaretjes paffen alleen bij open raam of buiten. Ik blijk mijn voorraad zware shag te hebben vergeten! Noodgedwongen moet ik me de hele reis tevreden stellen met de lokale filtersigaretten. Die zijn weliswaar een stuk goedkoper (anderhalve euro per pakje), maar ze bevatten ook veel minder nicotine zodat je er meer van moet roken om aan je dagelijkse nicotinetaks te komen. Per saldo is het dan even duur als shag roken. Ouwehoeren met rondbuikige kelner Adem, die ik şişman adam (dikke man) mag noemen. II. Zondag 8 november ANTALYA Opstaan om 08.00 uur. Turks ontbijt tussen Europese en Amerikaanse senioren. Nauwelijks vlees of kaas, wel veel brood, olijven, komkommers en tomaten. Koffie op terras, ik maak foto’s van het binnenhof inclusief zwembad. Om half tien op pad richting zee. Op het terras boven de jachthaven is een Franse tourgroep neergestreken. Ik zwerf rond door de oude wijk Kaleici, wat “binnen het kasteel” betekent. Bekeken: Keskin Menare (afgebroken minaret) met ruïnes Byzantijnse kerk. Veel tot pensions en viersterrenhotels omgebouwde Ottomaanse herenhuizen en stadsvilla’s, vaak Butik Otel genoemd. Bijzonder sfeervol en prijzig natuurlijk. Rustige zondagmorgensfeer. Tegen twaalf uur wordt het drukker en komen ook de Turkse bezoekers te voorschijn. Kaleici, oude Ottomaanse wijk Vijfentwintig jaar geleden was ik hier voor het eerst. Toen was het een stoffige provinciestad met een beginnend toerisme aan de stranden. De oude Turkse wijk was vervallen en verwaarloosd. Tegenwoordig is die bijna volledig opgeknapt en aantrekkelijk ook nog. Het is er vergeven van de pensions en hotels in alle prijsklassen. Het is er nu aangenaam verpozen en de handelaars en souvenirverkopers laten je ook nog eens met rust. Wel liggen nog overal katten loom in het zonnetje te luieren. Er bevinden zich maar enkele loslopende honden in de wijk, die laten wandelaars ongemoeid, maar reageren fel op fietsen en scooters. 186
Echte koffie bij Starbucks Aan de rand van de binnenstad loopt de verkeersrijke Atatürk Caddesi. Daar ontdek tot mijn niet geringe vreugde een echte Starbucks Coffee. Dat wordt een vaste stek in de bescha duwde tuin met een medium americano voor € 2,50. Naar Turkse begrippen duur, maar in de beker die ik er doorgaans bestel kunnen wel vier Nederlandse kopjes. In de hotels en restaurants krijg je alleen smakeloze Nescafé geserveerd en daar zijn ze nog trots op ook. Lange wandeling langs rotskust en theeterrassen Ik wandel naar de ingang van Kaleici, waar zich een moskee, een oude stadstoren en de Yivli Menare ofwel Gegroefde Minaret bevindt. Daar is het echt toeristisch met veel souvenir stalletjes en de onvermijdelijke winkels met “hali” of “kilims” (tapijten dus). Ik loop verder westwaarts, drink thee in tulpglaasjes (hier één euro, elders vanaf vijftig kuruş ofwel een halve euro) op hooggelegen terrassen met uitzicht op de Marina, de oude (jacht)haven. Ik bestel een broodje “sucuklu”, wat “met worst” betekent. Langs de boulevard loopt een trammetje, waarmee ik tot het eindpunt bij het Museum en de Konyalti Plaj meerij. Daar heb ik verder niets meer te zoeken, bovendien dreigt er in de verte een onweersbuit aan te komen. Met het trammetje naar de falaisekust Ik keer terug tot het andere uiteinde van de tramvay bij het voetbalstadion en de basket balhal. Basketball is populair in Turkije. In de NBA spelen inmiddels verscheidene Turken een bescheiden rol. Via het Karaali Park slenter ik terug naar de binnenstad. Ook hier is een hoge rotskust, die faliz wordt genoemd, dit naar analogie van de Franse variant falaise wat klip betekent? Om de paar honderd meter is een rond panoramaplein aangelegd, van waaruit je een fraaie blik op de Beyleri en Taurus Bergen aan de overkant van de baai hebt. Alle bankjes zijn bezet, de meeste door pas getrouwde stelletjes met een of twee kleuters. Ik waan me hier in Spanje of Italië, ook al vanwege de schaarse hoofddoekjes die er door de dames worden gedragen. Lastig Turks toetsenbord Overal in de Turkse steden stuit je op internetcafés, Voor een halve euro kun je er een uur lang terecht. Het lukt me doorgaans nog maar net om een plaatsje te veroveren tussen het jeugdige publiek, dat fanatiek bezig is met gamen, MSN’en of chatten. De eerste keer lukt het me niet om verbinding te krijgen en gefrustreerd loop ik weg. Later blijk ik het Turkse toetsenbord verkeerd gebruikt te hebben. Zo heb ik de Turkse i zonder puntjes aangeslagen in plaats van de internationale i mét puntjes. Tja, dan krijg je natuurlijk niet het juiste adres te pakken. Gelukkig kom ik daar snel achter en lukt vervolgens alles zonder problemen.
187
Avondwandeling Zo rond vijf uur treedt de duisternis in. Ik eet köfte met frites, rijst, water, brood, salade en vers geperst vruchtensap voor 7 euro (blijkt later nog behoorlijk aan de prijs te zijn!), spoel een en ander door bij Starbucks en begeef me naar het hotel om er een uurtje uit te rusten. Na zeven uur verken ik de omliggende wijk en de haven, die goed verlicht zijn. Op een pleintje rook ik mijn lichte Turkse filtersigaretjes op een bankje onder een boom, dat wordt mijn vaste avondstek. Om half negen zoek ik mijn kamer weer op om tot middernacht te lezen, tv te kijken (Duitse zenders hier, Bundesliga!) of cryptogrammen op te lossen van een boekje van Jan Meulendijks. Van mijn avondactiviteiten, de koffie bij Starbucks, het ontbijt en de thee op terrassen en in tuinen zal ik in het vervolg van dit verslag geen melding meer maken, tenzij er iets gedenkwaardigs plaatsvindt natuurlijk.
III. Maandag 9 november ANTALYA De hele dag door de stad gezworven, met name binnen de eerste ring. Ik zoek de standplaats van de minibusjes (vroeger: dolmusjen) naar het plaatsje Side voor een korte dagexcursie, maar kan die niet vinden. Het stadsplattegrondje van de Lonely Planetgids is duidelijk verouderd. Het lukt me nu wel te emailen. In de stad zelf is het razend druk, hoewel het een gewone werkdag is. In Kaleici zijn de straatjes en steegjes nog net niet uitgestorven, zo weinig toeristen zijn er. Het is voor mij een ontspannende dag met veel terrasjes en uit rusten in het zonnetje. ’s Avonds op de televisie volg ik alle festiviteiten ter viering van het vallen van de Berlijnse Muur 20 Jaar geleden. Het restaurant van het hotel biedt een dinerbuffet voor 15 euro aan, maar dat laat ik aan me voorbij gaan. Antalya / Inwoners 677.242 Antalya is een stad en populaire badplaats in het zuidwesten van Turkije, aan de Middellandse Zee met 677.242 inwoners (2005). Het is tevens het hoofdstadsdistrict van de gelijknamige provincie Antalya. De Baai van Antalya waar het aan ligt, is naar deze stad genoemd. Geschiedenis Strabo en Homerus meldden dat de provincie Pamphilia, waartoe ook Antalya behoorde, vanaf het 5e millennium v.Chr. bewoond was. In tegenstelling tot Lykië met haar soms ruige bergen was en is Pamphilia een vruchtbaar, vlak gebied met voldoende water. De provincie strekte zich uit tot het verder naar het oosten gelegen Silifke, waar de provincie Kilykië begon. De naam Pamphilia betekent zoveel als 'land van de volken' en verwijst naar de verschillende Griekse volkeren die hier woonden. Antalya werd in de 2e eeuw v.Chr. door Attalos II van Pergamon gesticht als havenstad. Vóór die tijd werd het gebied wel bewoond maar van een stad was geen sprake. 188
Door de gunstige natuurlijke omstandigheden werd de stad, toen nog Attaleia geheten, de belangrijkste haven aan de zuidkust. Attalos c.s. moest al snel zijn meerdere erkennen in zeerovers, die op hun beurt de benen namen voor de Romein Servilius en diens manschappen. Antalya beleefde vervolgens een welvarende periode. Toen ten tijde van de Byzantijnen omringende steden als Aspendos (met zijn amfitheater), Side en het hoog gelegen Termessos met economische problemen kampten. De bijbel, Handelingen 14: 2526 beschrijft bijvoorbeeld hoe de apostel Paulus op zijn eerste zendingsreis (4648 n.C.) via deze stad reisde, toen Attalia genoemd. De kruisvaarders gebruikten de haven om naar Palestina te varen. Begin 13e eeuw kwam Antalya onder Seldsjukisch bestuur. De Osmanen namen de macht eind 14e eeuw over en behielden die tot 1923. Waarna het uiteindelijk deel ging uitmaken van de republiek Turkije. Antalya is ook mede bekend vanwege haar heerlijk zoete sinaasappelen, die daar samen met andere citrusvruchten overvloedig te vinden zijn. Toerisme Antalya is een belangrijke vakantiebestemming voor toeristen die Turkije bezoeken. In het historische centrum zijn er verschillende moskeeën en pleinen te bezoeken. Er is ook een lange, niet autovrije, winkelstraat met vestigingen van verschillende ketens, maar ook lokale handelaars. Opvallend is dat deze tot in de late avond open blijven. De stad is gelegen aan de Turkse Rivièra. Antalya staat bekend om haar Konyaalti Beach (strand met kiezelstenen) en Lara Beach (zandstrand). In de regio van Antalya bevinden zich onder andere de steden Alanya, Kemer, Side en Belek. Deze regio is rijk aan archeologische sites zoals Sagalassos, maar is ook mooi wat de natuur betreft. In de nabije omgeving ligt de plaats Myra (tegenwoordig Demre), waar Sint Nicolaas bisschop was. IV. Dinsdag 10 november ANTALYA - MERSIN Uitchecken en bagage in bewaring geven. Ik ben de eerste klant bij Starbucks, wat me een gratis beker koffie oplevert. Dat is traditie in oosterse landen, de eerste klant van de dag profiteert op een of andere manier ergens van. Een Turkse klant na mij is zichtbaar teleur gesteld dat hij zijn gratis bakkie is misgelopen. Ik bekijk allerlei monumenten nog eens op mijn dooie akkertje en eindig bij het Stadsmuseum dat in een voormalig Ottomaans herenhuis is gevestigd. Er hoort ook een voormalige orthodoxe kerk bij waar aardewerk uit Canakkale getoond wordt en een expositie van oude sepiafoto’s van inmiddels uit het straatbeeld verdwenen verkopers uit Istanbul gehouden wordt. Het museum zelf toont stijlkamers met scènes uit het negentiendeeeuwse Turkse leven van de gegoede burgerij: Madame Tussaudachtige poppen in klederdracht zijn bezig met een koffieceremonie of handwerken, borduren en breien. Mannen laten zich scheren. Een bruid wordt aangekleed. Bruiloftsgasten krijgen henna op hun handen gesmeerd, enzovoort. Aardig vind ik een tentoonstelling van oude foto’s van het Antalya hoe het eens was. De Griekse invloed is er nog enigszins op te bespeuren. 189
Met taxi naar otogar Om vier uur meld ik me bij mijn hotel en pik mijn bagage op. De receptionist belt een taxi voor me. De rit tijdens het spitsuur naar de otogar duurt nog behoorlijk lang, ook al ligt die “slechts” 6 km buiten het centrum. Ik heb met behulp van een andere receptionist ’s morgens al telefonisch een enkeltje Mersin bij de Lüks Adanamaatschappij geboekt. Het wordt een meer dan tien uur durende nachtrit die om 19.00 uur vertrekt. Tijd genoeg om nog wat tasj kebabi (Turkse goelasj) te eten. Rennen om de bus te halen Als ik om zeven uur bij het juiste perron sta te wachten verschijnt er geen bus. Ik ga bij de balie verhaal halen. Daar blijkt men al op me te wachten. De bus staat buiten de otogar op ons te wachten, zo kunnen ze de entreeprijs van de otogar voor tourbussen ontlopen. Met nog enkele reisgenoten moeten we er te voet naar toe. We worden tot spoed gemaand. Ik krijg er mot met de steward, een arrogante man waar geen glimlach vanaf kan. Hij tolereert het niet dat ik met kousenvoeten de vrije stoel naast me bezet houd. Met zichtbare tegenzin zal hij ons later gratis drankjes (keuze uit fris, koffie of thee) en koekjes aanbieden. Ook gaat hij nog eens rond met een fles kolonya (eaudecologne, rozenwater). Buiten de stad stappen op de uitvalswegen nog meer passagiers in. Hussein uit Hatay De lege plek naast me wordt ingenomen door een jongeman van 26 jaar die op weg is naast Hatay, naar zijn geboortedorp nabij Antakya in het uiterste zuiden van Turkije aan de grens met Syrië. Deze Husein spreekt redelijk Engels, een uitzondering in dit land. Hij blijkt ook nog Russisch te beheersen, dus kwalificeer ik hem onmiddellijk als hotelpersoneel. Dat klopt, hij heeft in een vijfsterrenhotel gewerkt, dat nu in het laagseizoen gesloten is. Russische toe risten vormden daar het hoofdbestanddeel van de klandizie. Hij keert terug naar de olijfboomgaard van zijn ouders, waar geoogst moet worden. Dankzij zijn vreemdetalenkennis is hij kelner kunnen worden. Hij had een Russisch sprekende vrouw aan de haak geslagen en drie maanden met haar in Kiev gewoond, waar hij de taal redelijk geleerd had. Die relatie is inmiddels beëindigd, maar hij is van plan in de winter naar Oekraïne terug te keren om een nieuwe vriendin op de kop te tikken. Trouwen wil hij er niet mee, dat zal hij enkel en alleen doen met een meisje uit zijn dorp. Hij heeft al iemand op het oog, de dochter van een neef van zijn vader, daar wil hij wel een gezin mee stichten. Het verbaast me dat zo’n moderne vent er dergelijke conservatieve ideeën op na houdt. Op zijn beurt kan hij maar niet begrijpen waarom ik nooit getrouwd ben en geen kinderen heb. We kunnen het verder goed met elkaar vinden. Bij de nachtelijke stops koopt hij fruit dat hij broederlijk met mij deelt.
190
Onderweg worden we nog een keer aangehouden door de militaire politie die de persoons bewijzen controleert. Mijn paspoort hoeven ze niet te zien. Ik ben duidelijk geen verdachte in hun ogen. Mersin Mersin is een havenstad in het zuiden van Turkije, gelegen aan de Middellandse Zee met 537.842 inwoners (2000). De stad is de hoofdstad van de gelijknamige provincie Mersin, die tot 2002 Içel heette. De stad is gesticht in de 7e eeuw v. Chr., maar nabijgelegen Hettitische nederzettingen stammen uit de 13e eeuw v. Chr. De stad heeft een grote haven en vervult een belangrijke rol in de regionale economie. De „MetrimTower“ is met 177 m het hoogste gebouw van de stad en één van de hoogste gebouwen in Turkije. De toren telt 52 etages en werd in 1987 opgeleverd. Mersin heeft ook een de 9 kilometer lange zeedijkpromenade met moderne beelden. V. Woensdag 11 november MERSIN - ADANA Half zes in de morgen. In het oosten gloort de dageraad. Ik word naast de otogar van Mersin afgezet. Gelukkig is er al een çayhane open. Daar kan ik me op kleuterstoeltjes nader bezinnen op mijn volgende stappen. Ik besluit te voet de stad te verkennen en in de na middag door te reizen naar Adana. Mijn bagage geef ik af bij het depot. Onderweg naar het centrum passeer ik een voetbalstadion waar tientallen mannen en vrouwen, vooral ouderen, in snelpas rondjes lopen. Het is net niet rennen, maar zeker ook niet gewoon wandelen. Voorbij het spoorwegstation (erg nietig voor een miljoenenstad) ligt het centrum. Een christelijke kerk gaat op de foto, die zie je in Turkije namelijk niet vaak. Deze hoort toe aan de “latin catholic” gemeenschap. Ik bereik de oevers van de Middellandse Zee waar ik alleen gezelschap heb van vroege vissers die overigens geen werphengel gebruiken, maar de lijn in hun hand houden. Boulevard langs de zee De hele oever is omgetoverd tot park met hier en daar futuristisch beeldhouwwerk waarvan ik de artistieke waarde niet kan inzien. Aan het oostelijke uiteinde ligt het Archeologisch Museum, om dat te bezoeken ben ik echter veel te vroeg: het is nog geen acht uur in de morgen. Ik wandel de hele boulevard van zeker twee kilometer af en kom aan het westelijke uiteinde uit bij de kleine jachthaven. Daar trek ik de stad in. Daar is niet echt veel te zien, een stadhuis met een Atatürkbeeld, enkele kantoren van politieke partijen en veel moderne gebouwen. De bevolking ziet er gewoon westers gekleed uit. Ik kan nauwelijks enige hoofd doekjes ontdekken. Ik check mijn email en verstuur ekaarten naar vrienden en kennissen. Ik spek mijn beurs door 600 lira te pinnen, contanten zijn nooit weg in Turkije. Al gauw hou ik het voor gezien en stap ik in de eerste de beste dolmusj naar het station. Die maakt een 191
reuzenomweg door de woonwijken van de stad, zodat ik die ook nog eens kan bekijken. Op de otogar heb ik een mazzeltje: er is nog een plaatsje vrij in een minibus naar Adana. Ik kan gelijk instappen en op weg gaan naar mijn volgende bestemming. Ex-Gastarbeiter sprechen Deutsch Anderhalf uur en later en tachtig kilometer verder zit ik in Adana op busperron 18 een sigaretje te roken. Ik word er door verscheidene exgastarbeiders in het Duits aangesproken. Ongevraagd schuiven ze op mijn bankje aan als blijkt dat ik Duits spreek. Ze zijn inmiddels allemaal Rentner en hebben in Baden Württemberg gewerkt. Ze regelen ter plekke een taxi voor mij. De jonge chauffeur is razend enthousiast en voelt zich vereerd een buitenlander in zijn auto te mogen vervoeren. Hij vertelt over hoeveel beter het in Adana is, vergeleken met het leven op het platteland in Anatolië waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Ik kan zijn Turks lang niet allemaal volgen, maar ik denk de essentie van zijn verhaal hiermee wel goed weergegeven te hebben. Sabanci Moskee als prestigesymbool van industrieel Mijn Ak Deniz Hotel ligt in het hart van de stad. Ik krijg er een schone, ruime kamer voor 50 lira ofwel 22 euro, een koopje dus. Het is pas vroeg in de middag, ik heb dus nog wat tijd voor de boeg. Na een smakelijk maal begeef ik me naar de betrekkelijk nieuwe Sabanci Moskee die in een park aan de oever van de rivier de Seyhan gelegen is. Het is een indrukwekkend marmeren bouwwerk met zes minaretten, geheel gefinancierd door de puissant rijke industrieel Sabanci. Naar men zegt is het de grootste moskee tussen Istanbul en Mekka. Ik ga er niet naar binnen, er is net een soort dienst aan de gang. Ik bewonder de moskee alleen van buiten en komt uit bij de Oude Steenen Brug die uit de Romeinse tijd stamt (2e eeuw). De Seyhan is een echte snelstromende rivier, met een breedte tussen onze Roer en Maas in. Ze is hier evenwel niet bevaarbaar. Vervolgens bezoek ik als enige gast het Archeologisch Museum dat een personeelsbezetting van tien personen heeft, in de gau wigheid geteld dan. De sarcofaag van Achilles is interessant en nog tamelijk compleet. Verder worden er ook veel oude stenen, antieke gebruiksvoorwerpen en GrecoRomeinse beelden en mozaïeken getoond. De tuin ligt vol fragmenten van opgedolven oudheden, steles en brokstukken van sarcofagen uit de streek van Cilicië. De Turkse Lidl: BIM Tijdens mijn avondwandeling door het centrum ontdek ik een BIM, dat is een soort Turkse Lidl. Ik sla er allerlei producten in die ik nodig heb: scheerschuim, tandpasta, instant soepjes, lekkere knoflookworst voor bij het ontbijt, koekjes voor lange busreizen, een voorraad theezakjes. Ik kan weer een hele tijd vooruit voor nog geen tien euro… Mijn kamer heeft satelliettelevisie en ontvangt veel internationale zenders. Ik blijf bijna de hele avond tv kijken.
192
Adana / Inwoners (2006) 1.271.894 Adana is met 1.271.894 inwoners een grote stad. De stad ligt in het zuiden van het land, ten oosten van Tarsus, ongeveer 30 kilometer van de Middellandse Zee. De grond bij Adana is vruchtbaar vanwege de rivier de Seyhan die hier stroomt. Adana is de hoofdstad van de gelijknamige provincie Adana. De stad heeft een oud en een modern gedeelte. Een belangrijke bron van inkomsten is de textielindustrie. Er ligt een treinstation in de stad, en een vliegveld dichtbij de stad. De Incirlik luchtbasis van de NAVO ligt 12 kilometer ten oosten van Adana. Beknopte geschiedenis van Adana De stad werd waarschijnlijk ongeveer 3.000 jaar geleden door de Hittieten of de Grieken gesticht en leed vele eeuwen onder de oorlogen tussen Griekenland en Perzië. De naam zou afkomstig zijn van Adanus, de zoon van Kronos uit de Griekse mythologie, die het gesticht zou hebben. In de eerste eeuw v.Chr. ging de stad deel uitmaken van het Romeinse Rijk. In deze tijd werd de stad een belangrijk handelscentrum. Uiteindelijk ging het in de 16e eeuw deel uitmaken van het Ottomaanse Rijk. Tussen 1918 en 1920 werd de stad door de Fransen bezet.
VI. Donderdag 12 november ADANA Mijn hotel Ak Deniz ligt aan de Inönü Caddesi, de hoofdverkeersader die dwars door de stad loopt. Ten noorden daarvan ligt de moderne stad met zijn dure woonappartementen en kantoorkolossen. Ten zuiden ervan bevindt zich de oude stad die ik nu ga verkennen. Ik begin bij de nauwe straatjes van Tepebasi, een bebouwde heuvel met vooral schoenlappers en drukkerijtjes. Op deze plek ontstond naar verluidt de nederzetting Adana. Ik kom uit bij de rivier met aan weerszijden rustige parken met veel bankjes. De Romeinse brug (Taş Köprüsü) is in de loop der tijd drie keer volledig gerenoveerd en vormt een fotogeniek totaalbeeld met de 2000 jaar jongere Sabancimoskee. Haveloze achterbuurten, armoe troef Ik beland weer in de volkswijken, waar het steeds armoediger wordt naarmate ik verder doordring in de kronkelige straten die vaak ongeplaveid zijn. Het heeft ‘s nachts geregend, dus liggen er nog overal plassen en moddervlaktes. Van de stoepen ontbreken tegels, put deksels zijn verdwenen. Op bijna elke hoek staan lotenverkopers, straatventers en groente boeren duwen er moeizaam hun driewielige karren voort. Het straatbeeld wordt er ineens bepaald door hoofddoekjes. Bij een soort sociale dienst staan lange rijen in traditionele kledij gehulde plattelandsvrouwen te wachten. Haveloze mannen hokken samen bij thee huizen. En overal spelen kindertjes, zo te zien onbekommerd. Het lijkt hier meer op de steden in Egypte en Iran. Ook heeft het iets weg van India, maar dan zonder al dat loslopend 193
straatvee. Sommige wijken kennen geen handel en lijken uitgestorven. De stilte in de sombere steegjes wordt plotseling verscheurd door de jankerige oproep tot het gebed vanaf een van de vele kleine moskeeën die de buurt kent. Ik zit net aan een glaasje thee te nippen als uit alle hoeken en gaten van de bazaar mannen te voorschijn komen en ze, ieder apart, richting cami sjokken. Sommige hebben hun gebedsmutsje al op en friemelen aan hun gebedssnoer, een soort rozenkrans. Het zijn allemaal oudere mannen in grauwe, donkere kleding. De meeste dragen een wijde broek met het kruis tussen de knieën en smal bij de enkels. Hoe verder ik naar het oosten trek, hoe vaker ik dit soort broeken zie. Onwillige taxichauffeur Ik raak een beetje verdwaald in deze wirwar van straten, stegen en sloppen, het is er allemaal veel uitgestrekter dan de LP Survival Kit suggereert (inderdaad, ‘map not to scale’). Uiteindelijk kom ik uit bij een van de grote doorgaande wegen. Volgens de kaart zou daar een metrostation moeten liggen. Inderdaad, het gebouw lijkt gloednieuw en ruikt nog naar verse cement, maar ik zie geen volk eromheen. Dat kan kloppen, want een bewaker stuurt me bij de ingang weg. De metro werkt nog niet wegens een probleem met de stroom en dat schijnt al een hele tijd zo te zijn. Ik ben nu kilometers van het centrum verwijderd en ik wil naar het station in het noorden. Ik speur naar een dolmusj die me naar de merkez (centrum) kan brengen, maar die zijn er niet. Dan maar een taxi. De chauffeur is een knorrige grijsaard die met zichtbare tegenzin zijn aftandse voertuig in beweging weet te zetten. De taximeter is natuurlijk bozuk (kapot), ik had het kunnen weten. De man draagt een Koerdenbroek, inderdaad. Perfect onderhouden stadspark Het station ziet er aantrekkelijk uit. Het is in traditionele Ottomaanse stijl gebouwd. Ernaast ligt een villa in dezelfde stijl. Ervoor staat een pas opgeverfde stoomlocomotief waarmee natuurlijk Atatürk de stad heeft bezocht. Vlakbij het station ontdek ik zoals ik verwacht (en stilletjes gehoopt) een Starbucks Coffee, waar ik enige tijd genietend van het bruine vocht doorbreng. De klandizie is er jong, modern en welgesteld en is voortdurend met een mobiel tje in de weer. Ik ben er de oudste klant. Ik verken de omliggende (woon)wijken, maar de appartementshoogbouw is er zo modern dat ik het verschil met Nederland niet kan zien. Het Atatürk Park daarentegen is wel interessant, alleen al om te zien hoe perfect de gazons en de bloemperkjes onderhouden zijn, het is bijna onTurks! En alle fonteinen werken er. Aan de oostkant van het park staat de nationale Turkse held natuurlijk glorierijk op een sokkel te midden van een hem omringende beeldengroep van heroïsche strijders en heldhaftige boeren. Er hangt een relaxte sfeer rond het park. Kindertjes spelen bij het water van de kunstmatige waterval met waterwiel, terwijl moderne moeders op de bankjes aan hun mobieltje gekluisterd zitten. Onder de kiosken en in de prieeltjes zitten verliefde jeugdigen met elkaar te flikflooien. In de theetuin spelen mannen kaart of triktrak.
194
De krijsende oproep tot het gebed deert hen niet: niemand springt op om zich spoorslags naar het gebedshuis te reppen, dit in tegenstelling tot hun armere stadgenoten in de zuide lijke wijken. Klaverblad midden in de stad Ik wandel op mijn gemak richting hotel. Onderweg wil ik nog even het Archeologisch Museum bezoeken. Na enige moeite vind ik het tussen de kantoorblokken en supermarkten. Het blijkt vanwege remont te zijn gesloten, al jaren volgens de portier die me wegstuurt. De tuin is overwoekerd en ik zie geen tekenen van enige bouwactiviteit. Om de buurt van mijn hotel te bereiken moet ik te voet een heus klaverblad van autosnelwegen oversteken en dat midden in een drukke stad. Het kan niet anders of hiervoor moeten complete woonwijken tegen de vlakte zijn gegaan. Vanaf de viaducten heb ik wel een fraai uitzicht over de mij omringende stad. Onderwijs in vreemde talen lachertje Ik neus nog wat rond in winkels en warenhuizen, nieuwsgierig naar prijzen en aanbod. In een enorm warenhuis van negen verdiepingen tref ik geen boekenafdeling aan. In een andere moderne shopping mall zijn op vier etages zo’n honderd winkelruimtes beschikbaar. Geloof het of niet, maar in vijfentachtig van die honderd zaakjes worden telefoons, mobieltjes en gsm’s verkocht. Ze zijn hier echt gek op dit soort statussymbolen. Op de bovenste verdieping drink ik koffie als ik er door een verwijfde homo wordt benaderd. Ik reageer niet op zijn toenaderingspogingen. Even later zie ik dat hij wel succes heeft bij een jongere, onschuldig uitziende jongeman. Het volk hier is erg modern in gedrag, kleding en uiterlijk, maar een buitenlandse taal spreken kan er niemand. En dat terwijl ik zeker weet dat op alle Turkse scholen vanaf twaalf jaar het vak Engels op het lesrooster staat! In gesprekken met Turken wordt wel eens toegegeven dat ze wel een voldoende voor Engels op hun eindlijst hadden, maar dat ze er nooit of zelden les in hebben gehad. Redenen daarvoor: geen leraar Engels beschikbaar, leraar Engels altijd ziek of afwezig, leraar Engels niet terzake kundig. Als je door scholieren wordt aangesproken komen die niet verder dan: “What is your name?”, “Where are you from?” en de laatste jaren ook: “What is your favourite football team?”. Wandelschoenen waterdoorlatend, dus weg ermee Als ik buiten kom regent het. De straten worden ineens bevolkt door jeugdige paraplu verkopers. Ik heb een paraplu standaard bij me, maar die gaat onderweg kapot. Kapot blijken ook mijn stevige wandelschoenen, want ik voel ineens nattigheid. Ik heb nieuwe zolen nodig. Ik zoek de schoenlapperstraat op, maar de ambachtslieden die ik nodig heb hebben hun handel al gesloten. Volgens een kioskhouder kan ik de volgende morgen vanaf negen uur weer bij hun terecht. Ik vergelijk aan zijn stalletje nog een aantal Turkse siga rettenmerken op hun nicotinegehalte. De meeste zijn met 0,7 mg voor mij te licht. Het merk dat het gehalte van mijn shag het meest benadert is Tekel 2001 met 1,0 mg. Mijn shag bevat 1,4 mg, daar kan geen enkele Turkse sigaret dus aan tippen. Ik koop een paar pakjes op 195
voorraad. In een kledingzaak iets verderop is uitverkoop. Ik neem er een zestal nieuwe, militaire boxershorts voor een halve euro per stuk mee. Mijn hotel blijkt op de eerste verdieping een nachtclub te hebben. Het is in mijn ogen een verlopen ruimte met een mini podium voor de artiest(en), c.q. stripteasedanseres, ’s morgens dient deze club ook als ontbijtruimte. VII. Vrijdag 13 november ADANA - TARSUS - ADANA Die nacht heeft het behoorlijk hard geonweerd. Ik ben dan altijd blij dat ik warm en droog binnen zit. Ik heb een tijdje voor de ramen gehangen om de bliksemschichten gade te slaan. Om negen uur sta ik bij een schoenlapper die net zijn toko geopend heeft. Ik heb een paar Turkse woorden opgezocht en van buiten geleerd; woorden als zool en hak en scheur ken ik niet, vandaar. De schoenmaker stelt me teleur, hij beweert dat de schoenen onherstelbaar zijn. Ik geloof hem: waarom zou hij zo’n klus met goede verdiensten anders laten lopen? Regenachtige excursiedag Ik neem de bus naar Starbucks Coffee en steek na de koffie over naar het station. Om half elf vertrekt een volle trein naar de stad van de apostel Paulus. Mijn medepassagiers zijn vooral jonge en moderne mensen. In Tarsus (toch nog een stad van 223.000 inwoners 70 kilometer westwaarts) regent het. Ik verwens mijn waterdoorlatende schoenen en neem me voor bij terugkeer in Adana meteen een nieuw paar aan te schaffen. Voor het eerst heb ik echt mijn paraplu nodig. Ik worstel met het mechanisme om hem open te krijgen, daarbij gaan verschillende baleinen stuk. In de regen bezoek ik de antieke stad, althans wat er van over is. Allereerst de bron van Paulus, een overdekte waterput waarvoor ik entree moet betalen. Rondom de put liggen willekeurige brokstukken van Griekse beelden. Tot mijn verrassing kan de oppasser me een plattegrondje van de stad aanbieden, gratis ook nog. De kleine historische kern van Tarsus is wel interessant, maar in de regen toch minder aantrekkelijk. Ik schuil een poosje in een eettentje waar ze humus verkopen, dat is een typisch gerecht uit vooral Syrië, Israel en Egypte, bestaande uit een brei van kikkererwten met groene pepertjes en veel brood. Je moet er wat specerijen overheen strooien, dan smaakt het ook nog. De Selali watervallen Ik kom uit bij de Ulu Camii waar net het manvolk naar buiten stroomt na een heilzaam gebed op de knieën. De klokkentoren ernaast is in een heel andere stijl gebouwd. Na nog enkele ruïnes, resten van Romeinse baden en stadsmuren, oeroude Seldjoekische moskeetjes en een enkele orthodoxe kerk rust ik uit in een theetuin. Het zonnetje breekt door en met hernieuwde energie stap ik in de bus naar de Selali, watervallen die even buiten de stad liggen. Men heeft er een kolos van een viersterrenhotel langs gebouwd, waar nu natuurlijk geen enkele gast verblijft. Ook de aantrekkelijke theetuinen in terrasvorm hebben geen bezoekers. In de warme zomermaanden moet het hier aangenaam toeven zijn. De water vallen zijn een meter of tien hoog en strekken zich over 100 meter uit. Ik hou een andere stadsbus aan en keer voor een dubbeltje terug naar de stad. 196
Paulus Kathedraal restant christendom Daar maak ik nog een ronde door het zuidelijk gedeelte, onder andere naar de christelijke Paulus kathedraal die zoals verwacht dicht is. Het kerkterrein is ommuurd en wordt zo te zien goed onderhouden. In de luxueuze bedestan (een soort overdekte bazaargang met aan weerszijden winkeltjes) drink ik thee met een verrassend goed Engels sprekende dame. Zij verliest haar belangstelling voor mij als een vriendin langs komt. Op de terugweg naar het station kom ik langs de prima in stand gehouden Romeinse klinkerweg midden in een archeologische zone die bijna tien meter onder het maaiveld ligt. Hoe dieper de restanten van verdwenen beschavingen zich bevinden, hoe ouder ze zijn; dat wordt hier nog eens goed geïllustreerd. Koffie slurpen bij Starbucks Terug in Adana koop ik in een chique zaak voor 100 lira (45 euro) een paar zwarte wandelschoenen. Ik hou ze maar direct aan mijn voeten om ze in te lopen. Ik zit nog een wijle bij Starbucks op het terras en op een bankje in het Atatürk Park. Bij een reisbureautje reserveer ik alvast een busrit naar mijn volgende bestemming; Gaziantep. Ik moet me morgen om tien uur melden, dan brengen ze me gratis met hun minibusje naar de otogar die ver buiten de stad gelegen is. Ook pin ik nog eens 600 lira. Op mijn kamer verdwijnen mijn trouwe, 14 jaar oude wandelschoenen zonder pardon in de afvalemmer. Bij wijze van avond maal eet ik ergens soep die door een knaap uit India geserveerd wordt. Hij spreekt vloeiend Turks en uiteraard sappig IndiaEngels. In Marmaris heeft hij een Nederlandse vriendin opgeduikeld, Nicole uit Utrecht. Hoe komt zo’n jongen nu in deze uithoek terecht? Op de tv bekijk ik een gedeelte van de film Troje met Brad Pitt, maar die kan me met al zijn gevechts scènes niet echt boeien. Een cryptogram van Jan Meulendijks boeit me daarentegen wel, maar ik krijg hem niet uit. VIII. Zaterdag 14 november ADANA - GAZIANTEP Om 10.00 uur sta ik voor het kantoor van de busonderneming die me naar Gaziantep zou brengen. Om half elf vertrekt de servis (een minibusje) naar de otogar. Die ligt ver buiten de stad temidden van een gigantische zee van honderden woonflats van tussen de 15 en 20 etages hoog in frisse kleuren beschilderd. De infrastructuur tussen de gebouwen (wegen, trottoirs, gazons en dergelijke) lijkt me nog niet helemaal voltooid. Om elf uur rijden we door een vlak landschap waar voornamelijk landbouw wordt bedreven. Met name de katoen velden vallen me op, ze zijn er net de witte bolletjes aan het plukken. Daarna wordt het heuvelachtig, de bruine heuvels hebben ronde, afgeplatte toppen en zijn onbegroeid. Hoewel, hier en daar ontwaar ik in de verte een kudde schapen. Enige gast in GAP - Hotel In de enorme otogar van Gaziantep is geen vuiltje te bekennen, nog geen papiertje of peuk ligt er op de grond. Na een warme lunch neem ik om twee uur een taxi naar de stad een 197
kilometer of zes verderop. De tarieven liggen hier in het oosten lager dan in het westen van het land. Ik heb het 3sterrenGAP Hotel midden in het centrum uitgekozen, waar ik een van de weinig gasten zal blijken te zijn. Het personeel spreekt er Engels noch Duits, die service is er alleen bij vier en vijfsterrenhotels verplicht. De lobby is opvallend ruim en wordt onder steund door roze zuilen. Voor omgerekend 23 euro krijg ik de beschikking over een ruime kamer inclusief rijkelijk met drank en snacks gevulde Amerikaanse koelkast (gigantisch dus), airco, flat screen tv en king size bed. Ik kijk er uit op gevaarlijk in elkaar geflanste houten steigers die door blauw plastic worden afgeschermd, het enige minpunt van deze kamer. Verkenning van het centrum Ik heb nog een paar uurtjes daglicht, dus verken ik alvast het centrum. Ik ontdek schaduw rijke theetuinen, een AtatürkMonument, een plompe christelijke kerk (nu tot cultuur centrum omgeturnd). In het modieuze café Mado, dat alleen vestigingen in grote steden heeft, geniet ik van het speciale winterdrankje salep (lijkt op dunne rijstepap met kaneel) en café latte. Voor dit laatste kopje koffie moet ik zes lira ofwel 2½ euro neerleggen, een westerse prijs dus. Bij de BIM Supermarkt sla ik worst en fruitsapjes in. Naast het hotel ligt een Tekel (een soort staatsdrankshop) die me aan een nieuw flesje raki helpt. Elke avond drink ik twee glaasjes van die zogenaamde olifantenmelk voor het slapen gaan. Het goedje is vergelijkbaar met het Franse pastis, anis, pernot en Griekse ouzo. Ik heb geen kaart van Gaziantep, de receptie ook niet. Een van de receptionisten snelt naar buiten en komt al gauw terug met een gratis plattegrond. Waar hij die vandaan haalt mag Joost weten. Rampenfilm 2012 ’s Avonds val ik bij de sinema met de neus in de boter. Ik kan er voor enkele euro’s direct de rampenfilm 2012 van Roland Emmerich gaan bekijken. In de rij voor het loket probeert een arrogante jongeman voor te kruipen, maar ik geef hem lik op stuk en snauw hem luidkeels terug de rij in. De film is in het Turks nagesynchroniseerd, de kassajuffrouw waarschuwt me daarvoor. Maar ik maak haar duidelijk dat een film om te kijken is en niet om te luisteren. Mijn gastarbeiderturks maakt duidelijk indruk op haar. Ik vind de film nogal overdreven, maar de effecten zijn weer eens imposant bij deze regisseur die zich in rampenfilms heeft gespecialiseerd. Deze keer vergaat de hele wereld, dus alle trucs worden uit de kast gehaald: de aarde gaat ten onder aan zowel tsunami’s, aardbevingen als vulkaanuitbarstingen. Maar op het laatst verschijnt boven op de ondergelopen Himalaya een soort Ark Van Noach als een ruimteschip ten tonele die de hoofdpersonen redt. Veel sport op tv Later bekijk ik nog even de sportzenders op de tv. Ik krijg er een samenvatting van de NBA wedstrijd Philadelphia 96’ers tegen Utah Jazz. Ook volg ik nog een gedeelte van de voetbal wedstrijd Frankrijk Ierland, maar ik mis het omstreden Franse doelpunt na de handsbal van Henry. Daar kom ik uiteraard pas in Nederland weer achter. 198
IX. Zondag 15 november GAZIANTEP Gaziantep / Inwoners (2000) 1,237,874 Gaziantep is een stad in het zuidoosten van Turkije. Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie Gaziantep. De stad ligt in het zuidoosten van het land, ten oosten van Adana en ten noordoosten van Iskenderun, niet ver van de Eufraat en de grens met Syrië. De afstand tot de Middellandse Zee is ongeveer 120 kilometer. In 2000 had de stad 853.513 inwoners, dat inmiddels (2008/2009) naar 1.237.874 is gestegen. De stad (Gaziantep) is de op vijf na grootste stad in Turkije. Herkomst naam De naam Gaziantep is opgebouwd uit twee delen, Gazi, dat strijder betekent, en Antep, dat is afgeleid van het Arabische ayin tayyib wat goede bron betekent. In de samenstelling betekent de naam "onverwoestbare bron". Het voorvoegsel Gazi is pas in 1920 aan de naam toegevoegd, het jaar van de onafhankelijkheidsoorlog van Turkije, vandaar dat veel mensen de stad nog kortweg Antep noemen. Andere namen voor de stad zijn Ayintap (Koerdisch) of Aintap (Arabisch). Geschiedenis Gaziantep is een van de oudste steden van Hittitische oorsprong. De stad maakte onder meer deel uit van het Hittietenrijk, het Helleense Rijk, het Perzische Rijk, het Romeinse Rijk, het Byzantijnse Rijk en het Ottomaanse Rijk. In november 2006 wordt door de burge meesters van Gaziantep en Nijmegen het verdrag getekend dat de stedenband tussen de beide steden bevestigt. Economie Gaziantep is naast een universiteitstad, een zeer belangrijke industriestad. De landbouw is van groot belang. In Gaziantep worden veel pistachenootjes (antep fıstığı) en andere soorten nootjes gecultiveerd, die onder meer naar Nederland worden geëxporteerd. Gaziantep is verreweg de grootste producent van pistachenootjes van het land, en een van de grootste van de wereld: na Iran en USA staat Turkije op nummer 3. Ook zijn er veel olijfboomgaarden en wijngaarden rond de stad. Oude stad bezichtigen Een goed gevulde en dus welbestede dag. Op de 5e etage staat het ontbijt op me te wachten. Een half uur lang zit ik in een grote ruimte moederziel alleen mijn Turks brood te verorberen. Om negen uur sta ik bruisend van energie buiten en begeef ik me naar de oude stad. De straten zijn op deze zondagmorgen vrijwel uitgestorven. Ik bekijk twee buurt moskeeën en een drietal zo te zien Koerdische vrouwen die in een steeg flinterdun brood op 199
een openluchtkachel aan het bakken zijn. Volkomen toevallig beland ik bij een middeleeuws complex dat een museum blijkt te herbergen. Ik krijg er een privérondleiding. In het nogal dunne gastenboek blader ik enkele bladzijden terug, maar ik ontdek geen enkele buiten landse naam. Aha, daarom word ik met alle egards ontvangen, ik ben een soort unicum! De expositieruimtes bieden voornamelijk kalligrafisch werk, Koranteksten in soefisch schrift in steen gehouwen en in klederdracht geklede poppen waaronder enkele mevlana soefi dansers. Een van de suppoosten blijkt Frans te spreken wat hij maar al te graag aan zijn collega’s toont. Op straat word ik in het Duits aangesproken door een aardige grijsaard die een stukje met me meeloopt; hij heeft 20 jaar in de haven van Hamburg gewerkt. Naarmate ik verder in de wijken Türktepe, Kalealti en Yazicik doordring, raak ik verder van het centrum verwijderd en worden de straten smaller en armoediger. Ik keer via een andere route terug en kom uit in de bazaar met een toeristisch ogende Bedestan als middelpunt. Er liggen nog vele andere Ottomaanse gebouwen, behalve natuurlijk moskeeën ook medresses, hamams en tot hotelrestaurant omgebouwde karavaanserails. De grote herenhuizen worden hier Han genoemd. Onneembare citadel Ineens doemt de naakte rots met het ongenaakbare fort voor me op. De ingang is aan de andere kant, ik trek er omheen en zie in de rotswand tientallen grotten en spelonken. Aan de voet van de berg loopt een gekanaliseerd stroompje. Bij de ingang aangekomen word ik tegengehouden: het is twaalf uur en het personeel sluit de tent voor een uur om te lunchen. Niet bepaald bezoekersvriendelijk vind ik dit. Ik besluit zelf ook maar iets te gebruiken. Dat wordt een schaal levertjes aan een spies met veel brood en groen spul. De eigenaar wil toeristen trekken en heeft enkele kamertjes tot een museum omgebouwd: een ouderwetse theekamer, een salon, een slaapkamer, een keuken met de originele uitrusting, etc. Vanaf het platte dak vol rommel kan ik de buurt bespieden en constateren dat de ruïnes en vervallen gebouwen vanaf de straat onzichtbaar zijn. De jonge kelner vertelt me dat hij gezakt is voor het lyceum omdat hij te zwak was in matematik. Ik vermoed dat hij voor het vak Engels ook een zware onvoldoende heeft gescoord. Stadsmuseum: Fransen zijn de boosdoeners De oplopende weg naar het fort is opgevrolijkt met tientallen vergulde beelden van strijders en helden uit de historie van de stad. Binnen de vesting is alleen het museum toegankelijk: een lange rondlopende gang die tientallen bronzen en tinnen reliëfs toont van de strijd tegen de Fransen in en direct na de Eerste Wereldoorlog. De Fransozen worden er als brute monsters afgeschilderd. Op grond van die heroïsche strijd heeft de stad Antep het voorvoegsel Gazi ontvangen, een eretitel die oorlogsheld of zoiets betekent. Een groepje pubers probeert er hun Engels op me uit. Het is zondagmiddag, dus het fort wordt druk bezocht, bovendien is het gratis! Ik ben er de enige buitenlander zo te zien. In het nabij gelegen Mutfak Muze (Keuken Museum) lopen wel buitenlanders rond: Amerikaanse jonge 200
dames met Turkse roots. Ze lachen me heel vriendelijk toe. Het is een goed verzorgd museum dat ook qua opbouw een ruime voldoende verdient. Aan alle aspecten van de kookkunst wordt aandacht besteed, ook in het Engels. Uitrusten en thee drinken doe ik vervolgens in de lommerrijke tuin van een Butik Hotel. Nationalisme en pan-Turkisme viert weer eens hoogtij Ik volg het waterloopje door het langgerekte Atatürk Kültür Parki richting moderne stad. Naar elkaar lonkende pubers en jonge stelletjes met kinderen kuieren over de goed gepla veide paden. Ik kom langs de gebouwen van het gemeentebestuur, een en al glas en staal. Zo langzamerhand beginnen mijn nieuwe schoenen te knellen, zodat ik steeds vaker mijn toevlucht tot rust op een bankje moet zoeken. Onderweg beland ik op een plein waar de vlaggen van tientallen landen in de masten wapperen: het zijn de vlaggen van alle landen waar men Turks spreekt of heeft gesproken. Op granieten plaquettes worden de Turkse volkeren opgesomd. Ik herken de volgende: Azeri, Hunnen, Oeigoeren, Tsjetsjenen, Basj kieren, Albanezen, Avaren, de Gouden Horde, Djengis Khan, Timur Lenk, Turkmenen, Oezbeken, Kazachen, etc. In een ondergrondse marmeren ruimte met de sfeer en de serene stilte van een kerk is een soort mausoleum voor Atatürk opgericht, hoewel die in feite in Ankara in het Anit Kebir begraven ligt. Tegen de oude mannen die er de wacht houden beweer ik dat de opvolger van Mustafa Kemal, te weten Izmet Inönü, voor de democratie in Turkije veel belangrijker is geweest. Ze kijken me met verbijstering na. Eigenlijk moet ik uitkijken met dit soort uitspraken: in dit land kun je hiervoor opgepakt en berecht worden. Af en toe wordt die blinde verering voor een syfilitische alcoholist me echt te veel. Interessant Etnografisch Museum Op de valreep bezoek ik nog het Hasan Süzer Etnografisch Museum in een historische buurt vol theehuizen in ommuurde hans die met goudkleurige zandstenen blokken zijn gebouwd, de toegangspoorten zijn vaak schitterend gebeeldhouwd. Het museum toont privécollecties van vooral gebruiksvoorwerpen en kledingstukken, op de eerste en tweede verdieping tentoongesteld in stijlkamers. Als de zon ondergaat installeer ik me in Café Bhagdat, een van de theehuizen. Populair blijken er de waterpijpen te zijn, in Turkije nargile of şişe genoemd. De tabak ervoor kun je in verschillende smaken krijgen. Ali, gesjeesde student Onder de wijnranken van de sfeervolle patio van Café Baghdat voer ik een gesprek met de gesjeesde student Ali die zowaar een woordje Engels spreekt. Zijn vader is de eigenaar van het café en wil dat hij de zaak later overneemt. ’s Zomers werkt hij samen met zijn oom aan de westkust in een viersterrenhotel. Zijn vader en oom voegen zich nieuwsgierig bij ons en strooien gul met gratis thee. Ze zijn geïnteresseerd in mijn lonkende pensionering: op welke leeftijd, hoe hoog is de uitkering, hoe lang heb ik ervoor moeten sparen? Ali vertaalt als ik het Turks niet snap, maar zijn Engels is hiervoor niet echt toereikend. 201
Het gesprek verzandt een beetje als de oom Atatürk begint te verheerlijken en de profeet Mohammed gaat prijzen. Ali is het met me eens dat alle monotheïstische godsdiensten een en dezelfde god vereren, die gewoon een andere naam heeft: Allah, Jahweh, Christus. Die mening durft hij alleen in het Engels te verwoorden. Ik heb geen zin om in een eenzijdige discussie met strikte gelovigen te geraken en vertrek tot teleurstelling van Ali. Hij had graag wat verder gekletst zonder het toeziende oog van vader en voogd. Jeugdige voetballers Op mijn puike kamer volg ik met belangstelling de finale van het wereldkampioenschap ‘Voetbal onder de zeventien’. Klein uitgevallen Nigeriaanse spelers met een groot atletische vermogen nemen het op tegen de fysiek sterkere Zwitserse tegenstanders die veel gedisci plineerder, coherenter en balvaardiger voor de dag komen. De jongelingen uit de Alpen winnen verdiend. Hoewel, uit de Alpen…. Het allochtonengehalte bij de Zwitsers ligt wel erg hoog, geen blonde koppies dus.
X. Maandag 16 november GAZIANTEP - ŞANLI URFA Het ontbijt wordt voor mij alleen in de lobby geserveerd. Om acht uur hangen al alle kamers sleutels aan het sleutelbord, waaruit ik concludeer dat er verder geen gasten in dit hotel met 40 kamers zijn. Inderdaad, hier is echt sprake van laagseizoen. Een uur later heeft iemand van de receptiebezetting (drie man voor een leeg hotel) een taxi voor me geregeld. Emrah, de alevitische taxichauffeur De chauffeur is een sympathieke dertiger met een bril, wat in dit land vaak duidt op een hogere opleiding. En ja hoor, hij spreekt een beetje Duits en Engels, wat hij respectievelijk in Frankfurt (langdurige vakantie bij familie) en Londen (studie) opgepikt heeft. Hij stelt zich voor als Emrah en bekent al gauw een aleviet te zijn, een religieuze minderheid die in Turkije wel eens vervolgd wordt. Zijn vrouw is voor het eerst zwanger. Het maakt hem niet uit of het een zoontje of dochtertje wordt. Ook wil hij het bij twee kinderen laten, niet zoals bij die moslims het ene na het andere fokken (zijn woorden). "Dat zijn net dieren", zo stelt hij; een opmerkelijke uitspraak voor een Turk. Weinig aantrekkelijk landschap Ik reis vandaag met de busonderneming Tatlises (= Zoete stem). De bus vertrekt met vertraging, wat in Turkije niet vaak voorkomt, althans dat is mijn ervaring. Het blijft de hele dag zwaar bewolkt en regenachtig. Men vermijdt er de autosnelweg, want daar moet je tol betalen. De gewone provinciale weg voert ons door een dorre en weinig aantrekkelijk landschap. De streek is weer eens heuvelachtig met hier en daar een olijfboomgaard.
202
Mustafa, het geheugenwonder In Şanli Urfa aangekomen regent het. Ik ga onmiddellijk schuilen bij een lokanta, waar ik en passant een portie köfte bestel. De jongste bediende Mustafa vraagt me wat in Holanda mijn favoriete voetbalclub is. Ik kies voor PSV in de veronderstelling dat hij die ploeg niet kent. Maar dat heb ik mis: hij doet me verstomd staan door alle 18 Nederlandse eredivisieploegen achter elkaar op te noemen, inclusief hun thuisbasis, zoals Ajax Amsterdam, Feijenoord Rotterdam etc. Alleen schort er nog iets aan de uitspraak, die doet hij soms op zijn Turks. Utrecht wordt dus Oetregt, VVV wordt Wè Wè Wè Wenlo. Ik daag hem uit door Arsenal en Chelsea te roepen. Hij neemt de handschoen op en ratelt feilloos alle ploegen van de Engelse Premier League op. Wow! Ook de Duitse Bundesliga teams vormen voor hem geen probleem. Ik vermoed dat hij op de Imam Hatip school gezeten heeft, waar ze geheugentraining krijgen om de hele koran van buiten te leren. Degene die dit lukt wordt hafiz genoemd, een eretitel in feite. Als ik hem met de Spaanse Primera División wil testen heb ik mijn köfte op, is het buiten droog en wordt Mustafa door zijn ruigbehaarde baas weggeroepen. Tijd om een taxi te versieren. Botsing met de taximaffia Dat lukt, maar de onsympathieke, snauwerige chauffeur weigert de meter te gebruiken en eist 10 lira voor het korte ritje naar het centrum. Ik laat hem stoppen en stap uit. Alle andere chauffeurs bij de otogar vragen echter hetzelfde tarief; niemand wil de meter gebruiken. Het is je reinste taximaffia, het lijkt hier wel Amsterdam. Later vertelt men me dat het vooral de Arabische chauffeurs zijn die graag met toeristen willen onderhandelen om hun een poot uit te kunnen trekken. In Mardin en Antakya, waar ook veel etnische Arabieren wonen, zal ik dezelfde ervaring hebben. Buiten de otogar hou ik een taxi aan die slechts 6 lira rekent, maar ook hij laat de meter niet lopen. (Erg consequent ben ik dus ook al niet.) Ik heb geen hotel uitgekozen, maar hij brengt me naar het goedkope budget Ipek Palas Hotel (= Zijdepaleis Hotel) in een zijstraatje van de hoofdstraat. Het is een van de slechtste kamers van mijn reis, dat merk je al direct aan de staat van de badkamer. Maar goed, de kamer is schoon en heeft een balkon vol peuken dat op de achtergevel van een privékliniek uitkijkt. Wat wil je nog meer voor een luttele achttien euro? En het hotel ligt ideaal midden in het centrum. Musea op maandag gesloten Ik bedenk me niet lang en ga op onderzoek uit. Ondanks mijn open linkerhiel die mijn nieuwe schoenen me bezorgd hebben, ben ik dik twee uur onderweg. Het is ongelofelijk druk op straat. Urfa is inderdaad een miljoenenstad die uit haar voegen gegroeid is. Moei zaam loop ik bergopwaarts, voorbij het lokale Museum (dat net als overal in Europa op maandag gesloten is) en kom in een straat tegenover het ziekenhuis terecht. Daar liggen tientallen apotheken elkaar te beconcurreren. In twee ervan koop ik zonder recept voor een collega het medicijn Proscan, dat in Nederland alleen op recept verkrijgbaar is en behoorlijk prijzig is. Hier kost het vijftien euro voor een verpakking van 28 stuks. 203
Hakan Bey, een aimabele apotheker In een van de apotheken is het middel uitverkocht, maar het wordt telefonisch bij het depot van het hospitaal bijbesteld. Als ik een kwartier wil wachten dan kan ik het zo meenemen. Ik neem op een krukje plaats bij de apotheker die naast de kassa zetelt onder zijn diploma’s van de Egri Universiteit van Izmir. Hij spreekt echter alleen Turks, maar doet dit om mij te plezieren langzaam en duidelijk. Hij is eigenaar van de zaak en wordt door zijn personeel eer biedig met Hakan Bey aangesproken. Met zijn bril, zijn kalende schedel en zijn verzorgde kleding ziet hij er uit als een hogere ambtenaar. We voeren een aangenaam gesprek over het slechte weer en wederzijdse families; ik verzin ter plekke weer vijf zonen en een vrouw die ik thuis laat werken, terwijl ik prinsheerlijk vakantie vier. Hij ruikt onraad en vindt dat wel erg veel kids voor een ontwikkelde westerling met een goede baan. Ter plekke verzin ik er een scheiding bij. Hij zelf heeft twee op groeiende kinderen. Af en toe wordt ons onderhoud onderbroken door telefoontjes, het uitprinten van rekeningen en het geven van orders aan zijn personeel. Als ik hem van mijn reissite op internet vertel is hij vol belangstelling. Al snel heeft hij mijn site met de reisverhalen en foto's van Turkije gevonden. Hij herkent alle plekken: de Vallei van Göreme, de Mevlana in Konya, Pamukkale in Denizli, de berg Ararat, het Topkapi Paleis in Istanbul, etc. Hartelijk nemen we van elkaar afscheid. Islamitische begraafplaatsen Ik steek de bijna droogstaande rivier over en kom terecht in de goed bijgehouden begraafplaatsen van de stad. Ze liggen op heuvels en eindigen op de top in een armoedige buurt; de graven staan er nog gewoon tussen de huizen. Heeft dit wijkje de dodenakker opgeslokt of is het andersom geweest? De vrouwen lopen er in ieder geval in zwarte chadors. Ik kan alleen hun grote neuzen en neergeslagen ogen zien, het lijkt Iran wel hier. Het valt me ook op dat die vrouwen gezet of gewoon moddervet zijn, waardoor ze zich waggelend als een eend voortbewegen. Ik bereik een hoofdverkeersweg die ik terug naar het centrum volg. De geboorteplaats van Abraham De weg komt tot mijn verrassing (ik heb weer eens geen betrouwbare kaart van de stad) uit bij de hoofdattractie van de stad: de heilige vijver van Abraham. Eigenlijk is dit het hoogtepunt van heel ZuidoostTurkije. Boven de grot waar Abraham geboren zou zijn is een kerk, resp. moskee gebouwd. Er liggen meer monumentale moskeeën, onder andere rond de vijvers die krioelen van de weldoorvoede karpers. Ik vraag me af of er nog wel plaats voor water is in de vijver. Mijn voeten voelen branderig aan en schreeuwen om rust dat ik vind op een theeterras. De ober is verbaasd een pelgrim uit Europa te bedienen. Ja, hier zijn geen toeristen, maar pelgrims, zowel van het islamitische, joodse of christelijke geloof, want Abraham wordt door deze drie ‘religies van het boek’ als aartsvader beschouwd. Boven de heiligdommen torent dreigend de kale rots met de ruïnes van de kale uit. Het begint te 204
schemeren, dus wandel ik in geforceerd tempo terug naar het moderne centrum. Onderweg beland ik nog in de oosterse overdekte bazaar. Ik besluit dit gedeelte van de stad een andere keer te verkennen. Op straat is het hoofddoekjesgehalte fors gestegen, hier en daar duikt zelfs een hijab of chador op, maar een zwarte boerka met vliegengaas voor de ogen ben ik tot nu toe nog niet tegengekomen. Özcan, een zelfingenomen reisorganisator Na soep met brood (dit is mijn standaard avondmaaltijd geworden) stap ik bij het fel verlichte reisbureautje van Özcan Aslan binnen. Die vermeldt trots op de deur dat hij in de Travel Survival Kit van LP wordt vermeld. Özcan zelf is een gesoigneerde veertiger die goed Engels spreekt. Logisch, van professie is hij leraar Engels op een middelbare school. Hij orga niseert dagtochten voor vreemdelingen, onder andere naar het Bijbelse Harran en de berg Nemrut Daği (waar ik al eens met Robbert v.d.B. ben geweest om de dageraad te bewon deren). De nogal arrogant overkomende man wil me voor “slechts 60 euro” een privétaxi naar het oeroude dorp Harran aansmeren, maar die weiger ik resoluut. Voor dat bedrag huur je hier een complete bus voor een hele dag. Hij heeft onlangs een eigen hotel in een omgebouwd stadspaleis geopend en ziet me graag daar als betalend gast. Ik vind hem maar een zelfingenomen kwast en ga op geen enkel van zijn voorstellen in, hoewel hij hinderlijk blijft aandringen. Ineens verschijnt er ook nog een Engelssprekende tapijthandelaar ten tonele, voor mij een teken om zo rap mogelijk op te stappen.
XI. Dinsdag 17 november ŞANLI URFA - HARRAN - ŞANLI URFA Met de stadsbus ga ik naar de otogar waar ik in een minibusje naar Harran stap. Dat wordt gereden door een onguur uitziende Arabier die niet alleen rookt achter het stuur, maar ook een uur lang door zijn mobieltje zit te blèren. Als hij vertrekt ben ik de enige passagier. Tergend langzaam rijdt hij de hele stad door, af en toe zijstraten inslaand. De bedoeling is menselijke vracht op te pikken, wat hem inderdaad is gelukt als we de zuidrand van de stad bereiken: het busje zit helemaal vol. Daarna pas drukt hij het gaspedaal in, een half uur na vertrek van de otogar. Ik zit me te verbijten van ergernis, maar dit oeroude dolmusjsysteem wordt hier gewoon nog in ere gehouden. Zo te zien ben ik de enige die zich hieraan stoort, maar zo zijn de zeden en gewoonten in dit land, dus dien ik me maar te plooien. Een ware belegering Veertig kilometer verder door kaal akkerland bereiken we het stadje Harran. Als ik uitstap ben ik de enig overgebleven passagier. Ik heb nog geen voet op de bodem van dit historische plaatsje gezet of ik word al omsingeld door een troep jongelui van tussen de 12 en 20 jaar oud. Ze willen allemaal iets van mij: ansichten verkopen, me vieze cola aansmeren, voor gids 205
spelen, een tapijt kwijt willen, hun restaurantje laten zien. Ze spreken allemaal een woordje Engels, waaruit blijkt dat Harran inmiddels in de toeristische vaart der volkeren is opge stoten. Wat tien jaar geleden nog een dorp van nauwelijks 5.000 inwoners was, is nu uitgegroeid tot een stad van meer dan 12.000 inwoners, zo’n uitbreiding spreekt boekdelen. De Arabische handelaartjes zien me als een geschenk uit de hemel, want ik ben de enige toerist die ze kunnen belagen in dit godverlaten oord. Ze willen weten waar ik vandaan kom, meestal antwoord ik dan gewoon Europa. Hier zal ik zeker geen Nederland zeggen, want dan zal ik bedolven worden onder de dooddoeners als “Achtentachtig allemachtig prachtig”en “Alleen kijke, nie kope”. Daar baal ik altijd van in Arabische landen. Zij vinden het dan niet leuk dat ik dat niet leuk vind. Opdringerige gidsen Ik probeer te ontsnappen aan die hardnekkige belegering en meen wat privacy te vinden in een theetuin. Die poging wordt echter doorzien en zonder iets te bestellen slepen ze stoelen aan en onderwerpen me onbeschaamd aan een waar kruisverhoor; “Hoeveel kinderen heb je? Hoe heet je? Wat doe je voor de kost? Waar ben je in Turkije al geweest? Hoe oud ben je?” De theebaas grijpt niet in. Opnieuw weet ik me aan al die ongewenste aandacht te ontrukken en loop de heuvel naar de archeologische site op. De lucht is grauw en heeft alle kleur uit het landschap weggenomen. Het heeft hier al dagenlang geregend, de straten zijn niet geplaveid, dus het is één grote modderpoel. Ik dreig een paar keer uit te glijden en lang uit in de prut te belanden. Achter me loopt een sliert snotapen die zich als gids opdringen en als aasgieren om me heen cirkelen. Ik kan ze maar niet van me afschudden. Ik begin kwaad te worden en wil ze van me af meppen, maar realiseer me bijtijds dat een al te heet gebakerde reactie bij deze Arabieren wel eens verkeerd opgevat kan worden. Ik neem dan ook een kloek besluit en keer terug zonder bijvoorbeeld de bekende bijenkorfhuizen ook maar in zicht te hebben gehad. De dolmusj staat er nog en brengt me in een half uur terug naar Urfa. Het is dan net twaalf uur geweest. Nogmaals de heilige Durgah met zijn karpervijvers Ik stap uit in een zuidelijke volkswijk vol ijverige neringdoenden en ambachtslieden en loop naar de Durgah, het moskeeëncomplex rond de heilige vijvers. Daar geniet ik van Turkse koffie en salep in de hoger gelegen, betere theehuizen zonder door opdringerige jochies lastig te worden gevallen. Ik geniet er van de rust en het uitzicht op de groepen pelgrims beneden me. Bij de vijver stopt een grijsaard me een handvol visvoer toe, waarmee ik de gretige karpers een plezier doe. Ze zijn heel gulzig en lijken op de piranha’s die ik ooit in een James Bond film een prooi zag verslinden. Het voer heeft iets weg van de konijnenkorrels die ik in mijn jeugd elke woensdagmiddag voor mijn vader bij de boerenbond moest halen. Ik loop alle moskeeën en medresses langs, wandel door de binnenhoven, maar ga nergens naar binnen. Ik zie af van een inspannende klim naar het kasteel. Behalve het uitzicht is daar trouwens weinig te zien. Op de terugweg 206
naar het hotel bezoek ik nog de overdekte markt, enkele karavaanserails die tot hotel zijn omgebouwd. Na een schotel Iskender kebabi met frites (!) leg ik me in het hotel te ruste. Mehmet Bey, een kosmopolitische restauranthouder Soep eet ik die avond in een modern restaurant, waar ik word bediend door een prima Engels sprekende, onberispelijk geklede kelner. Hij blijkt de eigenaar van de tent te zijn. Hij heeft in Londen Engels geleerd, waar hij een drietal jaren gestudeerd heeft. Ik kom er niet achter wat. Verder spreekt hij ook Fins, na enkele jaren oberen in een hotel in Helsinki. Hij heeft zuinig geleefd en is tegen zijn veertigste teruggekeerd naar zijn geboorteplaats om van zijn spaargeld een restaurant te openen. Toen is hij ook pas getrouwd. Mehmet Bey heeft er de wind onder bij zijn personeel, maar hij is niet onvriendelijk, noch heeft hij dictatoriale trekjes zoals zo veel Turkse (en oosterse) patrons. Hij beschouwt me als een speciale gast die zijn persoonlijke aandacht verdient. Dat kan ik wel waarderen. Na het eten biedt hij me gratis Turkse koffie aan.
XII. Woensdag 18 november ŞANLI URFA - MARDIN Een Koerdische taxichauffeur brengt me naar het autobusstation. Mijn volgende halteplaats is Mardin, dat 250 km verderop gelegen is. De rit voert door een agrarisch landschap, bevloeid door de wateren van de omstreden Atatürkdam, samen met nog een twaalftal andere dammen het zogenaamde GAPproject uitmakend. We steken de Dicle (ofwel de rivier Tigris) over en via het plaatsje Kiziltepe (een dorp met flatgebouwen) bereiken we even na twaalven Mardin. Ik word gewoon langs de weg afgezet en sta ietwat verloren in nieuw Mardin, dat twee kilometer van de oude stad verwijderd ligt. Ik word er bijna overreden door een vrachtwagen die geen richting aangeeft. Na een tijdje wachten kan ik met een dolmusj meerijden. Ik stap in de oude stad te vroeg uit, zodat ik nog eens een kilometer in nauwe de hoofdstraat zonder stoep met de bagage moet rondsjouwen om mijn hotel te bereiken. Dit is de enige berijdbare straat in het stadje, ze heet dan ook Birinci Sokak (= Eerste Straat) en is in het begin van de 20e eeuw door Duitsers gebouwd. Die waren hier toch al bezig met het aanleggen van een spoorweg naar Iran en Bagdad, dus dit konden ze even meepikken. Ik rust even uit in een restaurant in een gerestaureerde kervanserail, maak een praatje met de ober die me niets laat afrekenen. Authentiek Ottomaans paleisje als hotel Mijn viersterrenhotel Edoba Konaklari is een aangename verrassing. Aan de receptie zitten twee beeldschone jongedames die ook nog eens wat Duits en Engels spreken. Ik kan er voor twee nachten terecht in dit authentieke Ottomaanse herenhuis met binnenplaats en terras waar je over de hele vlakte van Mesopotamië kunt uitkijken. Mijn kamer is zo groot als een zaal en meet 7 bij 14 meter, het bed is van het king size type, het plafond bestaat uit twee 207
kruisbooggewelven op 7 meter hoogte, in de alkoven en nissen staan antieke kandelaars. De enige dissonant wordt gevormd door een moderne badkamer (meer een uit de kluiten gewassen douchecabine) die in een hoek is ingebouwd; hoewel die alle comfort biedt past die absoluut niet in deze historische ambiance. Ook het kinderbedje in een andere hoek vind ik hier minder passend. In de kelder bevindt zich een specialiteitenrestaurant, daar wordt ook het uitgebreide ontbijt geserveerd. De prijs voor dit alles: zegge en schrijve 36 euro… Sabanci Mardin Sanat Muse: de moeite waard Ik geniet niet al te lang van al dit fraais en trek de stad in. De rijke industrieel Sabanci wil zich ook als mecenas niet laten kennen en heeft er in een historisch pand een gloednieuw Mardin Sanat Museum laten bouwen. Het is zo nieuw dat het nog niet in de reisgidsen beschreven staat. De entree is gratis, de receptioniste drukt me op het hart vooral mijn foto toestel mee naar binnen te nemen. De suppoosten gaan onberispelijk en smaakvol gekleed en springen in de houding als ik de zoveelste zaal inloop. De bovenste verdieping van deze voormalige bedestan gunt me een kijkje in de etnologie van de streek, de onderste is in gebruik als expositieruimte van moderne Turkse kunstenaars. Om kort te gaan: alleen al door de sfeer is dit museum de moeite van het bezoeken waard. Onaangename verrassing in de tourist information office Tot het duister invalt wandel ik door de nauwe straatjes met zijn massieve huizenbouw. Het is er behoorlijk steil. Af en toe heb ik een doorkijkje naar de top van de berg waar de ruïnes van het kasteel liggen. Die zijn overigens niet toegankelijk, want dat is militair terrein: er is een uitkijkpost en radiostation van het Turkse leger gevestigd. Het weldadig aandoend zonnetje zorgt voor 20 graden tot ze achter de wolken verdwijnt en het plotseling kil tussen de dicht op elkaar gebouwde woningen wordt. Ik ontdek een soort VVV kantoortje is waar ik nauwelijks aandacht krijg van een gehoofddoekte jongedame die aan het MSN’en is. Ze stopt me ongeïnteresseerd wat foldertjes toe en richt haar aandacht weer op het scherm. Er is gratis internet, daar maak ik onmiddellijk gebruik van door te mailen. Als ik het pand wil verlaten word ik door een vrijpostige, Arabisch uitziende man een warme kamer vol thee slurpende mannen ingesleurd. Hij spreekt twee woorden Frans en wil dat ik die werklozen even vermaak door mijn levensverhaal te vertellen. Ik ben echter niet gediend van zijn manier van aanpak, letterlijk ook, want hij trekt me met geweld aan mijn armen naar binnen. In het Turks vertel ik de zwijgend toekijkende mannen dat de blaaskaak hééél slecht Frans spreekt en loop zonder te groeten weer de straat op. Divers avondvertier Als ik die avond om zeven uur naar buiten stap om ergens mijn soepje te gaan eten blijken alle lokantas al te zijn gesloten. Bij een banketbakker koop ik wat broodjes die ik op mijn kamer met de eerder ingeslagen knoflookworst en kaas opeet. Buiten geniet ik met een sigaretje van het uitzicht op de door de maan beschenen Mesopotamische vlakte. Op mijn kamer ondervind ik problemen met mijn satelliettv. Ik heb er drie afstandbedieningen bij 208
gekregen en kom er maar niet achter welke ik nu moet gebruiken en hoe. Iemand van het keukenpersoneel komt me helpen. Volgens mij vind hij me maar een domme, onwetende westerling die nog niets eens weet hij een televisie moet aanzetten. Enfin, de helft van de te ontvangen zenders zijn Arabischtalig, daar koop ik dus niet veel voor. Natuurlijk is er ook pay tv, maar daar blijf ik wijselijk van af. Ik ben van mening dat een viersterrenhotel waar ook ter wereld haar gasten een gevarieerd aanbod aan buitenlandse zenders moet kunnen bieden. Şanlıurfa / Inwoners (2004) 390.000 Şanlıurfa of Urfa (ook los geschreven als Şanlı Urfa, Turks: şanlı = "glorierijk", Koerdisch: Riha) is een stad in ZuidoostTurkije, met een geschatte bevolking van 390.000 inwoners (2004). Vroeger heette de stad Edessa. Ze ligt op een vruchtbare vlakte, aan drie kanten omringd door bergen. Ze vormt de hoofdplaats van de provincie Şanlıurfa, met een bevolking van ongeveer anderhalf miljoen mensen (2004). Het dialect dat er gesproken wordt, wordt ook Urfa genoemd. De stad is via grote verkeerswegen verbonden met Gaziantep 150 km naar het westen, met Mardin 250 km naar het oosten, met Diyarbakır 250 km naar het noorden en met Syrië 75 km naar het zuiden. De economie berust vooral op de landbouw en de veeteelt van de omringende regio; de voornaamste exportproducten zijn boter en katoen. Algemeen De voornaamste bezienswaardigheid van Urfa is zijn oude citadel, gelegen op een van de heuvels boven de stad. Daarnaast zijn ook delen van de oude stadsmuren bewaard, naast fragmenten van de waterbeheersingswerken die hier in de 6e eeuw werden opgetrokken. Islamitische monumenten zijn de 17eeeuwse madrassa en de moskee van Abd arRahman. Urfa's eeuwenoud belang ligt bij zijn strategische positie op de pas die de handelsweg tussen Anatolië (CentraalTurkije) en NoordMesopotamië (NoordIrak) beheerst. Geschiedenis De plaats is al sinds duizenden jaren bewoond; ze werd voor het eerst in het Aramees opgetekend als Urhai. In de plaatselijke overlevering wordt de stad in verband gebracht met aartsvader Abraham. Dat komt doordat zich in de buurt van Balikligöl een grot bevindt waarvan men aanneemt dat hij daar zou zijn geboren. Moslims geloven dat Abraham een profeet was.
XIII. Donderdag 19 november MARDIN Banken in Turkije De bankwereld in Turkije is, in tegenstelling tot Nederland, heel gevarieerd. In de steden staan tientallen pinautomaten, vaak in rijen naast elkaar. Echte Turkse banken zijn: Iş Bankasi (Arbeids Bank), Akbank, Ziraat Bankasi (Boerenleenbank), Garanti Bankasi (Hypo 209
theekbank), Deniz Bankasi, Halk Bankasi (Volksbank), Finans Bankasi (Ondernemersbank), Ticaret Bankasi (Handelsbank), Yapi ve Kredi Bankasi (Kredietbank). Als enige buitenlandse bank valt me ING Bank op. Eindelijk weer eens een echt ontbijtbuffet met omelet, warme worstjes en redelijke koffie. Om half tien start ik voor een lange wandeling. In een omtrekkende beweging bekijk ik de stad zowel van beneden als van boven. Regelmatig rust ik uit met een glaasje thee. Ik loop eerst de Yeni Yol af, de weg die onder langs de stad doorloopt. Links strekt de vlakte zich uit, rechts van me schieten de muren van de compacte stad hoog op. Onderweg bekijk ik nog een Butik Hotel (100 lira per nacht) en enkele moskeetjes, waarvan een er ‘n bijzonder fraaie minaret heeft. Op een heuvel ligt een begraafplaats met een mausoleum, van daaruit maak ik veel foto’s van de stad. In het afgrijselijk lelijke viersterrenhotel Büyük Mardin, een vierkante blok van tien verdiepingen, bestel ik koffie. Dat wordt Nescafé met een sloot melk waarvan ik gruw. Ik breng boos de koffie terug en eis op hoge toon échte koffie, die ze natuurlijk niet hebben. Ik stel me uiteindelijk tevreden met een minikopje Turkse koffie met veel drab. Het hotel is gespecialiseerd in georganiseerde bustoeristen, maar die zijn er dus niet. Ik krijg steeds meer te maken met fysiek ongemak: open hiel, gezwollen knie, onwillige heup. Vooral bij het beklimmen van trappen en bestijgen van hellingen treden die op. Desondanks zet ik door, alleen rust ik wat vaker uit. Zwerven door stegen en sloppen In de bovenstad waar ik allengs beland is het een stuk armoediger. Tussen de dichte bebouwing liggen nog wat Armeense en orthodoxe kerken, maar die zijn niet toegankelijk. Een enorm complex van een voormalige karavaanserail blijkt tot voor kort als gevangenis te hebben gefungeerd. De huizen hebben blinde muren, vaak met afbrokkelende kalk. Soms staan de poorten open en kan ik een blik naar binnen werpen. Op de binnenplaatsen lijkt het gezellig; er is schaduw en soms ligt er een put. Vrouwen hangen er hun was op. Kindertjes spelen in het stof. Het maakt allemaal een bijzonder authentieke indruk. Na wat willekeurig zwerven door stegen en sloppen kom ik uit op de Meydan, waar ik het Archeologisch en Etnologisch Museum bezoek. Dat is gehuisvest in een paleis van een orthodoxe bisschop, een bijzonder gebouw van historische waarde, ernaast ligt een Armeense kerk. Zonder entree te betalen word ik bij de ingang doorgewuifd. De collectie is niet bijster interessant, maar het gebouw zelf heeft zeker charme. Emine, studente met verschillende roots Als ik het museum verlaat word ik aangesproken door een jonge vrouw. Ze heet Emine en spreekt een beetje aarzelend Engels. Ze draagt geen hoofddoek (opvallend in deze uithoek), maar is wel nogal ouderwets gekleed. Er ontspint zich een gesprek in zowel gebroken Turks (van mijn zijde) als gebroken Engels (van haar kant). Ze studeert antropologie aan de universiteit van Silvan (heeft dat plaatsje echt een uni?) en loopt bij het museum stage. Zij is van gemengde afkomst: opa was Armeniër, haar moeder is Syrischorthodox, maar zij zelf is 210
moslim. Ze heeft voor de islam gekozen, omdat moslimzijn in deze contreien gemakkelijker is; christenen werd het (en wordt het nog steeds volgens bepaalde persberichten, ondanks het strengere toezicht en de eisen van de EU) hoe langer hoe lastiger gemaakt. Maar dan komt de aap uit de mouw: zij woont nog in bij haar ouders en nodigt me uit om bij haar thuis te komen logeren, er is nog een kamer vrij. Ze wil graag dat ik haar hoca (leraar) word die haar Engels verbetert en haar meer over mijn land kan vertellen. Hoe sympathiek zij ook overkomt, dat aanbod moet ik toch afslaan met het slappe argument dat ik mijn hotel al betaald heb. Zij is zichtbaar teleurgesteld door mijn afwijzing. Bij het afscheid wisselen we geen adressen uit, iets wat normaal bij dit soort ontmoetingen gebruikelijk is. Nuh, een polyglotte oberkelner Ik raak op het avondlijke terras in gesprek met een zekere Noach, het hoofd van de kelners. Eigenlijk heet hij Nuh op zijn Turks, maar aan toeristen stelt hij zich voor als Noach. Hij spreekt zowel Duits, Russisch als Engels en nog goed ook. Wat dat Russisch betreft ben ik jaloers op hem. Tijdens zijn opleiding in toeristisch management heeft hij een scriptie geschreven over de voorkeur van Nederlanders voor mayonaise bij de frites. Hij bracht dit in verband met ons nationale product, melk. Ikzelf zie die relatie nu niet direct zitten. In het zomerseizoen voert hij het bevel over een brigade kelners aan de privéstranden van de vijfsterrenhotels in Alanya. Hij is het die me vertelt dat de Turkstalige en Koerdische bewoners van het zuidoosten de daar wonende Arabieren wel kunnen schieten, hoewel ze nog niet letterlijk tot die daad zijn overgegaan. Het is voor het eerst dat ik hoor dat hier onderhuids ook andere etnische spanningen heersen dan alleen die van de Turken met de Koerden. Theeterras met een schitterend uitzicht In de oude stad moet volgens de reisgidsen nog een ander boetiek hotel liggen, maar in de wirwar van straatjes kan ik het niet vinden, zeker niet nadat de duisternis ingevallen is. Ik wil er een kamer reserveren, want morgen moet ik die van mij in het Edoba Konaklari verlaten. Een Franse groep heeft dan het hele hotel afgehuurd. Op een theeterras met een schitterend uitzicht over de vlakte geniet ik van de ondergaande zon. Het bijbehorend café vlak bij de Ulu Camii is in Osmaanse stijl uitgevoerd, dus met veel lage tafeltjes, waterpijpen en zit en ligkussens tegen de wanden. Ik maak er een praatje met jonge moderne stelletjes. Een van hen wil weten of hasjiesj in Amsterdam inderdaad gewoon in de winkels aange schaft kan worden. Dat beaam ik. Op mijn kamer kijk ik langdurig naar een Japanse zender die in het Engels uitzendt. Veel Japans nieuws, maar ook internationale items passeren de revue: heel aardig.
211
XIV. Vrijdag 20 november MARDIN - DIYARBAKIR - ANTAKYA Diyarbakır / Inwoners (2005) 1.244.273 Diyarbakır (Koerdisch: Amed) is een stad in het oosten van Turkije en de hoofdstad van de gelijknamige provincie Diyarbakır. De stad heeft een inwoneraantal van 1.244.273 (2005), waarvan meer dan 90% Koerdisch is. De stad ligt op een steile basaltrots (650 m) aan de Tigris en is onder andere bekend om zijn watermeloenen. De stad zou al in 2000 v. Chr. bestaan hebben. Op deze plaats werd in de 3de eeuw een Romeinse kolonie gesticht op de plaats waar het oude Amida lag. Ze werd in de 7de eeuw veroverd door de Arabieren en werd daardoor een belangrijk centrum van de Bakr (Diyarbakır = land van de Bakr). De stad is sinds 1515 Turks en was van de 16de tot de 18de eeuw een belangrijke militaire vesting en uitvalsbasis voor de vele veldtochten tegen de Perzen. Deze oude stad is voor de meerderheid Koerdisch. Ruim één miljoen Koerden wonen in de stad. De Koerden uit Turkije, Irak, Iran en Syrië zien Diyarbakır als hoofdstad van een groot Koerdistan. Dit wordt een echte reisdag. Ik kan het hotel afrekenen met mijn VISA credit card. Voor een taxi is al gezorgd, die zet me in de nieuwe stad af bij een bushalte. Om half tien kan ik met een minibusje mee naar Diyarbakır, waar ik anderhalf uur langs een autoweg word gedropt. Een beenloze bedelaar is het busje in gedragen, buiten heb ik hem nog wat kleingeld bij wijze van aalmoes toegestopt. De sloeber ziet er onverzorgd uit, als een Indiase sadoe. Tot mijn verbijstering is hij de hele rit met zijn mobieltje in de weer. Voor mij zit een oude Koerdische vrouw in lokale klederdracht die eveneens in haar gsm gesprekken voert, maar dan wel luidkeels alsof zij de afstand met haar stem moet overbruggen. Een nummer kiezen kan ze niet, dat moet een medepassagier voor haar doen. Het valt me toch al op dat er erg veel Turken (in het openbaar vervoer, op straat, in theehuizen) gebruik maken van de mobiele telefoon. Bovenstaande voorbeelden spannen echter wat dit betreft de kroon. Stad met explosieve groei In Diyarbakir sta ik langs de straat en ben ik volkomen gedesoriënteerd. Gelukkig verschijnt er een taxi ten tonele die me naar het aan de rand van de stad gelegen centrale autobus station brengt. We rijden door de eindeloze buitenwijken van de stad die de laatste tien jaar een explosieve groei heeft doorgemaakt. Ik ben echt onder de indruk. De flats hebben allemaal een verschillende kleur en geen enkele is qua architectuur hetzelfde. Maar ook hier is net als in Gaziantep en Adana de infrastructuur achtergebleven. De modern vormgegeven otogar straalt van nieuwigheid. Na een kwartiertje zit ik al in een bus naar Gaziantep, waar ik een minibus naar Antakya hoop te kunnen halen. Ik heb geen tijd gehad om te lunchen.
212
Gevaarlijke rit in het donker In Gaziantep is het donker als ik er arriveer. Het busje naar Antakya (ongeveer 200 km) zou om 18.00 uur vertrekken, maar omdat er dan nog te weinig passagiers zijn wacht de irritante chauffeur tot half zeven voor hij op weg gaat. Onderweg stappen echter nog de nodige reizigers in, zodat het busje toch nog vol raakt. Ik erger me op de chauffeur die in het duister met zijn inhaalmanoeuvres in de bochten levensgevaarlijke capriolen uithaalt, terwijl zijn mobieltje als aan zijn oor geplakt lijkt. Pas om half tien rijden we het vroegere Antiochië binnen. We stoppen ergens in een onverlicht deel van de stad. Maar ook hier staan enkele taxi’s gereed. Ik raak in de clinch met een van de chauffeurs die mijn Turks niet lijkt te verstaan. Later blijkt dat hij een zwartrijder uit Syrië is: “Ben Halep” is het enige Turks dat hij spreekt, ofwel “Ik kom uit Aleppo”. Hij brengt me naar driesterrenhotel Hotel Orontes aan de rand van de bazaar, die luguber overkomt met zijn lege straten en gesloten rolluiken. Het wordt mijn duurste hotel tijdens deze reis: 100 lira ofwel 45 euro. Gezegd moet worden dat het wel de beste kamer is die ik tot dusverre gehad heb. De kamer is lekker ruim en alles klopt er, ik heb er zelfs een goed gevulde minibar, waar ik overigens geen gebruik van maak. Natuurlijk is er satelliettv. Ik bekijk er achter elkaar drie talk shows van Amerikaanse hosts: die van David Letterman, Jay Leno en Conan O’Brien. Het enige dat me bijgebleven is, is de geforceerde vrolijkheid van interviewer en gasten. Eigenlijk zijn het walgelijke programma’s waarin de gespreksleiders zichzelf belangrijker dan de gasten vinden. Normaal gesproken zou ik nooit naar dit soort programma’s gekeken hebben. Antiochië / Provincie Hatay / Inwoners 150.000 Antiochië (Turks: Antakya; Grieks: Αντιόχεια η επί Δάφνη, Αντιόχεια η επί Ορόντου of Αντιόχεια η Μεγάλη; Latijn: Antiochia ad Orontem; of Antiochia dei Siri), is de hoofdstad van de Turkse provincie Hatay. Ze ligt bij de Middellandse Zee ten noorden van Libanon en ten westen van Syrië. De stad heeft ongeveer 150.000 inwoners. De voertaal in Antiochië is overwegend Turks. Geschiedenis Antiochië was in de oudheid de hoofdstad van het Seleucidische Rijk en later van de Romeinse provincie Syrië. Antiochië werd in 300 v.Chr. door Seleucus I Nicator (een van de generaals van Alexander de Grote) gesticht aan de rivier Orontes en al snel tot hoofdstad verklaard. Dit betekende een verschuiving van het machtscentrum van Babylon in Meso potamië naar Syrië. Seleucus en zijn opvolgers stichtten elders nog andere steden met de naam Antiochië. Al snel groeide de stad uit tot een grote metropool, mede door de vele handelswegen vanuit Azië die hier samenkwamen en de grote haven in het naburige Seleucia. Ze werd een van de belangrijkste hellenistische cultuurcentra en kwam op de tweede plaats na Alexandrië in Egypte. De stad fungeerde lange tijd als één van de westelijke eindpunten van de zijderoute. 213
Ook in de Romeinse periode bleef ze één van de grootste steden van het rijk. Meerdere keizers verfraaiden Antiochië met grote tempels en andere openbare gebouwen. De stad speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het vroege christendom en wordt meermaals genoemd in het boek Handelingen van de Apostelen. Volgens de overlevering was de Grot van Sint Petrus de plaats waar de apostelen Paulus en Barnabas samen kwamen. Het Patriarchaat van Antiochië was de zetel van één van de vijf christelijke Patriarchaten binnen het Romeinse Rijk.
XV. Zaterdag 21 november ANTAKYA Na een alleszins redelijk ontbijt met omelet begin ik aan mijn dagelijkse wandeling. Ik steek de rivier de Orontes over, in het Turks de Asi geheten, nu een nietig stroompje in een gekanaliseerde bedding. In het moderne centrum ga ik op zoek naar het VVV kantoor. Dat zit zoals ik al verwacht had potdicht. Yasemin Yesil, die Bauchtänzerin Ik word er door een gesoigneerde dame van mijn leeftijd in het Engels en Duits aangesproken. Zij nodigt mij uit voor een thee in het park. In het Duits kletsen we er gezellig op los. Zij heeft vaak in Nederland (Amsterdam, Utrecht, Eindhoven) opgetreden, vertelt ze me. Wat blijkt? Ze is een gepensioneerde professionele buikdanseres. Ze kent heel West Europa op haar duimpje. In Zwitserland heeft ze een man leren kennen waarmee ze getrouwd is. Haar man is overleden, ze woont nu als weduwe in Zwitserland, maar wipt regelmatig voor enkele weken of maanden over naar haar geboorteland. Zij moet niets van al die asielzoekers in Zwitserland hebben, wat dat betreft is ze een echte Zwitserse geworden. Wel is ze moslim gebleven, ze is zelfs enkele keren op hadj (bedevaart) naar Mekka geweest. Ze geeft af op de strijd in het MiddenOosten, vooral de Arabieren moeten het daarbij ontgelden. Land genoeg hebben die woestijnbewoners, waarom moeten ze ook nog dat lapje grond in Israel hebben? Trouwens, die hele controverse Islam Jodendom Christenen is in haar ogen gewoon een broedertwist, een familievete. Per slot van rekening hebben zij allemaal dezelfde aartsvaders. Alleen hun heilige boeken verschillen wat en hun god heeft een andere naam. Yasemin is opgegroeid in Tekirdag bij Istanbul, een plaats waar destijds veel Joden woonden. Zij heeft daar alleen maar gunstige ervaringen met Joden opgedaan, “feine Leute “ zijn het, heel anders dan die achterbakse Arabieren. Haar tirade verbaast me een beetje, maar in grote lijnen kan ik met haar meedenken. Ik breng maar niet te berde dat die middenklassenjoden uit Tekirdag niet te vergelijken zijn met de huidige Israëliër. Op haar schoot draagt zij een sullig uitziend poedeltje, dat echter in een agressief keffertje verandert 214
zodra hij een kat in het oog krijgt. Naast ons zitten werkloze mannen te triktrakken, ze werpen ons tersluikse blikken toe. Waarschijnlijk vragen zij zich af waarom die zedeloze vrouw zonder hoofddoek een wildvreemde heeft aangesproken. Bewonderenswaardige mozaïekkunst Van elf tot twaalf bezoek ik het beroemde Mozaïek Museum. Direct na de ingang kan ik in een aparte kamer al een uitbundig bewerkte sarcofaag uit Afyon bewonderen. Het beeld houwwerk stamt uit de 2e / 3e eeuw en heeft aan de zijkanten klassieke thema’s: ik kan Orpheus en Narcissus, saters en nimfen herkennen. In de sarcofaag bevonden zich drie skeletten die er inclusief hun bijgiften zoals sieraden ook tentoongesteld worden. Een van de vloermozaïeken beslaat een gehele zaal (hier salon genoemd) en geeft jachttaferelen en godenscènes weer. Tegen de muren hangen hele of gedeeltelijke mozaïeken die van een afstand gezien op foto’s lijken, zo fijn zijn ze samengesteld. Naast mozaïeken zijn er ook GrieksRomeinse beelden, munten, aardewerk en tabletten met spijkerschrift te bewon deren. Om twaalf uur word ik met zachte hand naar buiten gedreven: het personeel heeft lunchpauze en die ligt onwrikbaar vast. Behcet Koca, doofstomme kelner Langs de rivier ligt een goed onderhouden park. De fonteinen werken er allemaal en alle bankjes zijn bezet. Bij de uitgang van het park bestel ik thee in een tuin. Ik word er bediend door een man die alleen maar onverstaanbare klanken kan uitstoten. Hij blijkt doofstom te zijn. Als hij mijn twee hoorapparaten opmerkt, raakt hij enthousiast, hij heeft een lotgenoot gevonden. Met veel gebaren weet hij me deelgenoot te maken van zijn ongeluk. Als militair heeft Behcet bij Gaziantep een schot door zijn hoofd gekregen. Hij wijst me de littekens van de inkomende en uittredende kogel in zijn kale schedel aan. Hij heeft het overleefd, maar wel ten koste van spraakvermogen en gehoor. Hij wil dat ik een foto van hem maak. Trots neemt hij plaats achter het bureau van de directie met op de achtergrond knipsels uit plaatselijke kranten. De echte directeur, een aardige vrouw van middelbare leeftijd, knijpt welwillend een oogje toe. Zij zwaait de scepter over een sociaal project voor gehandicapten; nu pas vallen me de rolstoelen en looprekken in een hoek op. Het spreekt voor zich dat ik voor de thee niets hoef af te rekenen. Oeroude stadswijk Ik steek andermaal de rivier over en kom in de echte oude stad van Antiochië terecht. Volgens een Italiaanse priesterarcheoloog moet Paulus hier nog rondgelopen hebben. Ik vind het een interessante wijk, gelukkig niet al te druk. De nijverheid en winkeltjes bevinden zich in de nabijgelegen kapali çarsi (= overdekte markt). Ik ontdek een katholiek kerkje (gesloten) en een protestantse kerk in een onlangs gerenoveerd pand, ook gesloten natuur lijk. De moskeetjes zijn daarentegen wel geopend, maar daar heb ik nu geen belangstelling voor. De meesten zien er trouwens hetzelfde uit met hun binnenplaats en wasbekkens. In 215
een achterafstraatje haal ik mijn laatste email op. Zo kom ik erachter dat collega Ali G. door het bestuur geschorst is nadat hij door een cursist is aangevallen. Ali zou zich te fel verde digd hebben. Volgens mij moet hier toch meer achter zitten. Open café Oasis Aan de rand van de oude wijk bevindt zich een uiterst modern open café, volkomen terecht Oasis geheten. Het wordt bevolkt door jeugdige jongelui die zo te zien alleen maar aan hun mobieltje gekluisterd zitten. Enkele meisjes zijn ronduit uitdagend gekleed, zeg maar op het hoerige af. Ik ontdek er slechts één gehoofddoekt meisje, zij zit stilletjes in een hoekje weg gedrukt. Ik drink er een cappuccino die echter van Nescafé is gemaakt. Brrrr, ik had het kunnen weten. Naast Oasis ligt een lokanta die humus op het menu heeft staan. Ik bestel er een portie van die door een jongeman met het uiterlijk van een Downsyndroom wordt bereid. Zijn patroon ligt ongegeneerd snurkend in een hoek te pitten met de krant open geslagen op zijn dikke buik. Alleen voor het afrekenen komt hij overeind, hij blaft me een bedrag toe. Ik blaf terug. Ik heb medelijden met de Downjongen. Met zo’n baas raak je vanzelf wel down. Meisjes hangen uit de ramen Even verderop staat een kiz okulu, eenmeisjesschool. Er is net pauze en de pubermeisjes hangen uit de ramen; zij mogen niet naar buiten. Als ze me zien roepen ze me simpele Engelse zinnetjes toe: “Hello! How are you? Which country? Come in! What’s your name? No Problem! “ Ik zwaai vrolijk terug, maar heb geen zin om hun vragen te beantwoorden. Ondertussen ben ik wel verdwaald en kan ik mezelf niet meer oriënteren. Ik besluit alleen maar aflopende straatjes te kiezen, ik kom dan vanzelf wel uit bij de rivier waar ik de weg ken. Die tactiek lukt, ik kom uit op de boulevard vlak naast mijn hotel. Ik sla een voorraad sigaretten en sapjes in bij een kruidenier, die zelfs wat Engels spreekt. Op de tv volg ik bij de BBC World een discussie over Gender Power, waaraan alleen maar slimme vrouwen uit India en de USA deelnemen. Self service niet gewild Tijdens mijn avondwandeling ontdek ik een self service restaurant. Daar wil ik het fijne van weten, in Turkije bespaar je normaal gesproken niet op personeel. Het is een lichte, grote open ruimte in frisse kleuren met gemakkelijke formicatafeltjes. Te netjes en wellicht enkele dubbeltjes te duur voor de gemiddelde Turk, want ik ben er de enige klant. Ik eet er rode kippensoep, nog nooit gehad. Buiten word ik door een vloeiend Engels sprekende man uitgenodigd om met zijn relaxende vrienden onder een boom aan hun gesprek deel te nemen. Maar als ik op een krukje plaatsneem, word ik plotseling omringd door donker kijkende, ongure typen die er waarschijnlijk niet bijhoren maar alleen nieuwsgierig zijn. Ik voel me toch bedreigd en zonder uitleg te geven stap ik op. Toevallig ontdek ik nog de orthodoxe kerk, die had ik tijdens mijn 216
odyssee ’s middags gemist. Er staat een mooie campanile (klokkentoren) naast. Bij een vitaminebar drink ik een glas grapefruitsap. Elke dag probeer ik een vers geperst sapje of een beker frisse ayran te drinken.
XVI. Zondag 22 november ANTAKYA - ISKENDERUN - ANTAKYA Met een minibus ga ik naar de havenstad Iskenderun. Eerst door de laagvlakte met katoen velden en maïsakkers, daarna een bergrug over en de stad Iskenderun ligt aan onze voeten. Ik moet nog een kilometer lopen voor ik bij de zeeboulevard kom. Die is kilometerslang en ruim van opzet. Aan de noordelijke kant ligt de haven met als achtergrond de zwartblauwe bergen. Er hangt een vredige sfeer hier aan de kust, het is zondagmorgen en op wat trimmers en pupillen voetballertjes na is er weinig activiteit. Ik neem plaats op een thee terras aan de waterkant. Ineens begint het water naast me als het ware te koken. Duizenden visjes van nog geen 10 centimeter komen boven om lucht te happen. Door die borrelende massa heen zwemt een grotere vis die ze najaagt. Dit tafereel van jager en prooi duurt zo’n tien minuten, ik kijk ademloos toe. Ineens verdwijnt de school visjes en is alles weer rustig en kan ik tot op de bodem van het azuurblauwe water kijken. Even verderop staat op het uit einde van een plein een gigantische beeldengroep die door de heer Atatürk gedomineerd wordt. Erkan, de kolonelszoon Af en toe word ik aangesproken door jongens die willen weten waar ik vandaan kom. Een keer antwoord ik op zo’n vraag van een gespierde sportieveling “Europa”, waarop hij mij in vloeiend Engels en Duits duidelijk maakt dat hij dat maar een onzinnig antwoord vindt. Deze dertiger, Erkan geheten, is in Duitsland geboren en getogen en wel als zoon van een Turkse kolonel in Kaiserslautern en Bamberg waar zijn vader in het kader van de NAVO gedetacheerd was. Hij zit nu in de handel, beweert dat de vrouwen van Iskenderun vrijzinnig en dus “leicht zu haben sind”. Ook vertelt hij me dat Iskenderun de plaats is waar het zwarte geld van de Arabische maffia witgewassen wordt. Modernistische moskee Er is verder niet zo veel te bekijken. Via een andere route loop ik terug naar de hoofdweg. Onderweg drink ik koffie in een voetgangersgebied dat qua opzet en vormgeving ook in WestEuropa had kunnen liggen. Midden tussen de woonflats is een modernistische moskee geplant, ik vind er niets aan. In een internetcafé zit ik tussen de gamende pubers om mijn e mail op te halen. Aan de uitvalsweg kan ik al na enkele minuten een bus aanhouden, waarna ik een dik uur later mijn uitgangspunt Antakya weer bereik.
217
Wagenziek in de midibus Het busje moet onderweg nog enkele keren stoppen voor een met gouden sieraden behangen zigeunerachtige vrouw die wagenziek wordt. Zij huilt en klaagt en zegt dat ze suikerziekte heeft. Van alle kanten krijgt zij parfum en water toegestopt. Buiten moet zij luidruchtig overgeven. Later in de bus geeft ze nog eens over in haar hoofddoek. Ze blijkt een reservedoek in haar tas te hebben. Ze stapt eerder uit, maar weigert dan om te betalen. Na veel soebatten trekt een passagier zijn beurs en betaalt het tarief voor haar. Waar schijnlijk duurt het hem allemaal te lang. Ik stap iets eerder uit om de oevers van de Orontes beter te verkennen, maar die zijn weinig boeiend. Aan de overkant van de rivier staan nog wat ruïnes van de stadswallen uit de Romeinse tijd overeind. In 653 is de op twee na grootste stad van de Levant (alleen Byzan tium en Alexandrië waren groter) door een aardbeving praktisch van de aardbodem weg gevaagd: er vielen honderdduizenden slachtoffers. Na een broodje köfte zit ik weer in het moderne centrum. In café Mado, een annex van een viersterrenhotel, geniet ik van echte koffie, hoewel tamelijk prijzig: 3,50 euro. Het is wel een dubbele espresso, dus de prijs valt eigenlijk nog wel mee. De obers en kelnerinnen spreken er vloeiend EngelsAmerikaans. Djoser, Sawadee, Shoestring? Als ik die avond in een eenvoudig restaurant soep zit te lepelen valt me een grote groep buitenlanders op, ze zijn rond één tafel geschaard en daarom denk ik dat het Hollanders zijn. De reisleidster spreekt echter Engels. Als zij buiten een sigaret staat te roken, knoop ik een gesprek met haar aan. De qua leeftijd nogal gemêleerde groep is Australisch en trekt met het openbaar vervoer door het MiddenOosten. Ze zijn in Caïro gestart en zullen eindigen in Istanbul. Vergeleken met Jordanië en Syrië vind ze Turkije “easy going”. Ik ben het met haar eens. Ik reken mijn drie nachten bij het hotel alvast af (300 lira met VISA), zodat ik morgen ochtend zonder plichtplegingen zo snel mogelijk kan vertrekken.
XVII. Maandag 23 november ANTAKYA - SILIFKE Een lange taxirit brengt me naar het nieuwe busstation van de stad. De chauffeur is een oude Arabier met eenzelfde soort pet als ik heb, dat schept een band. Hij spreekt ver staanbaar Turks, wat aangeeft dat het niet zijn moedertaal is. Om half tien ben ik al op weg naar Iskenderun, Adana, Tarsus (een omweg!) en Mersin. Daar heb ik binnen een minuut aansluiting naar Silifke. Dat is nog maar 80 km verder, maar de minibus stopt om de haverklap om passagiers uit en in te laden. Ergo: pas twee uur later kom ik in het stadje Silifke aan. We rijden langs de kust met een serie voorstadjes die volgebouwd zijn met gesloten resort hotels en appartementsgebouwen voor toeristen. De meeste zijn opgeslokt door de megastad Mersin. Om de 400 meter staat er wel weer een stoplicht op rood. De
218
jonge bijrijder staat de hele rit in de open deuropening en roept honderden malen met hoge, krijsende stem: “Silifke! Silifke! “ Ik word er horendol van. Streek vol archeologische schatten Daarna volgen olijfgaarden en citrus en bananenplantages die hier in het subtropische kli maat goed gedijen. In de verte tekenen de donkere contouren van het Taurusgebergte met de besneeuwde toppen zich af, als een schemerige wand rijzen die op uit de kustvlakte. De streek is bezaaid met ruïnesteden van Hittitische, Griekse, Romeinse en Byzantijnse oorsprong. Ik ontdek langs de weg restanten van aquaducten, ingestorte Romeinse bruggen, verspreid liggende tombes en met onkruid begroeide necropolissen. Op 26 km afstand van Silifke ligt Kizkalesi met een fort (Maiden Castle) 200 meter uit de kust en een soortgelijke vesting aan de kust zelf. Op hoge rotsheuvels zijn restanten van forten en tempels te zien. In de buurt liggen ook de in de oudheid al bekende grotten Hemel (Cennet) en Hel (Cennem). Af en toe neemt het busje een omweg om kleine havendorpjes aan te doen om vaste passagiers op te pikken. Ze doen me denken aan de havenstadjes in Wales, maar dan zonder getijdenwerking. Hotel op zijn retour Silifke is een provinciestad met 50.000 inwoners. Ik kies voor hotel Aya Thekla vlak bij de otogar, dat is wel zo handig. Het is op zich een degelijk tweesterrenhotel, maar het is duidelijk op zijn retour. Op het balkon, dat uitkijkt op ons geheel omringende woonflats, kan ik ongestoord roken. De kamer is klein, maar heeft wel minibar en airco. Die laatste wordt me fataal. ’s Nachts valt hij een keer uit, waardoor ik pas na geruime tijd steenkoud wakker word. Zo heb ik een keelontsteking opgelopen. De badkamer nodigt niet direct uit tot uitgebreid badderen, de verf bladdert er van de muren. Kakkerlakken heb ik er echter niet kunnen ontdekken. Bebouwing in de volkswijken Ik verken de omgeving. Achter de otogar is een armeluismarkt gaande waar vooral groente, fruit en kleding met schoeisel verhandeld worden. Veel van de uitgestalde groente en fruitsoorten kan ik niet thuis brengen. Verderop liggen de volkswijken waar elke woning een andere indeling en bouwstijl heeft, geen seriebouw zoals in Nederland gebruikelijk. Sommige bewoners hebben van hun huis een paleisje gemaakt, andere huizen zijn regelrechte bouwvallen die op instorten staan. Ik hou wel van die afwisseling. Ik keer terug naar de hoofdstraat om soep en leverspiesjes te eten. Bij vertrek vergeet ik er mijn rugzak, maar dat heb ik al gauw in de gaten en mezelf vervloekend haast me terug naar de lokanta. De ober heeft hem gelukkig al veilig opgeborgen. Op de tv blijk ik een Turkse pornozender te kunnen ontvangen, dat verwacht je niet in dit vrome, islamitische land. De films zijn overigens van Amerikaanse makelij. Een onrustige nacht volgt; voortdurend gonst de schrille roep “Silifke!” van de bijrijder door mijn hoofd. 219
XVIII. Dinsdag 24 november SILIFKE - TASUCU - SILIFKE Geen vlees bij het ontbijtbuffet, maar wel hardgekookte gekookte eieren. Ik wandel naar de rivier de Göksu die dwars door de stad loopt. Het is een snelstromende rivier die bekendheid heeft gekregen doordat de Duitse keizer Barbarossa er tijdens een kruistocht in de twaalfde eeuw in verdronken is. Langs de hoge, groene oevers zijn tal van ‘zwevende’ theeterrasjes gebouwd, volgens mij is het hier ’s zomers aangenaam toeven. Ik zoek de tourist office, die gesloten blijkt te zijn. Ik maak foto’s met op de voorgrond de rivier met de oude brug en het hooggelegen kasteel op de achtergrond. In een woonwijk heeft de gemeente een kinder speeltuin omgebouwd tot trimterrein met een groot aantal moderne fitness toestellen. Ik steek de rivier over en loop moeizaam de helling richting kasteel op. Hier liggen nog eeuwen oude houten huizen in Ottomaanse bouwstijl met erkers, een bebrilde, kromgetrokken grijsaard wijst me de weg naar enkele minder toegankelijke woningen. Verscheurende herdershond Halverwege de heuvel hou ik het vanwege de pijn in mijn knieën en heupen voor gezien. Er ligt een verzameling boerenhutjes die ik als voorgrond voor een fotoshot van de citadel wil gebruiken. Geen vuiltje aan de lucht als ik naderbij kom. Ik hou het hondenhok in de gaten, maar bespeur daar geen activiteit. Plotseling schiet er een zwarte schaduw uit het hok en vliegt me aan. Verstijfd van schrik blijf ik staan, door angst niet in staat me te bewegen. Een enorme herdershond stuift op me af. Gelukkig zit hij aan een ketting vast waardoor hij op 2 meter afstand van mij wordt geremd. Met ontblote tanden, grommend en schuimbekkend probeert hij zich los te rukken. Ik kom weer bij mijn positieven, keer me om en ren er in paniek vandoor. Voor dit soort honden ben ik toch al bang, maar op de loop gaan doe ik eigenlijk nooit. Dat lijkt me onverstandig, want honden richten zich instinctief op bewegende doelen, respectievelijk prooien. Doorgaans blijf ik in dit soort situaties dan ook tamelijk koel bloedig en kies ik welbewust voor een strategisch aftocht. Na vijftig meter draai ik me om. Het dier wil me zo te zien nog steeds aan stukken scheuren, maar als ik weer een stukje verder loop komt hij tot bedaren. Ik heb blijkbaar zijn territorium verlaten. Cisterne aan de voet van fort Even verderop stuit ik onverwacht op een bijzonder goed bewaard gebleven cisterne. Er groeit nu onkruid in, maar ooit moest dit voorraadbekken de verdedigers van het fort in leven houden. Ik vraag me af hoe ze er het water in kregen, want ik zie geen toevoerkanalen of leidingen. Ernaast ligt een wenteltrap die naar de bodem voert. Ik loop de heuvel aan de andere kant af op zoek naar de mezarlik, een antieke necropolis die op de kaart van de LP Survival Kit staat aangegeven. Ik kan die echter niet vinden en keer terug naar de stad. Onderweg maak ik een praatje met een stel plattelanders die schapen aan het uitladen zijn. Wat moet zo’n schaap nu opbrengen, vraag ik de jongste boer. Achthonderd lira (€ 350), een groot lam komt op zo’n 500 lira (€ 230). De eerste thee van de dag gebruik ik in een 220
kiraathane, een speelhol voor werkloze en gepensioneerde mannen. Ze keuren me er geen blik waardig, zo geconcentreerd gaan ze op in hun spel. Het havenplaatsje Taşucu Bij de rivier neem ik plaats op een terras voor een tweede glaasje thee als ik ineens een dolmusj naar de havenplaats Taşucu zie stoppen. Ik neem een spontaan besluit en stap in. Een kwartiertje later en 8 kilometer verder bevind ik me aan zee. Taşucu is de haven die het dichtst bij NoordCyprus is gelegen, een paar keer per dag vertrekt er een veerboot naar het Turkstalige gedeelte van het eiland. Ik heb even overwogen een bliksembezoek aan Cyprus te brengen, maar de rompslomp ter verkrijging van een visum stond me tegen. Ik maak veel foto’s in het plaatsje, het is heerlijk zonnig. Op een terras aan zee bestel ik brood met een vers gebakken zeevis die gelukkig helemaal graatloos is. Naast me zitten Amerikaanse toeristen die van Turkse afkomst zijn. Ze zijn daar in Amerika zo te zien goed geïntegreerd, want ze zijn allemaal moddervet. Daarna keer ik terug naar Silifke. Weinig opzienbarend museum Ik laat me bij het Archeologisch Museum aan de stadsrand afzetten. Er is een bewaker die zijn hok niet verlaat en alleen mijn kimlik (Turks legitimatiebewijs) wenst te zien. Die heb ik uiteraard niet, zodat hij zich tevreden moet stellen met het noteren van mijn naam. Ik ben de enige bezoeker van het museum, waarvan er in Turkije dertien in een dozijn gaan. In een half uurtje tijd heb ik alle archeologische schatten wel gezien. Een speciale vitrine met vooral foto’s is gereserveerd voor het broederstadje Hassbach, is dit een dorp in Beieren?. Ach, ze hebben hun best gedaan, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Resten van een Jupiter - tempel Als ik weer in de stad ben liggen de ruïnes van de Romeinse Jupitertempel op slechts een steenworp afstand. Slechts één zuil staat er nog overeind, bovenop heeft een ooievaar paartje een nest gebouwd. Enorme steenblokken liggen schots en scheef op het terrein verspreid. Kindertjes spelen er verstoppertje. En katten, die lopen er in alle maten en uit voeringen rond. Ook bekijk ik nog even het Atatürk huis, een negentiendeeeuwse villa die streng bewaakt wordt en nu een soort museum is. De grote man zou er ooit eens overnacht hebben. Elke Turkse stad die zichzelf respecteert heeft zo’n Atatürk Evi, ik betwijfel of die semidictator daar inderdaad wel eens geslapen heeft. Net voor het duister invalt, ben ik terug in mijn hotel. Tijdens een korte avondwandeling eet ik ergens soep (mercimek çorbasi = linzensoep) en reserveer ik bij de otogar voor de volgende dag alvast een plaatsje in de bus naar Anamur.
221
Planoloog en leraar Engels: Mehmet Karacioglu Even later word ik op straat aangesproken door een leeftijdgenoot. Hij spreekt zowaar Engels en nodigt mij voor de thee uit. Hij stelt zich netjes voor als Mehmet Karacioglu. Na 25 jaar bij de overheid als planoloog gewerkt te hebben, is hij voor zichzelf begonnen. Hij runt nu een adviesbureau voor ruimtelijke ordening samen met zijn zoon. Ooit heeft hij op de universiteit Engels geleerd. Later heeft hij ook lesgegeven aan ambtenaren en als invaller op een middelbare school. Dat zegt wel veel over het niveau van het Turkse onderwijs, want de goeie man kan geen enkele zin grammaticaal tot een goed einde brengen. Ook zijn uitspraak laat nogal te wensen over, maar ik moet toegeven dat hij behoorlijk veel moeilijke en wetenschappelijke woorden kent. Hoe dan ook, we voeren een aangenaam gesprek over taalonderwijs en later over koetjes en kalfjes. Ik heb de indruk dat hij mijn reislust en talenkennis bewondert.
XIX. Woensdag 25 november SILIFKE - ANAMUR Ahmet Bey, English teacher De bus vertrekt vijftien minuten te laat, dat ben ik hier niet zo gewend. Naast me komt een vitale oudere man zitten. Hij spreekt Engels, wat niet verwonderlijk is, want hij is een “retired teacher English language and literature”. Tegenwoordig geeft deze Ahmet enkel en alleen privélessen. Ik trek de effectiviteit van die lessen sterk in twijfel, want zijn Engelse uitspraak is gruwelijk. Maar hij is erg aardig en tijdens tussenstops drinken we gezamenlijk thee. Hij staat erop die te mogen afrekenen. Hij is op weg naar zijn dochters die in Antalya wonen. Kurban Bayrami (het islamitische Slachtfeest) staat met al zijn vrije dagen voor de deur en dan heeft de familie gelegenheid om bij elkaar te komen. Zijn vrouw is een beetje ziekelijk en kon daarom niet meekomen. Aantrekkelijke kuststreek De busreis voert ons door een prachtige kuststreek met fenomenale uitzichten, maar ook met gevaarlijke bochten en over slecht wegdek. Als de rotsen een beetje terugwijken, bieden ze plaats aan een strandje, een dorp of stadje en veel bananenplantages, zeker in de buurt van het plaatsje Bozyazi. Op sommige plekken is men overgegaan tot kassenbouw, wat mij tegenover Ahmet Bey de opmerking ontlokt dat al die kassen lijken op een “cam sehir” ofwel een “glazen stad”. (Dankjewel Herman Heijermans) Dat vindt de beste Ahmet een geweldig creatieve beschrijving die hij beslist door moet geven aan de reisgenoten in de bus. Onderweg ronden we ook nog het zuidelijkste puntje van de Turkse Middellandse Zeekust. Goedkoopste hotel van de reis Vlak voor Anamur ligt een enorm groot kasteel aan zee, het lijkt als twee druppels water op sommige kastelen die ik in Engeland heb gezien. Na het passeren van die machtige burcht is 222
de stad niet ver meer. Ik kies weer voor een hotel in de buurt van de otogar, dat scheelt morgen weer een taxirit en bespaart tijd. Het wordt Hotel Dedehan, zeer positief beschreven in de reisgidsen, maar in feite een verlopen onderkomen. De receptie is onbemand, ik moet wachten tot er uiteindelijk iemand de slaap uit zijn ogen wrijvend te voorschijn komt. Maar de ligging is prima, lekker centraal en erg goedkoop: € 15. Naast het hotel ligt een mooie moskee die pas vier jaar oud is. Iskele, aan de promenade en het strand Ik neem de stadsbus naar Iskele 4 kilometer verderop, daar ligt het strand. Daar is nou echt niets te doen, bijna alle hotels, lokantas en kiosken zijn dicht. Er ligt een soort Dragon Park met wat dino’s en ander Jurassic gedierte. De bus terug maakt allerlei omzwervingen door de stad, zodat ik toch nog iets van de omgeving kan zien. Ik vertel desgevraagd een jongeman waar ik vandaan kom. Hij roept Holanda door de bus. Even later worden er zwart witte koeien de straat opgedreven. Luidkeels roep ik in het Turks door de bus: Kijk, daar zijn onze Hollandse koeien die jullie melk en ayran geven! Dat vindt iedereen leuk. Bij het busstation bevindt zich ook nog een tourist office. Dat blijkt tot mijn verrassing open. De kantoorhouder is een uiterst gesoigneerde, bebrilde heer die helaas geen Engels of Duits spreekt, dus moet ik me weer met Turks behelpen. Hij stopt me vol met glanzende bro chures van heel Turkije. Ik neem ze allemaal mee. Op mijn hotelkamer neem ik ze door en gooi weg wat niet van mijn gading is. ’s Avonds drink ik çay in een kiraathane (kaartcafé), de armoedige mannen daar zijn beslist geen vreemdelingen gewend. Ze staren me allemaal zwijgend met hun donkere ogen aan, net zo lang tot ik besluit maar mijn biezen te pakken. Hier voel ik me echt niet op mijn gemak, ook al zal het niet vijandig bedoeld zijn. Ernaast ligt een internetcafé waar ik juist een tegenovergestelde ervaring heb. De jeugd aldaar reageert nauwelijks op mijn verschijning en speelt, scrolt en surft rustig door. De zeezijde van het Taurus gebergte is zeer bosrijk. De natuurlijke vegetatie bestaat op de lage hellingen uit rode en zwarte dennen, sparren, cederbomen en eiken. De binnen landzijde is met amper 600 mm neerslag per jaar veel droger. Hier vindt men geen bossen maar enkel jeneverstruiken en steppe. Veehoudende nomaden trachten ondanks het harde beleid van de Turkse overheid en gedwongen verhuizingen zich in het Taurusgebergte te handhaven. Van west tot oost leven verspreid door het hele gebergte duizenden nomaden gezinnen. In het westen zijn de Yüriks en Turkmenen in de meerderheid, in het oosten de Koerden, terwijl de Tahtaci, een volk van houthakkers, zich in het centrale deel van het Taurusgebergte ophouden. 's Winters leven ze in de dalen en op de lagere berghellingen, maar 's zomers trekken ze met hun kudden naar de toppen, waar ze hun zwarte tenten van geitenhaar opbouwen. Mede om ongeregeldheden met Koerden te voorkomen zijn in het oostelijk deel van het Taurusgebergte grote ontwikkelingsprojecten uitgevoerd. Het ambitieuze GAPproject voor ZuidoostAnatolië heeft als doel de arme plattelandsbevolking aan een vaste woonplaats te binden, energie op te wekken en meer landbouwgrond te bevloeien. 223
XX. Donderdag 26 november ANAMUR - ANTALYA Om half tien vertrekt de bus. We rijden langs en door een imposante bergketen van de Taurus. Bij de plaats Gazipasa is een hele vlakte bebouwd met tuinbouwkassen. Verder waar plaats is nogal wat bananenplantages. De bus stopt weer te pas en te onpas om passagiers langs de straat op te pikken, het lijkt wel een dolmusj. We komen dan ook een uur later dan gepland in Antalya aan. De chauffeur is een ware kettingroker, in de paar uur dat we onderweg zijn rookt hij misschien wel een heel pakje Marlboro op. In Alanya, een bekende badplaats die volgebouwd is met flats, stoppen we iets langer. In de bus zit ook een ouder Nederlands echtpaar. Ze zijn de enige die eten en drinken bij zich hebben, waarschijnlijk van het ontbijtbuffet meegepikt. De andere passagiers betalen gewoon voor een glas thee of kopen een broodje bij de kiosk. Tijdens een tussenstop ontbreken ze als we weer vertrekken. De chauffeur moet hen gaan zoeken en vindt hen op een picknickbankje. Het kunstgebit van Mustafa Een Duitssprekende medereiziger heeft zich over mij ontfermd, hoewel dat niet echt nodig is. De 73jarige Mustafa heeft 20 jaar bij Daimler in Stuttgart gewerkt. Vol trots wijst hij de Mercedesbussen op de otogar aan, die hebben wij gemaakt wil hij ermee zeggen. Hij vertelt er wel eerlijk bij dat de productie van bussen tegenwoordig naar Turkije overgeheveld is: zo staan er fabrieken in Bursa, Ankara en Aksaray. Hij is op weg naar de luchthaven van Antalya, want hij wil zijn volwassen kinderen die in Duitsland zijn achtergebleven een bezoek brengen. Hij heeft een schitterend wit en regelmatig gebit, dat echter in het geheel niet past bij zijn getaande, gerimpelde huid, zijn ongeschoren wangen, waterige oogjes en bruine ouder domsvlekken. Ik kan het niet laten en overwin mijn gêne door hem te vragen hoe hij aan dat gebit komt. Hij lacht een “all American smile” en vertelt me dat een neef van zijn oom tandarts is en dat die voor een zacht prijsje de hele familie van kunstgebitten heeft voorzien. Spotgoedkoop, maar uitmuntend hotel Het busstation in Antalya is bijzonder efficiënt georganiseerd. Ik pin er bij de ING bank nog enkele honderden lira, stap in een taxi en laat me onmiddellijk naar Starbucks Coffee brengen. Onderweg klets ik wat met de jonge chauffeur over het Turkse voetbal en de vele buitenlandse spelers die er momenteel bij ploegen als Fenerbahce, Galataseray en Besiktas rondlopen. Bij Starbucks word ik als een verloren zoon ontvangen. Daarna vind ik binnen tien minuten een alleszins redelijk hotel aan de rand van de binnenstad. In dit Günegöz Hotel ben ik weer eens de enige gast. Ze vragen voor een voortreffelijke kamer een absolute bodemprijs: 14 euro. Ik maak een avondwandeling en ontdek langs de boulevard veel moderne cafés en trendy restaurants die alleen door de rijkere bovenlaag van Antalya bezocht worden, ze zijn in ieder geval niet echt op toeristen ingesteld. Die nacht slaap ik 224
slecht, ik heb koorts en vertoon tekenen van een keelontsteking. Voor het eerst begin ik Saridon tabletten te slikken.
XXI. Vrijdag 26 november ANTALYA Het ontbijt valt tegen, maar daar had ik dan ook niet veel van verwacht. Om half tien kuier ik langs de kust endoor de oude wijk Kaleici. Met de tram rij ik naar het Archeologisch Museum, dat echter vanwege de Bayram (vandaag is de eerste dag van het Slachtfeest) de hele morgen gesloten blijft. Met nog wat andere buitenlandse stellen (allemaal bejaard) zoek ik een theeterras op. Rond één uur verschijnen we weer bij het museum. Daar krijg ik het aan de stok met een bewaker. Ik moet mijn rugtas in een kluisje opbergen, geen probleem, dat moet tegenwoordig bij praktisch alle musea in het westen. Ik mag het kluisje echter niet afsluiten, hoewel dat heel goed mogelijk is gezien de nieuwe sleutel die er aan hangt. Ik vertrouw dat zaakje niet en hevel al mijn kostbaarheden over naar mijn jas die ik aanhoud. Wat heb ik aan een kluisje als iedereen er zomaar in kan graaien? De bewaker zegt verongelijkt: “Maar ik bewaak hier toch jouw spullen!” Waarop ik antwoord: “Klopt, maar ik vertrouw jou niet! Ook bewakers kunnen dieven zijn. En bovendien zijn zo de kluisjes overbodig, zonde van het geld. En wie controleert de bewaker?!” Zo te zien vat hij dat als een soort beschuldiging op, maar dat laat me koud. Dit soort regelingen is van elke logica gespeend, ze kunnen me dan ook razend maken. Magnifiek Archeologisch Museum In 1982 heb ik dit museum al eens bezocht. Het maakte toen een stoffige en weinig inspirerende indruk op mij. De tourist boom heeft er ook voor gezorgd dat het culturele aanbod van de stad en de streek verbeterd werd. Het resultaat is een magnifiek museum met tal van Grieks Romeinse beelden uit de archeologische vindplaatsen in de omgeving. De meeste zijn originele kopieën, dat wil zeggen dat ze al gemaakt zijn in de oudheid. Ook de manier van presenteren valt bij mij in de smaak. Zeker de zaal met meer dan levensgrote beelden en die met een tiental rijk bewerkte sarcofagen doen me versteld staan. Voldaan rook ik een sigaretje in de tuin vol artefacten. Daar tref ik achter een omgevallen antieke zuil een paartje aan dat elkaar aan het zoenen is. Met de tramvay keer ik terug naar het hotel. Op de valreep naar de kapper Ik regel aan de straat een taxi die me om twaalf uur ’s nachts bij het hotel moet ophalen. Ik internet nog wat en maak een wandeling dooreen ietwat duistere buurt. Daar ontdek ik een kapper die nog open is. Ik laat mijn baard en haren kortwieken voor het bedrag van 2 euro, de goede man heeft verder op deze feestdag geen klandizie en is zichtbaar blij mij van dienst te kunnen zijn. Ik rust nog wat uit in mijn ruime kamer en sta om twaalf uur voor het hotel. Afgerekend heb ik de vorige dag al.
225
XXII. Zaterdag 27 november ANTALYA - EINDHOVEN - ROERMOND De taxi staat buiten al klaar. Het is nog een heel eind rijden naar de luchthaven die ten noordoosten van de stad ligt. Aanvankelijk kan ik nergens naar binnen, maar ik blijk de verkeerde ingang te hebben. Gelukkig zijn er nog wat winkels open. Ik maak zoveel mogelijk van mijn overgebleven Turkse lira’s op aan koffie. Het inchecken verloopt soepel. Om zes uur gaan we de lucht in, we zijn het eerste vliegtuig dat vandaag vertrekt. Regenweer in Nederland Vier uur later, de lokale tijd in Nederland is dan 09.00 uur, landen we op Eindhoven Airport. Als we uit het vliegtuig stappen, trappen we als passagiers meteen al in een grote plas water. Het regent er nog steeds: Welcome in Holland! Mijn eerste gang is naar de kiosk om een pakje van Nellezwaar te kopen. Na koffie en een shagsigaretje kan ik nog net de stadsbus naar het treinstation halen. De kaartjesautomaat in de bus werkt niet. Geen probleem, zegt de chauffeur laconiek, dan rijdt u toch gewoon gratis. Onderweg stappen nog 7 personen in, waarvan er 6 van allochtone afkomst zijn. Welcome in Holland! Om elf uur sta ik op het station van Roermond op een taxi te wachten. Het duurt een half uur voordat er eindelijk een taxi komt voorrijden. De chauffeur is de Servische jongeman uit Novi Sad die me al eens eerder vervoerd heeft. Om twaalf uur ben ik weer thuis. Clim ligt nog te pitten.
226