Dossier actueel
deel 1 | A.M. Buijse en M. van Tol
Sinds 1 december 1997 vallen verpleegkundigen onder het in de Wet BIG geregelde tuchtrecht. In de afgelopen zeveneneenhalf jaar zijn per jaar ongeveer 50 klachten tegen verpleegkundigen ingediend. Thema van dit dossier is de werking van het tuchtrecht en de gevolgen ervan voor de professionele verpleegkundige standaard. In drie artikelen worden achtereenvolgens tegen verpleegkundigen ingebrachte klachten getalsmatig en inhoudelijk geanalyseerd, een opsomming gegeven van aantal en soorten klachten en – als achtergrond – aard en werking van het tuchtrecht beschreven.
De betekenis van uitspraken voor de beroepspraktijk
Tuchtrecht en professionele verpleegkundige standaard Van de klachten tegen verpleegIntro kundigen is door de tuchtrechter ongeveer 10 procent gegrond verklaard. In deze bijdrage worden de meest opmerkelijke uitspraken en hun gevolgen voor de professionele standaard besproken.
AUTEURS
Mr. Rian Buijse, verpleegkundige en jurist, en Marjo van Tol, verpleegkundige en lid-beroepsgenoot van een verpleegkundig tuchtcollege, zijn beiden werkzaam bij het Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging (LEVV).
18 |
Om een inzicht te krijgen in de stand van zaken wat betreft de tuchtrechtspraak voor verpleegkundigen en de consequenties ervan voor de verpleegkundige beroepspraktijk zijn 41 uitspraken1 (zie het overzicht op p. 22) bestudeerd aan de hand van de volgende aspecten: jaar van de uitspraak, aantal en aard van de klachten, soort uitspraken en opgelegde maatregelen, relevantie van de uitspraken voor de beroepspraktijk en de professionele standaard. De bevindingen zijn geclusterd in een aantal thema’s die deel uitmaken van de verpleegkundige professionele standaard. De professionele standaard bevat normen die invulling geven aan ‘verpleegkundig hulpverlenerschap’. Naast vakinhoudelijke regels betreft dat ook protocollen en richtlijnen, gedragsregels, algemene zorgvuldigheidvereisten en de normen uit wet- en regelgeving en rechtspraak (Legemaate, 1998)2. Het gaat om algemeen aanvaarde uitgangspunten van de verpleegkundige zorgverlening. De regels die hieruit kunnen worden gedestilleerd betreffen in hoofdzaak drie aspecten van het handelen: de verhouding tot de patiënt, het vakmatig handelen en de verhouding tot andere beroepsbeoefenaren.
Vakinhoudelijke normen Een belangrijk onderdeel van de verpleegkundige professionele standaard betreft uiteraard de vakinhoud. In de tuchtrechtspraak blijkt het accent daarbij te vallen op twee aspecten: basiszorg en doortastend optreden. Basiszorg In 2000 behandelde het Regionaal Tuchtcollege (RTC) Amsterdam een zaak waarbij een klacht ingediend was tegen een intensive care verpleegkundige (11).3 De verpleegkundige had een patiënt met een tracheostoma aangesloten op een spreekcanule maar vergat de canule te ontcuffen. Vervolgens liet hij de man alleen zonder e.e.a. te controleren en zonder communicatiemogelijkheden. De patiënt overleed als gevolg van een spanningspneumothorax. Het tuchtcollege oordeelde dat de verpleegkundige in gebreke was gebleven met de meest elementaire vaardigheden en verantwoordelijkheden die van een verpleegkundige kunnen worden verwacht, namelijk observatie, begeleiding, verpleging en verzorging (het college citeert de letterlijke tekst uit de deskundigheidsomschrijving van de verpleegkundige in art. 33 van de Wet BIG) en gaf de verpleegkundige een waarschuwing. Het TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2005 nr. 9
Foto: Stijn Rademaker
tuchtcollege nam in aanmerking dat de verpleegkundige de ernst van zijn fouten inzag en dat het ziekenhuis niet beschikte over een protocol voor het aanbrengen van de spreekcanule. Uit deze zaak blijkt overduidelijk dat het niet alert zijn op ogenschijnlijk vanzelfsprekende verpleegkundige handelingen kan bijdragen aan een fatale afloop. In zaak 12 zag de door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangeklaagde verpleegkundige ook iets over het hoofd. In plaats van NaCl voor het doorspuiten van een infuusslotje bij een baby, pakte ze een flesje KCl. Gelukkig mislukte het doorspuiten. Het niet controleren van de inhoud van de flacon werd door het tuchtcollege als zeer onzorgvuldig bestempeld. In de recent behandelde zaak (30 en 31) van twee verpleegkundigen werkzaam in een grenshospitium, richtte de Inspectie haar klacht onder meer op het ontbreken van basiszorg. Als de fysieke toestand van een asielzoeker snel achteruit gaat en overplaatsing naar een penitentiair ziekenhuis niet dezelfde dag kan plaatsvinden, verzoekt de verpleegkundige van de dagdienst het bewakingspersoneel de asielzoeker voor de komende avond en nacht extra aandacht, eten en drinken te geven. Dit gebeurt omdat de medische dienst buiten kantooruren niet aanwezig is in het grenshospitiTvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2005 nr. 9
um. De volgende ochtend bezoeken de aangeklaagde verpleegkundigen de asielzoeker niet, hoewel ze wisten dat het slecht met hem ging en hij de nacht zonder verpleegkundige zorg had moeten doorbrengen. Telefonisch informeert een van de verpleegkundigen bij de bewaking naar de toestand van de asielzoeker; ze krijgt te horen dat hij slaapt. In de loop van de ochtend meldt een bewaker dat de asielzoeker dood is. De Inspectie voor de Gezondheidszorg die het handelen van de verpleegkundigen ter toetsing voorlegt aan de tuchtrechter, stelt dat beide verpleegkundigen tekort zijn geschoten in hun observerende en signalerende taak zoals die is beschreven in het beroepsprofiel van verpleegkundigen (Leistra, 1999). Na de behandeling van de zaak oordeelt het tuchtcollege dat de verpleegkundigen de asielzoeker persoonlijk hadden moeten zien teneinde zijn actuele gezondheidssituatie in kaart te brengen en op basis daarvan de benodigde verpleegkundige zorg te verlenen. De verpleegkundigen kregen beiden een waarschuwing. Doortastend optreden Dat van een verpleegkundige verwacht mag worden dat ze haar verantwoordelijkheid neemt en doortastend optreedt, komt regelmatig aan de orde in uitspraken van tuchtcol-
leges. De tuchtrechter wijst in zeven van de 41 uitspraken op het ontbreken van daadkracht bij verpleegkundigen. In twee uitspraken van de regionale tuchtrechter wordt het gebrek aan actie of de voorzichtige wijze waarop de verpleegkundigen hebben aangedrongen op tussenkomst van de behandelend arts, als een tekortkoming gezien. In de zaak waarbij twee verpleegkundigen werden aangeklaagd omdat zij tijdens hun zorgverlening aan een barende vrouw zouden hebben nagelaten adequaat in te grijpen/en of de achterwacht te waarschuwen (26 en 27), is de tuchtrechter heel duidelijk in zijn overweging. Hoewel de klachten worden afgewezen omdat het volgens het college niet aan de verpleegkundigen is om het beleid van de arts-assistent te doorkruisen en zelfstandig de achterwacht te waarschuwen, vindt het college niettemin dat de verpleegkundigen daadkrachtiger hadden kunnen optreden door bij de arts(-assistent) aan te dringen op het raadplegen van de achterwacht, met name nu over het wel of niet waarschuwen een verschil van mening bestond. De andere zaak betrof een klacht tegen twee verpleegkundigen, eveneens werkzaam in de verloskundige zorg. Ook in deze beslissing spreekt het tuchtcollege uit dat het de ver-
| 19
pleegkundigen niet tuchtrechtelijk aan te rekenen is dat zij de achterwacht niet op eigen initiatief waarschuwden. Daarbij bleef echter niet onvermeld dat meer aandrang op spoed wellicht op zijn plaats was geweest (16 en 17). Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) moest een klacht beoordelen die door een huisarts was ingediend tegen een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (8). Volgens de huisarts had zij een te afwachtend beleid gevoerd in een situatie waarbij een vrouw een suïcidepoging ondernam. Bij de behandeling van deze klacht door het RTC werd vastgesteld dat de verpleegkundige zelf onvoldoende actie had ondernomen om de situatie te beoordelen of een collega in te schakelen om dat te doen. Het CTG oordeelde in hoger beroep dat de verpleegkundige actief had moeten en kunnen handelen, juist omdat ze bezorgd was over de oplossing die de huisarts koos. Het CTG was in tegenstelling tot het RTC wel van mening dat het feit dat de verpleegkundige mogelijk te diep was ingegaan op de somatische problematiek, geen tuchtrechtelijk verwijt opleverde. De opgelegde berisping werd daarom omgezet in een waarschuwing. In een zaak (24 en 25) tegen drie verpleegkundigen die betrokken waren bij de zorgverlening aan het vijf maanden oude dochtertje van twee asielzoekers, wees de tuchtrechter twee van hen op hun terughoudende opstelling in het hulpverleningsproces. Beiden hadden meer actie kunnen ondernemen in de zorg voor het meisje dat uiteindelijk in een ziekenhuis overleed. Dat doortastend optreden in de ogen van het tuchtcollege een andere betekenis heeft dan het nemen van eigenstandige besluiten in situaties waarbij geen duidelijkheid is over de behandelwijze van een patiënt, werd duidelijk bij de volgende zaak (5). Een verpleegkundig avond- weekend- en nachthoofd kreeg in hoger beroep een waarschuwing opgelegd omdat hij geen psychiater had betrokken bij zijn beslissing om het (suïcidale) gedrag van een patiënte te controleren. Gezien de toenemende ernst van de incidenten meende het college dat de verpleegkundige de arts uiteindelijk had moeten inlichten (zie ook onder ‘richtlijnen en protocollen’).
Kennis en kunde Handelen in overeenstemming met de verpleegkundige professionele standaard impliceert ook het op peil houden van de eigen kennis en
20 |
kunde. Dit kwam expliciet aan de orde in een zaak die zich afspeelde in de thuiszorg (19). Een Z-verpleegkundige had een verstandelijk gehandicapt meisje dat bij haar thuis in bad zat, even achtergelaten onder de hoede van haar 15-jarige dochter. Het was bekend dat het verstandelijk gehandicapte meisje epilepsie had. Vlak nadat de dochter naar een andere kamer was gegaan, kreeg het meisje een epileptische aanval en verdronk in het bad. De tuchtrechter oordeelde dat de verpleegkundige ernstig verwijtbaar had gehandeld door het meisje niet uit bad te halen voor ze de badkamer verliet (de rechter benoemt het niet, maar dit betekent in feite dat de verpleegkundige het meisje niet bij haar dochter achter had mogen laten). Ze toonde een gebrek aan professioneel inzicht door het gevaar van de situatie niet te onderkennen. Daarnaast had ze nagelaten het voorval te melden door middel van een Foboformulier. Het verweer van de verpleegkundige dat zij door de thuiszorgorganisatie belast was met de zorg voor een epilepsiepatiëntje terwijl die zorgverlening in haar Z-opleiding nauwelijks aan bod gekomen was, vond in de ogen van het tuchtcollege geen genade. Het college achtte het niet aannemelijk dat sprake was van een kennistekort en stelde vast dat de verpleegkundige zelf verantwoordelijk was voor het op peil brengen en houden van de eigen kennis en kunde. Dat de thuiszorginstelling ook tekortgeschoten was deed daar niets aan af. De verpleegkundige kreeg een waarschuwing.
Richtlijnen en protocollen In tenminste 13 van de 41 bestudeerde uitspraken werd door de klagers, de aangeklaagde verpleegkundige of het tuchtcollege aandacht besteed aan de aan- of afwezigheid van richtlijnen en protocollen. Richtlijnen en protocollen zijn voor de tuchtrechter een belangrijk toetsingskader. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de boven beschreven zaak (8) tegen een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Haar verweer luidde onder meer dat ze had gehandeld volgens de richtlijnen van de crisisdienst. Het CTG stelde vast dat er geen sociaal psychiatrisch verpleegkundige richtlijnen waren wat betreft wondbehandeling, voorgeschiedenis, suïcidaliteit, veilige omgeving, het inschatten van de behandelbaarheid en het inschakelen van de politie. Omdat het college het handelen van de verpleegkundige dus niet kon toetsen aan bestaande richtlijnen, stelde het college zelf normen op: ‘In het tweede
telefoongesprek heeft de verpleegkundige het consultverzoek van de huisarts geaccepteerd. Vanaf dat moment had zij moeten trachten de regie in handen te krijgen: het maken van een gedegen analyse, het creëren van omstandigheden waarin een bezoek veilig zou kunnen plaatsvinden en het helder aangeven van de beslismomenten. De verpleegkundige heeft echter een afwachtend beleid gevoerd. Zij had de politie moeten bellen om bijstand en zo mogelijke obstakels voor de ex-vriend uit de weg moeten ruimen.’ Met andere woorden: het ontbreken van richtlijnen en protocollen ontslaat je niet van de verantwoordelijkheid om zelf actie te ondernemen en een beleid uit te stippelen. Wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van protocollen en richtlijnen kwam aan de orde in zaak 9. Een verpleegkundig afdelingshoofd werd verweten dat niet gehandeld was conform het in het ziekenhuis geldende decubitusprotocol. Het RTC overwoog dat het afdelingshoofd niet rechtstreeks verantwoordelijk is voor de individueel verleende verpleegkundige zorg aan het bed; dat is de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige aan het bed zelf. Interpretatieproblemen Bij het opvolgen van richtlijnen en protocollen is soms ruimte voor uiteenlopende interpretaties. In zaak 5 verweet het RTC een verpleegkundig avond- weekend- en nachthoofd dat hij in strijd met het instellingsprotocol de dienstdoende arts niet had geraadpleegd nadat een cliënt een aantal suïcidepogingen had gedaan. Tezamen met andere onzorgvuldigheden leidde dit tot een berisping. Het CTG vond evenals het RTC het niet waarschuwen van de arts verwijtbaar, maar keek er iets anders tegen aan. Of gehandeld is in strijd met het geldende suïcideprotocol (dienstdoende arts niet geraadpleegd) was volgens het CTG afhankelijk van de vraag hoe men het ageren van mevrouw moest duiden. Het protocol, dat separeerafspraken bevatte, hoefde niet bij ieder suïcidaal gebaar in werking te treden. Gezien de toenemende ernst van de incidenten meende het college echter dat de verpleegkundige de arts uiteindelijk had moeten inlichten. Overigens had in deze zaak volgens het CTG de behandelend psychiater zelf de separatieafspraak in een ambivalent daglicht gesteld toen hij na een suïcidale geste niet tot separatie besloot. Het was daardoor onduidelijk of de acties van mevrouw geduid moesten worden als suïcidale TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2005 nr. 9
gestes of als pogingen. Dit gegeven was mede reden voor het college om de beslissing van het RTC te vernietigen en de verpleegkundige de lichtere maatregel van een waarschuwing op te leggen. Uit deze zaak valt af te leiden dat het van belang is dat protocollen en richtlijnen eenduidig zijn en dat daar waar toch interpretatieverschillen (dreigen te) ontstaan, dit aan de orde gesteld wordt. Een dergelijke handelwijze past ook bij het gegeven dat van protocollen en richtlijnen afgeweken mag worden, mits dit goed gemotiveerd wordt - en uiteraard ook goed wordt gedocumenteerd! Afwezigheid van protocollen en verslaglegging Soms gaat een college verder dan het aangeven of een bepaalde situatie een protocol of richtlijn vergt en geeft het ook een mening over de inhoud. In zaak nr. 12 waarin een verpleegkundige voor het doorspuiten van een infuusslotje de verkeerde vloeistof had gepakt, merkte het tuchtcollege op dat het checken en dubbel checken van intraveneus toe te dienen medicatie weliswaar vanzelfsprekend is, maar toch opgenomen moet worden in het betreffende protocol. De uitspraak impliceert in feite dat beroepsbeoefenaren en instellingen het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen niet op z’n beloop kunnen laten. Overigens vormde het ontbreken van een protocol in een aantal zaken een verzachtende omstandigheid, onder andere in zaak 11 waar een patiënt overleed doordat de intensive care verpleegkundige vergat de cuff op de spreekcanule van een tracheostoma te ontcuffen. In zijn uitspraak – de verTvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2005 nr. 9
pleegkundige kreeg een waarschuwing, de lichtste maatregel – hield het college rekening met het feit dat een protocol voor het aanbrengen van een spreekcanule ontbrak. Ook onbekendheid met een protocol kan een verzachtende omstandigheid zijn. Zie zaak 3, beschreven in de paragraaf ‘verslaglegging’. In de zaak (23) van het overleden dochtertje van twee asielzoekers werd de drie aangeklaagde verpleegkundigen verweten dat ze in strijd met het voor hen geldende protocol hadden gehandeld. Het tuchtcollege ging na of dit verwijt terecht was en kwam tot de conclusie dat dat niet het geval was. In twee van de drie situaties was het bestaan van een protocol zelfs twijfelachtig; het college stelde vervolgens vast dat de betreffende verpleegkundigen aannemelijk hadden gemaakt dat ze juist gehandeld hadden. Van belang is, met andere woorden, dat een verpleegkundige op een of andere wijze aan kan tonen dat ze gehandeld heeft zoals van een redelijk bekwaam verpleegkundige verwacht mag worden. De aanwezigheid van een protocol kan daarbij behulpzaam zijn, maar als dat ontbreekt, is het zaak om terug te vallen op andere middelen zoals een adequate verslaglegging.
Beroepscode en gedragsregels Professioneel handelen heeft niet alleen betrekking op vakinhoudelijke normen. Het betekent ook om kunnen gaan met de morele en ethische aspecten van een hulpverlenersrelatie. Deze zijn onder andere vastgelegd in de beroepscode die NU’91 in samenwerking met het LCVV in 1997 heeft uitgebracht (NU’91 en LCVV, 1997). In twee van de zes op de
LEVV-website gepubliceerde zaken over grensoverschrijdend gedrag (13 en 20) verwees het tuchtcollege expliciet naar deze code, die onder meer bepaalt dat een verpleegkundige geen misbruik mag maken van de afhankelijke positie van de patiënt. In alle zaken kreeg de betrokken verpleegkundige een maatregel opgelegd variërend van een waarschuwing (14) tot een doorhaling van de inschrijving in het BIG-register (13 en 18). Uit de beslissingen blijkt ontegenzeggelijk dat grensoverschrijdend gedrag te allen tijde onacceptabel is. Om met de IGZ te spreken (20): Het mag niet, het mag nooit (IGZ, 1998). In de categorie ‘onheuse bejegening’ werd volgens de jaarverslagen van de IGZ in 11 van de 28 zaken een maatregel opgelegd. De betreffende uitspraken zijn echter voor zover bekend niet gepubliceerd. Daardoor blijft onduidelijk waaruit het gedrag bestond, of het onjuist of verwijtbaar was en welke maatregelen opgelegd zijn. De constatering van de evaluatiecommissie Wet BIG (ZonMw, 2002) dat het aantal gepubliceerde beslissingen zo laag is dat daardoor van de tuchtrechtspraak geen kwaliteitsbevorderende invloed op de beroepsuitoefening in algemene zin kan uitgaan, wordt wat betreft deze klachtencategorie helaas bevestigd.
Wet- en regelgeving In een aantal uitspraken kwamen onderwerpen aan de orde waar de wetgever normen en kaders voor geformuleerd heeft. Voorbehouden handelingen (Wet BIG) De tuchtrechter confronteerde een kinderverpleegkundige die onbevoegd een infuus doorspoot, met de criteria die van toepassing zijn op het uitvoeren van de voorbehouden handelingen uit de Wet BIG: ‘Van een verpleegkundige mag worden verwacht dat zij, ongeacht de hectiek van een situatie, beschikt over het inzicht dat zij om toestemming, toezicht en zo nodig tussenkomst moet verzoeken als een handeling verricht moet worden waartoe zij zelf niet bekwaam is (12). Met andere woorden: de tuchtrechter kan het ontbreken van dit inzicht (of het er niet naar handelen) meewegen bij de beoordeling van het gedrag. Opmerkelijk in deze zaak is verder dat volgens het RTC het doorspuiten van een infuusslotje geen voorbehouden handeling is. Een deskundige en bekwame verpleegkundige is, aldus het college, hiertoe zelfstandig bevoegd.
| 21
DE IN DE TEKST AANGEHAALDE TUCHTRECHTUITSPRAKEN TEGEN VERPLEEGKUNDIGEN Uitspraken CTG 1. CT 24 augustus 2000, Tekortschietende zorgverlening aan parkinsonpatiënt? 2. CT 9 november 2000, Bejaardenverzorgster niet aansprakelijk als verpleegkundige 3. CT 28 juni 2001, Geen aanzet tot disfunctioneren bejaarde patiënt; wel tekortschietende verslaglegging 4. CT 28 juni 2001, Onheuse bejegening en onvoldoende zorg niet aangetoond; wel tekortschietende verslaglegging 5. CT 25 oktober 2001, Dienstdoende arts in strijd met protocol niet gewaarschuwd 6. CT 8 november 2001, Beroepsbeoefenaar moet terughoudend zijn met afgeven van verklaringen 7. CT 26 maart 2002, De broze vertrouwensrelatie tussen een verpleegkundige en een ‘zorgwekkende zorgmijder’ 8. CT 27 november 2003, Sociaal psychiatrisch verpleegkundige voert te afwachtend beleid 9. CT 27 maart 2005, Verpleegkundig afdelingshoofd niet verantwoordelijk voor uitvoering decubitusbeleid 32.CT 12 juli 2005, Dochtertje asielzoekers overleden; tekortschietende zorgverlening
Uitspraken Regionale Tuchtcolleges 10. RTC Eindhoven 19 mei 1999, Liefdesrelatie met patiënte ontoelaatbaar 11. RTC Amsterdam 14 maart 2000, Niet controleren apparatuur werd patiënt fataal 12. RTC Amsterdam 31 oktober 2000, Geen voorbehouden handeling, wel onverantwoordelijk gehandeld 13. RTC Groningen 15 januari 2001, Zwaarst mogelijke maatregel na geweld 14. RTC Amsterdam 16 oktober 2001, Seksuele intimidatie versus verliefdheid; gebreken in de begeleiding 15. RTC Amsterdam 4 december 2001, Ontucht met minderjarige verstandelijk gehandicapten ontoelaatbaar 16. RTC ’s Gravenhage 5 februari 2002, Pasgeborene overlijdt; onvoldoende zorg geboden? zaak 2 17. RTC ’s Gravenhage 5 februari 2002, Pasgeborene overlijdt; onvoldoende zorg geboden? zaak 1 18. RTC Amsterdam 9 april 2002, Ongewenste intimiteiten leiden tot verwijdering uit het BIG-register 19. RTC Amsterdam 20 augustus 2002, Verstandelijk gehandicapt meisje verdrinkt in bad 20. RTC Zwolle 28 november 2002, Elke seksuele intimiteit in de verpleegkundige zorg verboden 21. RTC Eindhoven 22 januari 2004, Seksuele contacten tussen hulpverlener en zorgvrager ontoelaatbaar 22. RTC ’s Gravenhage15 juni 2004, Bejaarde man ten onrechte naar huis vervoerd door ambulanceverpleegkundigen? 23, 24, 25. RTC Amsterdam 26 oktober 2004, Dochtertje asielzoekers overleden; tekortschietende zorgverlening? (3 tuchtzaken) 26, 27. RTC Eindhoven 18 november 2004, Verpleegkundig handelen bij problematisch verlopende bevalling niet tuchtrechtelijk verwijtbaar (2 tuchtzaken) 28, 29. RTC Eindhoven 18 november 2004, Onvoldoende zorg aan patiënt op PAAZ-afdeling; tekortschietende verslaglegging (2 tuchtzaken) 30, 31. RTC Amsterdam 29 maart 2005, Tekortschietende zorgverlening bij ernstig zieke asielzoeker (2 tuchtzaken)
Verslaglegging (WGBO) In de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst is vastgelegd dat een hulpverlener een patiëntendossier moet ‘inrichten’. Die eis geldt ook voor verpleegkundigen. Welke gegevens in het dossier opgenomen moeten worden
22 |
staat in de wet slechts globaal omschreven. Het is een verpleegkundige verantwoordelijkheid om dit in de praktijk – letterlijk – op een juist wijze in te vullen. Helaas laten verpleegkundigen hier regelmatig steken vallen, zoals blijkt uit uitspraken van de tuchtcolleges.
In 8 van de 41 uitspraken komt de verpleegkundige verslaglegging aan bod. In zeven van de acht zaken wordt geconstateerd dat rapportages tekortschieten, waardoor relevante informatie ontbreekt. In één zaak (8) laat de tuchtrechter zich positief uit over de verslaglegging door in de uitspraak vast te leggen dat afspraken goed werden genotuleerd. Twee verpleegkundigen van een PAAZ-afdeling werden door de regionale tuchtrechter geconfronteerd met de vaststelling dat de uitkomsten van observaties en bewakingsparameters bij de zorgverlening aan een stuporeuze en transpirerende patiënt, niet waren geregistreerd. Het college beoordeelde de verslaglegging in deze casus als onvoldoende (28 en 29). Mede door die tekortschietende verslaglegging konden de aangeklaagde verpleegkundigen niet aannemelijk maken dat ze adequate zorg verleend hadden. Beiden kregen een waarschuwing. Het CTG oordeelde in twee andere zaken eveneens dat de verpleegkundige verslaglegging onder de maat bleef. De ene zaak betrof een verpleegkundige die werd verweten dat hij onvoldoende in het werk zou hebben gesteld om een aan schizofrenie en eetstoornissen lijdende cliënte te (laten) behandelen (7). Opmerkelijk in die uitspraak is wel dat de tuchtrechter de tekortschietende verslaglegging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar vond. Een soortgelijke opmerking maakte het CTG in een zaak, waarbij ondermeer een teamleidster van een verpleegafdeling in een zorgcentrum werd aangeklaagd (3). De verpleegkundige kreeg van de klager het verwijt dat zij de moeder van de klager had aangezet tot disfunctioneren. Hoewel het tuchtcollege vaststelde dat zowel een zorgplan als een voortgangsrapportage ontbraken, bleef het bij een informele waarschuwing en werd de klacht verworpen. Het tuchtcollege lichtte zijn overwegingen als volgt toe: ‘Mogelijk is de herziene consensus Richtlijn verpleegkundige verslaglegging van het CBO (kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg) nog niet tot de hele beroepsgroep doorgedrongen en om die reden is het niet naleven ervan vooralsnog tuchtrechtelijk niet verwijtbaar’. Ook hieruit blijkt het belang dat de tuchtrechter hecht aan het op de hoogte zijn van richtlijnen. Goed beschouwd is dit een opmerking die van onbetwistbaar belang is voor elke werkzame verpleegkundige. Het is namelijk goed mogelijk dat de volgende tuchtrechter hierop voortborduurt door te stellen dat men zich inmiddels TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2005 nr. 9
ruimschoots had kunnen vergewissen van de inhoud van een dergelijke richtlijn en daar naar moet handelen.
WWW.LEVV.NL/THEMA’S/TUCHTRECHT Op de website van het Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging zijn uitspraken in tuchtzaken na te lezen. Ze zijn geredigeerd, d.w.z. ontdaan van juridisch jargon. Er is een toegankelijk
Reikwijdte verpleegkundige verantwoordelijkheid
navigatiesysteem dat het mogelijk maakt met verschillende zoekopdrachten een bepaalde uitspraak
In feite komt in alle tuchtrechtuitspraken op een of andere wijze de beroepsverantwoordelijkheid van verpleegkundigen aan de orde, of het nu gaat om adequaat rapporteren of om doortastend optreden. In een aantal zaken werd echter expliciet ingegaan op de reikwijdte van deze verantwoordelijkheid. In zaak 5 waarin een verpleegkundig avondweekend- en nachthoofd verzuimde een arts in te schakelen (althans niet kon aantonen dat hij een arts had gebeld) vroeg de raadsman van de verpleegkundige het CTG aan te geven of de verpleegkundige een eigen beleidsverantwoordelijkheid heeft ten opzichte van een door de arts en het behandelteam uitgestippeld beleid. Ook vroeg hij in hoeverre de verpleegkundige een eigen belangenafweging moet maken bij de toewijzing van schaarse middelen (in dit geval was er één separeerruimte beschikbaar). En tenslotte wilde hij weten of en in hoeverre de verpleegkundige een eigen beoordeling moet maken en een eigen beleidsvrijheid heeft ten aanzien van het toepassen van middelen en maatregelen zoals separatie. Het CTG ging niet in op deze vragen. Het college vond dat het aan de betrokken beroepsgroepen is om grenzen af te bakenen (overigens was volgens het college deze zaak hiervoor te specifiek). Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat verpleegkundigen die geconfronteerd worden met vragen over de reikwijdte van de eigen verantwoordelijkheid, er goed aan doen om dit binnen de beroepsgroep aan de orde te stellen om daarmee te bewerkstelligen dat de verpleegkundige professionele standaard ingevuld en aangescherpt wordt. In zaak 9 gaf het RTC duidelijk aan waar de verantwoordelijkheden liggen. Een verpleegkundig afdelingshoofd heeft leidinggevende taken en is verantwoordelijk voor een juiste coördinatie van de verpleegkundige activiteiten op zijn afdeling. Dat betekent niet dat hij dagelijks de verrichte en/of te verrichten verpleegkundige handelingen moet controleren. Hij moet de juiste voorwaarden scheppen voor behoorlijk verpleegkundig handelen op de afdeling en hij moet steekproefsgewijs nagaan of het beleid het bedoelde effect heeft, aldus het college. Het aangeklaagde afdelings-
verwezen. Men kan bovendien reageren op de uitspraken van de tuchtcolleges en daarmee een bij-
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2005 nr. 9
te vinden. Als de oorspronkelijke uitspraak digitaal beschikbaar is, wordt daar door een link naar drage leveren aan het bevorderen van de kwaliteit van de verpleegkundige zorgverlening.
hoofd had dat gedaan, de klagers hebben dat niet weersproken en dat betekent dat het afdelingshoofd niet verweten kan worden dat dat beleid mogelijk niet of niet correct is uitgevoerd. Hieruit blijkt weer eens dat een verpleegkundige zelf verantwoordelijk en aansprakelijk is voor een juiste uitvoering van de eigen taken. In de woorden van het college: Een afdelingshoofd kan pas een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden als hij heeft gefaald in zijn leidinggevende en coördinerende taken en als gevolg daarvan de individuele verpleegkundige zorg niet wordt verleend zoals dat zou moeten.
Conclusie Tuchtrechtspraak lijkt in eerste instantie een individuele aangelegenheid te zijn, maar de uitstraling van de uitspraken reikt verder dan de verpleegkundige als individu. Daar waar een verpleegkundige in gebreke blijft als het bijvoorbeeld gaat om verpleegkundige verslaglegging en wordt aangesproken op het niet navolgen van de betreffende door het CBO vastgestelde consensus richtlijn, spreekt het tuchtcollege in feite de hele beroepsgroep aan. Uit de analyse van de beschikbare uitspraken kan worden geconcludeerd dat de tuchtcolleges veel waarde hechten aan een aantal belangrijke aspecten van het verpleegkundig beroep. De uitspraken zijn met name interessant tegen de achtergrond van de professionalisering van het beroep. Aandacht voor individuele verantwoordelijkheid (ook voor het op peil houden van kennis en kunde), doortastend optreden, de noodzaak van het gebruik van richtlijnen en protocollen en aandacht voor basiszorg (observeren, signaleren en begeleiden) zijn door de tuchtcolleges regelmatig en zeer nadrukkelijk voor het voetlicht gebracht. In die zin zijn er duidelijke trends. De tuchtcolleges hebben zich met name veelvuldig uitgelaten over de kwaliteit van de verpleegkundige verslaglegging. Rapportage is van groot belang voor de continuïteit van de
zorg en behoort adequaat en zorgvuldig te zijn. Het is bovendien een instrument waarmee verpleegkundigen verantwoording afleggen over hun handelen. En voor de tuchtrechter is de rapportage een belangrijk middel om inzicht te krijgen in de gang van zaken bij de behandeling van een klacht! Beïnvloeden tuchtrechtuitspraken de verpleegkundige beroepsuitoefening? Dat zal vooral worden bepaald door de beroepsgroep zelf. Tuchtrechtspraak heeft alleen dan een kwaliteitsbevorderend effect als verpleegkundigen de normen die de tuchtrechter formuleert, in hun dagelijkse beroepsuitoefening bediscussiëren en toepassen. Rekening houden met de normen die de tuchtrechter formuleert is uiteraard pas mogelijk als verpleegkundigen de uitspraken van de tuchtcolleges kunnen raadplegen. De publicatie ervan in de vakbladen en de website ‘tuchtrecht’ van het LEVV bieden hen de mogelijkheid daartoe. Zowel de uitspraken zelf als de uitkomsten van discussies daarover kunnen een belangrijke impuls geven aan de verdere ontwikkeling van de verpleegkundige professionele standaard. Het is aan de beroepsbeoefenaren zelf deze handschoen op te nemen. ■
Correspondentie:
[email protected] [email protected]
Noten 1 Het betreft de uitspraken die t/m juli 2005 op de LEVV-website opgenomen zijn (www.levv.nl/thema’s/ tuchtrecht). 2 De bij de drie bijdragen van dit dossier behorende literatuuropgave is te vinden op p. 29. 3 De nummers verwijzen naar de in het kader op p. 22 opgesomde uitspraken.
| 23