“ Verzint eer ge begint. “ Mother Louise Devos
trilha brazil
Wat een geluk voor dat verblijde traantje langs mijn kaakvlees. Een gevolg van jouw doordringende invloed op mezelf. Zalig om dat gevoel ook in uw ogen te zien schitteren. Alles komt terug. Ik naar jou. Gij bij mij. Lekker diepgaan. Ahoi. Stn.
dag 0 Ten gevolge van de Belgische wetgeving zoek ik een andere op. Communautair behoort namelijk niet tot mijn lijst van persoonlijke stopwoorden. Klaar preparandus voorbereid, aan de meet van 28 dagen Braziliaans jolijt, begin ik de trip met een zwaar liefdevol afscheid. Mijn emoties lopen uit. Mijn lief staat daar. Ze geeft me een boekje mee. Het verhaal begint. De letters kruipen dichter bij elkaar. Gezwollen ogen de ogen van een zoutvulkaan. Een traan. Alles rolt op zijn gegeerde plaats. Tot de vetkoe toe die zich achter mijn rug in de ondiepe spleet tussen de vlieghavenstoelen manoeuvreert. Ze doet het toch maar. Zoals sommige dingen het niet doen. Niets of niemand kon voorzien dat ik vertraging zou boeken bij Airstop. Ik start met een uur fuckerij om me heen, geflankeerd door stewardessen. Zij moeten daar dus wel iets mee te maken hebben. Eentje blijkt zodanig beu en geïrriteerd van de stress dat ze pakweg 2 minuten van mijn wachttijd invult door met haar hakken tegen de fundamenten van mijn stoel te stiletteren. Gelukkig kan ik haar impact uitschakelen door mijn MP3-speler in te schakelen. Eigentijdse jazz van Medeski Martin and Wood. De rust zelve. Het ritme van haar hak cijfer ik zorgvuldig weg. Een knappende uil brengt me tot in Milaan. Grandé. Klaar om de vertraging uit Brussel te compenseren met ladingen tijdsbewuste invulling? Laat me lachen. Hou me vast. Flatuleer een zweem van excrementen. Takken aan de bomen. Ik stap over op de intercontinentale vlucht. Iedereen krioelt om me heen. Ik heb gelukkig al gedaan met krioelen en zit naast het raam te wachten op de take off. Op drie uur. Een blond verwaand mens doet rare bewegingen voor mijn neus. Ik doe langzaam 1 oortje uit mijn oor. Ze verspreidt hetgeen ze net uitlegde nog eens. Nu met klank. Zij: ‘Wolee sima poro va e la e si, rito?!?’ Wat een zwevend relaas. Dus ik bij wijze van spreken: ‘Punk?!? Wat bedoelde gij, scheve foef?’ Wie verbindt deze eindjes? Uiteindelijk herhaalt ze haar vraag nog even vol pretentie in het Italiaans. Nu vergezeld van gebaren. Nog erger. Door de projectie van dit beeld door mijn maag in plaats van door een oog, keert deze tweede om. Met dat derde maak ik op dat ze een blad wil uit mijn vers boek. Ik sleur deze omhooggevallen schminkdoos met haar spreekwoordelijke foef over de kam der sletterige fuckwijven
en scheur ze geweldig een onbeschreven blad. Italiaanse begeerte in haar ogen. In mijn hand weeg ik voor de laatste keer van mijn leven dit vel en bedenk hoe een potentieel papieren superjet nu gedoemd is tot laagvlieger. Of hoe de drager van een eventueel sensueel klinkende kattenbel nu de gedoemde voedingsbodem wordt voor een hanenpoot. Zonde van de vezels. Ondertussen is het stiletteergevaar van daarnet getransformeerd in een keurig bedienend personeelslid en krijg ik de beste boef ooit op een allertijdse intercontinentale vlucht voorgeschoteld. Zalm met spinazie. Alitalia dinnerprato. Papillen in de wolken. Ik verteer en val in slaap. dag 1.1 Goeiemorgen dag twee. Het gezoem van straalmotoren helpt me blindelings mijn gestel te lokaliseren. Zo slecht dat ik hier lig. Hoe lang al? Mijn benen trekken in een onnatuurlijk maar toch zo gestrekt mogelijke hoek naar links terwijl mijn bovenbouw zijn gemak probeert te vinden leunend tegen het raampje rechts van me. Mijn bekken vangt het verschil zo goed mogelijk op. Pfff. Hoe bewuster ik word hoe stijver ik me voel. Gewoon wreed stijf. Ik sta op om mijn botten in de plooi te schudden. Dit vliegtuig werd hard in mijn benen geramd vannacht. Ik hoop met evenveel kracht mijn ochtenddrol de pot in te jagen. Qua voornemens zit dat goed. ’t Zit ook goed. Boenke! Boenke! Net op mijn gemak gekomen, verstoren verschillende stewards mijn innerlijke rust. Ze moeten blijkbaar alle WC-deuren open krijgen. Ze bonken bijna deuken in de ene kant van mijn deur terwijl ik mijn verse bolus afnijp aan de andere kant ervan. ‘Geduld jongne!’ Damn. Dat doe ik dus niet graag. Het toppunt is dat ik niet weet waarom ik uit mijn kot moet komen. Gat afvegen, broek omhoog en gaan. Wie ligt er op de gang te kotsen? Bereken de kortste weg naar de nooduitgang! Waar slingert mijn zuurstofmasker! Niets van dat. ’t Blijkt dat er te veel commotie gemaakt wordt om een roker op zijn vliegverbintenis te wijzen. En dan te weten dat ik hier op reis vertrek om te stoppen met die te verwaarlozen tabak. Nu al een succes van 13 uur. Het wandslijm langs de slokdarm is al veel verminderd. Tergend hatelijk verdwijnt het alsnog in mijn maag. Nu nog. Hopelijk kan ik dat
land onbestraft onderfluimen van op mijn paard. Ik kijk er al naar uit. ‘Hold your horses Bosko’, en het paard liep onwetend verder de brousse in. Terug op de pot rond ik af wat eens zo abrupt afgepunt werd en meet de schade op van mijn vel onder onvervalste TL-verlichting. Dat ziet er niet gezond uit. Overal op mijn gezicht zitten van die rode plekken. Uitgedroogde schilfers hangen levenloos aan mijn voorhoofd en jukbeenderen. Zeker een gevolg van te weinig zon in België. Vitamine B. Wo bistu blieben, gheselle min? Dinsdag 1.2 7 uur ’s morgens, 21 graden, plein soleil vanachter glas, de zomer wordt langzaam wakker geschud door de denderende diesels in de files van Sao Paulo. Op weg naar de avenida Paulista muzakeert mijn bus voorbij de eerste suburbs. Niet te doen hoe ze de passagiers paaien met dweperige tonen en een bekertje steriel water. Iedereen is zoet. Aan ’t Circuito dos Hoteis moet ik eraf om via Concalacao door de grond verder te reizen richting Vila Madelena. Ik ben op weg naar mijn eerste stek bij Nikki en Amon. Maten die ik ken uit Gent. Ze wonen nu voor een paar maand samen in de geboortestad van Amon: Sao Paulo. Zoals overal zijn er teveel auto’s en vieren moto’s hoogtij. Wereldwijsheid als snelheid uw deel is. Met originele oerknalpotten. ’t Doet me denken aan mijn eigen beest, een sublieme Honda CB550Four van ’78. Het beton ziet er hier onheilspellend veel zwarter uit dan bij ons: een teken van oververhitting, roetabsorptie of bejaardheid. De tijd wijst het uit. De brokken uit mijn neus zijn er niet beter aan toe. Uitgeteerd klodder ik ze tegen muren, achter de buszetel, aan het traliewerk de bank Caixa Nossa, aan een onoplettende Braziliaan zijn T-shirt en aan een verloren kokosnoot op het midden van de baan. Die laatste veeg ik, wanneer het groen is, tussen de voetgangers hun benen door. Een mens moet iets doen. Alles lukt. Tot in de metro toe vergezelt mijn binnenkant de binnenkant van Concalacao terwijl ik wacht tussen handenvol autochtonen. Normaal. Hier in ’t stad voel ik me op mijn gemak. Ik laat me opslokken door de metro tot aan zijn eindhalte, beklim de berg van de tunnel waar hij aankomt, zie er tussendoor nog even slecht en uitgedroogd uit als daarnet en zweet me een weg naar de top. Sao �������������������������������������������������������������������� Muzakeren: muzakeer, muzakeerde, gemuzakeerd: zich voortbewegen met muzak op de achtergrond.
Paulo is meer dan klein bier vol beton. Dat blijkt nog eens in de 3 uur dat ik hier al ben en eindelijk bij Nikki en Amon aankom. Het bier heb ik mee: slechts 4,8% vol Brahmadiepheid. Brahma is een merk hier. ’t Doet me aan de Brahmanen denken van op reis vorig jaar in India. Aaah die Indiërs. Idealen bak. Nikki en Amon ontvangen me op hun ongedwongen manier. Dus kussen, een snelle body check, wat olé olé en iets drinken. Dat doet goed. Ze zijn 2 dagen verhuisd en moeten net als mij nog wat wennen aan de buurt. Ze richten hun appartement verder in. Omdat ik niets liever doe dan bezig zijn, sta ik even later ook mijn kloten af en vijzen in te draaien. We boren exotische gaten, zwieren de hangmat in gang, schilderen verschillende kamers tot aan de afgeplakte rand van plinten, plafonds en raam- en deurkozijnen om ’s avonds tot de constatatie te komen dat dit de Braziliaanse manier van werken moet zijn. Hier kan je in 1 dag, allez kom, pakt 2 dagen met verhuizen erbij, op een bijzonder zuiderse manier van appartement veranderen zonder u dood te werken. Caipirinhapauzes inbegrepen. Mijmerend slurpen voor het raam… Van op de 11-de verdieping op de top van de berg van Vila Madalena, verdiep ik me in het uitzicht van 360 graden vol wolkenkrabbers. Geen centrum te bekennen. Wat ik zie, staaf ik even met digitaal beeldmateriaal, zoom erop in en merk dat de fletsheid hier zijn grenzen niet kent. Helikopters vliegen aan en af om de business in de grootstad te verzekeren. Op het hoofd van smog staat precies geen beloning. Gelukkig mogen auto’s pas om de andere dag de stad in, wat zorgt voor iets meer verademing voor het milieu en daar recht tegenover pakken meer stress bij de Paulistianen. Ze hanteren hier het grootstedensysteem van even en oneven nummerplaten. De ene dag de even, de andere de oneven nummers. Ik hoor Amon al vloeken. Een ruimteschippelijke wolk berust voor mijn neus. Ze schiet op verzoek naar links en de zonnestralen bereiken mijn rechterflank. Lekker die gloed. Hopelijk kunnen die zonkanonsalvo’s mijn wezen wat genezen. Ze gaat onder en verkleurt aan de horizon die ik binnen 3 dagen ga verkennen. Eerst nog wat Sao Paulo onder de knie krijgen. Zonder geld, gewapend met mijn hacky sacky, mijn superpotlood en mijn boek, bal ik wat energie in en rond het stadspark aan de voet van Amon’s stek. Het hacky sacken gaat zo goed niet met Hacky sacky: Een hacky ziet eruit als een half gevulde stressbal waarmee je jonglerend kan voetballen.
mijn sandalen. Ze komen van bij de boerenbond en zijn van het type Holey met gaten. Verder kan ik de achterband ervan naar voor klappen zodat het slippers worden. Echte kaasklompen van schuim. Als ik steil afdaal op een braakliggend stuk stad zien ze zwaar af. Eén van de scharnieren van mijn achterband laat los. En dit is dag één. Gelukkig kan ik de schade herstellen door het schuim rond het gat zodanig uit te rekken dat ik het scharnierpunt er weer in krijg. Gelukkig maar want overschakelen op Havaiana’s is voor mij geen optie. Geen string tussen mijn tenen. Bergverkennend baal ik van de overal te verachten R&B. Die jeanetterige foefschuifmuziek terroriseert dansstijlen en zenders en probeert op de koop toe de extreme jazz van Medeski Martin & Wood in de kiem van mijn oren te smoren. De MP3 moet luider. Ik denk aan Iguacu voor 1 dag, een plek vol stortend watergeweld op wereldniveau, tempoversnelling, de jazz leeft op. De stadsruis overwint in de periferie van mijn oorbereik. Goed gedaan. Rust. En nu een zware drumsolo tijdens nummer zoveel van die mannen: “Hi-hat and bass”. Ik parkeer me op een parkhelling en noteer: Sao Paulo. Zonder agglomeraties is deze zweerpuist van moeder aarde 12 miljoen peten meer arm dan rijk. Dichter bij tel ik 26 cipressen of zo, wel 26, cipressen of zo, netjes geplant tussen dik gras boven hoogwaardige klei. Sprieten schietend lonken ze naar de overkant en leren hun streven te beperken door gestaag te fotosynthetiseren. De bries, die precies van beneden in ’t stad komt, bevoorraadt me met een ongelofelijk vakantiegevoel. Licht hellend in ’t gras. Ogen dicht. Hoofd achterover. De beesten zorgen voor de sfeer, het bier voor de verfrissing, Nikki van op het elfde verdiep voor de attentie. Wat staat ze in feite te roepen? Een toevallige wolk geeft de zon een break terwijl het gecrashte vliegtuig in mijn benen ergens een binnenstad wil verkennen. Vier uur. Ik zweet niet meer zoals vanmorgen omdat mijn uitzicht noch ik beweeg. Mijn gestel stelt zich erin. Als ik focus zie ik de warmte opstijgen uit het asfalt. De wind nuanceert het beeld. Wat met die 12 miljoen? Een overbevolkingscijfer om u tegen te zeggen. Vraag het aan de straathond. Ik loop er ondertussen tussen. Van overal komen ze. Hoeveel miljoen? Zonder onderscheid ontleden ze menig stront op en binnen de rand van deze maatschappij. Onophoudelijk schrokken
ze excrementele stoffen en pompen deze vervolgens door hun maag. Hun diagnose over de gezondheid van de gemiddelde Paulista kan niet langer verwaarloosd worden en verdient nader onderzoek. Wie eerst? Vanavond gaan er Vlaamse, Engelse en Braziliaanse stemmen op in een Japans restaurant. Sushi met bananen, kogelvis op een bedje van linzen&coke, onsnuifbaar maar ’t riekt goed. Tijdens een onbewaakt moment duikt een samoerai in het aquarium. Tijdens zijn vlucht spietst hij de delicatessen op zijn katana, verzuipt ze enkele malen in eigen nat, stroopt de graten eruit, draait er sushi en sashimi van en enkele minuten later ligt dat op iemand zijn bord. Prik een vis. En vermenigvuldig ze. A volonté. Alle sushi’s op een stokje liggen op een bootplateau. We drinken saké tijdens de overtocht uit vierkante potjes. Aardwerk met een te brede rand dat ervoor zorgt dat je hoe dan ook zwelgt. De fles wordt herleid tot zijn essentie. Hupsake. Dit is een fles. Mijn eerste dag stoppen met paffen is iets raars geworden als ik dit erop nalees. ’t Kan ook van de saké zijn. Dag 2 Op vakantie vullen de dagen zich als een oneindig vat volledigheid tot de uren ervan op zijn. Vanaf je wakker bent, hopen nieuwe indrukken zich op achter de hersenschors. Denk ik aan het theaterproject van Monica, de zus van Amon? Inderdaad. Amon en Nikki werken mee aan dat stuk. Nikki ensceneert en daardoor krijg ik een goed beeld op het script. Monica zal de verschillende stadia van taalbeheersing bespelen, van mompelen tot poëzie. En zo. Ja zo. Ik zie het stuk later in het Nieuwpoorttheater. Ik sta versteld. ‘Virgula’ heet de voorstelling en ze wordt volgestouwd met nieuw toegepaste trucken. Zalige muzikanten begeleiden ze door de taalfases heen in een verrassend openklappend decor. Muito bom. We trekken ’t stad in. Van het Pinacoteca-museum vol troetelbeesten met buitenaardse afmetingen gaat het via een eenzaam rustiek station recht naar een park waar het verboden is te hacky sacken. Wat voor zever is dat? Een moordwapen. De parkopzichter legt uit dat iedereen op de paden moet blijven en niet mag lopen zodat het
Inwoner ��������������������� van Sao Paulo Samoerai zwaard
overzicht niet verstoord wordt. Kom dat tegen. In looppas verlaten we het park. Naast de muziekacademie houden we halt en drinken een pint tussen een overheerlijk ontspannende kakofonie van beginnend en gevorderd klassiek talent. We zoeken er ook iets om te schransen maar dat zit er in dat kot niet in. Geen rosbief of kalkoen voor op onze Braziliaanse sandwich. Je gaat er één halen, stel, dan is hier een tip: zeg gewoon: “Roastbeef y salada no paon franceis por wolee bolee por favor”. Als ze op dat moment van achter de toonbank hamburgers en andere vetophopers aanprijzen neem je vriendelijk afscheid. Zoals nu: we staan gelijk recht. We lopen recht de Rua General Izorio binnen: een paradijs voor muziek&geluidfreaks waar instrumentenwinkels afgewisseld worden met nog duust keer meer kabel-, microfoon-, versterker-, eerste-, en zoniet tweedehandswinkels. Die uitgehongerde maag kan nog wel effekes wachten. Met gemak. Al die onbekende instrumenten. Hoe lang heb ik op deze honger niet gezeten? Mijn handen staan niet stil en mijn ogen trekken ze overal naartoe. Alles zal uitgetest worden. Op dit moment doe ik een Braziliaanse drumschool na. Met een simpel staaf-scharniersysteem roffel ik op twintig kleine trommels tegelijkertijd. Je voorstellingsvermogen krijgt nog mee dat de trommels in kolommen van 10 zijn opgesteld. Niet machtig van klank maar wel goed om je een idee te vormen van carnaval als je het gemist hebt. Aan de toonbank krijg ik een demonstratie van het onomatopeeinstrument de qeka (kwieka). Iets raar. Met een vochtige doek wrijf je over een houten staafje dat loodrecht op het midden van een drumvel gemonteerd zit. Dat staafje zit verstopt in een trommel die langs 1 kant open is. Wrijf als een wijf. Kwiek kwiek kwiek, aaaah. Dat zo’n geluid gebruikt wordt in de muziek man. Als ik niet oplet snerpt het mijn binnenoor aan frieten. Schudmandjes en ander muzikaal vertier koop ik op dag 3 nog niet. ‘k Heb geen goesting om dat allemaal een maand mee te sleuren. Ik neem me wijselijk voor op deze stappen terug te keren op het einde van mijn ronde de Brasil. Nu nog een goed plan. Wie kan voorzien dat ik op een zondag zal terugkeren en dat dan alle winkels toe zullen zijn? Onze stappen brengen ons naar de crème van Sao Paulo: gratis live optredens. Net zoals elke zelfrespecterende stad bruist het hier van de muziek. De eerste band die we horen, belooft tijdens de soundcheck niet veel goeds dus reppen we ons naar
de tweede. In een ferme rijhuizenstraat stappen we plots een muur binnen. Wow. Dit gebouw huist naast een concertcafé blijkbaar ook een zwembad en een voetbalzaal. Raak. We zien een Franse immigrant die de traditionele sambasound uit het Noord-Brazilië virtuoseert op zijn viool. Zijn 2 maten, de één met een warme 7-snarige gitaar en de ander met een multipercussioneel talent in zijn botten, maken het instrumentale concert tot één pot parel. Overtuigd, geïnspireerd en wel koop ik een CD bij de fransman en noem het concert bij zijn naam: ‘sévère’. Ondertussen bespelen Amon en Nikki de gitarist. Grote lol precies van hieruit gezien. Tot daar het geleuter. De berg op langs de theaterfabriek en het oude kerkhof van Sao Paulo, recht naar ons kot, nog rechter naar onze instrumenten om alles uit klankkasten te halen wat erin zit. Stel u een appartement voor op ‘t 11de verdiep waarin we van 23:30u tot 01:00u gitaren, drumboxen, effectenbakken en schudmandjes opengooien. De buren horen we niet. Dag 3 Ik sta op na alweer een tropische nacht in duizend delen. Zo blijven mijn dromen me toch bij. ’t Blijkt dat de buurman vannacht toch enige muzikale frustratie in zijn kop geramd kreeg. Vanaf 8:00u ’s morgens manifesteert hij zich samen met zijn hamer en zijn boormachine. Balen. Volgens mij slaat hij spijkers zonder koppen want met lak aan ritme dreunt hij mijn dromen binnen. Een logischer uitleg voor zijn onregelmatige gedrag kan ik niet vinden. Ik wentel als een teef, woel me een muis uit en besef dat ook opstaan een deugd is. Ik duik snel vanuit de douche, de dag in. En pak Nikki mee in mijn kielzog. Samen lopen we zonder voorkennis de coolste delen van Sao Paulo binnen: vraag me niet hoe ze heten. Ik zou ze nog van het plan gehaald hebben maar had het te druk met onder andere het ‘Rocky&Skaty Centre’, zwaren dub, kennis maken met Tony de filosoof die zegt dat spinnen mensen eten, vooral spinnen die eruit zien als deze waar wij hier, in het park tegenover de MASP, zo staan naar te gapen. Hij is vertrokken. “Einstein zegt dat trouwens anders: L’homme est un loup pour l’homme.” Een spin in mensenkleren? Hij sleurt er de minotaurus bij. “2 mensen, een mannelijk en een vrouwelijk exemplaar, worden in een labyrint gestoken zonder iets. Met niets buiten elkaar omhanden. Ze zullen
echt alles doen wat er te doen valt want ja, ze zitten daar maar. Dus doen ze daar zowat. Uiteindelijk zal de één ook de ander verslinden… Filosofeer daar maar eens over.” Gaan. We volgen de rua Augusta, vangen de Ramones op, spelen in het park Republica en Ibipuera wat hacky sacky en poi tot we merken dat fruit leeft en de Paulistianen stappen voor de gezondheid. Verder aanschouw ik Oscar Niemeyers invloed en een beeld over de stad van op de 44ste verdieping. Spijtig genoeg wordt mijn eerdere visie bevestigd: 360 graden flatbouwfeiten om me heen in twee gesneden door een rivier die kan tellen. De toren van de bombeiros steekt er met kop en schouders bovenuit. Ik merk een zebra op tegen een gevel dicht bij Republica. Terug met onze beide voeten op voos gekolonialiseerde oergrond, worden we door iemand gevraagd om de weg uit te leggen naar ergens. Op zich is het al zot dat ze daarvoor ons aanspreken. Nog zotter is het dat we de plek kennen en de vrouw er moeiteloos heen kunnen leiden. De rest van de dag vertoeft in sferen vol caipirinha in een ananas, eruit met een rietje, slingeren om de verse hangmathaken uit te testen, plantje cadeau doen, bergen op en af, auto in, naar Amon’s moeder om te gaan wisselen voor een andere met oneven nummerplaat en eruit, alweer een parkingsightseeing, verhalen, paon franceis en een cursus snelbraziliaans voor de overlever. Heb ik nu 2 levers? De volgende dag vertrek ik. Dag 4 Het heeft nog lang geduurd eer ik kennis maakte met het Braziliaanse systeem waarop de modale inwoner zijn tanden stuk vloekt. Als volgt. Ik probeer op dit moment mijn voorgeboekte vlucht naar Foz do Iguacu te halen. Twee uur voor ik op de vlieghaven moet zijn, sta ik op de avenue Paulista te wachten. ’t Begint al nadat ik de bus naar de verkeerde luchthaven neem. Slechts 1 halte voor ik het doorheb, maar toch. De gasten met wie ik scheef Portugees communiceer adviseren me een taxi. Ik spring uit de bus en loop terug, zweet, vloek, drink een suco van mango en kiwi en wacht op de volgende alsook enige juiste bus. Hij stopt voor mijn neus en het Ibis hotel. Muito bom denk ik. Ik stap in. Na een eeuwig slopende rit tuft de bus een uur later voorbij Republica: een plaats ongeveer op 10 minuten stappen van mijn
vertrekplek. Vloeken in alle talen behalve het Portugees natuurlijk. ‘k Spring van de bus, gooi R$28 in het water, recht in een taxi waarvan ik de chauffeur paai tot hij ver genoeg op zijn gaspedaal gaat staan. Mijn Spaanse spraakwaterval vloeit samen met zijn Portugese Paulistaslang tot een vredig gesprek op snelheid. We suizen langs de rivier, voorzien ontluikende ontsnappingsroutes tussen het doorgaans slabbekakkende verkeer door, geven jetjes weg à volonté en op het einde van de rit befooi ik de man tot hij R$66 ontvangt. Dat is ook de moeite. Omdat zijn actie ongemeen sterk uit de dodelijke hoek kwam, stel ik me verder geen vragen. Daar is ook geen tijd voor. Ik sprint naar de check-in tot ik tegen de balie aan schuif. Hier komt het systeem boven. De schoonheid aan de balie vertelt me, in ’t Chinees lijkt het wel want ik weiger die zever te verstaan, dat 2 minuten geleden de check-in afgesloten is. Zo balen deed ik nog niet veel. Niets aan te doen precies. De rest van de vertraging had ik eventueel nog aan mezelf te danken gehad maar dit gaat er even over. Twee minuten man! Na abnormaal weinig gezwets, want het systeem laat dat niet toe, laat ik me op een andere vlucht 15 uur later plaatsen en onderneem noodgedwongen mijn eerste stappen naar de favella’s van Sao Paulo. ’t Is gewoon omdat ik honger heb, ongelofelijke dorst en niet nog eens geript wil worden op dat vliegveld door teveel uit te geven voor een peulenschil dat ik naar ’t dichtste wat er open uitziet afstap. Ik daal af langs de luchthavenafrit, passeer met mijn vliegveldkar een soort douanepost met te veel prikkeldraad, laat mijn kar wijselijk achter, steek een surrogaat van ons stinkend Liefke over, voel het zand door de gaten van mijn Holeys mijn tenen benevelen en beland in een kleurvriendelijk en abnormaal marginaal café. Later blijkt dat ik me in een sloppenwijk bevind. ’t Begin ervan. Ik kan de uitgang nog gemakkelijk zien van op dit terras. Een sloppenwijk is veel gezegd. OK. De huisjes zijn net hutten en de baan is niet geasfalteerd. Maar de omstandigheden zijn menswaardig. Van hieruit bekeken toch. Ze hebben zelfs een rioleringnetwerk hoor ik later. Een uniek verschijnsel in de wereld van de favella’s. Deze delen van de stad liggen zoals bijna nergens anders hoger dan het stadscentrum. Het afvalwater van deze wijken zoekt zich besmet en wel een weg naar beneden. In de tijd dat bacteriologische plagen schering en inslag waren, beslisten de rijken
sloppenwijken Kleine ������������������������������ rivier in de Walmstreek
uit de binnenstad dit water te kanaliseren. Beter zo. Ondertussen is het 16:00u en drink ik 600ml Brahmabier op mijn nuchtere maag. Dat stilt de honger. Ik zit aan de straatkant. De muziek staat hard en speelt een zodanig luide en prominente rol dat het duo grootmoedersmooisten aan de tafel naast mij elkaar herhaaldelijk overroepen. Af en toe laten ze hun bulderlach een minuut lang de conversatie overnemen. Dit is volstrekt normaal. De vrouwen gaan oeverloos veel dieper dan de mannen. ’s Avonds in de bars zijn er in verhouding meer, ze blijven langer, lachen meer, werpen af en toe een kind, verleiden de mannen die zich op de dansvloer wagen, dansen dan (en anders ook) mee, schuren zich op tegen uw gat, of mijn gat, zuipen als de beesten en roepen in uw oor tot je naar huis gaat. Kortom, hier zorgen zij voor de ambiance. Chance. En ik zit er midden in de namiddag midden in. Kiekens stellen hier minder voor. Ze lopen gegroepeerd wat te mergelen door de stoffig drukke omtrek van het café en lijken onbezorgd omvergereden te kunnen worden. Zware peten, oud en versleten, afgewisseld met de zotst verroeste bakken, snijden hun vakkundig de pas af. Net een dynamisch hek van passage. Stof is troef. De meeste vehikels stammen hier uit het Kadetttijdperk. Eindelijk een woord met 3 aaneengeregen t’s in dit epos. De glorie leeft verder. Ik vroeg me in feite af waar al die gedegenereerde bakken gebleven waren die wij ooit kapot reden. De favella werkt als een placenta voor die auto’s en schenkt hen gerust een derde en een vierde leven. Zonder twijfel doet elke favella ter wereld dit. Terwijl ik dit schrijf passeert met genoeg ophef een bus op sleeptouw. Stelt u een truck voor die de voorkant van de bus optilt. Aangezien ze zo traag vooruit komen, rijden ze op de pechstrook. Perfect voor den ambiance. Een bende schoolkinderen in perfecte uniformoutfit moedigen het ratelende tweegeslacht aan. Er liggen zoveel bulten en kraters in de pechstrook als in een bietenveld geplaagd door molshopen. Binnenin verbeeld ik me een stoelendans op busbanken. Ik vloek al minder. De Brahma is kaiser. De muziek scheert hoge toppen en ’t is juist daarin dat ik mezelf terugvind. ’t Scheelt dat je beter ergens anders zou zitten zeker? In een vliegtuig of zo. Dat geloof je toch niet. Die ene meme hier naast mij, Jenny bij nader onderzoek, is niet normaal in dit dagelijkse leven. Doof tot op het
leeg ����
slakkenhuis is ze de maat van iedereen. Als ze praat, schreeuwt ze onophoudelijk spekelend in haar buurvrouw haar oor. Dat oor wordt respectievelijk vervangen door de tafel, mijn aangezicht en de vurte hotdog waarnaar ik ongewild zit te lonken. Honger dat ik heb na die afwimpelingssessie in de luchthaven. Hoeveel precies weet ik niet maar het kofferkraam aan de overkant van de weg trekt me aan. Ik zie het volledig zitten. Wat voor guitige boef zal ik daar vinden? Na 2 pinten zet ik me in beweging. In de koffer van de Honda Civic staan 2 grote potten te dampen, te walmen zeg maar. In de beperktheid van de mogelijkheden word ik gedwongen om een vurte hotdog samen te stellen. Ik heb dat nog nooit gegeten door de afstotelijke geur ervan. De grenzen vervagen dus ga ik voor de meest vadsig uitziende combinatie. Honger is de saus en de muziek het afleidingsmiddel tegen de kotsneigingen. Toch geef ik het na 7 happen op. “Da ne vozen bucht moat”. Ik laat het zitten, het liggen, één worden met de omgeving. Klaar om opgenomen te worden in een toevallige hond zijn dieetarchief. Of zal een kip hem te snel af zijn? Ondertussen kom ik goed overeen met Carla, één van de willekeurige geluidsbronnen achter mij. Ze heeft een dochtertje dat wel geïnteresseerd is in mijn boek. Er staat een zelfgemaakte point it in. Enkel de tekeningetjes tot nu toe, nog zonder vertaling, gewoon om aan te kunnen duiden wat ik nodig heb. Samen vullen we een half uur, ondertussen al 2 uur, en de point it in. Jacaree is kaaiman. T-shirt camiseta en tandenborstel escoua. Opeens kust een big mama me, de kleine wil me opeten en iedereen vraagt of ik al bezet ben. Goed dat mijn lief het hier duidelijk in dit verzamelwerk heeft geplakt. We lachen de tijd vol. Na 1200ml bier en 3 uur nadat ik door het systeem werd afgescheept, kuis ik vrijwillig mijn schop en vind de ideale plek om te kamperen. Voor de ingang van de luchthaven ligt een klein park. Ongeveer 20x10 meter met de langste zijde evenwijdig met de ingang. Wanneer de bewakers van de luchthaven even niet opletten, spring ik vastbesloten over een lage betonnen richel en sluip snel naar de achterkant van het park. Ik lig achter de laatste struik. Ze zien me niet. Mijn kamp bestaat uit een geïmpregneerd muskietennet dat aan een tak op 80cm hoogte hangt, een matje en een katoenen slaapzak. Het net draai ik als een cocon rond mij tegen de mieren en de muggen. Omdat ik oordopje één kwijt raakte, snij ik twee in twee en
prop beide helften in mijn oren. Ideaal marginaal en stukken comfortabeler dan op een willekeurige luchthavenstoel, word ik één met de microkosmos van het park. De eerste bladzijden van het Pornoboek van Welsch passeren de revue en met de gsm als wekker tegen mijn buik geplakt val ik in slaap. Dag 5 Uiteindelijk wordt ik na 15 uur wachten gewekt door Gabriel in mijn droom, één van de acteurs van ons collectief diepmassief. Dat zal ook wel vanalles te betekenen hebben. “Ja, wa d’ist?” Merde. De gsm teistert mijn lijf. Gabriel moest mij gelijk iets zeggen maar de werkelijkheid wenkt dus ik met mijn biezen snel naar de gates. Mijn maag doet het trouwens voortreffelijk op mijn Bourgondische reserves. Ik eet bijna niets en voel me ideaal. De boog en zijn spanning. ’t Is vakantie voor alles en iedereen. Enkel mijn ogen gun ik geen rust. Gelukkig dat ik al 2 dagen gestopt ben met paffen. Anders was het net iets lastiger geweest. Wie weet. Inchecken en wegwezen. Mijn kersverse binnenlandse vlucht brengt me naar Foz do Iguacu: een impressie. Op bezoek bij Angels Point, of is het volgens anderen Devils Point, de verwarring is groot. Wie maalt? De mooiste watervallen van de wereld naar ’t schijnt. Met andere woorden een plek die stikt van Japanners, platte Amerikanen, Grieken en ander toeristisch gespuis. Ik zoek mijn weg. Aan het boekingskantoor is het even overleggen met mezelf. Een raftingtocht op de Iguacu kost 80RS, een boottrip in het epicentrum van het toeristenkluwen kost 130RS. De keuze is snel gemaakt. Een jongen wijst me het raftingpad aan. Ik sla een zijweg in. Er loopt hier niemand meer. Beneden wachten ze me op naar ’t schijnt. Extreme impressies passeren me op de trap naar beneden langs de kloof van de watervallen. Langs een vrij gammele constructie daal ik zo vertikaal mogelijk af. Als ik vanaf de vierde trede van de trappen spring, rammelt het staal in zijn hengsels. Ik word omringd door hagedissen, vlinders en raar geproportioneerde spinnen. Dit is echt gaan. Tegen een kloofwand aanplakken met die achtergrond. Waar ik ook kijk zie ik watervallen minstens 25 meter de diepte in storten. Legal. Hiervan geniet een mens. Beneden aan de trap doe ik alles rustig aan en geniet
van het omsingelende watergeweld en het rotsenspringparcours tot aan de commandopost van de rafters. Ze wachten precies allemaal op mij. Allemaal instructeurs. Een stuk of 5. Voor de rest niemand. Ik moet niet wachten tot de boot vol zit met peddelaars. Met 2 steken we van wal. Na een snelcursus bukken, vasthouden en roepen naar elkaar, peddelen we, zover we kunnen, stroomopwaarts, richting watervallen. Lang duurt dat niet. We mikken onze zodiac in de harde stroming. Mijn moeder mag weten dat de ervaring in het begin best heftig is. We beuken in golven tot 2 meter hoog. Of zijn dat er van 4 meter? “Focus jongen. Je ligt er bijna uit!” Lekker wild en vol ambiance ploegen we ons een weg. Ideaal gesplet. Als we in een rustig stuk rivier komen, veel te snel naar mijn goesting, vraagt mijn stuurman of ik wil zwemmen. Voor ik doorheb dat ik een hekel heb aan zwemmen, zeg ik jojo en lig met helm en al tussen duizend en één onzichtbare vissen. Ook slangen naar ’t schijnt. ’t Is te zalig. Wanneer ik achterwaarts stroomafwaarts zwem, voel ik het water gekanaliseerd door de gaatjes in mijn helm op mijn schedel stromen. Boven mij cirkelen de urubus in de hoop dat ik erin blijf of zoiets. In het water vooral want ik geraak op eigen kracht niet meer in de boot. De truc bestaat erin met een aanzwem, iets zoals een aanloop, naar de zijkant van de boot te racen, het touw aan de rand vast te grijpen en je dan op te trekken terwijl je met je benen gas blijft geven. Pfff. Tot 3 keer toe geven mijn spieren en vooral mijn botten verstek. Een geluk dat het scheepsrecht ook aanwezig is zodat mijn maat me op het droge sleurt. Ik voel me vers gevangen. Spartelen doe ik net niet. Wel zet ik me op de stuurman zijn plaats, na overleg, en bepaal de koers. ’t Is niet bepaald koersen dat we doen. Ik ben pompaf. Dit wordt mijn sport binnenkort, Ardeche, hou u vast aan de takken van de bomen. Maar eerst rap naar Campo Grande. Wat moet ik hier nog allemaal zien? Gaan. Ik loop naar de top van de watervallen en sta met een paon franceis in de hand een tijd het breekpunt van de rivier te bekijken. Hoe de rustige vijver links overgaat in de woeste watermassa rechts. Ik flankeer de kloof. Dieper, ergens op een steiger, tel ik tot 16 deftige watervallen. De aanwezige toeristen hebben toch ergens gelijk maar lang niet op alle vlakken. Een voorbeeld: ’t Is 32 graden en een Japanse
Aasvogel, ����������������������������������������� ziet eruit als een zwarte gier.
huisvrouw geeft een staaltje van beschermingswaanzin tegen de zon. Ik zie ze paraderen met haar hoedje, parasol, typisch volledig bedekt in Japanse veertigerstijl. Ze houdt halt, staart naar de fotonen in de lucht en haalt gedecideerd haar witte handschoenen boven. Ja-lô. Of hoe je met andere woorden omslachtig kwalitatief uit de rechtse hoek komt op reis. Op uw muil. Voor de liefhebber. Mijn doorweekte klederdracht is bijna drooggewaaid hier op de busstopplaats van de verre bestemmingen. ’t Is in feite niet normaal hoe ik nu kan genieten van overheerlijke drank en boef, wind, zon, passage en mijn eigen letterzetting. Dat is nu 26 uur geleden. In de favella’s, op de vlieger en in dat werelderfgoed van daarnet vond ik er geen tijd voor. (Bier niet inbegrepen.) Ik zit op een terrasje met een blikje Skol onder een half afgewaaid afdak. De zon brandt gezellig door. Brahma was er niet en gelukkig past het plaatselijk plaatsvervangende Skol beter bij mijn smaak. Een ontdekking. Dakpannen- en steenruïnes zijn het decor. Aan de andere kant het uitzicht. Nader genoemden passeren de revue. Radio taxi, kevers die tegen ouwe Honda Civics optrekken, jeugd die met elkaar optrekt, bierpullend brazil, karduwers allerlei (DVD’s, plastic flessen, papier, …) die elkaar de berg helpen beklimmen, bloeddoorlopen ogen, lange afstandsbussen ook gelukkig, poolend wachtend volk, beschorste bomen, alcoholische uitlaatgassen, doortrapte sandalen, DVD & CD ventende venters, veel te veel zogezegd werkvolk zoals overbezorgde perronhelpers en Brazilianen die enkel de bordjes van de bestemming in de lijnbussen omdraaien. Daarvoor moet je minstens één maal per uur in actie schieten. Niet normaal die gasten. Je vind ze in dezelfde stijl terug in de liften van de buildings in Sao Paulo. Ze zitten zo onopvallend mogelijk in de hoek van de lift, slaan hun oogleden op als ze vragen waar je heen wil, drukken vervolgens op de knop en verdwijnen vliegensvlug weer in hun vertrouwde omgeving. De bus zelf is de max. Niet die van de lijn. Degene die ik gebruik om ’s nachts zo ver mogelijk door te reizen. Ik kan me zelfs opkrullen en pitten. Zalig. In het midden van de nacht is het 20:20 en worden we verzocht een andere bus te pakken. Ik stap uit en voor de eerste keer tijdens de reis ligt de baan nat. ’t Regenseizoen komt eraan. Of regenseizoen, ik kom eraan. Stom dat ik mijn hoed
heb laten liggen bij Nikki. Op mijn paard zal ik hem serieus missen. Of ik heb me ondertussen al een andere aangeschaft. Van aanschaffen gesproken, binnenkort zal ik wat geld moeten afhalen. Hoe het juist gegaan is, vraag het me niet maar op een week van 6 dagen ben ik om en bij de 700RS kwijt. Vragen ga ik mezelf dan ook niet stellen. Ik ga vooruit en dat is ’t voornaamste. Naast het feit dat ik dat geld investeer in mezelf. Dat zal wel ergens goed voor zijn. Kom, terug de bus in. Dag 6 Net aangekomen in Campo Grande en recht in de armen van Gils medewerkster gevallen. Veel te vroeg trouwens. Ik moet eerst eten hebben. En geld. En mijn endeldarm uitpersen. Basisbehoeften die vervuld worden binnen het half uur. Ik keer terug naar de busstop waar ik nu tegen Gil, de reisleider, zelf loop. Ze overtuigen me, na enige toegevingen van hen, om me voor 300RS, 3 nachten en 4 dagen Pantanal ambiance voor te schotelen. Hij geeft me nog wat goede richtprijzen mee voor overnachtingen in Bonito omdat ik eerst daar naartoe ga. 25RS per nacht moet zeker lukken. Een klein beetje gedamned voel ik me wanneer ik in Bonito toekom. De meest uitgeleefd toeristische plek die ik na Foz tegenkwam. Hier kan je snorkelen in een klaarheldere riviersoep en zwemmen de vissen zwevend rond uw kop. Dankzij het calciumcarbonaat op de bodem van de bedding, worden alle onzuiverheden naar onder getrokken en daar vastgehouden. De prijs die je voor dit fenomeen betaalt is anders ook wel uniek. Hoeveel was het nu weer? 190RS om een ganse dag te snorkelen tussen toeristische vetkleppen. Komt erbij dat er zodanig veel water in de rivieren staat zodat slechts een derde van de rivier te besnorkelen is. De andere derdes zitten in de bomen. Maar dat zeggen ze er aan de balie niet bij natuurlijk. Dat ze erbij kruipen. Op mijn tocht naar goedkoper jolijt, stuit ik op Eliott. Het is toevallig een Belg die vooral zonder zorgen recht uit Bolivië de Braziliaanse grens is overgestoken en hier gestrand is. Bij de Bolivianen ontdekte hij een paradijs om goedkoop te leven, op straat te slapen en ongestraft te infecteren. Dat is hier wel wat anders. Naderhand blijkt zelfs dat hij hier een bult op zijn heupen krijgt omdat alles zoveel kunstmatig duurder is. 2 Argentijnen: Emiliano en Nicolas zijn zijn maten. Hij legt me haarfijn uit hoe ik de volgende dag
mijn eigen grens kan verleggen door af te dalen van een rivier met de binnenband van een truck. De tocht langs de Rio Formoso is te zalig naar ‘t schijnt. Je pakt 12 cachoeira’s door de jungle waardoor je ongeveer 1 uur ronddobbert. Een niet te onderschatten detail van de tocht, is dat je, na een half uur stappen, weer aan het punt waar je in ’t water gesprongen bent staat. Klaar om opnieuw te gaan. Eéntje om naar uit te kijken. Een kolibri komt in de jeugdherberg een bloemetje zuigen voor mijn neus. Ik hoor hem gonzen. Dat toeristische aan deze kutplek went gelijk wel. Even later spring ik met een Australiër, een Duitser, een Japanner en een Hollandse in het zwembad voor een volleyballmatch. Leer mensen kennen, spring wat op, geniet van zon in mijn oog, lach me zelfs af en toe te pletter met hetgeen de Aussie allemaal uitkraamt. Hij loopt over van britse slapstickhumor en ook over stenen. Gras zie je daar niet echt. ’t Is jungle of modder. Wijselijk gaat de avond me voor richting Eliott en zijn maten en krijg ik weed in de aanbieding. De sfeer breekt los. Ik kom net van een cachaca-sessie met Marko, de Aussie en 2 Hollandse meisjes. Ik probeer op mijn tellen te passen en te genieten maar ben al te dronken om door te hebben hoeveel ik sleuren zal aan die pure pétard. Uiteindelijk tel ik niets. Te stoned en dronken zwalp ik naar mijn keef. Zwets nog wat woorden samen waarvan hier een impressie. Een hol van een grote is het wel besloten in mijn muskietennet schrijf ik. Gelukkig. Storm rond mij. Er ligt buiten iemand op de loer. Iemand die teveel lust begeert volgens Marko en onduidelijk volgens mij, rondvist tot iemand de haak begrijpt. Ik niet in elk geval. Marko denkt dat Linda en Gerannemie of zoiets, die meisjes uit Nederland, dringend toe zijn aan een verscheurende kennismaking met de lul van hem. Jaja. Insinuaties. Geeuw. Denk jij serieus aan een soap, Marko? Ik laat dit geval van gelal in lillend vlees sudderen. Feiten. Regenwoud braakt zeer schuine regen. Wind verbindt het geluid. Bijna. Ik doorklief de open lucht. Tussen de roes door naar de gemeenschappelijke WC van mijn kamer van 6. Nul kamergenoten. Genieten van de rust. Ik sas door na wankelend mijn sprankelend vocht in de pot te mikken en hoor hoe de waterbak zich ontstuimig vult met bergwater. De spanning stijgt doordat de bak steeds voller wordt, ik hoor
waterval ��������
hem stijgen. Een lokroep uit de maalstroom. Mooi in resonantie met mijn suisfrequentie. Mijn hoofd tolt. Uiteindelijk is de bak vol en zweet ik het uit van de drank, de hitte en de inspannende schrijfhouding hier op mijn stapelbed. Ik, en de brui aan mijn pen, hul mijn roeshoofd in een diep warm hol. Ideaal. Voor alle duidelijkheid van de beschrijving: de zon is een tijd geleden ondergegaan, ‘k slaap voor ’t eerst van de reis in een bed en echt, isso muito ideal. Ik herleef terwijl ik niets doe. Dag 7 Vandaag is het zover. Het 1 dag oude plan doorgrondt de voorgrond en leidt me deze ochtend naar de tafel van Elliot en Nicolas. Van hen huur ik 2 binnenbanden. 10RS per stuk. Daarbovenop krijgen we nog een paar cachoueira’s cadeau. Maar dat is voor straks. Mijn partner in diepheid: Marko den duit. Een man die eerder zijn boksersneus in London ingeruilde voor een bankwezen. Hij zwemt klaarblijkelijk in het geld dat hij gebruikt om hier bijna te verzuipen na de eerste cachoeira. En zeggen dat hij gisteren ook al zo zwaar in het sop gehangen heeft. Zwemmen, gedijen of verzuipen? Zenuwen van de bovenste stressplank zijn deel en mijn uitzicht. Ik zie hem denken aan kaaimannen en slangen. Geruststellend toch dat we met 2 de afdaling ondernemen. Na de derde cachoueira is zijn binnenband hem te snel af en moet de band die ik met hem heb ervoor zorgen dat deze terug bij de huurder terecht komt. Alweer wat flippingen aan de overkant van de Rio Formoso. Ik zie er de humor wel van in. Denk aan een hoekige bokser vloekend op een modderige linkeroever. Met mijn gat door mijn band peddel ik ergonomisch onverantwoord achter de zijne aan. Lekker gedool. Dat is wat anders dan een haan gaan halen bij de boerenbond. Mijn armkracht overwint de stroom geleidelijk. Terwijl ik onhandig drijf, belandt zijn band uiteindelijk aan de overkant, plaats van bestemming. Ambiance. Den duit blij. Allez, Marko prutst zichzelf erin en we zetten weer aan. De vakantie is begonnen. Niet normaal en nog minder toeristisch bochten we op ’t water. Steeds dieper de brousse in. Soms gaan we een tijdlang door een jungletunnel van
watervallen
perfect overhangende stukken wildgroei. Ik zie bloemen op een stam, ontwijk afgerukte takken die mijn band dreigen lek te prikken. Voeten in de lucht. Geen teen als aas. ‘k Zie trouwens geen enkele piranha, slang, poema of doejong. Niets wat enigszins gevaarlijk kan zijn. Enkel wat vogels en vlinders die ik nu nog niet ken. Hun mogelijke namen prevel ik voor me uit. Ze klinken even origineel als hun gezang. Hun maten zie ik terug in de Pantanal, de tonen horen erbij. Voor elke waterval houd ik me even vast aan een tak voor ik mezelf als prooi van de golven gooi. Het water gutst zo’n twee meter naar beneden, met een geschatte rico van vier. Ik zwier mezelf in de richting van de snelste en meest ambiancevolle route. Marko volgt. Even ideaal als het feit dat mijn sletsen drijven. Na een stuk of 8, 9 cachoueira’s komen we een touw dwars over de rivier tegen dat Marko psychologisch de weg verspert. Met andere woorden, Duitse en Engelse vooral, ziet hij het dus niet zitten om verder te gaan. Damn. Na enkele nutteloze pogingen om hem tot andere gedachten te forceren, loop ik alleen stroomopwaarts en doe het laatste deel van onze tocht opnieuw. Teleurgesteld door de mietigheid van den Duit, boksersjeanet, maar toch content vinden we onze weg gemakkelijk terug. Gelukkig meandert de rivier zodanig dat we slechts 20 minuten moeten terugstappen tot ons vertrekpunt. Dat pad van Elliot klopt dus helemaal. Muito bom. Mijn vel stelt het minder wel. Op de 7kilometer terug naar Bonito stap ik mezelf een weg naar de verbranding. En mijn wezen begon juist te genezen. Morgen noteer ik dat wel even en doe er nog een lading bovenop. De derde avond in Bonito in een dopje: hacky sacky onder het afdak, met de fiets de ministad door op zoek naar 100% aloë vera tegen zonnebrand, eten aan de dorpsboom, Emiliano helpen zijn speelgoedtent op te zetten, lachen in de nevel van de pure joints met die tent onder andere, hacky sacken tot het duister valt, muziek en interesses doorgeven, hangmatten verheerlijken, een slaapmuts volgieten met caïpirinha en dromen op de tropenwind. Dag 8 Zoals geweten. Mijn vel is eraan voor de moeite sinds gisteren. Ik koos ervoor muggenmelk aan te doen en geen zonnecrème omdat het ofwel
richtingscoëfficiënt ��������������������
het één ofwel het ander is. Dacht ik. Nu zit ik hier dus opgescheept met een kreeftenvel weliswaar zonder muggenbeet. Ge moet soms kiezen in ´t leven. En kiezen kan pijn doen. We trachtten nochtans de zon zo goed mogelijk, zonder T-shirt, met een lompe platte zwarte binnenband te reflecteren. We blazen uit in de schaduw van 2 cirkelende roofvogels. Met een takje probeer ik willekeurige termieten uit hun heuvel te plukken. We zien af. Ik ben er aan sinds gisteren. Marko sinds daarjuist. Op de heenweg heeft hij zijn tussenteenhuid opengehaald met zijn teenslippers en loopt sindsdien zwaar te sakkeren. Tijdens de Formosoafdaling was er voldoende spoeling en afkoeling en kreeg zijn schrik voor de onzichtbare bedreiging voorrang. Nu trekt het Braziliaans en ander fijn stof dat vastkoekt in de wonde zijn aandacht. Na relativeren en vakkundig duimnavigeren, krijgen we met onze binnenbanden een lift van een man die bij een bandencentrale in Bonito werkt. Ideal. Een pint skollen is nu wel aan te raden. Achteraf bekeken op wat wijzers ergens, zijn we van 10:00u tot 15:00u weg geweest zonder te drinken, uitdrogend op het ritme van de regen van morgen. Dag 9 Vanmorgen, dus echt vandaag, regent het niet normaal lang. Mijn gewassen kleren hangen buiten te doorweken. Saai als je weet dat ze gisteren droog waren en ik te leeg was om ze binnen te pakken. In de namiddag zien ze er al veel beter uit. Ik daarentegen ben volledig kapot. Ik kom net uit de Rio Formoso, dezelfde als gisteren. Relaas. Met wat maten met meer ballen dan de bankierende duit, Elliot en Emiliano, probeer ik verder af te dalen dan gisteren. Te voet onderweg vertelt Emiliano over een kotsscène in één of andere film. Het toeval wil dat hij in zijn gebrekkig argentina-engels erin slaagt mijn aandacht te trekken. Dat lukt anders bijna nooit bij vertelde filmrecensies. Ik besef dat ik die film ook eens gezien heb. De moeite waard. Je kent hem misschien ook wel van ergens. Tijdens een vreetfestijn spuwt een dikke vent alle toeschouwers onder. Ik heb het gevoel dat de mensen kwamen om met hem te lachen. Er leeft een collectief dorpsgekgevoel. Maar hij wint. De brokken plakken aan de meet vast aan de onderrokken en parasols van de vrouwen. De mannen brengen het er niet beter van terecht.
schellen ��������
Het braken wordt daarbij ideaal in beeld gebracht. Van op zijn podium verdeelt hij de maaginhoud over de bezoekers. Protagonist in profiel, mond wijd open, daarachter een op druk gebrachte brokkenpap die ter hoogte van de acteur met een kracht van veel op het publiek ingespoten wordt. Hiermee voorziet hij hen van een serieus ander soort laken dan het pak levenslange spotternij dat hij van hen ontving. Allez, ’t komt erop neer dat we naast de hit “No tenia mas, no ceria mas”, “Ik heb niet veel, ik wil niet veel”, ook over kots praten. Een ontspannen tochtje. Aangekomen bij de Formoso ziet deze er veel meer zwanger uit dan gisteren. Het kabbelen van gisteren is bruisen geworden. Het water is minstens 10 centimeter gestegen. Ik krijg al meteen goesting. Gecontroleerd steken wij, primitieve rivierlui met enige ervaring, van wal. Het gaat vooruit. Ik zit al verder dan gisteren. De excursie die maar 4 euro kost, namelijk uwen band, valt en staat ook met dit voorwerp. Wanneer ik 2 seconden aan de linkeroever sta te wachten op mijn maten die niet mee zijn met mijn snelheid, prik ik hem wel niet lek zeker aan een scherpe tak. Naaaij. Ongeloof. Abrupte stemmingswissel. Zonder band als drijfveer begin je best aan een jungletocht terug. Een zwemmer ben ik nooit geweest. Ik bepaal mijn coördinaten. Instinctief laat ik hen de rivier aftsjezen en keer op onbekende stappen door de brousse alleen terug. Aan de andere kant van de oever ken ik de weg maar ik sta gelijk aan de andere kant van die bewuste andere kant. Geen getreuzel. Er moet hier ergens een brug zijn, een half uur geleden ben ik daar ergens onderdoor gegleden. Ik begin te stappen en kom in een verlaten soort buitenverblijfachtig groot spel terecht. Ervan uitgaand dat hier ook een baan aan moet grenzen begin ik te stappen. Eerst zwijnen met plekken. Dan van die kleine kangoeroes of zoiets met vree tropische kleuren: zowat felgroen zat ertussen en ook bruin. Bruin ja, gelijk bij elk beest. Dat is het. Fazantenpluimvee in de bomen, loopings van parkieten tussen vlinderwolken door. Eén of andere toekan erachteraan. Een golvende duizendpoot en een wandelende tak onder de gordel. Ja, daar ergens tussen de beesten vervolg ik mijn weg die na een uur nergens toe leidt. Of toch niet naar iets dat me direct dichter bij de bewoonde wereld brengt zodat ik terugkeer op mijn passen. Aan de Formoso zoek ik stroomopwaarts een staalkabel waaraan ik me naar de overkant trek. Redelijk woest. Eindelijk op de
rechteroever kom ik na even zoeken punten van herkenning tegen. Muito bem. Zonder beestig noemenswaardige feiten lift ik mezelf een weg terug naar de hostal waar een kolibri 2 minuten lang voor mijn neus buitengewoon bedreigd diersoortelijk de nectar uit rode kelken zuigt. Dat beest beweegt zijn vleugels aan 80Hz. Dat zeggen ze hier toch. kGa dat nog even moeten opzoeken. Mijn huid baalt. Al de warmte die me wakker zou moeten houden, verdampt gelijk langs mijn poriën. De halfslaap. Gelukkig komt er verfrissing in de vorm van aloë vera aan. Geld ervoor is er al. Waar ben ik nu? In de schaduw van een restaurant zit ik te wachten tot de apotheker of één van diens oneindig veel werkneemsters de deuren opent. Ik berust, schrijf en eet een niet te beste keuze van op de menukaart. Bonito, fietsstad in de tropen. Artificiële vissen springen uit uw binnenplein. Kunstig. Nog beter is exotische graffiti op de muur. Alras rept de man zijn schreden richting apotheek. Dag 10, 11, 12 en 13 Bonito verlaat ik… Pantanal rijd ik binnen. Er gebeurt daar zodanig veel, dat er geen tijd en geen sfeer is om achter mijn stylo te kruipen. De volgende vier dagen worden ineengeklit in deze bal woorden. Vanaf deze zin zonder werkwoord. 300kilometer te gaan. 4 uur lang rechte paden vol uitgestrekte velden en zot verlaten, ineengestuikte tuinhuisjes. We rijden het gebied van Pantanal binnen. Wie? Marko en ik. Den duit is terug. Hij wikt, weegt en beslist op de valreep zich even aan te sluiten bij mijn reisstijl. Hij is hier maar 2 weken. Hij moet wel gaan. Beter zo. Dan heb ik iemand om het uitzicht en de van mee te delen. We staan stil in een koeienplaag begeleid door 4 caoucho’s of peao’s. Het nuanceverschil is me ontgaan maar dat het cowboys zijn is zeker. Tijdens een pistop vind ik een ideale cowboyhoed. Een Karundi voor 180RS. Mijn ideale beschutting. Op het punt waar we de echte wetlands van de Pantanal, de grootste equatoriale wetlands van de wereld, binnenrijden, pikken we Mathieu op. Zijn humorgraad maak ik op uit zijn opener waarin hij ons kurkdroog vervloekt omdat we zo laat kwamen opdraven met de minibus. Hij heeft hier een uur in de zon moeten zitten kwijlen voor hij de Pantanal binnen mocht. We stappen over in een zot versleten pick-up. De zotte fransoos legt uit dat hij een
jaar alleen rondreist in verschillende continenten. Af en toe zoekt hij eens wat familie op in de States en al, verricht wat boerderijwerk als Aussie, spetzt de jungle in Brazilië,... In elk geval, hij geniet mijn sympathie en dolen op niveau komt in het vizier van het verschiet. De Pantanal doet zijn werk. De ara, daar beter gekend als de arara azul, zit samen met zijn lief op een massief bloeiende tak boom. Het is paartijd en de twee blauwe papegaaien samen vormen voor mijn ogen het symbool van een hart. Alles komt ergens vandaan. ’t Staat op camera. Wanneer we ons motoriseren om op safari de Pantanal in te trekken, pakken we de Ford 4x4 met laadbak, 540040kilometer op de teller. Onze chauffeur start hem door 2 draden, die onder het dashboard te zichtbaar verstopt zitten, tegen elkaar te strijken. Djandjala. Onze roestbak is even woest als de baan. ’t Is eigenlijk zelfs geen baan. Het is eerder een weg die ze volgen. In het zware regenseizoen staat alles er blank, pakweg voor 80%, en die zandband, spoelt verschillende keren overhoop. Dan vieren de kaaimannen en minder gedefinieerde zwemvrienden het hoge tij en is de weg weg. Nu, in iets droger seizoen, antwoordt een enkele Caterpillar op de vraag: “Hoe het gevaar dat de weg snel door de planten overwoekerd zou worden van de baan te helpen?” Hij legt de weg constant heraan. En wij maar rijden. Op de kilometers die volgen zien we slechts één exemplaar. Ideaal. Omdat hij nooit overal kan geweest zijn, racen we door putten vol modder, driften af en toe heel spannend bijna van de baan af wat door ons in de laadbak onder groot jolijt wordt onthaald. De motor brult zijn oude knarrenhit. In de laadbak is de situatie de volgende: ik zit met mijn gat over de achterklep en houd me met 1 hand vast aan het ijzeren skelet van het zonnescherm. Mathieu zit op dezelfde manier aan de andere kant. De 5 andere safarigangers zitten met hun aars op de bank in het midden van de laadbak. ’t Ziet er vrij saai uit maar ze zitten wel safe. Op een mis ingeschat moment duikt de Ford een put in en springt er even snel weer uit. Ik vlieg een halve meter of meer de lucht in. Mijn kop tegen het zeil, gelukkig heb ik mij wat vast met links. Mijn gat krijgt een seconde later een serieuze opdoffer van de rand van de laadklep. Jow moatje. Da ne goein. Pijn teistert mijn aarsbeen. Aan de andere kant van de evenaar zijn er wel meer dingen die niet vanzelfsprekend zijn.
niet goed, slecht, beuj, ambetant, (kaas)
Ik denk aan het feit toen ik op de vensterbank van Nikki leunde. Ik verwachtte de zon binnen de vijf minuten in mijn gezicht geknald te krijgen maar ze draaide de andere richting uit. Verbaasd en wel herconstrueer ik de theorie. De aarde is een bol en hij draait altijd in dezelfde richting, laat ons daar van uitgaan, dan komt de zon eerst in Japan op en daarna belicht ze Azië, Europa en Afrika, de Atlantische oceaan en uiteindelijk Braziel. Nhn. De zon zal met andere woorden altijd van oost naar west trekken. Vanuit ons standpunt gezien toch. Als ik in België naar het zuiden kijk, zie ik de zon van links naar rechts opschuiven. Mijn neus richt dan naar de evenaar. Aardbewoners leven met hun voeten op de grond. En ze staan allemaal op een bol. Dus zit ik te denken dat het wel eens zou kunnen dat je aan de andere kant van de evenaar inderdaad de zon van rechts naar links ziet opschuiven. Of niet soms? Hoe ouder ik word, hoe meer ik stilsta bij van die simpele dingen die algemene kennis zouden moeten zijn. Miljaar. Toch even verifiëren als het past. Ondertussen rijden we door natuur puur natuur. In chronologische volgorde en zo repeterend als je je maar kan voorstellen: king fisher birds, hagedissen, piraputanga’s (ik denk dat dat de vissen zijn die we altijd vangen tijdens het piranhavissen van in de boekskes), kaaimannen, tujuju’s (het symbool van de Pantanal staat zich bijvoorbeeld te wassen in een eindeloze plas), amadillo’s (gordeldier kruipt van op de baan in zijn hol en komt er dan niet meer uit), capivara’s (wat de Duiten in de bak als wasserschwein kennen) en duust verschillende soorten al dan niet roofvogels. Een plezier. Niet zo vaak kom ik bij tamme papegaaien en dat is maar best ook. Als volgt. We eten bij een familie die te midden ergens van dat alles woont met quasi huisdieren; onder andere een arara en een kleine tamme papegaai. Die kleine komt zich op mijn schouder zetten. Aanvankelijk ben ik er wel voor te vinden, het gedacht alleen al, was het niet dat ik nog altijd zo verbrand als een ei door het leven ga. De speelvogel schaatst met zijn nagels van mijn schouders naar mijn nek en vernestelt zich zowat in mijn haar. Ik ben maar wat content als één van de Duitsers zegt hij dat beest best wel eens op zijn kop wil laten schijten. Ontdaan van de last loop ik naar binnen om te zeiken en beland weer buiten om in het water van de Pantanal te pissen. Ideaal. De logica in Braziliaanse pakjes. Ik sta er geen moment bij stil dat er van alles langs mijn pietje naar
binnen kan sluipen. Daarvoor is het hier veel te mooi. Terug binnen speel ik 5 minuten met een klein meisje dat ook nog geen Portugees praat. Zalig om even op dezelfde golflengte een tong naar elkaar uit te steken. Ze kirt als een papegaai met de slappe lach. Ik trek mijn duim uit elkaar. Haar ogen twinkelen. Ik plant een bamboescheut in de mulle grond. Iedereen gaat weer op pad. Mieren lopen overal. Ik vind het best zo. ’t Zijn zwarte. We nemen afscheid. De safaribakken zetten aan terwijl ik met enkele pinten voor de ambiance in de laadbak klim. Op naar de wandeltocht door de jungle van de ondergelopen Pantanal. Mathieu rolt een joint voor onderweg. We stoppen na een rechtendoortocht van 40 minuten, slaan te voet verder linksaf door de prikkeldraad en blowen ons een weg naar de grote boom. In al zijn glorie staan zijn knoesten te stralen in de zon. Op 10meter van de grond ontdekken we een bijennest in één van zijn oksels. Een aap verloopt met zijn jong via de takkenwirwar naar andere oorden. Een zwijn is al eerder voor onze subtiele junglestijl gevlucht. Pffff. Die puristische toeristen zou je toch een lap geven. Stil dat die kunnen zijn. Het heeft geen naam. Kende ik maar mijn weg hier. Dan was ik al een paar kilometer verderop in een boom geklommen met lianen en liet ik me van 5 meter hoog in de overstroomde Pantanal vallen. Allez, ’t valt allemaal wel goed mee want Ronny Anaconda, onze gids, zit volledig op de juiste golflengte en doet dingen met ons die niet weggelegd zijn voor over de kam geschoren trottertoeristen. Onze groep is jong. Het ijs brak reeds toen we nog maar net aankwamen in zijn paalwoningdorp en hem als gids kregen toegewezen. Zijn gezicht alleen al. Met drie delen we een kleine hut en installeren ons buiten op de steiger. Na nog geen 10 minuten werd deze ingewijd met weed, pinga pura en een aangename massa jolijt. Verboden te remmen. Flikken lopen er daar toch niet rond in de brousse dus aan de orde is nu genieten van ons pure leven zoals mijn meid met de pijp dat thuis doet. Puur en goed dus. Omdat we Ronny in ‘t passeren af en toe laten trekken en hem meenemen op avontuur in zijn eigen streek, leert hij ons dingen die je normaal niet hoeft te weten als je hier maar drie nachten zal slapen. Hij laat ons dingen zien, voelen en proeven die hier sinds duizend jaar geleden en langer de orde van de dag uitmaken. We vissen, slalommen op snelheid door het palmbomenbos, let op de
veerkrachtige bodem, waden tot ons middel door kaaimannen en piranha’s die je toch niet te zien krijgt, ploeteren door de mangroves [ik kan de insecten van de takken likken als ik wil] en krijgen close-ups van prachtige waterlelies. Eén ding: we weten niet dat we ons een weg banen naar een omgevallen, op de schaal van verderf, ver gevorderde, holle boomstam. Die ligt daar wat verder. In de mulheid ervan liggen honderden morimbondo’s op de loer. Wanneer we met onze groep van 8 passeren wordt het meisje gegrepen. En we hebben er maar één. Een gil. Nog één. Iedereen loopt voor zijn leven. Dat is lachen. Verderop steken 3 steken de kop op. De gids deelt glimlachend mee dat je bij tien van deze steken zware koorts krijgt en bij bijvoorbeeld twintig zou de dood zich van je lichaam meester maken. Het meisje krijgt van de uitleg alleen al angstzweet in haar ogen. Ze heeft nu alle reden om haar slecht te voelen en geeft haar overdreven over aan het gif dat door haar aderen raast. De jungle heerst. Haar lief baalt. Ik ben vrij onder de indruk van de impact van die wespen en ga ze vastleggen in enkele megabites. Gevolgd door de gids, Mathieu en een niet nader genoemde Duitser nader ik tot op 8 meter van de boomstam. 7 meter. 6 meter. Ik zoom in. Ideaal. De gids gooit voor de ambiance een tak op de stam waardoor onze sterk gereduceerde groep voor een tweede keer uit elkaar stuift. Jolijt alom. Wat verder springt Ronny vanachter een boom met een schedel van een koebeest voor zijn hoofd. Muito bom. De boom zelf is ook het vermelden waard. Een zuiver tweegeslacht van een palmboom waarrond één of andere slingerboom groeit. Ronny ������ legt het uit: “One tree grows with other tree makes to become bigger tree.” In ��������������������������������������������������������������� de verschillende stadia van vernesteling zie ik de palmboom langzaam wegkwijnen tot er van symbiose geen sprake meer is. Uiteindelijk triomfeert de slingerboom en groeit uit tot een uit fijn hout gesneden verstikkingsdood. Als je erop begint te letten en ziet hoeveel parasieten hier gedijen, dat is niet te schatten. Ik kom gelukkig in de bloeitijd langs en zie bomen met verschillende parasiterende bloemen op hun stam. Alles zit zodanig dicht op elkaar dat het in feite wel normaal is dat ze op elkaars huid leven. In Sao Paulo doen de mensen er hetzelfde. Blijkbaar een algemeen geldende wet in equatoriaal gebied. We eten verschillende soorten junglefruit, witte en oranje. abnormaal grote zwarte wespen met vervaarlijk uitziende rode accenten op hun lijf.
Enkel de verse op de grond zijn de moeite waard. Een nieuwe smaak. De overschot van onze voorraad mixen we vanavond door onze caipirinha. In ons paaldorp slaan we ijs tot crunch op wat beton aan voet van de paalwoning, eten elke dag hetzelfde, gaan in de keuken meehelpen, krijgen bijnamen,… en maken kennis met een andere soort junglefruit. ’t Is gelijk een grote groene noot in de vorm van een citroen. Wanneer je hem door midden snijdt en hem een uurtje in contact met de lucht brengt, naast je laat liggen terwijl je vist met de draad rond je tenen of zo, kan je door het vruchtvlees te pletten, doorzichtige tatoos zetten met het geperste sap. De volgende ochtend heb je dan een blauwe tatoo die 10 dagen zichtbaar blijft en niet onzichtbaar te maken valt. Dit blijkt de volgende ochtend. Ik kreeg van Felix, een aanpalende tijdelijke buurman uit Duitsland, een hoofd op mijn bovenarm getatoeëerd met als thema een geëxplodeerd oog. Gisteren kon het me weinig schelen. Als ik het nu bekijk, lijkt de explosie reeds lang uitgedoofd. Hij zal geen talent hebben zeker? Zijn lief beaamt. ������� Ik had moeten ingrijpen toen ik Felix hoorde lallen: “I can feel the world go round, lololo,” ondertussen balancerend met zijn buik op de balustrade van onze steiger, “and it’s not turning in one way…”. ������������������ Daarna begint hij verslikt hikkend aan mijn bovenarm. Het kan mij niet schelen. Gisteren was het al geen blik waardig en is vandaag niet beter. De tatoo was waarschijnlijk nog niet helemaal droog toen ik op dezelfde schouder in slaap viel. Ik probeer ‘s nachts een halve tatoonoot op Marco’s neus uit te persen. Spijtig genoeg wordt hij half wakker en reageert gelijk een echte boxer. Lachen en poging staken. Hij slaapt verder zonder er zich nog iets van te herinneren. Muito ideal. Na de ochtendlijke theekrans kruip ik op een muilezel, een boucho, Mathieu ook. Dat is ook weer de max. Ze noemen hier alles horseriding en piranhafishing maar uiteindelijk meesmuilen ze de ezels achterna. Kalvers die het geloven. De gids noemt ze Pantalleiro cavallo. Tanden bloot. Zoveel Portugees versta ik wel. Aap. Ik ben vast besloten met deze muilezel snelheidsrecords te breken. Juu. Opeens staan we in een kudde van ongeveer 60 koeien. Het echte caouchogevoel komt boven. Foto’s
Paard ��������������������� van de Pantanal
getuigen van ontstuimige tafelerelen waarin 2 vrienden hopeloos knoeien met drijven van koeien. Zalig dolen. Daar voorbij geven we met de beesten van jetje. De sporen zijn hier ongepast. Het is niet door hard met uw hielen in de lever van het beest te stampen dat hij gaat galopperen. De truc ligt verborgen in gecontroleerde luchtverplaatsing tussen uw tanden. En let op uw houding. Laat u los in het zadel op en neer bewegen. Dat heeft hij graag. We galopperen door dezelfde slijkbaan die we met de 4x4 altijd nemen. Een andere is er garantie niet. De zon schroeit. Mijn hoed doet het goed. Het vervellen is begonnen. ’t Brandt voor zot. Wanneer we lang genoeg de oren van de gids afzagen, gaan we met de muilezels in het water. Als we scheef uit het zadel zakken kunnen we met ons hoofd in het water hangen. De beesten genieten duidelijk van de afkoeling. Te zalig om veel woorden aan vuil te maken. Mijn camera denkt er blijkbaar anders over en zoekt zijn heil in de modder. Op het laatste rechte stuk trilt de rits van mijn camerahoes open. De camera kiest het wijde pad. Een Finepix van Fuji met daarop schitterende verhalen. Zonde. Pas een kilometer verder heb ik het door. Damn. Ik wil terugkeren en gaan
zoeken maar mijn ezel wil enkel nog maar naar huis. We zitten namelijk al op de terugweg. Zo slim is hij wel. Ik stap af en voel tussen mijn tenen in welke conditie mijn camera zal verkeren. Terwijl Mathieu en ik de ezels in gang proberen lopen, gaat de gids alvast alleen terug en nog geen 5 minuten later komt hij met mijn camera vol doorweekte drets terug. Ik probeer hem en wonder boven wonder werkt dat spel nog. Ideaal. Juist het zoomen gaat niet meer zo vlot. Het zand kraakt terwijl de lenzen over elkaar schuiven. OK. Dan trek ik het materiaal wel zonder zoom, net als mijn plan. De nest koeien die we probeerden temmen op de heentocht, loopt nu, zoals een kat uw pad in België kruist, in één lijn de wijdsheid van de verdronken Pantanal in. Het is de max om ze te zien waden. Stel het u voor. Terloops: Meeuh. Sommigen maken bokkensprongen net voor ze in het water gaan. De aangewezen oefening voor een toevallige confrontatie met één of andere kaaiman. Aan de driesprong gaan we linksaf. De ezels gelukkig ook. In de supermarkt slaan we 2 liter homemade pinga in voor 12RS. De limoenen zijn uitverkocht. Chance. 20 meter verder vragen we aan enkele Pantanalezen, onder een boom, wachtend op Godot, waar we limoenen kunnen vinden voor de caipirinha van vanavond. Lachend tonen ze ons een limoenboom achter de hoek. De rijpe raap ik van de grond. Wist je dat de struik of eventueel later de boom der limoenen doornen heeft? Een toekan vliegt over. Volledig in balans klieft hij de regenboog achterna. Er zijn drie nachten voorbij. Dag 14 Ik versta er hier geen zak van. Een Portugese boeddhist klampt me aan in de metro terwijl hij op zoek is naar de tempel van Sao Paulo. Hij ratelt wat over hoe India zou kunnen zijn en laat me even later alleen achter in de buurt van Liberdade, Chinatown van Sao Paulo. Wat verward krijg ik zin in sushi. Bovenaan de roltrappen is het een overrompeling. Inclusief mezelf. Het is markt. Tussen de chinees aandoende drukte wurm ik me een weg naar een suco, een beetje sushi en nog een bord met van alles wat. Gelukkig ook weer met sushi. Dat van alles is veel en zeker teveel omdat ik mijn maag in mijn onregelmatige reisgedrag betrek. De helft van het bord verorber ik bij een reggeaman die deel uitmaakt van de vrije marktkramers aan de brug over de ring. Hij slijt
plaatjes van Enah Ha. Mij onbekend. We starten wat kennismakende zinnen op. Blijven boefen. Pfff. Halfweg. Ik zit zo vol als een ei. Met de andere helft van mijn plat loop ik snel naar een schooier om de hoek. Recyclage smeden terwijl het nog warm is. Hij is content. Ik keer snel terug naar het dubmekka in de straat. Serieus, die Brazilianen zijn niet serieus. In de 2 weken dat de grond hier aan mijn voeten voorbijgaat, is het de eerste keer dat ik blijf zitten voor mijn anders dagelijkse dosis dub. Dat maakt ook deel uit van de reis zeker? Met de dub tussen ons in lachen we wat over en weer en verstaan toch zeker 10% van wat de ander zegt. Van de rest weten we dat het OK is. Na wat zonnige momenten komt ook Sida, een masseuse, bij ons in de dubbende zon zitten. De hitte straalt als een klap op een vuurpijl. Waar kan mijn volgende tussenstop in hun land kan liggen. Eerst ga ik naar Curitiba. Mijn ticket ligt al klaar. Sida raadt me aan Ilha do Mel te bezoeken. Een eiland voor de kust van Curitiba waar veel jongeren samen surfen en al. Daarbovenop heeft die Enah een CD gemaakt met dezelfde naam. Muito bom. Ik koop de schijf voor 10RS en ben zwaar van plan daar een bezoek te gaan brengen. Niet dat ze zo overtuigend zijn maar de alternatieven vanuit Curitiba liggen niet voor de hand. Nog 7 uur voor mijn bus vertrekt. Sida stelt voor dat ik na 28 uur reizen beter eerst even douche voor ik weer 10 uren de baan trotseer. Ik krijg voor mijn verbrande en vervellende vel zelfs een verfrissende massage aangeboden. Grijpen die handel. Gelukkig voor mij werkt ze in een Braziliaans massagesalon zodat ik mijn radbrakende Thaise massageervaring, niet opnieuw moet meemaken. Pas op het eind van ons gesprek, als ik een CD wil kopen en de rastaman vraag welke de beste is, maak ik uit de levendige beschrijving van elk lied op dat hijzelf Enah Ha is. Lachen. 10RS. We nemen afscheid. Sida en ik doorkruisen bijna de helft van Sao Paulo te voet, namelijk van Liberdade naar het grote park aan de buitenkant van de stad, Ibipuera. Ze stopt even bij dat salon waar ze werkt. Ik zwelg een liter water in veel te korte tijd mijn maag in. Er stroomt stoom in mijn surrogaat stoma. Later pak ik die douche bij haar thuis, 1 kamer met gemeenschappelijke gang, leg uit vrije wil Bob Marley op de DVD en laat mijn vuige lijf afkneden door twee getrainde rastahanden. ’t Is niet normaal hoe goed dat doet. Van dat Portugees versta ik weinig maar door eens echt te praten leer ik niet normaal veel
bij. Muito legal. Met Bob moet ik af en toe toch lachen, ik heb hem nog nooit bezig gezien. Enkel gehoord. Zo ideaal hoe hij over zijn vrijheid praat. We bouwen een conversatie rond de miserie van haar kot, muziek en het leven als Paulista. Honger. Ik trakteer haar op mijn beurt op een voze hamburger bij Habibies. Haar keuze. Via tekeningen op een servet worden woorden duidelijker. Een stuk uit de conversatie: “Como vai você?” “Muito ideal floskee” “Você gostou da massagem?” “Sim, legao! Kneed me maar los.” Verder was het de max om zo even op mijn bus te wachten. Nuttig tijdverdrijf. Sida brengt me met haar abonnement voor den ambiance tot aan de rodoviaria. Nog 5 minuten en ik vertrek. Time is god. Ik neem akte van een vettige vrouw op de grond van het perron. Stilzittend lillend vlees. Fascinerend. Ze is zo dik dat haar ledematen altijd wijd open staan. Of hoe zeg je dat? Als ik vanaf het schoudergewricht een loodlijn op de grond laat vallen, merk ik tussen de arm en deze lijn steeds een hoek van minimum dertig graden. Een gevolg van opgehoopt overschot. Van op veilige afstand schat ik tussen haar benen tot 70 graden. De vetbol op de plaats van haar foef belet haar waarschijnlijk nog vanalles. Haar voeten kunnen al lang niet meer door de doorsnee beugel. Dat moet beu zijn. Beuh. Ik stap op. Met een nieuw reiskussen en de zetel op zijn plaatst vormt de buscar voor mijn pas geknede lijf een perfect bed. Blokslaap. Dag 15 Op geen tijd sta ik in Curitiba. Geen tijd om daar toe te komen is blijkbaar halfs zes ’s morgens. ’t Is nog donker. De natte straten blinken in het licht van de straatlantaarns. Zoals altijd wil ik er snel met mijn plan op uit. Van deze keer van de roddoferroviaria naar een centraal plein waar de bussen allemaal stoppen. Even logisch als wijs ligt dat ergens in t midden van de stad, een stuk of 12 blokken
verder. De nacht lonkt. Of zijn dat eerder de straatlopers? In elk geval: ik ben met mijn kaart nog geen 2 minuten weg of 2 slapjanussen doen alsof ze me gaan steamen. Nadat ik hen een aalmoes weiger met het universele “NO HAY, NO HAY”, waarmee ik probeer duidelijk te maken dat ik niets heb in de vorm van palingmoes, port de één wel niet met zijn vinger tussen mijn ribben zeker. Krijgt hij nu een gevaarlijke blik tussen zijn ogen of zijn dat die eerder zo sfeervol uitziende lichten die zo even in zijn ogen twinkelen? Waarschijnlijk dat laatste want veel leven beken ik niet in die twee. Toch houden ze aan. Ze beginnen me te duwen. Ik kan ze elk met 1 gestrekte arm op afstand houden. Wow. Is dat nu de fight? Ik krijg een glimlach rond mijn lippen omdat dit zo onrealistisch lijkt. Nog veel onrealistischer waarschijnlijk voor die onder crack gebukt gaande triestigaards. Ondertussen manoeuvreer ik achteruit naar het dichtstbijzijnde kruispunt op 10meter achter mij. Ik struikel door het gestamp op mijn knie en ram de carharttstof door mijn vel. ’t Spel begeeft en begint te bloeden. Alles ligt open. Een fractie dramatische muziek in mijn oren. Hoe zit dat met mijn belagers? Stekende pijnscheuten zijn mijn deel. Ik sta weer op. Rustig blijven. Achteruit deinen. Ik zeg bij wijze van onmacht en even veel betekenend nog een paar keer NO HAY. Beter dan niets. Concentreren. De druk tussen ons in stijgt. Ik begin er gelijk aan te denken mijn kluiten boven te halen. Een situatie vol boekdelen die ik niet wil kennen, voorzie ik in ‘t verschiet. Net als ik stiekem naar mijn portefeuille neig, voel met mijn voet de rand van het trottoir. Is dit een kantelpunt? Achter me staan 3 auto’s en een buscar te wachten voor het rood licht en schijnen met hun phares recht op ons. Ideaal. Gedaan met die zever. De twee dwaallichten druipen af. Wanneer zij rechts afslaan in de richting van het tankstation en ik met de phares in mijn rug als ongeveer perplex blijf staan, zie ik de ene een verdacht roest mes in zijn achterzak steken. Maar best dat ik dat tijdens de confrontatie niet doorhad. Ik stond daar waarschijnlijk minder te lachen. Thuis hoor ik achteraf dat Esra, een goeie vriendin van mijn Sien, en Sien iets zot gedaan hebben voor mij. Eerst heeft Sien een tas koffie gedronken. Iets wat ze al nooit doet. Esra las dan de toekomst in de sporen op de tas. Daarin kon ze een man ontwarren met een mes. Gelukkig was hij wit. Allez, niet ingekleurd met koffieaanslag waardoor, hoogstwaarschijnlijk, zijn aanslag zo
onschadelijk was. Goed gedronken van mijn lief. Ze kan het in elk geval wel. Nu wordt het licht. 6:10u. Ik zit terug aan de rodoviaria en pak met ingepakte knie de taxi naar dat onbereikbare plein. Op nog geen 10 minuten staan we er. En ’t kost me ongeveer een halve euro. Nu weet ik ook waar dat goed voor is. Later hoor ik van gast die door Brazilië reist in de jeugdherberg dat hij overal komt en nog nergens problemen heeft gehad. In de praktijk reist hij van Sao Paulo tot in Salvador. Dat is van Brussel naar Warshau maar dan met de broeierige sfeer van de Brazilianen om je heen en met veel meer putten in de baan. Slechts 1 keer is hij overvallen: aan de roddoferroviaria van Curitiba. Deze band vormt een solide basis voor een ruig gesprek over moto’s, prikkeldraad, festivals, botten breken en patatten koken. Ook van appelmoes had hij nog nooit gehoord. We slaan samen nog wat musquito’s plat tegen de toog voor hij in zijn bed kruipt. Naarmate de dag vordert, is Curitiba bij nader inzien een mooie stad met zalige parken, zotte gebouwen. Ik loop door een wireframe opera en zie de jungle als horizon, aan de jardinzijde van het podium een waterval. Ik beklim een houten universiteitsafdeling ecologie die in de vorm van een helix tegen een rotshelling gebouwd is, heb uitzicht op een nog grotere waterval, botanische serres met ananas, andere serres met houtsculpturen van afgebrand regenwoud, genoeg graffiti om te beseffen dat je hier niet alleen loopt creatief te wezen, en een heel verzorgde jeugdherberg met zotte peten die er gelijk op kot zitten. Studenten architectuur bij nader inzien die morgen mijn vrienden zullen worden. Maar eerst de anderen. 2 Israëlieten, die door oorlogswonden getekend hun woorden de lucht in declameren, en een Brazamerikaan, wonen hier in afwachting van een ooit eens te huren appartement. Ze wonen hier al 3 weken maar ’t wordt hen te onpersoonlijk. Vooral het scoren van babes geeft problemen in de 8-persoonskamers. De laatste van het levende drieluik woont hier tijdelijk als hij in de buurt aan het werk is. Hij noemt iedereen dude, leefde voor het grootste deel van zijn leven in Amerika, nam zoals gebruikelijk wat gebruiken mee naar hier en is dus zelf nen dude. Verder maak ik beter kennis met een Chileen, German, en zijn Paulistamaat. We spreken af morgen de stad door te gaan. De conversaties gaan al iets gemakkelijker. Minder opgefokt dan met die andere gasten.
Dag 16 Op aanraden van onze gids nemen we de bergtrein naar Morettes. ’t Stad is dan voor morgen. Wanneer de trein, een pretparkexemplaar die bij mij het sproeiend schijt opwekt, vertrekt, optrekt, het lastig krijgt bij 30km/uur, hort en stoot, vind ik het ongelofelijk dat ik voor deze banale tocht door Parana betaal. Eerst mijn gat afvegen. Schrijnend traag forceert het spel zich langs graffitimuren en voorsteden. Dat moet nogal een beeld zijn van buiten. Binnen scheldt het Duits me om de oren. Meer dan ik kan verdragen. Gisteren is het namelijk nogal laat geworden, zoals altijd. Mijn kop wil stilte en natuur en uitzicht. Eén van de vele drievuldigheden. Ik heb slechts 4 uren achter mijn slapen. Niet dat ze niet intens waren. Die matrassen in de herberg zijn volgens het label van Camburiu-kwaliteit. Een voorbode van de zalige nachten die ik zal beleven in de buurt van Camburi, het dorp naast Franky zijn dorp. Meer hierover volgende week. Mijn droomvermogen bracht me vannacht bij 2 peten die aan onze kamerdeur kwamen rammelen. Net echt. Volgens mij zet ik me rechtop en tracht hun gelal te filteren van drankgelach. Het lukt me aan geen kanten. Ze gaan weg. Ik spring verder, door een jungle van spinsel. Verder nog wat honden en ontdekkingsscènes. Als ik ’s morgens aan German vraag of hij die rammelaars ook gehoord heeft, springt hij niet in het affirmatieve spraakwater. “Is dat niet gewoon omdat jij gisteren wat teveel overvallen bent, cabron?” Misschien. Maar volgens mij heb ik dat niet gedroomd. Net zomin als het overwicht aan Duitsers in deze boemelbak een droom is. Mijn kop kan geen zuivere zinnen naar mijn neuronenbanen sturen. Mijn vingers doen dus niets. Ik dommel tussen roes en slaap. Denk aan een zin. Verzin eer je begint. De trein klimt de jungle in. Links gaat het recht naar boven, rechts zo steil mogelijk naar beneden. Wist je dat de hortensia’s van hier komen? In zijn puurheid herleid tot onkruid. ’t Zijn de eersten om de jungle wat kleur te geven. Zonder onderscheid verbloemen ze ook de wegberm, de helling en het dal en al. Om niet te zeggen dat ze hier even lukraak groeien als bananenplanten. Op een onbewaakt moment priemt er een kopke boven op de afvalhoop. ’t Zal toch weer geen orternsia zijn? Ah, nee. ’t Is een bananenplant. De trein zoekt de mist op. Een situatie die
verduidelijkt wordt. Normaal gezien bulkt deze route van vergezichten op ongerepte valleien en watervallen. Nu de omgeving zich in nevel hult, passeert de uitleg van de gids als droge humor aan mijn oor. “Als u goed kijkt ziet u links het silhouet van de prachtige brug en normaal gezien ziet u aan de overkant…” De Duitsers richten hun camera’s naar de mistmassa in de hoop thuis het beeld te kunnen doorbreken met zware machinerie. Zoals iedereen. Gelukkig lachen we wat af met onze medepassagiers. Zo is er een bejaarde man die in de middengang komt staan om een beter beeld te krijgen op één of ander wazig stukje jungle. Ik zit op de stoel naast hem. Hij bukt zich zodanig dat zijn gat op 10cm van mijn hoofd blijft hangen. Minstens 3 minuten lang. Ruim de tijd om met een stylo, een camera en mijn volledige lonely planet te pretenderen dat ik ze 1 voor 1 in zijn uitgang ram. Hilariteit. De zomer is een feit. Ondertussen heb ik 5 dagen niet meer gepaft. Het station van Morettes. Terwijl we in Curitiba baalden in de regen, of soms toch, is het hier in de vallei een paar km verder stukken beter. De straat dampt. Aan het station overtuig ik German en Rodrigo een fiets te huren en de vallei Morettes door te sjezen. De prijs-kwaliteitsverhouding is niet te versmaden. 21 versnellingen en voorvering. Mijn ros krijgt direct de zaligheid. We rijden 28kilometer langs een rivier bezaaid met bananenplanten. In deze welriekende roes pluk ik een bananenbloem, pel zijn lagen als een ajuin en eet de kern op aan de rivier. Iets wat ik eerder onder impuls van mijn pepe’s deed in Hampi - India. Het zuivert en stabiliseert de maag en smaakt zo natuurlijk als het groot is. Quiero mas van dat. Van binnen uitgemest lig ik daar zowat op het gras en tuur. Grasduinend op de fiets rijden we verder tot aan de voet van de Parana. De stapelwolken zijn stapel op deze granietmonoliet. Ze slokken hem op in zijn kilometershoge sluier. Op de terugweg. Ineens, links van mij een live truckplotsklapband!! De knal, vereenzelvigd in stukken band razend door versnelde lucht, vliegt uiteen tussen stof en tegenlicht. Schoonheid is niet direct aangenaam voor degene die er verantwoordelijk voor is. Vraag dat maar aan de trucker. Een ander voorbeeld hiervan is de manier van haar wassen. Op een mooie avond hoor ik dat je hier je haar met chocoladeshampoo wast om dik Braziliaans haar te krijgen. Ik probeer het, na 3 of 4 dagen Twee oude broers waarvan ik raad kreeg in India, ik logeerde vijf nachten lang bij hen tijdens het Shiva festival.
mijn haar niet te wassen, gewoon om het beter te begrijpen, maar het stinkt zoals verwacht. Chocola en ik dat komt niet goed man. Geef mij maar dun haar. We komen overeen qua smeerselkeuze. WD40 kennen ze hier ook. Ik pols bij German het gebruik ervan in zijn land en hij antwoordt prompt dat hij het ook in zijn garage heeft staan. Goed voor deuren, vélo’s, scharnieren en allerhande bewegend metaal in de halve wereld tot nu toe. Ik zal mijn broer eens vragen wat het karakter ervan is in China. Sao Jorge veroorzaakt met zijn sambasound in onze privé-taxi een headbangers ball. Heel rustig. Zo’n soort sambabal waarop mijn maten knikkebollend in slaap vallen. ’t Is het moment om de gids wat beter te leren kennen. We lullen vooral over muziek. De kofferboxen persen hun energie door de zetel. Dat die gasten daarmee kunnen pitten. Mijn hele lijf dreunt mee. Rechts passeren pneumatische remleidingen van bussen en trucks me op weg naar de jeugdherberg. Een supermarkt en een pitstop later sta ik te koken met German, de rijstspecialist. Ik doe het kieken. Tevreden merken we op dat we beter zijn dan de modale Braziliaanse kok ook al gebruiken we dezelfde ingrediënten. Muito bom boef. Idem Chileense wijn. Ricardo komt erbij zitten. We amuseren ons wat met de Bourgondische kant van het leven. Gewoon gewoon doen en elkaar wat leren kennen. Leute beleven zoals in de Pantanal zit er met die mannen niet in denk ik. German werkt als ontwerpingenieur binnen de IT, woont in Santiago en vertelt verhalen over de bergen van Chili. Daar moet ik toch ook nog eens geraken. Maar alles op zijn tijd, eerst Cuba en China, Madagascar, Bolivië en Ghana. En maar vertellen. Gelijk dat ik het schrijf, lijken we 2 viswijven. Maar liever zo. In de periferie van onze tafel strekt zich een extreem lui mensenkader uit over de rest van de living. Er beweegt amper iets. De TV voert het hoogste woord. Naast mijn muziek natuurlijk. Ook Brazilië is een vrij land. Dag 17 Bom dia in Curitiba. Ik kom net terug van het museo Oscar Niemeyer en ben voldoende onder de indruk van de tocht. Mijn gat tolt nog steeds in de boter als ik aan die houtsnedes van J. Borges terugdenk. Puur folkloristische taferelen à la Pierke Pierlala staan tentoon in een futuristisch gebouw uit de jaren 70. Bedacht in die tijd en uiteindelijk
uitgevoerd op schaal 1/1 in 2002. Niemeyer draait zich om. In de twee uur daar stap ik via een ondergronds tijdloos metalen tunnel van Rio naar Parijs. De buisvormige tunnel beschrijft een bocht zodat ik, wanneer ik ongeveer in het midden ervan sta, een uitzichtloos beeld krijg. Ik stijg op in een oog van beton en glas en bewonder de visvangst in zwart wit langs de Atlantische oostkust. Als cultuurliefhebber in Curitiba komt dat precies wel goed. Muito bom. Klasse ook in het restaurant langs het water. Ik zit met mijn Bohemian pint op rozen te genieten van bossanova vermengd met jazz terwijl in mijn maag een zalm rust tussen een wirwar van verterende tagliatelli. Het briesje op ’t terras en de drijvende wolk vrouwenstemmen waar ik de ballen van versta, voelen als gegoten aan. De zakenluiaards schuin over mij zijn duidelijk vergeten waarom ze leven. De ene forceert zijn smoelwerk in een groene lach telkens zijn antagonist iets zegt. Mijn begroeting daarnet had hij niet in de mot. Oogkleppen. Goed voor het uitzicht verdwijnen ze na de eerste 2 slokken van mijn pint. Lang leve het lot en de plantaardige parasieten van Brazilië. Hier prominent aanwezig op de elektriciteitskabels. Nu 6 dagen na de Pantanal zweer ik nog steeds de wiet af op basis van schaarste. Er zal wel iets of wat mijn pad kruisen binnenkort. Zoeken doe ik niet, genieten des te meer. Ik verlaat het restaurant en begeef me langs de rivier richting het plein dat ik zoek. Neus en dekselfeiten zijn mijn deel. Dit lijkt eerder op een soep van onbekende straat, dito mensen en veel te veel onpersoonlijkheid. Een oude volhouder slaagt er zelfs in me nog verder de verkeerde richting uit te sturen. Ik riek het gewoon. Dit kan niet. De geuren die me gisteren de neus invlogen waren tenminste superaguï, anders dan hier. Ik hervind mijn pad via een zakenman op een verkeersdrempel. Gericht dolen door de stad vanaf nu. Zie ik hier een Balinese spreeuw? ’t Ziet er wel naar uit dat deze vogel hier met uitsterven bedreigd wordt in dit park. Een open zoo. Verder loop ik alle beesten tegen het lijf die ik eventueel heb gemist in de Pantanal. Een pad vol ongeziene lepelaars, 5 soorten toekan, vissen uit onze aquarium thuis en lelijke apen. De moeite waard als je het niet verwacht. De dag vliegt verder voorbij en ik misloop me wel 4 keer op zoek naar het busplein waar ik van plan ben onderbroeken te kopen. ’t Is te zeggen; zo’n één of twee extra zouden niet misstaan bij mijn andere twee. In de C&A vind ik intiem
aangename stof voor 20RS per stuk. Best zijn geld waard zo te voelen, maar als je 20 klanten mag wachten aan de caixa, lonen ze toch al veel minder de moeite. De boel vliegt terug in het rek. Ik verdiep me verder in de straten tijdens het verdelen van mijn koopkracht. In een zalig marginale winkel wat verderop, koop ik in 2 minuten 2 boxenshorts voor 10RS. Zonder passen. Als dat geen winnaars zijn. Ze wisten mijn maat zeker al toen ik nog maar binnenkwam. Bij het naar buiten lopen krijg ik een handvol complimenten naar mijn hoofd geslingerd van de verkoopsters. Ze hadden toch niets anders te doen. Mijn maat wisten ze al. Op elk vlak is deze shop dus beter dan die afgevlakte C&A. Nu nog hopen dat ze zich daar niet vergisten. De hangmat waarin ik dit schrijf past in elk geval wel. Ik bevind me wiegend in de herberg tussen speelse klein mannen. De vermoeidheid stijgt vanuit mijn pas verloren gelopen voeten naar mijn hoofd. Gelukkig hang ik horizontaal en hoef ik daar geen inspanning voor te doen. Ik ga douchen. ’s Avonds kom ik onverwacht vree coole peten tegen: Jonathan en Vinitius. 2 hardmetal surfers uit Santa Catharina die hier architectuur studeren en op eenzelfde niveau als ik hun zinnen verkondigen. We dolen wat. Wiet komt ter sprake. We rollen er één en het hek wordt van de dam getild. Na 6 dagen soberheid komt dat ideaal zwaar aan. Ik word uitgenodigd bij hun maten waar het heersende diepheidsniveau nog wat opgekrikt wordt. De maat, zijn naam ontsnapt me, blijkt drummer, bassist en producer te zijn van harde death metal en draagt de broek vol lol alleen thuis. We hebben het over pousseta’s sem ceijzo, swedish girls, belgian girls, brazilian girls, european festivals, Korn, Das Ich, vergelijken de Braziliaanse met de Belgische toepen en drinken Argentijnse wijn met bier. Tijdens 3 toepen liggen we wel 5 keer plat van ’t lachen. Tranen rollen eruit. Echt niet normaal. Soms gebruik ik in een zin 10 Nederlandse en 2 Portugese woorden en toch verstaan ze me precies. Of ligt dat aan mijn toestand? Perceptioneren is aangewezen. De minst geletterde van de 4 hardcore surfers gaat wild als hij het woord pousseta hoort. “Caralho, caralho, it’s like big mac, it’s like moustache, like cutted flesh, gniffel,…” Ondertussen ������������������������������������������������������ ramt Korn door. De wijn smaakt naar meer. Hoe zit dat met onze bob? Bob drinkt. Ook hier. Goed pleite en met de ambiance om ons heen rijden we naar de herberg, na natuurlijk in de
Foef ���������������� zonder kaas foef ����
tuin van onze gastheer te hebben gepist. Dat huis is van zijn overleden grootmoeder en wordt nog dit jaar verkocht. Ik mocht zelfs twee keer lozen als ik wou. Van de daaropvolgende kruistocht naar mijn bed herinner ik me niets meer. Dag 18 Zalig geslapen. Overijverige hond aan het raam. Blaft wel 5 minuten lang zonder een noemenswaardige haan om naar te kraaien. Binnen het gezichtsveld vleugelt de vlieg zich rechtstreeks een weg naar een stuk strategisch opgehangen kleefband. Artificiële aantrekkingskracht op zijn best. Krekels op de achtergrond zorgen voor een rustgevend evenwicht op een doorsnee ochtend in Curitiba. Ik zweet als een opgejaagd rund verschillende soorten brol uit mijn lijf op de bus richting Vila Velha. Daar is een sluitende verklaring voor. Ik zit ondertussen al een paar kilometer verder in de tijd klaar om dat tijdverdrijf van daarnet neer te schrijven. Als volgt. ‘k Boekte deze rit om 10:25 aan ’t loket aan de rodoferroviaria van dienst, beter bekend als Braziliaanse ripplek bij uitstek. En tegenwoordig van tijd. De eerstvolgende bus om 10:35 is volzet. De mijne gaat om 11:15. Dat is nog 50 minuten wachten. Net wakker en rechtopstaand neem ik mijn simpel besluit in de vorm van een stadsplan en vertrek. Aangezien ik er gisteren niet in slaagde om naar Frans Krajcbergs beschilderde bomenexpositie te gaan, enkel de contouren van de serre zag, bekijk ik in 1 minuut de mogelijkheid om dat nu te gaan doen. OK. De jardin botanique ligt hier volgens het plan 1kilometer vandaan en in de serre erachter is het om doen. Uiteindelijk blijkt een Braziliaanse km te voet 20 minuten te duren tot aan de ingang van de tentoonstelling. Terwijl ik in draf de zot beschilderde wortels, verbrande bomen, kokos, lianen en mangroven bekijk, reken ik uit dat de terugweg niet normaal zal zijn. Inderdaad. Opgejaagd tussen de 35 graden hete en kolossaal broeiende atmosfeer, ren ik mijn bus tegemoet. Met mijn bottines. Damn. Links het opschrift “Viva la Revolucaõ”. Vind ik ook. Om 1 voor kwart na kom ik met een pompend lijf vol vers ingelopen zweet toe op het platforma. De bus staat er nog. Zijn deuren zijn klaar om dicht te sassen. Time is god. En recuperend bol ik verder door onbekend terrein,
busperron
Vila Velha tegemoet. Ter boek staat deze streek bekend om haar oergehalte. Ik weet niet juist hoe hoog, maar daar, op die top staat een zandsteenformatie die ooit in de oceaan aan Antarctica, een thuis bood aan duizend en één prehistorische onderwaterorganismes. Tijdens het zoeken naar onbestaande metaforen voor dit fenomeen, kan ik maar aan 1 ding denken: indianen. De kracht die deze plek moet hebben. Wanneer ik dichterbij kom, voel ik een zacht uitgesleten vorm van energie mijn richting uit stralen. Volgens een legende zijn hier 2 indianengoden door hun onmogelijke liefde voor elkaar ingezandsteend. Een oerdegelijke vrije keuze om voor eeuwig bij elkaar te zijn. Die goden toch. Ik stel me indianen voor in de regen. Hoogstwaarschijnlijk omdat ik een bende dreigende wolken boven me zie samenpakken. Waar zou de beste plek zijn om te schuilen? Waar zouden die indianen tussen kruipen? Ik onthoud alle mogelijkheden terwijl ik langs de formatie loop. “En wijk niet af van het pad meneer.” “Nee, nee, simpel duifje maar als het straks begint te gieten, zit ik zeker tussen die spleten daar. Of daar. Ideaal.” ‘k Heb mijn pornoboek van Irvine Welsch in mijn rugzak zitten waarin zeker nog 300 bladzijden onverslonden, zinvol gerangschikte letters staan. Op de helft van de rondgang wachten ze me op. Ik vertrouw het voor geen haar. “Sir, the rain is coming. The tour stops here. We are ��������������������������������� here to pick you up with the van and bring you back.” Wow. ����������������������������������������������� Deze tocht zo afblazen is wel het laatste waaraan de haren op mijn hoofd denken. Ik praat het meisje om om een ommetje te maken. Ik zie de meest zot uitgesleten rots van allemaal. Je kent haar uit de cowboyfilms. Een zandloperprofiel met een heel nauw midden. Een foto ervan blijft uit omdat de modder uit de Pantanal zich ondertussen toch wist te manifesteren. Zoom defect. ’t Is het enige dat er nog uitkomt. De lens knarst zachtjes als ik het toestel uitschakel. De tocht lijkt nu ferm in het water te verdwijnen dus rennen we terug. De van staat nog te wachten. Damn. De wolken lijken verstrikt te raken in de wirwar van zandsteententakels. Het water komt plots van alle kanten. Terug in het hoofdkwartier van de toeristen baal ik van de sfeer. Een mottig glazen kot met een nog mottiger menukaart. Alweer kan ik mezelf niet overtuigen tijdens deze 6 uur iets naar binnen te krijgen. Of toch. Er liggen aan de uitgang cashewnoten. Ideaal. Ik lees met de zandstenen in mijn vizier 100 bladzijden Welsh. De ene
ontknoping volgt de andere op. Lezend zet ik me in beweging. Terwijl ik noten verteer, laveer ik tussen busritten, regensalvo’s en eenzame wachtbeurten door. Uiteindelijk sta ik terug buiten het indianenparadijs en pak de bus terug. Maar eerst wachten natuurlijk. Op een baan waar het water om me heen stuift. ’t Was al eerder duidelijk dat dit een woeste streek is. Passanten zijn auto’s en vrachtwagens. Geen enkele bus. Die neem ik. Terug in de jeugdherberg beschouw ik even mijn vermoeiende dag vol verloren en daar recht tegenover vol niet normaal gevulde vrije tijd. Terwijl ik op zoek ga naar een restaurant, sla ik links af, recht in de armen van Curitiba’s achterban. Het echte leven. Na 2km dalen en klimmen stuit ik op een satékraam voor de Mercado Muralha. Het ruikt in ieder geval niet normaal goed. Ik koop er twee, draai ze in de bloem en dan in de saus. Man man. Nog twee. In de supermarkt koop ik wat noten en bananen voor op de bus straks. Eerst nog wat boefen bij de satéman. We kennen elkaar al. Ik leg tijdens onze lachwekkende conversatie een banaan op de grill en voor ik het weet sta ik achter zijn kraam vleesbrochettes te verkopen. Muito bom. Een coole peet met een hond komt langs om in Portugese gebarentaal uit te leggen dat ik gebakken hond verkoop op die stiletiña’s. In mijn gebarenvariant stel ik hem voor zijn hond achter te laten. Daarna buikske wrijf, billeke knijp, wijzen naar de man. “Muito bom por cien stiletiña’s.” Groot jolijt. Allez, ik verkoop er een stuk of 8 en de dag wordt in een half uur tijd weer veel interessanter voor mij. Met de glimlach op mijn kop gesmakt, stap ik voor de laatste keer naar de herberg terug. ’t Afscheid in de hostel was er dan ook naar. Belesa carro. Bom viage. Bom noite. Geen sigarenpauze meer met de architecten en hun aanhang, maar wel de nodige lol om met een overtuigend gevoel van vriendschap Curitiba verlaten. Ik plan mijn plan. Mijn popelingen richten zich naar Parati via Sao Paulo. Waarom? Het is eerst en vooral niet te ver van mijn eindbestemming bij Franky en Jam. Binnen 3 dagen wil ik bij hen staan. Een kleine toelichting. Met Franky heb ik 6 jaar in de klas gezeten en zowel zware projecten als nachten mee ingevuld. Nu hij zich over het Bamboostic project ontfermt in Braziel, verplicht ik mezelf een kijkje te nemen en eventuele stenen aan te brengen. Jam is zijn lief en samen proberen ze de constructiebouw met bamboe
Plaatselijke ����������������������� supermarkt 100 vette brochetten
promoten. Het materiaal is sterk, lang en groeit er in je achtertuin. In Camburi staat een gemeenschapshuis dat ze met Bamboostic ontworpen en gebouwd hebben. Een blik op deze ontwikkelingen trekt me aan. Tot daar. Daarnaast wil ik ook de zekerheid iets te zien te krijgen als ik ergens ronddool. Aangezien deze kuststad een aanmeerplaats was voor slaven, eerder nog voor slavendrijvers, moet daar toch wel iets van over zijn. Voor mij bestaat de ideale combinatie om een reis te doen slagen uit maten maken voor den ambiance op plekken waar cultuur bestaat. En dit in de ruimste zin van het voorlaatste woord. Onder weg naar muziek, architectuur, theater, zotte open plekken, hoogtes en exclusiviteit, ontspan ik pas. ������������������� “Onde a cultura, a paz, onde a paz, a cultura.” Intenge? ��������������������������������������������� E Verdadje!” En meer van dat carro. Ik kijk op. Twee kinderogen lachen hun nieuwsgierigheid bloot. We wachten samen met een tiental anderen op de bus. De vaak dwingt me op de knieën waardoor ik een goed beeld krijg op de omvang van het gemiddeld Braziliaanse vrouwelijk lijf. Die is er toch over. Als ik kijk naar de massa aan eten en drank die ze naar binnen slaan, zou zo’n lijf voor minder. Overal vloeien coca en suco’s met massa’s suiker, vliegen hamburgers als te zoete broodjes naar binnen. In de mercado’s wordt steevast een volledige rayon voorzien van verschillende soorten chips. Ik zie overal vet uit lopen dat bij de mensen hoopt op te hopen. Geef mij maar sushi’s in plaats van habibis. Dag 19 Als ontbijt? Wel, die sushi’s van daarnet. Voor de derde keer dat ik Sao Paulo kruis, meer ik er even aan, prop mijn gerief in de lockers, ga mijn ticket halen voor de bus naar Parati, merk dat ik 9 uur moet wachten en neem de metro recht naar Liberdadje. ’t Kan niet missen. Ik voel mijn taalgebruik aftakelen van de honger en de vaak wanneer ik sta te vurten in de ellenlange rij voor de metrotickets. Een minpunt aan zo’n ochtend is het feit dat de vrouwen hier nooit een rok dragen. Dat schudt toch zoveel mooier en zou tenminste mijn ogen op actief gehouden hebben. Geen samba op Liberdadje. Buiten het overwicht aan noedels, kool en sashimi, gaat op de Brigadeiro een bananotheek voor me open. Nooit gezien. Een straat vol bananen. 6 kramen worden
Ellen = 200m ����
uitgestald en palmen naast de palmen ongeveer 40m van de straat in. Wow. Ik koop me gelijk van elke soort één. Een voorkeursbehandeling voor de allerkleinsten. Doordat ik de schillen nauwgezet net niet voor mijn eigen voeten drop, soms ook in de vuilbak, kan ik de weg vol bananenplezier richting park Ibipuera verder zetten. Achter de hoek loop ik de rest van het ongekend gevarieerde Braziliaanse fruitensemble voorbij. Het wordt een weg vol vanalles. Ja man. Trek anders eens uw ogen open. Of wacht nog wat tot je in het park bent. Ik kom aan om 8:00u en stel me strategisch op links van de galleria, in mijn rug brandt het Afrikaans museum. Voor mij: taï chi, links voor: een trainend rugbyteam, rechts achter me: de vertrouwde geluiden van mislukte skatetruks, en straks vanaf 10:00u start links achter me een KONDO, Japans slagwerk. Spijtig genoeg is dat Afrikaans museum achter me gesloten vandaag. Of interpreteer ik dit Portugees aan de inkom alweer verkeerd? ‘k Zal het straks wel merken zeker. Normaal is het open tegen 10:00u. Legal. Door al die beweging om me heen, schiet mijn mechanisme ook in actie. Losgooien die benen. Rustig begin ik met te hacky sacken. Gelukkig is het nog niet te warm. Iets dichter, maar ook achter me, herbergt een struik de ongelofelijke inhoud van 2 honden en wel 20 duiven. Op ’t moment dat mijn hacky sacky te dichtbij landt, ontluikt de struik en stuiven de beesten uit elkaar. Rechts vult de speeltuin zich met honderden ballen voor de kinderen. Ze worden uit slurfen van wel 4meter lang gegoten. Dat is wat ik zie. Collectief gezweet is ons deel. Ik teken de poses van de Taï Chi vrouw op. Zelfs dat geeft rust. Tekeningen inscannen De Japanners komen toe. Nooit gedacht dat die zo sterk op Brazilianen lijken. En ’t is nog maar 9u. Sao Paulo leeft. De repetitie doet me wat denken aan het groepje dat ik met mijn maten in België heb. Ook hier valt iedereen wel eens uit de maat wat voor een ontspannen humoristisch luistergevoel zorgt. Een toegankelijke drempel. De dj draait voor de vingerdraaiende medemens een ideale combinatie tussen reggae en old timers à la Creadence. Dub ontbreekt gelukkig niet op zijn plaatje. Zelfs de eerste CD van mijn nu uit kluiten gewassen collectie, the best of The Smiths, dweept door de lucht. Als dat geen vakantie is. Na de sport kom ik tot de wijsheid dat enkel wijsheid macht brengt. Tony King, de filosoof is terug. Ik kwam hem al eens tegen in het park recht tegenover de MASP samen met
Nikki. Nu loopt hij me joggend tegen het lijf nadat ik hem duidelijk maak waar dat lijf zich precies bevindt. Van op 200m zie ik hem aankomen. Hij is klein, met gespierd lichaam en bedenkelijk hoofd. Wat gaat daar niet al in om? Ik schat hem 65 jaar. Ik sta te lachen op zijn route. Hij herkent me gelukkig ook. Met wie liep ik alweer in dat park? Ja, met Maïte. Ideaal Tony en ’t zal wel zijn dat ze uw groeten van mij krijgt. Goed om elkaar weer te zien. Ik vertel hem over mijn avonturen in de heinde en de verte van zijn binnenland. Hij verstaat niet goed hoe ik erin slaagde zover te gaan in zo weinig tijd. Hoe lang duurt een week? Wat kan een mens aan? Hij ������������������������������� leert me uit zijn algemene kennissenbestand iets uit Freud: “But only through knowledge and its monitoring won’t be able to in as much with free ourself also great enjoy. The acceleration of freedom and immortality. Liberté, ������������������ égalité, amour toujours l’amour.” Ondertussen zingt hij nog een lied voor de gezondheid van ons allemaal en waarschijnlijk verklaart dit de ad random gekozen woorden uit zijn rijk gevulde vocabularium. Saoucht daar maar eens op. Santé. We kijken bedenkelijk naar elkaar, schieten in de lach en wensen ons het beste op de tochten die nog zullen komen. Tot zover Tony King. Ahoi schipper. Ik rep mezelf tot op Concalacao. Ik ben er. Sta te bonken van de inspanning. De klep van mijn hoed flapt me om de oren op het ritme van mijn hartslag. Na kortstondig laten begaan blijkt dat het bloed achter mijn slapen hiervoor zorgt. Wow. Mijn aders staan wijd open. Zo komt het over. Ik moet meer aan het puffen zijn dan ik weet. Dat tochtje van ’t park naar de Paulista is toch zover niet? Ook al gaat dat wat bergop en hou ik bovenal mijn tempo op peil… Allez, dus toch algelijk. Met mijn slapen in vervoering stap ik de metro in richting Liberdade. Dat hoop ik toch. Na mijn vragen te richten tot de verkeerde, krijg ik antwoord van de juiste en maak vriendschap met Ronaldo en zijn lief die engels kan. Ronaldo stapt samen met mij uit en toont me een goed Oosters restaurant: de Itiriki. Als je wat kan kiezen, stelt het eten hier heel wat voor. Je weet ondertussen al waar mijn keuze naar neigt. Sushi met sushi en rijst. Olé. Mijn maag gaat schijnen. De maan vol vannacht. Dat volle gevoel ga ik met gestrekte benen schijten omdat de deur stuk is, het slot althans. Nog goed dat mijn benen net lang genoeg zijn om
Klink �����
voldoende druk te kunnen blijven zetten en dat de deur naar binnen opengaat. Een ander scenario wil ik me niet voorstellen. De vaas krijgt een mooi uitgebalanceerde drol te verwerken. Mijn eetgewoontes scheren hoge toppen in dit hittegolvige land. Ik loop de metro opnieuw binnen. Langs de zijkant zitten 18-jarigen te gieren van ’t lachen. Eén van die gasten heeft een meisjesonderbroek over zijn gezicht getrokken en kijkt door de beengaten naar buiten. Samen met zijn bolleketten van ogen vormt dit de bron van hilariteit. Benieuwd wie van de meiden dit stofje koos. De metro loopt ondertussen. Phhhssst. Ik loop rechtstreeks het dakterras van de roddoviario op. Een stuk tarmac in de zon voor mezelf. Overal kan je vluchten voor de overbevolking op aarde. Behalve als je gevlucht bent naar een vluchtelingenkamp in Darfoer. Balancerend op de rand van het terras poets ik mijn tanden. Vanaf de parking onder me zie ik twee flikken verbouwereerd mijn richting uitkijken. Ik ga maar snel van die richel. 2 minuten later zit ik op mijn gemak te schrijven in dezelfde zon en worstel met moeilijk in de vingers te krijgen combinaties gebaseerd op onzekere, ad random geselecteerde bissectrices die interfereren met vandaag. Ik kom er net wat in als die flikken van daarnet op mijn niveau aankomen. Ik krijg een déjà vu. Ze verwonderen zich als een uil over een kluit, desalniettemin scheef, en in mijn richting. Ik weet niet direct wat te doen tot ik een opgestoken duim tot ze richt. Ik krijg er één terug. Simpel. Ze verdwijnen sneller dan ze gekomen zijn. Aan te moedigen. Maar ze zijn
al weg. Te verwaarlozen. Straks, binnen een uur, vertrek ik naar de stad van de literatuur: Parati. Dat zegt Tony toch. Wie weet kan de reis dan een rustig doordacht en geletterd einde kennen. In stilte hoop ik met Franky wat bloemen te planten in Rio de Janeiro. Buiten. We zullen zien. Ze zullen het wel rieken. Welkom in de tropen. Fleur je neus recht vooruit. De bus zet zich in beweging. Wat later. Nog geen half uur ten noorden van Sao Paulo ziet het landschap er sprookjesachtig uit. Je kent de hobbitheuvels? Graaf ze uit en smijt ze in een plas langs de zee. Leg er dwars doorheen een autostrade aan. Daar zijn we nu. Kutvooruitgang. We stijgen. Ergens. Tussen dikke pakken. Of hoe dik kan een pak wolken zijn? Nog dikker dan die vette vrouw die in spreidzit op de bus zat te wachten daarnet? Ik denk van niet. De jazz is mijn enige gezel. We dalen. Ubatuba verdwijnt na 4 uur in de achteruitkijkspiegel. Ik krijg er een goed beeld op omdat ik steeds naar voor moet om te vragen waar we ergens zijn. Haltes staan nooit aangegeven dus ben ik aangewezen op vraag en antwoord. Ik ben er dus nog niet. Omgeven door vier Portugese vrouwenstemmen bol ik verder in de onbekende nacht. Ik versta enkel de getallen die passeren dus het duurt niet lang of ik ben weet ik wat allemaal aan het tellen tot ik schaapverwekkend in slaap val. Dag 20 Het paasweekend begint in Parati. 9:00. Ik spring van de bus, pak mijn boel, vind mijn weg en weer terug omdat ik mijn hoed vergat. Een minuut in open lucht. Hij telt voor 60. Aan twee rugzakmeisjes vraag ik de weg naar de herberg. Ze wensen me veel succes. Ik heb niets door terwijl ik de stad inloop maar lang duurt dat niet. Ik vind nergens een slaapplaats. De hele stad lijkt volgeboekt. Op straat wordt alles duidelijk. Parati loopt over van zijn eigen trekpleistergehalte en besmeurt zichzelf met een saaie saus van toeristisch gekeuvel. Het is Goede Vrijdag. Wat had ik gedacht? Een lichtpunt herken ik vervolgens in het slechtst vertolkte paastheater ooit. Een ijle combinatie van folklore en musical resulteert in iets zoals slappe koffie op sterk water. En dan nog vals op de koop toe. 3 kruisen staan op een vers gestorte berg, de kruisiging is een ramp begeleid door amateuristische muzikale intermezzo´s en een extra hoop overacting. Echt zot. Ik hou het voor
bekeken. Tussen de massa en de slecht aangelegde kinderkopkes van een koeienvla groot ga ik op zoek naar mijn bed. Mijn Holeys sla ik regelmatig ondersteboven tijdens het struikelen. Uiteindelijk, aan het einde van de stad op de camping, staat een ideale boom voor de nacht. Mijn spullen laat ik bij de receptie staan. Ik slaap in betere omstandigheden dan aan de vlieghaven want ik kan zelfs zitten onder mijn muskietennet zonder het net in mijn gezicht te krijgen. Pure zaligheid. Mijn boek vordert langzaam. Minder schrijven om meer te kunnen doen. Als ik de stad ga verkennen, sta ik verbaasd van de platheid ervan. Braziliaanse en anderslandige toeristen krioelen als mieren door de straatjes vol kramen en laten zich gewillig neuken door de autochtonen met hun overaanbod aan brol. Een obscene bedoening. Ik vlucht weg naar het eenzame en met viezigheid overspoelde strand en bestel me een pint. De muziek wordt door een CD van mij vakkundig in de juiste bocht gewrongen waardoor al meer zatte hoofden beginnen te knikkebollen. Ik raak aan de klap met spijtig genoeg de meest oninteressante maar wel de meest zatte peten van Parati. Zie me hier nu zitten. En ik maar denken dat dit eventueel voer voor mijn verhaal zou kunnen opleveren. Wie of wat is minder waar? Daar op het strand iedereen precies. Je moet weten dat ik eerst bij de marginaal zatste van de twee ging zitten. Van de tweede nog geen spoor. Vanuit mijn linker ooghoek zag ik hem zonder omwegen draaiingen krijgen zodat ik ervan uitging dat ons gesprek, zonder dat ik al te veel Portugees zou moeten gebruiken toch op een verstaanbaar niveau zou uitdraaien. ’t Begint goed. Hij blijkt een leraar geschiedenis te zijn. Een primitieve conversatie maakt zich van ons meester. 5 minuten later komt er menselijk roet in de vorm van een Franse trucker met een Braziliaanse identiteitscrisis ons medium verstoren. Het zorgt ervoor dat sluierwolken zich boven ons en het gesprek samenpakken. En dat zonder vragen. Hopelijk komt daar geen onweer van. Het gaat zelfs zover dat die trucker niet gelooft dat de zatte geschiedenisleraar een bal weet van de geschiedenis van Brazilië. Onverstaanbare vonken springen van hun woordenbattle. Damn. Ik cijfer mezelf en mijn Brahma weg van die tafel tot ik alleen het aanrollende ruisen van de 10cm hoge golven hoor. Hier ergens woont Franky dus. Ik zit er nu op 70km van of zo. Stel u hier een baai voor, met veel zon overdag,
waarin diezelfde golven van 10cm hoog het zand oprollen nadat ze strategisch gebroken werden door al dan niet bewoonde eilanden die voor de kust voor anker liggen. De sterren aan de einder zijn legio. ’s Nachts dan. De lucht is zo zwoel als de warme adem van een walvis die een ton bloemen naar binnen liet stromen. Muskieten spelen een vrij spel tussen mijn en ander toeristenvel. Gelukkig staat mijn DEET niet op hun dieet. Ik denk aan mijn lief. De maan schijnt met volle teugen onze gedachten bij elkaar. Zonder moeite neem ik afscheid van mijn tafelgenoten, baad mijn poot even in de kustlijn en begeef me, met de alcohol sluimerend door mijn gedachten zoals de wolken door het beeld, naar mijn tentje van muskietengaas. En zeggen dat dit de eerste 600ml is die ik kraak vandaag. ’t Was wel 5:00 vanmorgen wat het één en ander verantwoordt maar toch. Mijn strikt onbepaalde levensritme hier bepaalt de toestand en ik wen er gemakkelijk aan. Ik schrijf in dit jaar 2008: Fondel do Fogo. Encantado o palha of zoiets. Na te lezen op een quasi leeg strand vanaf nr. 13. Ook welkom. ’t Einde van mijn pint en nu gaan pitten. Goed dat de camping aan het strand grenst. Op geen tijd worden mijn tanden gepoetst en de vegen van mijn lijf gedoucht. Welsh ligt te wachten met alweer veel vette pornolectuur en een intrigerend beeld op de literaire carrière van Spud. Lachen man. Dag 21 De buien blijven uit en bijgevolg is het lekker warm met dat extra wolkendeken. Ik slaap de rozendans. Hoe het juist komt, vraag het aan mijn ogen. Ik slaap zo vast als een ei maar eenmaal de zon opkomt, ontluiken die zich rond 6 uur en dwingen mijn lijf op pad. Weinig aan te doen. Opstaan en dagen vullen. Ik leef maar één keer. Wat bananen en paon franceis op mijn nuchtere maag. Mijn ogen vallen zowat toe van de vaak en dat is niet aan te raden in de straten van Parati. Ze hebben precies de indianenkunst van straten plaveien niet goed begrepen. Schots en scheef liggen de straatstenen levensgevaarlijk te wezen en dan rijft deze stad met zijn infrastructuur een Unescoerkenning binnen. De incompetente macht van de bureaucratie waarschijnlijk. Ik eet mijn bananenbroodje op aan de kerk: nog zo’n monument van mijn kloten. Ik kijk uit op een vervallen exemplaar gebouwd met groenglibberige natuurstenen aan de rand van de kust
dat klaar is om volledig verantwoord in te storten. Vogelnesten puilen uit de nissen. De toren rafelt uit. Het gras zit slecht en het stinkt hier naar rotte vis. Met deze kennis op een rijtje, beslis ik hier geen 3 dagen te blijven zoals oorspronkelijk gepland. Ik vertrek gewoon vandaag naar Franky en vraag hem of hij goesting heeft om naar Rio of zo diep te gaan. Ik pak mijn boel, en op weg naar de bushalte kom ik Anthony en Helen tegen. Een Australisch koppel waarmee ik samen uit de Pantanal kwam. We deelden toen de zotste verhalen met elkaar op de bus richting Campo Grande. Spijtig dat ik die verhalen vergeten ben. Het weerzien is de max. Eindelijk weer wat niveau. Samen gaan we lunchen en wat pinten pakken. ’t Blijkt dat die mannen naar Florianopolis afgezakt zijn in een 26 uren durende busrit. Ja allo. Dat is al zwaar balen tot op de koop toe ook de stad nog zwaar suckt. Pfff. Dat reizen overdag stompt af. Daarom dat ik ritten uitkies die me ’s nachts van de ene naar de andere plek brengen. Overdag laat ik mijn gerief in de rodoviaria en leef me uit met CD’s kopen, pinten drinken, maten maken, hacky sacken, hangmatliggen, zinnen schrijven en op mijn ander gerief letten. Alle locaties zijn zo nieuw als de pest voor de eerste middeleeuwse lijder eraan, zodat je overdag evengoed in een boerengat wat leute kan maken. Het eten aan het buffet is wonderbaarlijk goed omdat we bijvoorbeeld zelf mogen beslissen wanneer het vlees van de grill gehaald wordt. Een kok op commando in de brousse. Hij snijdt het stuk dat je kiest open zodat je zeker bent van je stuk. Muito bom. We worden gemakkelijk zat in de sfeer van de hitte van de middag en uitgelaten als een dolle stier nemen we afscheid. Niet geheel overtuigd van deze bedenkelijk literaire slavenstad vertrek ik richting Picimguaba. Ik schrijf mijn tijd vol tot de bus komt. Fabian in de rolstoel komt naast me zitten en gaat met me praten voor geld. Hij krijgt niets van mij buiten een beetje handjesklap en onderwijs over Europa. Ik teken wat plannetjes waarin ik duidelijk maak wat Napoleon allemaal probeerde uit te vreten, daarna hoe Hitler het zag en leg hem aan de hand daarvan uit dat Europa niet zoals Brazilië is en bestaat uit allemaal betrekkelijk kleine landen met elk hun eigen wil. Het klinkt hem als een revolutionaire oproep in de oren. Wat kan hij hiermee? Hij krijgt de uitleg mee om boven zijn bed te hangen. Dat is toch al iets. Met 2 halfplatte banden sleurt hij zichzelf naar de volgende gesprekspartner. Verder geen
noemenswaardige activiteit hier. Ik stap in voor 2,6RS. Richting Ubatuba spring ik eruit in Camburi. ’t Is een beetje een rare situatie: ik betaal tot in Picimguaba maar de bus stopt al in Camburi. Een andere bus zou ons verder brengen. In al mijn impulsiviteit kan ik me herinneren dat Bamboostic hier een gemeenschapshuis gebouwd heeft en ervan uitgaand dat Franky hier maar moet wonen, begin ik, met mijn rugzak en de laatste pornobladzijde voor mijn neus, aan een verbijsterende afdaling in de steile junglenatuur. Hier is het echte paradijs man. Kleine cachoeiera’s kruisen mijn baan, de bananenbomen zijn nog niet zo groot geweest, wit geurende bloemen staan talrijk in bloei, mijn lijf verzamelt de druppels uit de luchtdeeltjes waar ik tegenaan loop en vermengt ze met mijn zweet. Ik loop uit van de vochtigheid. Het regenwoud leeft. Mijn hoofd in de wolken krijgt de volle laag. Irvine Welsh laatste woorden passeren de revue, net als een drietal campings, enkele potentiële huizen waar Franky zou kunnen wonen, het Bamboostic gemeenschapsgebouw en een klein cafeetje waar ze Franky als Jaon en Jam als Mirjam kennen. Eerst een pint. Even snorren bij een ondergaande zon. Het verloopt zoals het zit maar na een verhelderend gesprek met de cafébaas zit ik blijkbaar in het verkeerde dorp. Picimguaba. Daar moet ik naartoe: 3km naar boven, dan 10km verder langs de grote baan en opnieuw 3km naar beneden naar het dorp. “Kan ik langs de kust stappen?” Ik zie het echt niet zitten om die baan terug te doen. Ze is te steil en te tergend kronkelend lang. Ik sta hier al kletsnat van de inspanning hiernaartoe. De duisternis begint trouwens te vallen. Bijna besluit ik om mijn muskietennet aan een boom te hangen en morgen verder te gaan tot de man me iets fantastisch voorstelt: “Picimguaba ideaal langs hier, een shortcut”. Hij toont me een alternatief junglepad recht naar boven, de matta in. Het wordt al eeuwen gebruikt en om te weten wat Brazilië inhoudt moet je dit soort tochten gewoon doen. Ik wip mijn zak opnieuw mijn rug op en waad door een kleine rivier vooraleer ik het pad bereik. “Boven kom je aan de baan. Steek deze over en je staat in het juiste buskot richting Picimguaba.” Voila, nu weet ik alles zeker? Eerst waad ik de beek door. Dit maakt mijn sletsen lekker slipperig. Eén met het hellend vlak van Ronquèire, begeef ik me in de steilheid van de jungle. Op de overschaduwde stukken zie ik de eventuele padden op het pad onder
me niet meer. Zo lokaal. Dat wordt lopen geblazen zoals de wind de hond wanneer ik geen lianen met slangen wens te wisselen. Ik ben een indiaan. En zo rep ik me alweer in een bad van zweet. Dampend zalig vind ik de tijd rond me om aanstormende watervallen te bewonderen en te beseffen hoe uniek dit is. Een droom in de werkelijkheid. Ik sta hier alleen. In de jungle. En ik ken mijn baan. Noem ze de baan. ’t Is eerder een richting. Dat geluid komt van ver, dat hoor je zo. Snel verder. De zon is nu al een tijdje onder. Slieren, klimmen, via dat blauw brugje het watergeweld over, zingen over den boskeeboskee,… De tekst drijft op adrenaline. Ik kom boven, steek de straat over en op dat moment sluit de duisternis zich definitief rondom het buskot en mij. Tijd is god. En nu wachten op die bus. Dat is toch Pasen vandaag? Hopelijk komt er nog één. Er is behoorlijk wat passage en ik word verschillende keren verblind door de potentiële Braziliaanse rippers langs deze baan. Mijn gedachten aan de haal. Zo goed zit ik hier in feite niet. Ik besluit de kleine rugzak te vullen met al mijn dineiro’s en waardevol gerief zoals in mijn gelederen aanwezig: wat dagboekerij, passport en camera. Deze drop ik achter mij in de jungle. Als ze me proberen rippen, en stel dat ze enig succes oogsten, lopen ze weg met mijn grote rugzak waarin al dat gerief zit dat ik toch niet echt meer nodig heb tijdens de laatste week. Muito Legal. Na 40 minuten van niet weten, komt een onibusc me ophalen. In het zwartst van de nacht sluizen zijn deuren open en stap ik in. De bus richting Picimguaba gaat ook richting Ubatuba, een afgelekte surfstad bij uitstek zonder enige identiteit afgezien van de crisis waarin ze verkeert. Dat maakt dus dat jonge, verwonderde blikken, die gewend zijn om zorgeloos op strand te flaneren, mijn richting uitgaan wanneer ze me als de afgebleekte gringo uit het hol van Pluto de bus zien opstappen. ‘Kent hij hier zijn baan of wa?’ lees ik in hun ogen. Inderdaad, ik kom juist van dat junglepad daar beneden. 5 minuten later stap ik af in dezelfde sfeer bij Picimguaba Vila. Even donker. Even alleen. Dezelfde blikken zijn mijn deel. Gelukkig weet ik wat ik doe. En wat dan nog? ’t Is vakantie. Nu nog 3km dalen en dan hopen dat Franky thuis. Op mijn weg door de duisternis krijg ik verschillende keren de neiging om me wat te zetten bij de ambiance langs de baan en pinten te pullen met de lokale chançards die hier
Mijn kluiten
wonen. Maar de tijd schrijdt dus zweet ik me kronkelend een weg. Recht naar Peter. Een dikke Duitser die in Picimguaba een hotelrestaurant uitbaat en me wegwijs zal maken op de dorpshellingen. Zijn adres zit hier ergens. Ik passeer berghutjes waar feestmuziek luid schalt, ik stop niet. Bloemen met trompetkelken geuren mee in de maat. Geen huizen meer. Dalend kronkelen langs dat duistere pad. Ik denk aan 3kilometer die zo voorbij zijn. Opeens is er weer licht en flankeer ik de afvalverzamelplaats van Picimguaba die om de zoveel tijd de lucht in gefikt wordt. Met de vuilkar lachen ze hier. Achtereenvolgens de busstelplaats waar 2 keer per dag een bus stopt, 2 dorpscafeetjes met drankorgelmuziek en een groep jongeren die uitbundig en met blote voeten een bal door het strandzand jagen. We spreken af dat ik hen later op de avond afmaak, eerst mijn zak gaan afzetten. Mijn cowboyhoed vervormt van de vochtigheid terwijl ikzelf eronder afdruip. Op het einde van de baai vind ik Peter. Gelukkig is hij thuis. Wanneer ik zijn omvang aanschouw, begrijp ik waarom hij thuis zit. Van zijn kant zit hij met zijn tafelgenoten te lachen met mijn verschijning. Met de helft van mijn vochtgehalte parelend op mijn huid, diep ik uit de verte wat Duits op om uit te leggen wie ik ben en waar ik heen wil. Ze verklaren me zot als ze horen dat ik alleen met de bus en al die andere stukken te voet heb afgelegd. Hij is ook niets gewoon denk ik. Naast hartelijkheid ontvang ik ook een lyrische wegbeschrijving naar mijn vrienden hun huis. Muito bom. Laat hem maar doen. Hij spreekt van een half ronde brug, opeenvolgende trapgalerijen, kleurige splitsingen, afslaan, rechtdoor lopen en uiteindelijk een huis ergens op de linkerkant van de wegel. Ik vertrek en moet na 5 minuten op mijn stappen terugkeren. ’t Was te mooi om waar te zijn. Er is hier niet eens een half ronde brug en de trappen en splitsingen zien er allemaal hetzelfde uit. Ik besluit vanaf de platte ‘brug’, een betonblok die over een stroompje van 20cm breed ligt, de trappen en splitsingen zo goed mogelijk in zijn wegbeschrijving te passen. Het is hier ondertussen weer pikdonker in de matta en met mijn Petzl stuit ik uiteindelijk op een huis dat wel eens dat van Franky zou kunnen zijn. Tien minuten lang vergewis ik mezelf ervan dat er niemand thuis is, drop mijn rugzak achter het huis op een tuinstoel en ga terug richting Peter om wat te eten of samen een caipirinha te
drinken of zoiets. Wat doet een man allemaal? ‘Hasst du das Haus gefunden?’ ‘Ich habe ein Haus gefunden ja, aber da war kein Franky oder Jam.’‘Hmmm. Das ist ein Haus mit grosse Ramen und eine Terrase he?’‘Euh, nein, ich habe kleine Ramen gesehen, sie waren geschlossen.’ En ik toon ongeveer hoe groot de ramen zijn. ‘Ach so. Und die ramen sind mit …’ dan beeldt hij een dambordpatroon uit. Ik begin vochtige lucht te krijgen dat ik een verkeerd huis gevonden heb. Ik heb daar staan roepen en kloppen tegen muren die zelfs geen Nederlands verstaan. Na wat gezever en jolijt, begeleidt zijn dochter, Alina, me via de steile kustlijn naar de juiste residentie. ’t Blijkt dat het huis zich aan de rechterkant in plaats van aan de linkerkant van het pad bevindt. Da ne stuikduit. Hij komt, zoals eerder beredeneerd, waarschijnlijk nooit verder dan vanuit zijn stoel naar zijn auto en terug en kent de weg naar Franky zijn huis enkel uit de dorpslegenden. Mijn aankomst is gelukkig echt een verrassing. Ze verwachten me pas binnen 3 dagen. Ideaal. Open armen langs beide kanten. Zalig Pasen. Franky ontwaakt uit zijn nieuwsbrief voor het bamboeproject en Jam uit de keuken 1 meter verder. Content dat ik ben dat die twee hier thuis zijn. Legal. Toen ik langs de campings in Camburi liep, dacht ik daar te kunnen slapen als het te laat zou worden. Goed dat ik doorgegaan ben want morgenvroeg zou ik ze niet getroffen hebben. Daarbij blijkt die buurt vol rippers te zitten. Maar ja! Ze vertellen me dat ze dan al op weg zouden geweest zijn naar enkele mecenas in Sao Paulo. Chance is mee op reis. Franky verlost staande op zijn voet twee Stella’s van hun kroontje en neemt me mee voor een welgemikte sprong van op een rots in de donkere zee. Mijn zweet mengt goed met dit water. Er zitten van die fosforplanktonbeesten in. Waaw. Enkele weken later zullen vissers rond deze plek een witte haai vangen. Afdrogen, t-shirt aan en diep gaan. We dalen met ons drieën af naar de Stille Zaterdag festiviteiten in het dorp. 2 lokale livebands, bier en cachaca uit de mixer in de strot, zever in pakjes en een saSien-avond met alles erop en eraan. Ik heb nog nooit gesaSient en krijg gelukkig een spoedcursus van de 40-jarige Alina, de dochter van dikke Peter. Het is al de tweede keer vandaag dat ze me leidt. Omdat de band zo goed zit, ben ik al snel weg met de één twee, één twee en sta nu elk nummer met een ander vrouwelijk danstalent te zwieren. Alina heeft bonnetjes. Veel bonnetjes. We laten
ons gaan. Even op adem buiten leer ik Chris kennen aan de roodheid van zijn ogen. Nog geen 2 minuten later zitten Franky, Chris, nog een onbekende derde en ik een pure joint op het strand te passeren terwijl we non stop zitten te lachen en lol bijeen zeveren in het behaarde Portugees dat we machtig zijn. Dat geldt voor Chris en mij. Sinds Franky hier woont spreekt hij vrij vloeiend de lokale bevolking voorbij. Brazilianen weten meestal zelfs geen werkwoorden te vervoegen. Franky daarentegen wel, hij ging ervoor naar de les, maar dan in nuchtere toestand. Op dit moment is ons taalkundige niveau vergelijkbaar. Alina en Jam dansen met hun beste been vooruit. Ik sta als in trance naar een bende percussionisten te kijken. Na verloop van verdronken momenten, strompelen we samen naar huis. Zalig verzadigd zat kraken we nog een noot op ’t terras en vallen zonder verdere omwegen in slaap. De volle maan tekent een onwaarschijnlijke lichtcirkel af. Dag 22 OK, waar zitten we? Op ’t terras, zes uur ’s ochtends, met de Atlantische Oceaangrens op 30 meter van mijn neus, een kolibri doorprikt met zijn snavel de nepbloem aan de dakgoot. Aan de ontbijttafel reconstrueren we gisteravond. Ik herinner me dat ik, na wat cachaca, 1 minuut op het slechtste drumstel ooit van de eerste van de twee livebands sloeg. Ik zag de prijs ervan in Parati. 1700RS. Omgerekend ongeveer €680. Maar die gasten verdienen hier niets. Schandalig gewoon. Hoe kunnen ze nu in ’t land van de drums talent smoren in de financiële kiem van de zaak? ‘t Ligt gevoelig. Ik drum thuis ook. Mijn jazzdrum, hopelijk ooit een vette dubdrum, kostte tweedehands en na een upgrade of zes pas zoveel. Over de klank zwijg ik dan nog. Niet meer. Dat was niet normaal. De hi-hat klettert slechter dan een mosselpot, de andere schijf is half gescheurd, alle trommels staan vals en de bas te hol, kortom, pure brol. Ik was nog blij dat ik na 1 minuut verzocht werd om de stokken langs de kant te leggen. Jam evalueert de saSien. Franky slaagt erin op te merken dat hij een black out over gehouden heeft. Dat spreekt voor zich. Na het ontbijt maak ik kennis met Frankys auto. Een driedeurs Chevy 2.0 in lijkwagen uitvoering. Ook al aan zijn derde leven bezig schat ik. Stap één. De motorkap vliegt open. “Ja, die koelwatertank
moet elke keer gevuld worden als ik aanzet. Hij is zo lek als een zeef.” De vijflitervaatjes met water zijn deel van het interieur. Ik wurm me tussen de surfboards, watervaatjes, nog een hoop standaard rijmateriaal en verover een plaats op de achterbank. Bij bochten naar rechts schuiven de surfboards tegen mijn kop. Wat een vakantiegevoel. Het krijgt de vorm van een buil. We zakken af naar Ubatuba. Op zwendel met de beste gidsen in de vorm van mijn maten, kom ik hier 1 schoon gebouw tegen. En ‘t is dan nog vervallen ook. Muito goein. Voor de architectuur moet je dus niet naar hier komen. De fruitcocktails zijn beter. In de internetbar probeert Franky zijn nieuwsbrief de wereld in te sturen. Verscheidene prehistorische computers worden met memorysticks geconfronteerd die ze van heide nog toendra herkennen. Ik bol het af en zie eindelijk hoe je een paraplu in elkaar steekt. Ik keer terug. Gelokaliseerd en wel wegen we ons eten in het restaurant, betalen per kilo, steken de was binnen en zien een fiets met een zonnescherm voorbijrijden. De oude man eronder ontvangt glimlachend mijn ongelovige blik. Klik. Bij nader inzien is het enige vermeldenswaardige daar in omhooggevallen Ubatuba de acaï die ik er proef. Dat was nog eens een kennismaking. Ze verwerken er palmbessen in een soort ijscrème. Gieten er honing overheen. Zo’n bakken man. Een hap ervan overtuigt me. Acaï komt bij nader inzien overeen met een fruitbom waarvan het vitamine C-gehalte vijftig keer hoger ligt dan bij een appelsien. Drink dat eens achter een toep. Misschien morgen. Vandaag regent het. Gisterenavond ook. Straks niet meer. Wat een regenwoud. Tijdens de rit terug, stoppen we bij de strandhut van Filipé en Tamara op Praia Promirim. Het zijn 2 goede vrienden van mijn maten. Als ik ze voor het eerst zie, schiet ik al in de lach. Vanaf nu zijn dat ook mijn maten. Hun caféhutje ligt op een onwaarschijnlijk ongerepte plek. Geen buren te bekennen. Vooraan is een houten terras gebouwd naar zee toe en er net naast ligt een grote rots waarover golven spectaculair over kop gaan. Op mijn muil. Met een caïpirinha in de hand en pindanoten in de andere, een droom, maak ik langzaam kennis met onze gastheren, een harpoenleraar en nog wat bolo’s die ik vergeten ben. Tamara katalyseert het gesprek met haar zelfgemaakte tapenade van aubergine. Ze smelt op de tong en is lekker verfrissend op verschillende dagen zoals
vandaag. Ik moet gewoon het recept vragen omdat het te goed is. Als volgt: Ingrediënten: aubergine, look, peterselie, koriander, pijpajuin, rode paprika (zonder vel), olijfolie, limoen, zout. Snij nu de aubergines in kleine stukjes, stoom ze, stoof daarnaast ajuin en look en koel het hele zootje af. Voeg daarna de rest van de ingrediënten naar goede smaak toe. Ideaal als opener op een verschroeiende barbecueavond. Wanneer de toeristen het strand verlaten, komen de joints tevoorschijn. Ola. Na deze sessie blijkt een sigaar in lange tijd nog niet zo veel impact op me gehad te hebben. Ik ben waarschijnlijk te lang gestopt. Franky slaagt er zelfs in me te doen geloven dat er LSD in die tapenade zit. Een lol van hem. Ik haat het. Ik moet op pad. De drugs op ontdekkingstocht gaan verbranden. Al die mensen met hun sociale lasten zijn er even te veel aan. “Kom Franky, we zijn weg”. We lopen het strand af en beklimmen wat rotsen langs de kustlijn. Dat gaat me beter af. Goed om de natuur van dichtbij te voelen. Op de tast. Gevaarlijk hoog ga ik niet. ‘k Vertrouw mezelf voor geen haar. Juist hoog genoeg om voldoende te kunnen uitwaaien. Wanneer we terugkeren is het al goed aan het schemeren. Het stuiken vermindert gelukkig. Tamara heeft me dus niet ongevraagd vergiftigd. Franky bevestigt. Dat is goed nieuws. Op de golvenbrekende rots blazen nog wat uit in het (mijn) uitzicht van daarnet. Zalig. Uitbundig nemen we afscheid omdat T. en F. een lange reis naar Sumatra plannen. Om er hetzelfde als hier te gaan doen. Ik stel me vragen. Waar kan je nu beter zitten dan hier? Surfwaardige golven van alle niveaus, de jungle in uw achtertuin, natuurlijke zwembaden aan de voet van de cashoueira’s, planten die je kent, uw vrienden die hier wonen, alle dagen zon, de spanning van gevaarlijke beesten,… Na veel vijven en zessen en een waterzwijn op de baan, beslissen we om nog uitbundiger dit afscheid in de verf te zetten. Afspraak bij hen thuis, ergens boven op een slijkweg in de jungle. We volgen ze. Damn, dat beeld van die brousse, zelfs in de schemering, ik krijg er maar niet genoeg van. Het blijkt gemakkelijker afgesproken dan gedaan. Het
heeft hard geregend en de steile hellingen zijn glijbanen geworden. En het pist nog steeds. We wachten even in een bocht. Voor ons zien we Filipe proberen de berg te bedwingen. Hij slipt langs alle kanten. Het feit dat de route pas heraangelegd of net verschoven is, bij deze maak ik me daarvan af, nog dient platgereden te worden en dus een onstabiele slijkbak vormt, maakt dat de zanddeeltjes ongecontroleerd over elkaar tollen wanneer Franky zijn achterwielaandrijving erin los laat. We gaan Filipe en Tamara voorbij maar net achter de bocht lijkt de Chevy wel een dolle stier zonder poten. Snuiven, blazen, wrikken, gieren, slieren. We proberen het allemaal. Legal. Uiteindelijk laten we de auto hier gewoon staan. Brazilië. Hier kan dat. We moeten ook wel want de motor brult niet langer. Er zit ergens een draadje los. Franky zal daar morgen wel opkomen. We stappen uit en doorweken onszelf een weg naar hun huis. Goed dat het allemaal niet lang hoeft te duren. 10 minuten later zitten we op het terras in te dommelen met pinga, toepengeweld en de ondertussen rustgevende druppels op het dak. Ik slaap als een blok terwijl Jam droomt over te veel druk op haar hoofd; over scènes onder water en verzadigde regenwolken op haar kop die haar trachten te versmachten. Echt waar. Uiteindelijk wordt ze wakker met haar gezicht stijf tegen de muur gedrukt. Ik lachen. Haar dromen zaten ergens vast in het moment voordat we die helling, die van daarjuist, waar nu Frankys auto in vastkoekt, opraasden. Jam en ik voorspelden dat de Chevy op deze rit zijn tanden op zou breken. “Dit is eerder iets voor tractor pulling. Allez, wij kunnen hier toch niet op.” Maar Franky is de chauffeur en zolang wij veilig zijn, worden onze brokken in de pap herleid tot nietszeggende inspraakmoleculen. Dus kan hij beslissen waar hij de auto achterlaat. Dat was dus in die bocht daar ergens in de jungle tussen het slijk. En daarom drukt een mens eens zijn gezicht tegen de muur. Zoals we dan zeggen: muito bom. Dag 23 De volgende ochtend wringen we de lijkchevy met enige moeite in de juiste bocht. Franky aan het stuur, als een man die gas geeft voor zijn leven en Filipe en ik buiten, rollend met onze spierballen. Ik draag nog steeds mijn slipperige Holeys. Je kan je dus ongeveer inbeelden tot
de kracht van alcohol
wat voor situaties dat leidt. Nu is het bergaf. In de auto horen we hoe de modder tekeer gaat tegen de spatborden. Woest. De zon schijnt. Het wordt éen van die dagen waarvan je zegt dat je er niet genoeg in kan doen. Na een zalige junglenacht en een eersteklas rijzende zon vanuit de hangmat, doen we de eerste cachoeira, die van Promirim, aan. De smaak ervan blijft plakken. Deze cachoeira holt sinds jaar en dag aan zijn voeten een picina natural uit. Waar we nu staan is ze al vrij ver gevorderd. Zo ver zodat we zonder zorgen om ter verst kunnen slingeren annex plonsen. Als liaansurrogaat gebruiken we een lang touw. Het is vastgemaakt aan een overhellende boom. Eerst klimmen we een stukje om natuurlijk alles uit de zwier te halen wat erin zit. Dit is de lange staart van de vakantie. Franky slaagt er na enkele pogingen in het touw op het ideaalste moment los te laten en tijd te vinden om duikend de picina te lijf te gaan. 15meter hoger geniet ik van de kracht van natuurlijke bubbelbaden. In een perfect uitgesleten zitkom wentelt het water zich om mijn lijf. Als ik me achterover laat hellen, creëer ik een rugleuning van opspattend water. Dat zit pas goed. Wat een energie. Iets voor alle dagen. Na twee uur spelen is Jam tot diep onder haar rok gebeten door een stuk of dertig barrachudo’s. Niet aan te raden. We vertrekken snel naar het strand van de Fazenda voor een eeste surfles. Eerst de wax, dan de golvenstorm. Tot vier keer toe sta ik op mijn plank, wat bejubeld kan worden maar kom, ik maak er geen punt van! Tussen de goede en de slechte golven door maken we kennis met cancao, een surfinstructeur, en zijn pupil. Hij stelt zicht voor als “the out of shape man”. Dat spreekt. Omdat al dat peddelen me niet veel zegt, raak ik aan de praat met hem. En inderdaad. Het mag gezegd worden. Zeggen we tegen elkaar. De streek van de matta Atlantica streelt ieders zintuigen. Van op mijn plank heb ik een goed beeld op het binnenland. De stranden zijn verlaten. Op barrachudo’s na. Gelukkig zijn ze te klein om ons van hieruit het zicht te verslinden. Wetten van de natuur. De biodiversiteit van de jungle iets verder garandeert op zijn beurt een dichtheid van tien verschillende plantensoorten per vierkante meter. Kennis van mijn gesprekspartner. En ja, wanneer je Natuurlijk zwembad ��������������������������������������������������������������������������� kleine vette vliegen die een put in uw vel bijten. Wanneer je recht staat, houden ze zich op onder de gordel. Als je ligt zijn ze overal. Laagvliegers dus. Jungle ��������������������������������������������� aan de rand van de Atlantische Oceaan.
een boom tegenkomt met een grondoppervlak van bijvoorbeeld 1m2, dan zorgen de parasieten er wel voor dat we aan tien komen. Ik zie me in een flits als zevenjarige flurk dagdromen bij de posters in de polikliniek. Rerum novarum. Geen steunzolen vandaag. Harde realiteit. Ondertussen zie ik Jam na wat waterplezier aan het strand staan wuiven. Ze vind dat ze ook hier genoeg barrachudo’s het been geboden heeft. We zetten aan. De avond in. Na wat Braziliaans organisatietalent van de bovenste plank, gaan we samen met de maten van Promirim, Filipé en Tamara, palmito eten. Uniek naar ’t schijnt. Enkel en alleen de autochtone indianen mogen dit gerecht serveren. Het zit zo: palmito is het bovenste deel van een speciaal soort palmboom. Na hoeveel jaar was dat ook al weer kaprijp? Laat ons aannemen dat de boom na 12 jaar of zoiets kan gekapt worden. De bovenste meter wordt opgegeten. Niet echt rendabel. Indien hier geen wetten rond zouden bestaan, was de palmitopalmboom al lang tot in zijn uitlopers gemanipuleerd, gemassacreerd, tot de uitroeiing verteerd. Die wetten zijn er gelukkig wel. Hier zitten we. Palmito’s liggen liefdevol in bananenbladeren gewikkeld te sudderen op de barbecue. Afwachtend uitkijken. Aan tafel start de gezichtsgymnastiek. 1, 2, 3. We schieten de ene scheve smoel na de andere af. Tamara ligt een lengte voor. Ze toont het beste van zichzelf. Ik zit op de stoel recht tegenover haar en zie het volgende: Tekeningetjes: recht vooruit, scheel, 1 recht 1 scheel links, 1 recht 1 scheel rechts, bovenlip nr rechts onderlip nr links, bovenlip nr links onderlip nr rechts. Ik trek en sleur aan mijn smoel maar de poging is lachwekkender dan het resultaat. Het gerecht is perfect. Voldaan gaan we uit elkaar. Voor de laatste keer denken we. Dag 24 Zitten we hier niet in Camburi en al? Wie weet. Dag 25 Twee dagen later maak ik kennis met de ware betekenis van het woord regenwoud. ’s Nachts sta ik op om de wolken te sussen. Zonder resultaat. In mijn dromen ben ik op zoek naar bevredigende en pure sex met Sien, mijn beest. De tijd en zijn tol. We kronkelen
ons in de onmogelijkste Sienjousfiguren terwijl mijn rhododendron tekening geniet van haar omhullende warmte. Er komen ook verre landen, tropische klimaten en veel lenigheid aan te pas. Lang leve de verstrengeling. Twee bomen worden samen een grotere boom… Ik sta op om lekker niets te doen. Tai Chi. Ik ga pissen. Mijn ochtendlijke urinestraal wordt uiteengeregend nog voordat ze de grond kan raken. Damn. Mijn planning met de rug tegen de muur. Het vissen op de wijdsheid is voor morgen. Flavio zei het nog: “wanneer het ’s morgens te slecht weer is, vis ik liever de volgende dag. Er zit vis genoeg in mijn diepvries.” De trilha naar de Cocovara ligt er ook zonder al te veel begrip bij. Zeker met die afgesleten sletsen van mij. Dat wordt een dagje niets doen. We, Jam en ik, leggen ons toe op koken en de was doen. De kleren in mijn plastic vuillinnenzakje liggen al 2 dagen op terras. De tijd ervoor ruikt overrijp. Door de hoge vochtigheidsgraad nestelt zich nu funghi tussen mijn met lijfgeur doordrenkt textiel. De T-shirt waarmee ik in Picimguaba aankwam stinkt als de dzjaka, die vorige week naast ons terras te pletter sloeg. Ik zie het vormeloze zwarte gedrocht liggen en bedwelm op een veilige afstand mijn reukorgaan. “Dzjaka staat zowel voor de vorm, de smaak, als de geur van de vrucht. In een vroeg stadium kunnen ze zelfs gegeten worden,” vertelt Franky. Dat feit schijnt gelukkig alleen maar. Hij heeft het ook nog niet gezien. Minder schone schijn is het feit dat Franky vannacht onverwacht ziek geworden is. Hij heeft overal doj. Met mijn regenjas, ik moet hem toch ten minste één keer gedragen hebben, ga ik boven op de helling Fabia halen. Zij moet voor een thermometer en meer verstand van tropische ziektes zorgen. Even gaan geruchten door het huis dat het dengé zou zijn. In de streek rond Rio de Janeiro huist er op dit moment een epidemie en al minstens 49 Brazilianen zouden er al de brui aan gegeven hebben. Gelukkig is zoiets niet voor mijn maat weggelegd. 4 uur later is hij zijn lijf al zelfstandig aan het uitschijten op de pot. “Met dengé lukt dat niet,” lacht Fabia, “zelfs knipperen met de ogen doet dan pijn.” Terwijl de griep, vanaf nu is het dus griep dat hij heeft, zich verder verwijderd, ga ik mee naar boven en maak ik nader
Verzamelnaam ������������������������������������������������ voor alle paddestoelen en schimmels stinky ������������ fruit Doj ���������� = pijn Tropisch d������������� odelijk virus
kennis met Flavio en Fabia. Vader en dochter. Ik help ze respectievelijk de vishaken voor morgen prepareren en plat te liggen van het lachen. Quote van Fabia na een boeiend gesprek: “Teenslippers gemakkelijk? Dat is gelijk een string, je moet daar aan wennen.” Zonder nadenken: “Ik draag dan liever Holeys.” Jolijt. Na het werk beslissen we nog wat te vissen in de storm. Naar de kennis die ik opdeed in de Pantanal, maak ik me snel wat marginaal vismateriaal. Met bierblikjes. De draad wind ik op een ingenieus gedeukt blik Skol en als dobber gebruik ik een minder ingenieus bewerkt maar toch ook een niet minder blik Skol. Jam en Fabia gebruiken stukken piepschuim. Techniek. Samen hollen we de helling met spekgladde traptreden af om dan door te steken en vanaf de rotsen te gaan vissen. Ik beslis nat te worden en laat mijn T-shirt en regenjas bij Franky liggen. De trappen liggen al achter ons. Samen met Jam volg ik Fabia, langs de puntige rotsen aan de waterlijn, de baai uit. Onze bagage bestaat uit een emmer met ons vismateriaal in en dat is het. Gelukkig maar want af en toe moeten we klimmen om de opklutsende hoofdgolven te ontwijken. Dat mislukt meer dan eens maar wie maalt? De eerste plek waar we stoppen trekt op niets en zeker niet op iets dat ons zou kunnen doen denken dat we de aandacht van de vissen genieten. Daarom trekken we rotsenspringend verder. Fabia en ik. Jam kiest voor een veiliger pad iets verder landinwaarts. Uiteindelijk moeten we het laatste stuk zo’n 4m steil omhoog om op een zogezegd ideale plek te staan. We klimmen maar vangen niets dan bot, letterlijk, en worden op de koop toe verrast doordat de miezerstorm verandert in een doorzichtige regenwoudvlaag. Wie had dat gedacht? Ze duurt zo lang dat onze goesting om te blijven vissen wegspoelt en we via een trilha naar huis rennen. De wildgroei van het ecosysteem voorziet mijn bloot lijf op enkele gulden lijfsnedes. Het piekt. Terug bij Franky bekijk ik mijn lijf en zie dat door één of andere snee of door de combinatie van drie of twee, mijn huid nu reliëf vertoont. Iets allergisch. De jungle eist haar tol, tussen elke porie van mijn vel zit er een bol. Ik ga ervan uit dat dit vanzelf weer verdwijnt. De zee trekt zich terug. Avond, eten, film, muziek, roes, uitslapen.
Dag 26 Vanmorgen is het 6:10. Ik wordt wakker van de ontstekingen aan mijn grote tenen. Daar scheelt er dus ook iets mee. Ze zijn erin geslaagd zich open te rijten aan de rotsen van gisteren. Beide sneden zitten net tussen de plooi van een grote en een wijsteen. Daar waar mijn zwemvliezen zouden moeten zitten. Balen. Afzien, opstaan, ontsmetten en ontbijten. Ik loop het terras op op de buitenkant van mijn voetzool en met opgetrokken tenen. Lekker tropisch. Ik schrijf me zitten of kruipen voor. Muito bom. Tegen 7:15 zitten Flavio, Jam en ik onze hoofden met zon te overgieten in een kleine aluminium vissersboot. Het water van de oceaan is te groen door al de stortregen zodat wij degenen zijn die slechts enkele en eerder lelijke vissen vangen. Flavio legt het uit. “Alle 56 watervallen in de buurt stortten hun bergslip met grote snelheid in de zee de afgelopen dagen waardoor veel onzuiverheden ervoor zorgen dat het water niet echt aantrekkelijk is voor een gezonde vis.” Professioneel. Als voorbeeld daarvan zien we Flavio op een onbewaakt moment een opblaasvis vangen. Spektakel. Eerst heb ik niets door natuurlijk, maar eenmaal hij aan de haak boven de boot hangt, blaast hij zich in een schrikwekkend tempo op en gaat voor kamikaze. Hij ontploft net niet. Of het komt door een ingeving van het instinct of doordat Flavio met zijn mes in de keel van de vis zit te koteren, weet ik niet, maar feit is dat hij slap en wel opnieuw in het water gedropt wordt. “Dat geeft niet” zegt hij. Op naar het open water. Wij erachter. Goed op snelheid raadt Flavio ons aan vooral te blijven vissen. Wanneer we langs het laatste eiland scheren vangt hij een lange, witte vis met de muil van een snoek ongeveer. Daarna nog één. Duidelijke snelheidsfreaks. Grote ambiance. Na momenten van iets zuiverder water en ingetogen vissen met de lijn aan mijn teen gebonden, houden we het bij een paar rode poonachtigen, enkele knorvissen en wat klein grut. Even over die knorvissen, knorhanen volgens mij. Wanneer die gevangen wordt, begint hij gewoon te knorren. Vrij luid. Heel abonabvisachtig. Je kan de vibraties het best voelen wanneer je hem probeert los te haken. Het aas zit diep in zijn keel tot voorbij drie rijen gevaarlijk uitziende tanden die in cirkels boven elkaar zitten. Niets voor mij om dat beest te onthaken. ’t Leeft nog te veel. Ik snij me al bijna, gewoon aan zijn kieuwen. Flavio lacht eens en neemt de vis als een ervaren man in een
houdgreep. Vervolgens steekt hij zijn vinger achter de kieuwen, dwars door het vel, recht zijn keel binnen. Hij trekt zijn vel open en verwijdert de haak. Ik hoor het lichaam van de vis kraken. Vakmanschap. Later hoor ik de vis nog 5 minuten naknorren in de emmer. Hopelijk is hij na de kuur in de pan niet meer zo taai. Alle vissen belanden in onze frigobox. Zoals reeds gezegd heeft Flavio er nog genoeg in zijn frigo zitten en moet hij de zijne niet hebben. Impulsief loop ik als een gieter en best snel naar boven. “Franky, we zijn hier!” Eindelijk. Mijn eigen gevangen vissen kuisen. In de Pantanal kwam ik hier niet toe. Gewoon wat snijden voor den ambiance. Na de ingewanden leert Franky me de andere helft van het werk. Als een lokale tijdelijke Braziliaan leert hij me hoe je de verschillende vissen ontschubt, onthoofdt en ontvint. Ik ben dus 27 geworden om onder andere dit onder mijn knieën te krijgen. Ik kook voor mijn maten: visbarbecue met preisaus, tomaten en patatten. Muito bom. We bespreken onze kennis van het land aan tafel. Ze moeten lachen met mijn Portugees. Enkele uitlatingen kwamen ook de mensen van Picimguaba ten deel. Vandaar dat ik slechts een minuut op dat mega slechte drumstel gespeeld heb. Franky en Jam leggen me in al mijn naïviteit uit wat er precies uit mijn mond kwam en hoe het door de lokalen van geest geïnterpreteerd werd. Ik riep geregeld “CARRALHO!” naar de band, wat zoveel wil zeggen als: “Gast, ge zijt muito goein!” Dit wissel ik af met “ULTIMA!, ULTIMA!” om te zeggen dat ik hun muziek ultiem subliem vind. Eigenlijk wil het zeggen: “Allez gasten, nog een laatste (het ultieme) nummer en stop daarna als je wil.” Ze stoppen niet veel later. Ik zet me spontaan en nietsvermoedend achter de drum en, vrij vanzelfsprekend als je alles op een stokje zet, wordt ik via via gevraagd om er vanachter te komen. OK, ik lig alweer plat van het lachen. De volgende dag tegemoet. Dag 27 Net terug. “Waaaah. Niet normaal, moatje!!” Samen met Antonio, een lokale jungleman, en Alina, van dikke Peter, een riviertocht gemaakt in de jungle. Ik keer terug tegen de stroom. Met de Camel Trophyresistente Landcruiser van Alina vertrekken we met vier man het binnenland in. Na een half uur pikken we Antonio op bij zijn ma en rusten ons uit voor de onbekende tocht. Enkel Antonio weet wat ons
te wachten staat. We komen spelen in zijn tuin. Onze uitrusting bestaat na overleg uit een zwembroek en wat schoenen om naar de rivier te lopen. Franky neemt ook een rugzak, waarin een goed ingepakte camera zit, mee. De foto’s zijn nodig om op de website van Alina’s avonturentochten te plaatsen. Ze wil de tocht verkopen en begeleiden voor 300RS per man. Dat is naar ’t schijnt wat de toeristen er graag voor willen betalen. Gelukkig zijn wij mee op verkenning en laten we dat foute geld in ons zakken zitten. De jeep geparkeerd, lopen we een trilha af tot aan de rivier. De schoenen gaan uit. We zetten ze onder een struik. Blootvoets springen we tussen de rotsen gaten in de lucht. Allez, ik vooral. Franky moet steeds opletten dat hij niet met rugzak en al, al is de rest niet veel, in het snel wisselende sop stuikt. Jam klautert een beetje lomp maar volhardend verder. Af en toe zie ik ze ganse stukken op handen en voeten afleggen. Een cool zicht. Alina heeft het ook niet gemakkelijk. Wat vrij normaal is. Ze is 42 en ik kan u verzekeren, met de hevige regenval van de laatste dagen is het water woest en het stuikniveau hoog. Stel je voor dat je stuikt. Goed dat ze haar fysieke problemen moeiteloos overwint met onze alomtegenwoordig reikende hand. We passeren de ene cachoeira na de andere, klauteren erlangs of erdoor en als dat niet gaat eronder, worden voldoende onderuit gehaald door de kracht ervan, nemen een stortbad onder de letterlijke zin van het woord, 200 liter per seconde stort van 6m hoger op ons dak, stuiken weer op ons botten en uiteindelijk beklimmen we de laatste monoliet stroomopwaarts. Vrij steil omhoog klauteren we door grotjes, langs lianen en multilieten. Boven. Welkom in de oneindigheid van de jungle. We kijken uit over de smal uitgesleten vallei. Hier zou de leeuwenkoning wel een toespraak willen houden. We staan op iets van een 5m². Beneden ligt de eerst volgende steen 20meter of zoiets dieper. Daarrond raast het water. De matta rondom ons lijkt ondoordringbaar. Het gevoel van puur contentement sijpelt indringend mijn lijf in topconditie binnen. Het wordt een rookpauze. Niet voor mij. Laat mij maar commentaar geven. Tijdens de afdaling maken we gebruik van lianen, zij het zo beperkt als ze stevig zijn. Andere en soms ook dezelfde rotsen kruisen mijn pad terwijl ik Jam op haar gat door de rivier zie slieren. Ideaal. Het is wel nog gevaarlijk als je te veel snelheid hebt en ergens tegenaan stoot. Een voorbeeld. Ook Franky zie ik
passeren door het water. Terwijl hij lacht en spertelt, vindt zijn enkel een plek om zich even klem te steken. Iedereen havent zich wel ergens vandaag. Een beetje doj. Maar dat ondergeschikte belang vindt nu geen plaats. Doorgaan. Over berekende kloven springen van 2meter breed. Mijn berggeit komt boven. Terloops eten we een stukje palmito dat Antonio van een plaatselijke palm ontdoet. En hij is geen oerindiaan. Overheerlijke heiligschennis. Dat is dan 2 keer in drie dagen, normaal eet je dat niet één keer in je leven. Que Legal. We dalen af naar de piscina natural en passeren respectievelijk onze schoenen, de struik en een touw dat over een 6meter brede zijarm gespannen is. Het nut ervan is me nog niet direct duidelijk. Ik volg mijn neus over een klein, vrij breed, zacht hellend, ondiep, traag stromend en vooral uiterst gladgroen riviertje. Die zijarm dus. Een reusachtige glijbaangoesting maakt zich van mij meester. Het stroompje vormt een kristalheldere schil voor de monoliet die onder een erg kleine hellingsgraad rustig laat begaan. Kom Franky. We lopen naar boven en kunnen ons met een razende snelheid laten slieren op ons gat. Ik ga als eerste, neem mijn aanloop, en aan het eind van de roetsj kom ik dat fameuze touw tegen. Ik grijp het zodat ik me kan afremmen en niet verder schuif in de woestheid waar beide stromen samenvloeien. 5meter verder zie ik het gutsende water verdwijnen in een slink van de rots. Daarna gaat het steil naar beneden. Het nut van dat touw is me nu volkomen duidelijk. Ik kan niet goed uitleggen hoe die kolkende massa zich daar voor me precies manifesteert, maar wees gerust dat ik het niet wil weten nu ik aan dit touw hang. We lachen ons te pletter van de adrenaline. Een stuk of tien keer racen we naar beneden. Aanlopen en u dan zo zacht mogelijk op uw gat laten vallen. Focus op het touw. De monoliet is gelukkig perfect gepolijst door de goede zorgen van de matta zodat Franky enkel de naad van zijn broek wegsliert en niet zijn halve aars. We amuseren ons verder in het zwembad en gaan nog even mee met Antonio. Hij moet ons nog iets laten zien. We beklimmen een rots met rechts en links ervan het water. Op de top toont Antonio in een notendop hoe je van een 5meter hoge rots in ondiep water van 1,5meter plonst. Je moet gewoon tussen die rotsen daar springen. Kijk, zo. Antonio komt veilig boven. Franky en ik kijken eens veelbetekenend naar elkaar. Hij gaat als eerste. Dat is voor mij het teken dat hij volledig
genezen is. Ik volg nadat hij ongedeerd naar de kant zwemt. ’t Beste moet nog komen. Als ook ik veilig bij hen sta, leidt Antonio ons naar boven. We zwemmen onder rotsen door en halen adem achter een waterval. Of moet ik zeggen erin. Half speleologisch vervolgen we onze weg. Echt subliem. Het enige dat je nodig hebt is durf, evenwicht en een zwembroek. In Franky zijn geval lukt het ook met een gescheurd exemplaar. En dat zullen we allemaal geweten hebben. Terug bij Antonio zijn ma genieten we na met een flinke scheut pinga tot wanneer Franky voldoende ostentatief zijn scheur aan Alina toont. Als volgt. Iedereen zit aan tafel en hij staat aan het hoofd ervan. Hij draait zich om, buigt zijn gat boven tafel en trekt daarbij ferm zijn billen open. Muito bom. Ik lig al plat. Alina weet wat haar overkomt en kijkt goedkeurend naar ons. Franky heeft blijkbaar niet in de mot dat zijn zwembinnenbroek voor minstens 60 procent geperforeerd is. De volledige eenheid van billen, olbaard en endeldarm ten toon op een zonnige jungledag als dag 27. Daar drinken we pinga op. En nog eentje. Tijdens het jolijt koop ik me een berimbau en een bijhorende steen voor 35RS. Een schudmandje hoort er ook bij. Fudido. Ik test alle modellen en de enige van de serie die goed klinkt, blijkt toevallig het persoonlijke instrument van Antonio te zijn. Nu dus niet meer. In de achtertuin nemen we voor de verfrissing een touwzwiervlucht recht in de rivier. Sensaties. Het touw hangt aan een boom die op een rechte oever staat op 4meter hoogte. Vliegensvluchtig. Door de pinga raken we geïnspireerd om nog even bij Lima langs te gaan, om te kijken of hij al terug is van reis zodat hij ons wat van zijn eigen brouwsel kan verkopen. We zijn daar al een paar keer langsgeweest, ook bij dikke Peter trouwens. Zo gewoon tussendoor op zoek naar dzahr. Naar het schijnt moet je echt bij Lima zijn. Hij brouwt zelf en begrijpt als geen ander de goochelhandigheid met kruiden en wortels. Hij zal nog in de bergen zitten. Met lege handen en een hoofd vol draaiingen komen we terug aan in Picimguaba, pakken den bak en bollen naar het strand om een laatste surf te zetten. Wat doet een man op een dag? Het blijft bij proberen vandaag. Ik vind het echt nutteloos. Ik lig daar in dat sop. Ik peddel me een breuk tegen de branding. Eenmaal erdoor lig ik (de ����������������������������������������������������������������������������� laatste lettergreep spreek je heel kort uit) Braziliaans instrument: een boog met daaraan een calabas. Ook gebruikt tijdens capoeiera om het ritme aan te geven.
precies altijd 5meter verkeerd om de golf deftig te kunnen pakken. En surfen is de max moatje. Half verzopen en ruw geschuurd van de wax gaan we bij Jam een Oja da boia eten. Letterlijk een koeienoog, inclusief glasachtig lichaam dat we ooit door de klas smeten tijdens de dissectie in biologie, maar gelukkig ook de naam van een vis. Ideaal. In de pan ziet hij er heel aantrekkelijk uit. Om de avond goed in te gaan loop ik naar beneden om de pingavoorraad aan te vullen met pinten. Pinten, pinga, waar zit het verschil, waar? Vandaag is mijn laatste avond in Picimguaba en daarna zie ik mijn vrienden voor minstens een half jaar niet meer dus moeten we er voor gaan. Als Lima niet thuis wil komen, drinken we wel bier. Eten en ergens proberen feesten. Franky gaat mee. Onze intenties mogen gezien worden in het dorp maar er is niemand die kijkt. Zelfs niet in de verte. We stappen de 700meter kustlijn enkele malen af en vinden uiteindelijk 2 zatte Londense architectes die reeds van de noodzaak een caïpirinha maakten. Voor de rest staat het dorp droog en die meten voor ons lallen de drank luidruchtig in hun keelgat. Geef ons ook wat! Franky knoopt een verhaal aan en vertelt de bamboehistorie van Bamboostic nog een keer. Grombel. Waar heb ik dat nog gehoord? Ik vertrek en ga wat met de honden spelen. Ik vind een krab. Na verloop van tijd kan Franky een pinga scheefslaan uit de poussada van de rijke Londense drankschapen waarvan de één Italiaans blijkt te zijn. En luid dronken. De stille van de twee vindt me op een steen op de baan waar ik andere stenen op elkaar leg. Ik aanhoor verhalen over een magische krab uit de mond van een intensief dromende vrouw van rond de 33 jaar oud. In het Engels. Verrassend aangenaam timbre. De krab is blauwroze en blinkt. Ze leeft in de monding van een equatoriale nevelrivier. Mijn krab is er niets tegen. Franky vlucht naar ons en in zijn kielzog vloeit een massa craptalk uit een Italiaanse klep. Zo luid dat zij is man. Het enige wat ze vermeldt en ik niet over me heen laat gaan en eens moet checken, is Velodream. Naar ’t schijnt hebben ze in de velodrome van Gent rondjes gereden met droomfietsen. Wat een mens toch bindt. En zij er maar eindjes aan knopen. Voor wat het waard is, laten we onze twee lalprinsessen achter en eindigen we deze feestvrijdag op het terras van de Franky. De minirokjesfuif laten we voor wat het is. Wanneer je om 24u nog 1 uur moet rijden naar Ubatuba, val ik nog liever nuchter
op mijn gemak in slaap. De weed via Chris heb ik immers gemist op het strand. Eigen schuld dat we ons deze bult vloeken. Ik had een afspraak gemaakt ergens op een uur aan het strand maar verloor dat uit het oog zoals dat gaat. Net op dezelfde manier zoals de Brazilianen afspraken maken. Mañana. En zo aanvaarden we dit door de nacht heen terwijl we te laat in de mot hebben dat massa’s barrachudo’s en muskieto’s zich tegoed doen aan mijn onderbenenbloed. Al waar ik in stilte aan denk, is mijn eigen beest dat langzaam dichterbij komt. Zowel in tijd als in afstand. Looking forward >> to. Vooruit spoelen zie ik niet zitten. Laat dit pure leven nog maar even zijn gang gaan. Ik volg wel. Zoals de mieren op de gevel elkaar. Ik zie ze voor mijn ogen een gedroomd scenario voltrekken in de living. Een stuk of vijftien werkers, neem ik aan, sleuren een grote zwarte klodder naar buiten. Hier hebben ze dus iets anders dan de kabouters van bij ons om hun huis proper te houden. Ik droom over iets anders. Dag 28 Wolken stapelen zich voor en boven de kust op. Een geduchte bedreiging voor de zon vanmorgen. Dat gebeurt hier een paar keer per dag. Franky zegt het nog: “de natuur begint te treuren omdat jij hier vertrekt.” Ik zeg terug: “’t Zijn gewoon de dwazen die ervan tussen moeten.” In de auto is de sfeer luchtig. Buiten is dat wat anders. Als je dichter bij de natuur staat, begin je hem beter te begrijpen. Schoon en heftig. Glimlachen in de laatste bochten van de baan die Ayrton Senna bovenaan zijn favorieten had staan. Met wat omwegen naar het busstation. In de straten van Ubatuba is het nog triester dan voorheen. Eerst een acaï als afscheid. Vanonder een waterafstotendeparasol zie ik een straatschuimend bedelaar, die ik eerder op de parking van de supermarkt tegenkwam, met Sprite en chips over straat zwalpen in een roes van ik weet niet wat allemaal. Goed dat ik hem enkele dagen voorheen simpelweg wandelen stuurde. Er zijn bedelaars die het verdienen om wat af te schooien. Hoe je ze precies herkent, weet ik niet, maar ik weet wel hoe je eikels herkent. Het is er één van uitschottelijke aard: assertief, lopen met grote zelfzekere passen terwijl de schouders in de lucht crowlen, de ogen naar alle kanten opdraaien,
morgen
van de lijm waarschijnlijk, een beetje kwijl buiten zijn weet om,… Triestig gewoon. Ik zou hem beter een knal in zijn raap geven. “Ja, zet je anders een beetje voor mij.” Hij ziet mij nu ook ergens. Mijn oogbollen vlammen hem een andere straat in. Wij ademen wolkbreuklucht vanonder een Goretex parasol vandaan, uiteindelijk lekt hij wel wat. Terug naar de Chevy richting bushalte en met een oerechance blijf ik droog. Van mij mag mijn vlieger zo opgaan morgen. Eerst nog vier uur kruisen. Nog eerder wat licht gaan aanvragen bij de chauffeur. Mijn knopje marcheert niet. Muito legao, teng luz. De bus kraakt, Medeski Martin & Wood starts rolling. Zonder enige verplichting rolt mijn pen over papier. Opnieuw op weg naar Sao Paulo. Voor de laatste keer deze keer. Het afscheid met Franky en Jam was trouwens hartelijk en met veel lawaai. Oskembolee!!! Aankomen op de rodoviaria is altijd een ramp. Nu weer. Je beseft nooit wanneer je de bus uit moet dus waak je steeds met een half oog. Hatelijk. Als ik dan eindelijk aankom, sta ik versuft naast mijn bagage op het perron. Maar goed dat ik lang genoeg sta te suffen want de buschauffeur komt nog met mijn hoed en mijn reiskussen aanzetten. De vrouw die ik moet hebben, zit precies aan de infostand. Legal. Ze legt me uit hoe ik snel en vrij recht in de jeugdherberg kan raken. Ik bezit nu kennis die van levensbelang is. Het is al laat. Straks, als ik uitstap uit de metro, moet ik nog 10 minuten door een niet al te koosjere wijk van de miljoenenstad de kortste weg naar de herberg zien te vinden. Gelukkig lijk ik op Indiana Jones en heb ik mijn berimbau nog steeds in de mogelijke aanslag. De deuren van de metro schuiven open. Lap. Ik herken hier niets. Een hulpvaardige Braziliaanse bewaker toont me de juiste richting aan. En nu hopen dat die uitleg klopt vanaf hier. Het is ondertussen 23:48. Eerst even rechtdoor. Voorbij de hoek in één of andere straat links die ik me veronderstel te herinneren. Ja, ja. Lekker door de knieën en snelheid maken. Ik kan niet snel genoeg in die herberg zijn. Nu moet het ergens rechts zijn, nietwaar? Inderdaad. Maar waar? In al mijn gepeins loop ik de verkeerde straat in. De naam ervan is juist maar de nummering lijkt langs geen kanten de goeie kant uit te gaan. 5 verloren minuten afdalen worden omgezet in 7 zware minuten stijgen. Ik sta weer hier. Klaar om de eerste bok op mijn muil
te krijgen. Op zich is dat niet slecht. Overal zitten er nachtwakers in appartementen, banken, bedrijven en kantoren. Volk teveel. Maar niemand die happig blijkt te zijn om naar buiten te komen en me van mijn twijfel te verlossen. Uiteindelijk kan ik één ervan, in mijn machtige Portugees, overtuigen zijn raam van voor de tralies te halen en me verder de laan, met bomen, in te sturen en een derde daarop volgende in te slaan. Waarom is dat hier zo beklijvend man? Opnieuw op snelheid. Ik neem me voor niet achterom te kijken. Dat gaat rapper. Dat zou de juiste laan moeten zijn. OK. Brigado moatje. Mijn zweterig lijf in actie gaat door. Knieën buigen zich. Holeys verzetten de aarde. Mijn hoofd houdt zich rustig bezig met het voorstellen van allerlei kutsituaties waarop dit moment kan uitdraaien en hoe ik mijn belagers het best tussen een rioolputje vlecht. Rechts sla ik in. De juiste laan in met nummers die al meer in de buurt van de jeugdherberg lijken te zitten. Enkele eenzame voetgangers lopen, evenveel op hun gemak, me geen blik waardig gunnend, voorbij. Wat is dat hier maat? En dan met die bomen in de laan. Genoeg schaduw om een mes de kans te geven de nachtdienst uit te maken. Gelukkig vermoed ik van alles en zo op mijn hoede als een fruitvlieg voor bewegend rottend keukenafval kan zijn,
kom ik ongeschonden aan om op de bel te duwen van mijn nummer voor vanavond. De nummers blijven zich opstapelen en dit is wel even toevallig hier. Op een rijtje: ik zit hier op de 30ste marco om 3uur ’s nachts een pint te drinken met volk dat ik in de verte van Sao Paulo leer kennen, slaap in kamer 33 en heb locker 333. Muito bom. Met Daniel en een 40-jarige Salvadoriaan beklinken we de situatie meermaals. In het Frans. De één is ingenieur en de ander binnenkort leraar Frans. We verschillen allemaal redelijk wat van leeftijd. Het gesprek lijdt er langs geen kanten onder. De enige weg die we uitgaan is deze van te veel pinten op een te korte tijd. Er zijn van die momenten dat iedereen tegelijk wil trakteren. Gelal en gebral van onze kant. Zagende buren aan de overkant. De zwangere lucht snuif ik geweldig naar binnen. Hier kan ik ongecompliceerd bier omstoten. Tot 2 maal toe. Een laatste avond waardig. Daniel schrijft geïnspireerd volgend franse tekst: Je commence mais je ne sais pas continuer. Car le moment est ephemère, donc rien que j’écrive ne durera que l’instant. Ce que je sais c’est qu’il y a quelque chose difficile d’expliquer à travers les mots, cela dépasse la logique des phrases écrites. Je crois que cela c’est l’amitié, la vraie, car on se montre tout entire. Enfin, il faut continuer a vivre. Demain c’est un autre jour. Auberge Praca da arvore (30/03/2008) Daniel Arauso De ingenieur komt ook nog met een quote af die klinkt als een bel: Technology was invented to solve the problems we didn’t had before. Zeker van iemand anders maar toch. Zo is het. Toen ik in de jungle liep, had ik geen last van pakweg een Gentse buskaartjesmachine. Een ding ontworpen ter bevordering van de veiligheid van de chauffeur omdat sommige mensen niet meer weten hoe menselijk contact in elkaar zit. Daarom sluiten ze hem of haar af. Geen gedoe meer met wisselgeld teruggeven en vriendelijk zijn en zo. Gewoon rijden. Een probleem minder waar ik gerust een probleem van maak. Ik rijd dan ook met de fiets. Lallend kruip ik in mijn keef en start wonderwel een droom die ik me morgenvroeg nog deels kan herinneren.
maart
Dag 29 De deelse droom situeert zich in een Pantanalachtig gebied, voor het gemak ergens dicht bij Ubatuba. Ik kom een reizende leider uit de scouts van vroeger tegen. Raar dat het Koen Deprez is die verschijnt tussen de droomnevel door. Die gast heeft al in verre stukken land gezeten maar hier had ik hem niet verwacht. Wanneer hij voorstelt te gaan paardrijden zijn we al op weg. Tot mijn frank valt dat vandaag mijn vlieger opgaat. Om 10:00 moet ik zeker op de bus zitten. Dat vertelden ze me aan de herbergbalie gisteren. “Ja Koen, de leute.” Die paarden laat ik dus met gemak voor wat paarden zijn, laat mijn pinten achter bij Koen voor de ambiance en sprint terug. Logisch gezien pak ik een paard om mee terug te galopperen maar dat is het allesbehalve. Gebouwtechnische teleportatie. De herberg is nu een TV-studio in volle metamorfose en de dormotorio, met mijn gerief nog op het bed, staat op de set. Zonder omkijken of enig interessante uitlating die ik me kan herinneren, maak ik mijn boel, begrijp niet waar de inhoud van mijn rugzak vandaan komt, loop de set af en spurt de nu langer lijkende gang door. ’t Komt zeker door al dat volk dat hier niet thuishoort dat ik lijk te ploeteren door een gang vol blubberend vet. Zweet zuivert het lichaam. Ook ’s nachts. Even later zit ik met Franky op de bus en we zien dat het goed is. Tijd is god. Mijn ogen springen open. Voor de zekerheid sta ik op. Nagenietend van de adrenaline loop ik naar de balie om te zeggen dat de wekdienst niet meer nodig is. Ik toon me en ze verzekert zich ervan dat ik wakker ben. Het is welgeteld 1minuut voor de opgegeven wektijd. Muito ideal. Als ik mijn tanden ga poetsen, loop ik, als enige wakkere van mijn kamer, voorbij Daniels open mond en hoor hem in een franse stuiptrekking nog zeggen: “Dans une autre vie mon ami, peut-être comme des fourmis.” Daarna slaapt hij verder weg van zijn roes. Ik verlaat de drieledigheid van de kamer. Mijn rugzak weegt gelijk minder. Ik mis gelijk iets. Nee. Ik ga toch mijn muskietennet niet op de laatste nacht verloren zijn? Ik dacht al dat er iets hing te zwiepen tijdens het lopen. En dat het plots niet meer hing te zwiepen, kan ik me ook herinneren. Dat weigeren om achterom te kijken en snelheid te behouden, lijkt me toch een geïmpregneerd, perfect en overal te implementeren muskietennet gekost te hebben.
Slaapkamer voor verschillende personen in een herberg of zo. “���������������������������������������������� Tot in een ander leven, misschien als mieren.”
Wie maalt? Vorig jaar heb ik het wel gewoon weggegeven aan mijn maat de walrus in India dus het lijkt traditie te worden mijn netten uit te werpen in alle werelddelen. Een net mag dromen. Ik spring 3 treden per keer naar beneden om de laatste Braziliaanse bodem goed in mijn lijf te drukken. Speurend naar een oranje zakje met een muskietengaas in, druk ik er hem wel erg hard in. Ik sta blijkbaar zodanig scherp dat zelfs een opgedroogd hoopje beton dat mijn tenen kruist voor veel extra miserie zorgt. Ik stoot wreed debiel de grootste van mijn kleine tenen bloedvlees open. Doj alom. Ik vloek mezelf te pletter omdat ik zo een kalf ben en staak de hopeloze queeste. Het ontbreekt er nog aan dat mijn zakje geen licht geeft. Iedereen had het al lang zien liggen. En hoogstwaarschijnlijk was het dichtstbijzijnde paar handen genoeg om het terug te doen verdwijnen. Ik koop overal noten om het verlies en de pijn weg te verzachten. De metro brengt me in vervoering. Ik soes tevreden terug op mijn stappen. De focus moet wel hier blijven. Ik stap af. Marcia en Manuella zijn waarschijnlijk de laatste die ik via mijn Portugese tongval leer kennen. Tussen de pijpenstelen door schrijf ik ondertussen vanop mijn rugzak, wachtend op de bus. Eerst als enige, later als enige die niet in de rij zit te wachten. Miljaar. Ik heb die rij niet eens zien groeien. Gelukkig verstaan de M&M’s dat Portugees van mij en laten ze me voor. Hun vriendelijkheid tijdens en voor de rit vormt een aangenaam medium. Goed om nooit alleen te moeten zijn. Dat is toch het beste. Alleen reizen en gemakkelijk spreekbuizen vinden. Op die manier doe je echt wat je wilt. Je gaat naar de dingen die je wilt en spreekt tegen de buizen die je wilt. Muito legal. Langs Liberdade voor de laatste tussenstop. Ideal. Mijn broekzak. Aangekomen, bij een sushibar natuurlijk en dan zo recht en goedkoop mogelijk naar het vliegveld voor 3,4RS. Dat moet je eens vergelijken met hetgeen ik in het begin van de reis betaalde. Het kost altijd tijd om te beseffen wat geript worden nu eigenlijk is. Nu, 2 uur voor mijn vlucht vertrekt, zet ik me voor de check-in van Alitalia te wachten. Op het plakkaat staat de vlucht naar Milaan klaar om ingecheckt te worden. Departure at 13:40. Mijn vlucht gaat via Rome. Gerust in de situatie begin ik wat te hacky sacken, haal mijn berimbau uit elkaar zodat hij niet breekt in de vliegtuigbuik, schrijf een zin of tien en kijk hoe saai de mensen om me heen zijn. Dat is toch zoiets typisch. Als ik op stap ben, zou ik iedereen willen
leren kennen, maar eenmaal op de luchthaven zien ze er allemaal even saai uit. Uitgebold. Vastgelopen. Overgegeven aan de cijfertjes op het vertrekbord. Als iedereen voor Milaan tot vervelens toe is ingecheckt, ga ik vragen wanneer Rome aan de beurt is. De steward zegt dat dit net afgelopen is. “De mensen daarnet in de rij gingen allemaal daarheen.” “Naar Rome of naar Milaan?” Ik wijs naar het plakkaat en het bijhorende vluchtnummer dat totaal niet het mijne is en noem hem terloops een rund. Als reactie neemt hij vliegensvlug de telefoon op, foefelt met de trucs in zijn doos en kan me net op tijd, door de rompslomp heen, het vliegtuig in sluizen. In de tussentijd word ik gedwongen de boog van mijn berimbau te laten inpakken met ongelofelijk duur bagageplastic terwijl ik net al mijn Reais gewisseld heb. De veiligheidsneukers vinden mijn booguitziend instrument een bedreiging. Een gitaar zie ik later wel tussen de handbagage. En die heeft wel 6 snaren. De mijne maar 1. Rippers. De koers van ’t plastic verdriedubbelt ook nog een keer wanneer je enkel nog euro’s over hebt. Die zijn hier gelijk niets waard. Balen. ’t Braziliaanse systeem heeft zich al lang genoeg niet kunnen manifesteren in mijn bijzijn. Vliegvelden zijn gelijk wel de plaatsen waar ik er het meest tegenaan loop. Mijn geluk kan niet op wanneer ik zit te wachten tussen honderden Italianen achter de paspoortcontrole. Ik vond al dat iedereen er even saai uit zag. Nu zijn het dan nog eens allemaal saaie Italianen. Net geen zweet op mijn rug. Wel honger. En dat blijkt gepermitteerd. In de Boeing 777 vinden we op de dinnerprato vandaag zalm, boontjes, pasta en brood. Als je ervoor kiest natuurlijk. En het is nog lekker ook. Barbaren die geen zalm lusten, krijgen een taai stuk kieken. Daarnaast geniet ik het gezelschap van mijn buren. Bij nader inzien een Spaans ingenieur die in Berlijn woont rechts, en een elektrisch ingenieur van Salvador links van mij. Drie ingenieurs op een rij. Op zondag. De gesprekken zwerven tussen alle werelddelen om te besluiten bij muziek. De voorkeur geniet gelukkig muzikale ballen. De oudste van de twee speelt samen met zijn zoon in een rockband en vindt zonder omwegen dat System Of A Dawn de klepel zwaait. Zowel qua rifs als teksten. “Alles daarin is gewoon abnormaal.” Hij zegt het zo overtuigend dat ik thuis eens ga neuzen in de collectie van den Woskee. Ik ben wel benieuwd welk soort headbangers ball ze in me losmaken. Ondertussen droom ik ervan dat mijn bagage mee is met het vliegtuig.
Dat zou fantastisch zijn. Ze is mee en nog fantastischer is dat mijn lief een rokje aanheeft als ze me komt ophalen aan de luchthaven. Thuis komen is te zalig.
Oscar Niemeyer