Trefwoorden: definiëring; terrorisme; staatsterrorisme; vrijheidsstrijder; kenmerken.
1
Inhoudstafel: Inleiding : ................................................................................................................ 3 Hoofdstuk 1 : De geschiedenis van de Terreur :.................................................. 9 A. Van de oudheid en de Middeleeuwen .................................................................... 9 B. De Franse revolutie: aanvang van modern terrorisme ......................................... 11 C. Na de Tweede Wereldoorlog ................................................................................ 13 D. Internationaal terrorisme ................................................................................... 14 Hoofdstuk 2 : Waarom moet terrorisme überhaupt worden gedefinieerd ? .. 16 Hoofdstuk 3 : De moeilijkheid om terrorisme te definiëren : ........................... 22 A. Belemmeringen................................................................................................... 22 B. Ondernomen pogingen tot definiëring ................................................................ 25 Hoofdstuk 4 : Wat handelingen kunnen als terrorisme worden beschouwd ? ............................................................................................................................... 31 1. WAT ZIJN DE KENMERKEN VAN TERRORISME?..................................................... 31 A. Algemeen ........................................................................................................... 31 B. Essentiële kenmerken van terrorisme .................................................................. 38 i. Verboden middelen of methoden : ernstig geweld.................................................. 38 ii. De motieven van terrorisme : ............................................................................ 40 iii. Het creëren van terreur : .................................................................................... 41 2. MOETEN ER UITZONDERINGEN ZIJN ? .......................................................... 42 A. Het recht op zelfbeschikking en rebellie ............................................................... 42 B. Staatsterrorisme.................................................................................................. 46 Hoofdstuk 6 : Definiëring in Belgisch recht van terrorisme: ............................ 48 1) Terroristisch misdrijf .......................................................................................... 48 2) Deelname aan een terroristische groep ................................................................ 56 3) Hulp verlenen aan een terroristisch misdrijf ....................................................... 60 Besluit : .................................................................................................................. 61 Bibliografie: ........................................................................................................... 66
2
Inleiding :
Sedert de aanslagen van 11 september 2001 op het World Trade Centre in New York en op het Pentagon in Washington werd de strijd tegen het terrorisme opnieuw een brandend actueel thema. In de pers wordt er elke dag bericht over ‘terrorisme’, ‘terroristische’ aanslagen, en ‘terroristen’.
Iedereen lijkt het er over eens te zijn dat ‘terrorisme’ een groot kwaad is dat dringend dient te worden aangepakt, maar wat betekent terrorisme nu eigenlijk? Wanneer is men strafbaar? Vast staat dat er een negatieve connotatie samenhangt met de term terrorisme. Juridisch is een definiëring van terrorisme van het allergrootste belang en overigens de eerste vraag die men zichzelf telkens zou moeten stellen om de bestrijding ervan te kunnen verantwoorden. Dit hangt ook samen met het legaliteitsbeginsel, dat stelt dat men vooraf moet weten welke gedragingen strafbaar zijn en welke straffen daar op staan.
Het is onmogelijk om op een gefundeerde wijze te spreken over terrorisme zonder ‘terrorisme’ eerst te definiëren. Bij een studie die handelt over “de definiëring van terrorisme”, dient te worden gewezen op het bestaan van semantische onstandvastigheid, de verandering van betekenissen bij het publiek en in het politieke discours, het probleem van grensgevallen met andere concepten, kortom, de conceptuele chaos bij de te onderzoeken term. We moeten ook vaststellen dat de kwalificatie van ‘terrorisme’ nauw samenhangt met de politieke macht. Het is im-
3
mers steeds de dominante macht die de terminologie (en dus interpretatie) vaststelt (en dus oplegt) die haar het beste past, en hierdoor ook legitimeert, op een nationaal of internationaal niveau.1 Enkel een overheidsapparaat beschikt over een monopolie op geweld en is immers gerechtigd om wetten uit te vaardigen; zij bepaalt dus wat terrorisme inhoudt. Het is zo dat elke staat haar eigen belangen (economische, politieke, sociale ect.) heeft waarvan zij de behartiging nastreeft. ‘Terrorisme’ zou men dan kunnen definiëren als: ‘geweld dat men afkeurt’. Geweld dat men niet afkeurt, zal men dan ook niet als ‘terrorisme’ beschouwen. Zeker is dat men het eigen geweld nimmer als dusdanig zal etiketteren. Het gebruik van labels als ‘terrorist’ ‘terreur’ en ‘terrorisme’, blijkt zeer subjectief geladen te zijn en de totstandkoming van een wereldwijde consensus op het politieke toneel omtrent de betekenis ervan lijkt veraf.
Niettegenstaande de wijzigende betekenissen van terrorisme doorheen de geschiedenis, behield het woord haar stigmatiserende en delegitimerende kracht t.a.v. degene naar wie wordt verwezen als ‘terrorist’. Terrorisme is een pejoratief.2 ‘Terrorist’ wordt vaak gebruikt als scheldwoord. Het is een woord dat niet enkel zeer vaak wordt gebruikt, maar ook zeer vaak wordt misbruikt in een strijd om legitimiteit. Door een duidelijke afbakening van de contouren van het begrip, kan deels worden verholpen aan de opportunistische benadering van het concept.3
1
B. SAUL, Defining terrorism in international law, Oxford University Press, 2006, 1. Ibid, 3-4; P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 117. 3 J. DERRIDA, ‘Autoimmunity: Real and Symbolic Suicides’ in G. Borradori, Philosophy in a Time of Terror. Dialogues with Jürgen Habermas and Jacques Derrida, University of Chicago Press, Chicago, 2003, 86. 2
4
De aanslagen van 11 september 2001 vormde een katalysator voor een verstrengde aanpak van terrorisme.4 Dit zorgde er voor dat er de laatste jaren een grote aanwas is van regels die terrorisme regelen. Zij het dat er reeds een heel aantal verdragen bestonden die terrorisme fragmentarisch trachtte aan te pakken.5 Ook in Europa leidden de gebeurtenissen van 9/11 tot een reflexbeweging waardoor besloten werd om het terrorismefenomeen binnen het kader van de Europese Unie aan te pakken. Op een buitengewone vergadering van de Europese Raad van 21 september 2001 besluit zij dat de strijd tegen het terrorisme één van de prioritaire doelstellingen is van de EU. Als gevolg hiervan kwam men snel tot een Europees aanhoudingsmandaat en een kaderbesluit inzake terrorismebestrijding waarbij een gemeenschappelijke definitie van terrorisme als één van de grootste realisaties wordt beschouwd. 6 Het kaderbesluit trad in werking op 22 juni 2002, en werd geïmplementeerd in de Belgische rechtsorde door de wet betreffende terroristische misdrijven van 19 december 2003 die enkele nieuwe artikelen invoegde in het strafwetboek (artt. 137-141ter Strafwetboek).7
4
F. GOOSSENS, “Nieuwe wetgeving met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme: het Europees arrestatiebevel en de omschrijving van terroristische misdrijven”, T.v.W. 2004, afl. 3, 80 e.v. 5 Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977; Internationaal verdrag ter bestrijding van de financiëring van terrorisme van 9 december 1999; Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen van 15 december 1997; Verdrag inzake de veiligheid van VN-personeel en geassocieerd personeel; Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart van 23 september 1971; Internationaal verdrag tegen het nemen van gijzelaars van 17 september 1979, Verdrag omtrent overtredingen en bepaalde andere daden gepleegd aan boord van een vliegtuig van 14 september 1963, Verdrag ter bestrijding van onwettige aanvallen op vliegtuigen van 16 december 1970, Verdrag ter bescherming en bestraffing van misdaden tegen internationaal beschermde personen inclusief diplomatieke vertegenwoordigers van 14 december 1973, Verdrag omtrent de fysieke bescherming van nucleair materiaal van 3 maart 1980, Verdrag tegen de onwettige daden tegen de veiligheid van de maritieme navigatie, Verdrag omtrent het markeren van plastieken explosieven met als doel de detectie ervan van 1 maart 1991 en het internationaal verdrag ter onderdrukking van daden van nucleair terrorisme van 13 april 2005. 6 V. HAMEEUW, “Strafbaarheid van terroristische misdrijven: van Europees Kaderbesluit tot het Belgische Strafwetboek”, T. Strafr. 2005, 2-3. 7 S. OSCHINSKY en Y OSCHINSKY, « Le point sur la legislation anti-terroriste », Journ. Proc. 2005, afl. 501, 14 e.v.
5
Vóór de wet van 19 december 2003 was terrorisme onbestaande in het Belgische strafrecht. Men had het nooit nodig geacht om een ‘terroristisch misdrijf’ strafbaar te stellen. De gedachte was dat wat terroristen doen (moorden, gijzelen, afpersen…) sowieso al strafbaar wordt gesteld en er dus geen enkele behoefte was voor een aparte strafbaarstelling. Bovendien heerste er de vrees dat een te ruime begripsomschrijving van ‘terrorisme’ de vrije beleving van politieke rechten in de weg zou staan, en ook fundamentele rechten zou aantasten. Dezelfde politieke en ideologische onenigheid had er ook voor gezorgd dat een universele definiëring van terrorisme telkens strandde, door onenigheid over het onderscheid tussen terrorisme en legitieme vormen van politiek geweld.8 In een laatste hoofdstuk zullen we de Belgische definiëring van terroristische misdrijven bespreken.
De nadruk in deze thesis is om tot een aanvaarbare universele definitie te komen van wat terrorisme inhoudt en dit vanuit een internationaal perspectief. In dit opzicht zullen we het begrip trachten te ontleden in haar o.i. meest fundamentele kenmerken. We zullen het begrip terrorisme plaatsen in haar historische context en een groot deel van de inspanning gaat naar een afbakening van het begrip van andere vormen van politiek geweld die o.i. niet kunnen worden gekwalificeerd als ‘terrorisme’ (bijvoorbeeld het uitoefenen van een recht op zelfbeschikking van volkeren waarbij gebruik wordt gemaakt van geweld tegen militairen, zie infra). Ook zal het begrip terrorisme onder meer worden afgebakend van andere rechtsbegrippen als ‘oorlogsmisdaden’, ‘agressie’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’. 8
F. VANNESTE en F. VERBRUGGEN, “Symboolwet als vaandel van de strijd tegen het terrorisme”, Panopticon 2004, 80-81.
6
Bij de definiëring van terrorisme loopt men steeds weer vast op de cliché: “One Man's Terrorist is Another Man's Freedom Fighter”9 (wat voor de één een terrorist is, is voor een ander een vrijheidsstrijder). We zullen trachten aan te tonen dat men dit twistpunt wel degelijk kan overbruggen indien men een aantal humanitaire principes als uitgangspunt zou nemen. Immers een aantal beginselen zijn dermate fundamenteel (bijvoorbeeld het verbod om burgers te doden, zelfs in het geval van een gewapend conflict) dat deze onder geen enkel beding kunnen worden gerechtvaardigd: het doel heiligt niet de middelen.
We zullen in deze thesis ook nagaan of staten al dan niet terroristische misdrijven kunnen plegen. Uiteraard dient er eerst een internationale norm te zijn die staten verbiedt om terroristische misdrijven te plegen. Zoals gezegd bestaat er geen universele definitie van terrorisme. Maar stel dat er wel een universele definitie van terrorisme zou bestaan, dient deze dan ook staten te omvatten? Om op een overwogen manier een beslissing te kunnen nemen, moet best eerst worden nagegaan op welke wijze de huidige internationale regelgeving het gedrag van staten reguleert; welk gedrag reeds strafbaar wordt gesteld en welk juist niet.
De structuur van onderhavig werk ziet er uit als volgt: Om een beter inzicht te verschaffen in het fenomeen terrorisme zullen we een eerste hoofdstuk wijden aan een historisch overzicht van terrorisme. In een tweede hoofdstuk zullen we de noodzaak bespreken van een definiëring. Een derde hoofdstuk handelt over de moeilijkheid die gepaard 9
Oorsprong van de uitspraak is niet gekend.
7
gaat met de definiëring van terrorisme. In hoofdstuk vier zullen we de verschillende essentiële elementen die o.i. een terroristisch misdrijf uitmaken, uitleggen en verder ook vrij uitvoerig uitwerken. Tot slot zullen we de Belgische definiëring van terrorisme onder de loep nemen. Als een rode lijn door deze thesis staat de bescherming van mensenrechten steeds voorop.
8
Hoofdstuk 1 : De geschiedenis van de Terreur :
Wat de meeste lezers vandaag de dag als ‘terrorisme’ zouden kwalificeren is zeker geen nieuw verschijnsel.10 Terreur of terrorisme is een fenomeen dat de menselijke geschiedenis steeds heeft gekenmerkt, en dat steeds nauw samenhing met begrippen als ‘oorlog’ ‘rebellie’ en ‘politieke macht’. Vele opstandige groeperingen en bewegingen van destijds doen ook snel denken aan hedendaagse terroristische organisaties, waarbij systematische terreuracties als methode werd gehanteerd.
A. Van de oudheid en de Middeleeuwen De geschiedenis werd geteisterd door vormen van geweld die men zou kunnen omschrijven als terrorisme. Dat politieke moorden zeker geen nieuw verschijnsel zijn, mag ook blijken uit de moord op Julius Caesar in 44 V.C. Terrorisme heeft plaatsgevonden in alle landen, en de concrete oorzaken die de voedingsbodem vormde voor de terreur, hebben steeds verschild.
De eerste sporen van terrorisme kan men terugvinden in de gedragingen van de radicale zeloten meer dan 2000 jaar geleden. De Zeloten (sicarii) waren een Joodse sekte die actief waren in Judea circa de eerste eeuw V.C. en zich verzette tegen de Romeinse overheersing van Israel. De Zeloten vielen hun vijanden meestal overdag aan en dit op drukke plaatsen zodat iedereen getuige kon zijn van het voorval. Zij ver10
W. LAQUEUR, Terrorisme, Baarn, In den Toren, 10.
9
moordde hun tegenstanders met behulp van een primitief soort dolk (sica). De Zeloten zochten steeds publieke plaatsen uit om hun boodschap te communiceren aan het publiek: de Romeinse bezetter en joden die collaboreerde met de vijand.11
Tussen 1090 en 1272 was er een Islamitische beweging die gekend staat als de ‘Assassins’ (oorspronkelijk: Hashhashin) dewelke gelijkaardige methoden hanteerde om te strijden tegen de Christelijke Kruisvaarders die hun land had bezet in het huidige Syrië. Zij hadden een politiek doel voor ogen; hun doelstelling was om de islam te zuiveren, en een gemeenschap te verwezenlijken waarbij de politieke en religieuze instellingen onafscheidelijk zouden zijn. De Assassins bedreigde de overheden van verschillende landen. Vaak werden prominente slachtoffers uitgekozen om te vermoorden en dit op publieke plaatsen waar veel personen zich ophielden. Ook de Assassins gebruikte een dolk. Wanneer men werd betrapt, maakte men zelden aanstalten om te ontsnappen. Martelaarschap kwam dan ook vaak voor.
Gedurende de hele middeleeuwen bleef terreur een belangrijk element in de oorlogsvoering. Vaak waren uitbreidingen van territoria en de strijd om politieke macht de achterliggende drijfveren, waarbij duizenden burgers het leven lieten. Terreur werd in deze periode ook zeer vaak gezaaid door een repressieve overheid die de bevolking onder controle wenste te houden.
11
G. MARTIN, Understanding Terrorism, Sage Publications Thousant Oaks, Londen-New Delhi, 2006, 1-6.
10
B. De Franse revolutie: aanvang van modern terrorisme
Het begrip ‘terrorisme’ ontstond in het achttiende eeuwse Frankrijk.12 De Franse revolutie van 1789 (die men zelf zou kunnen beschouwen als een terroristische daad) was uitgemond in een ‘régime de terreur’ (1793-94) met aan het hoofd Maxmilien Robespierre (één van de 12 leiders van de nieuwe staat). De nieuwe machthebbers maakten tijdens het terreurregime lustig gebruik van de guillotine om de vijanden van de revolutie voorgoed het zwijgen op te leggen en om de potentiële oppositie af te schrikken. Het woord ‘terrorist’ is een afgeleide van ‘terreur’ dat verwijst naar ‘angst’ en ‘iemand bang maken’ (terror; terrere). Robespierre installeerde een dictatuur om het land te stabiliseren. De methoden werden gerechtvaardigd met het argument dat zij vereist waren voor de transformatie van het koninkrijk in een liberale democratie.
Hoewel het woord terrorisme afstamt van staatshandelingen die grote angst veroorzaakte tijdens het terreurregime zal deze betekenis steeds meer aan belang inboeten, en wordt daarentegen wel het politiek geweld tegen de bestaande orde alsdusdanig beschouwd.
Een groot aantal denkers heeft doorheen de geschiedenis terrorisme proberen te rechtvaardigen. Zo was voor een aantal Griekse filosofen geweld tegen een tirannieke leider gerechtvaardigd. Degene die een tiran vermoordde, werd vaak gezien als een held. De Griekse filosoof Aristoteles gaf twee redenen op die het vermoorden van een tiran 12
P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 4.
11
rechtvaardigen: minachting en haat. In 1849 publiceerde een radicale Duitser, Karl Heinzen, het boek Der Mord. Hij rechtvaardigde politieke moord in termen van haar positieve invloed op de geschiedenis. 13
De Narodnaya Volya (Wil van het Volk) was actief tussen 1878 en 1881.14 Dit is één van de weinige bewegingen die zichzelf benoemt als terrorist. Haar revolutionaire en antigouvernementele oriëntatie staat vaak model voor moderne terroristen. Systematisch geweld werd gebruikt om het sociale en politieke systeem te wijzigen. De doelwitten van deze terroristen waren steeds zeer goed uitgekozen.15 Door het verrichten van terroristische aanslagen probeerde men hun doelstelling te propageren (‘propaganda door de daad’). 16 De revolutionaire beweging vermoordde Tsaar Alexander II in maart 1881. De moord had echter niet het gehoopte resultaat, daar de bevolking niet massaal een revolutie startte. Andere doelwitten waren aanslagen op vooraanstaande personen als de gouverneur-generaal van Sint-Petersburg en de korpschef van de geheime dienst.
Na de moord op de Tsaar is er een wereldwijde beweging gekomen van anarchisten die de overheden in alle landen wensten buiten spel te zetten. Zo werden onder meer de Amerikaanse president Willem McKinley en de Italiaanse koning Humbert I vermoord, alsook een heel aantal andere staatshoofden. Terrorisme werd gedurende lange tijd geassoci13
G. MARTIN, Understanding Terrorism, Sage Publications Thousant Oaks, Londen-New Delhi, 2006, 1-6. 14 P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 7. 15 M. CREWSAW, The Consequences of Political Terrorism, Connecticut, Wesleyan University, 1983, 54. 16 Het begrip werd ontwikkeld door Carlo Pisacane, een Italiaanse anarchist. Hij argumenteerde dat de massa te moe is na een lange werkdag om boeken te lezen over verandering of om te luisteren naar lange speeches. Enkel gewelddadige handelingen is nog in staat om het aandacht te trekken.
12
eerd met het vermoorden van politieke leiders en staatshoofden. De terroristische moord op kroonprins Franz Ferdinand op 28 juni 1914 was de directe aanleiding tot WOI.
C. Na de Tweede Wereldoorlog Na WOII ontstonden er nieuwe vormen van terreur. Er ontstonden vele guerrillabewegingen die streden tegen de gevestigde orde. Er zijn verschillende redenen hiertoe17 zoals 1) etnisch nationalisme (Ieren, Basken en Zionisten), 2) antikoloniale gevoelens in bijvoorbeeld door het Verenigd Koninkrijk en door Frankrijk gekoloniseerde gebieden (bijv. Algerije en Marokko); en 3) tot slotte ook door de opmars van een aantal ideologieën zoals het communisme.
Terroristische groeperingen met een nationale agenda hebben de contouren van de wereld vorm gegeven. Zulke groeperingen kan men vrij dicht bij huis vinden. Denk bijvoorbeeld aan het IRA (Irish Republican Army) die gegrondvest is op een strijd van Ierse katholieken om een onafhankelijke republiek te vormen. Gelijkaardige ‘terroristische’ strijd tot de stichting een onafhankelijk land doet zich voor bij de Koerden (versnipperd over Turkije, Syrië, Irak en Iran; terroristische groep PKK), de Tamils (een minderheid in Sri-Lanka; terroristische groep LTTE of Liberation Tigers of Tamil Eelam).
17
R. GOODIN, “Terrorism is Unjust War: Killing Innocent Civilians”, in X, What’s wrong with terrorism ?, Cambridge, Polity Press, 2006, 35 e.v.
13
D. Internationaal terrorisme Internationaal terrorisme werd aanzien als een prominent probleem in de late jaren ’60. Een van de nieuw methoden wordt het gebruik maken van kapingen om het internationale publiek te bereiken. Zo kaapte het Popular Front for the Liberation of Palestine in 1968 een vliegtuig en ging de gebeurtenis in de verschillende media de hele wereld rond. Twintig jaar later zal het tot ontploffing brengen van een vliegtuig over Lockerbie in Schotland de wereld schokken.18
Een andere goed gekend voorbeeld van wat men kan beschouwen als terrorisme is de aanval van Black September, een Palestijnse groep, tijdens de Olympische spelen in Munich in 1972, waarbij Israëlische atleten werden vermoord. Het doel van de aanval was om de bevrijding te bekomen van Palestijnse gevangenen. Men maakte gebruik van spectaculaire methoden om hun zaak onder de internationale aandacht te brengen.
Vanaf de jaren ’90 wordt religieus terrorisme als één van de grootste bedreigingen beschouwd van de internationale vrede en veiligheid.19 Als religieus gemotiveerde groeperingen beschouwt men o.a. AlQaeda, Hamas en Hezbollah. Wat echter vaak over het hoofd wordt gezien, is dat het geweld dat wordt gebruikt door zogenaamde religieus terroristische groeperingen, quasi altijd haar oorsprong vindt in een sterk onrechtvaardigheidsgevoel, in de algemene sociale en politieke toestand; in de onleefbaarheid van de bestaande gevestigde orde en in 18 19
P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 54. Ibid, 2 , 15 en 91.
14
de schendingen van mensenrechten. De religie die wordt belijd door deze groeperingen is vaak niet meer dan een incidenteel kenmerk, en de religie wordt gemanipuleerd om de eigen extreme gevoelens te verantwoorden.
Welke les kunnen we leren uit de geschiedenis van de terreur? Doorheen de geschiedenis hebben zeer verschillende vormen van politiek geweld zich gemanifesteerd. Het definiëren van alle vormen van terreur zal alleszins geen sinecure zijn, net zo min als het vinden van één oorzaak van terrorisme. Een definitie die alle vormen van politiek terreur tracht te omvatten zal noodzakelijkerwijs zeer vaag zijn of gewoon verkeerd. Overal ter wereld werd politiek ‘terreur’ verantwoord op grond van één of andere ideologie –welke precies doet er niet veel toe. Het doel dat terroristen trachten te bereiken heeft ook steeds zeer sterk verschilt. Sommige terroristen hebben getracht om hun overheid omver te werpen, in de hoop dat zij aan de macht konden komen. Andere dan weer hopen op de bevrijding van hun land van koloniale overheersing. In andere gevallen dan weer lijkt de religie mensen te hebben aangezet om hen lijnrecht tegenover de gevestigde orde te plaatsen. Anderzijds is terrorisme ook vaak gebruikt door de overheid om de bevolking angst aan te jagen, en om bijvoorbeeld gepercipieerde vijanden te elimineren. We moeten dan ook concluderen dat terrorisme een complex fenomeen is dat sterk verschilt van land tot land en van tijd tot tijd. De beste manier om terreur te begrijpen lijkt erin te bestaan om de achterliggende sociale, economische, culturele, politieke en ideologische motieven te onderzoeken, in haar specifieke constellatie in tijd en ruimte.
15
Hoofdstuk 2 : Waarom moet terrorisme überhaupt worden gedefinieerd ?
In dit hoofdstuk zullen we het belang van het definiëren van terrorisme op een rijtje zetten.
Een eventuele verantwoording zou kunnen luiden dat terrorisme een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid, en daarom moet worden gedefinieerd. Zo hebben resoluties van de Verenigde Naties sinds de jaren ‘70 er op gewezen dat internationaal terrorisme een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid, de vriendschappelijke relaties tussen staten, de internationale samenwerking, de staatsveiligheid en de principes van de Verenigde Naties.20 De bedreiging wordt des te reëler door de mogelijke toegang van terroristen tot massavernietigingswapens. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft meermaals gewezen op het belang van de Veiligheidsraad om de bedreiging van het internationaal terrorisme aan te pakken wanneer het een bedreiging vormt voor de internationale vrede. Sinds de aanslagen van 11 september 2001 lijkt de Veiligheidsraad echter ‘alle’ vormen van terrorisme, ook wanneer het zich volledig afspeelt in één land, te beschouwen als een inbreuk op de vrede en veiligheid ongeacht haar ernst of haar internationale gevolgen21 –uiteraard op voorwaarde dat er geen veto is van één van de permanente leden van de Veiligheidsraad. Hoewel binnenlands terrorisme potentieel in staat is om de internationale vrede en veiligheid aan te tasten, zal zeker 20 21
B. SAUL, Ibid, 46. Ibid, 46.
16
niet elke terroristische handeling hiertoe leiden, zoniet dan zou de term ‘terrorisme’ een zeer elastisch begrip worden. In het geval dat terrorisme wel de internationale vrede en veiligheid in het gedrang brengt, is een definiëring van de term dan ook alleszins verantwoord.
Een tweede verantwoording is dat de definiëring de verwerpelijkheid van het fenomeen als immoreel, inhumaan en deviant zou symboliseren. Dit is evenwel geen voldoende en valabel argument daar terrorisme sowieso reeds wordt beschouwd als afkeurenswaardig. Wat precies wordt verwezenlijkt met een definiëring van terrorisme is dat haar kantlijnen duidelijk worden afgebakend en dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt met andere vormen van afkeurenswaardig gedrag. Twee belangrijke principes worden hierdoor gerespecteerd: het legaliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Het legaliteitsbeginsel wordt gerespecteerd doordat iedereen mogelijkerwijs in staat is om na te gaan wat terrorisme inhoudt en weet welke straffen hierop staan. Hierdoor kan eenieder een afweging maken of hij al dan niet over gaat tot het betrokken strafbare gedrag. Door een definiëring is in theorie ook een ongelijke behandeling niet meer mogelijk. Wanneer een universele definitie zou worden aanvaard zou er niet langer een verschil zijn in behandeling tussen verschillende staten. Het zou de regelgeving van de staten harmoniseren en zou bijvoorbeeld uitlevering vergemakkelijken.
Men zou echter ook kunnen argumenteren dat er al een bestraffing bestaat van de verschillende misdrijven die terroristen plegen in de nationale of internationale strafwetsbepalingen. Dit is zeer zeker juist, maar
17
o.i. is er toch een intrinsiek verschil tussen een terroristisch misdrijf en andere misdrijven als verkrachting, diefstal of moord. Het verschil is dat terrorisme politiek is gemotiveerd. Door een aparte strafbaarstelling zou het mogelijk zijn om adequater op te treden tegen een vorm van geweld dat om heel andere redenen wordt gepleegd. Het zou ook een signaal sturen naar de overtreders dat een moord om politieke redenen anders wordt gepercipieerd dat een moord omwille van andere private redenen als winstbejag of jalousie. Dat terrorisme politiek gemotiveerd is, heeft een ruime aanhang. Zo werd bijvoorbeeld in de ‘verklaring voor maatregelen tot het elimineren van internationaal terrorisme’ van de Algemene Vergadering in 1994 terrorisme onderscheiden van andere vormen van geweld omwille van haar ‘politieke motivatie’.22 Sinds de jaren ‘60 zijn er echter vele fragmentarische antiterrorismeverdragen gesloten die elke algemene definiëring van terrorisme vermeden. Staten worden daarentegen verplicht om bepaalde gedragingen zoals kapingen, het nemen van gijzelaars of misbruik van nucleair materiaal te bestraffen onafgezien van de achterliggende motieveren van de dader. Het motief van het misdrijf is irrelevant ter kwalificatie van het misdrijf. Deze fragmentarische benadering van terrorisme maakt een alomvattend begrip van terrorisme onmogelijk en ondermijnt bijgevolg ook de morele kracht van deze instrumenten door de specifieke aard van ‘terrorisme’ te verwateren. 23 Door een definitie van terrorisme zou dan een algemene morele boodschap worden gegeven dat terrorisme niet door de beugel kan en kan het ‘kwaad’ een naam worden gegeven waardoor het kan worden gecontroleerd. Vele staten zijn echter zeer 22
VN Algemene Vergadering resolutie 49/60 (1994), annex Decl, 3. G. LEVITT, ‘Is “Terrorism” Worth Defining?’ (1986) 13 Ohio, Northern University Law Review 97, 115.
23
18
terughoudend om terrorisme als een politiek misdrijf te beschouwen omdat dit van de overtreders martelaars zou maken die vechten voor een doel. Echter moet worden gesteld dat de boodschap die terroristen wensen uit te dragen sowieso kenbaar zal zijn via de diverse media onafgezien van hun labelling als hebbende een politiek oogmerk. Door de nadruk echter te leggen op een politiek oogmerk door een overheid wordt echter benadrukt en gesymboliseerd dat politiek geweld, op zich, uit den boze is, en bekrachtigt zij aldus de ethische waarden van de politieke gemeenschap. Het zou met andere woorden ook de legitimiteit van terrorisme wegnemen waardoor hun steun zal afnemen. Hierdoor zouden terroristische organisaties kunnen overwegen om over te gaan tot andere vormen van activiteiten om hun doelstellingen te verwezenlijken omwille van morele en opportunistische redenen. Om deze redenen is het ook belangrijk dat elke definitie van terrorisme niet te breed is en dient legitiem of gerechtvaardigd politiek geweld te worden uitgesloten van de definitie. Verder zou een alomvattende definitie ook andere handelingen dan degene die reeds zijn geregeld in verdragen strafbaar stellen.
Een andere en overtuigende pragmatische reden is dat door een definiering van de term misbruik van de term in de kiem kan worden gesmoord. Een definiëring van de term zou ook zo de maatregelen van de Veiligheidsraad onder controle kunnen houden. Als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties de nationale staten aangespoord om maatregelen te treffen tegen ‘terrorisme’ en ‘terroristische handelingen’ zonder de term te de-
19
finiëren in resolutie 1373.24 Zo zijn staten verplicht om: de financiering van ‘terrorisme’ strafbaar te stellen; ‘terroristische groeperingen’ te onderdrukken; vluchtelingenstatuut te weigeren aan ‘terroristen’; en ‘terroristen’ te vervolgen. Als gevolg hiervan zijn staten volkomen vrij om terrorisme unilateraal en op een subjectieve wijze te definiëren, hetgeen leidde tot zeer verschillende en zeer vage invullingen van het begrip terrorisme. Vaak worden hierbij legitieme handelingen gecriminaliseerd, zoals stakingen. Dit heeft bijvoorbeeld ook vaak geleid tot een zeer extensieve uitbreiding van het stafprocesrecht waarbij door middel van allerlei onderzoeksmethoden inbreuken op fundamentele mensenrechten worden verantwoord. Zo worden er ook in vele landen en in de VN lijsten van terroristische groeperingen opgesteld zonder dat men weet op welke grond men wordt afgeschilderd als terrorist. De mogelijkheid om zich hiertegen te verweren, indien die al bestaat, laat te wensen over.25 Zoals Amnsty Interational26 heeft opgemerkt is de term ‘terrorisme’ in resolutie 1373 open voor zeer verschillende interpretaties wat rechtenschendingen zou kunnen vergemakkelijken.
De Veilig-
heidsraad heeft een strijd ontketend niet tegen één terrorisme, maar tegen verschillende terrorisme. En om tot een effectieve internationale strategie te kunnen komen, is het uiteraard van groot belang dat men allen hetzelfde bedoelt wanneer men het heeft over terrorisme. Dat elke staat een eigen definitie van terrorisme hanteert, is echter een gevaarlijke evolutie. Het laat staten immers toe om unilateraal een beslissing te
24
VN Veiligheidsraad Resolutie 1373 (2001); B. SAUL, Ibid, 48. S. DEWULF en D. PACQUÉE, “Terrorismelijsten. Inzichten van het Gerecht van Eerste Aanleg », NJW 2006, nr. 148. 26 Amnesty International, Statement on the Implementation of UNSC res 1373, 1 Okt 2001. 25
20
nemen aangaande wat zij als terrorisme beschouwen, wat toelaat om de eigen belangen te laten prevaleren.27
Of de lezer al dan niet akkoord gaat met de bovenstaande argumenten, we moeten aanvaarden dat de term ‘terrorisme’ een maatschappelijk realiteit geworden is, dewelke ernstige juridische consequenties heeft. Zij kan dan ook niet langer worden genegeerd. Het definiëren van de term zou misbruik van de term kunnen voorkomen zodat de overheid niet zomaar bepaalde personen - naar goeddunken - als terroristen kan etiketteren; verschillende standaarden worden hierdoor vermeden en gelijkheid wordt betracht. In plaats van als dienst te doen als een ander woord voor ‘kwaad’ – wat alle vormen van repressie zou verantwoorden – zou de term worden afgebakend binnen wel gekende grenzen.
27
B. SAUL, Ibid, 51.
21
Hoofdstuk 3 : De moeilijkheid om terrorisme te definiëren :
A. Belemmeringen Het probleem om te komen tot een internationale regeling of bestrijding van terrorisme is dat men niet kan komen tot een definitie van het begrip. Vooraleer men iets op internationaal vlak samen kan aanpakken – mocht men dit noodzakelijk achten -, dan moet er eerst overeenstemming zijn over ‘wat’ men wil aanpakken.
De betekenis van terrorisme ligt steeds besloten in de filosofische overtuiging van een persoon of natie. Of anders gezegd, de inhoud die men geeft aan terrorisme wordt steeds subjectief ingevuld. Bijvoorbeeld, zullen partners in een relatie die ruzie hebben met elkaar het probleem dat hen scheidt zeer anders interpreteren; of zal de één de nieuwe smaak van Fanta Light beter vinden dan de vorige, terwijl de ander het daar volledig niet mee eens is. Zoals het gezegde immers luidt: “Wat voor de één een terrorist is, is voor een ander een vrijheidsstrijder.”28 Het is inderdaad mogelijk dat een terrorist of vrijheidsstrijder later wordt gekroond tot staatshoofd zoals bijvoorbeeld het geval was bij president Nelson Mandela. Laatstgenoemde persoon werd door de ZuidAfrikaanse overheid tijdens de jaren ’60 tot de late jaren ’80 beschouwd als een terrorist. Een ander voorbeeld is de joodse Irgun groep die in 28
K. SUTER, “Terrorism and International Law”, Contemporary Review, 2005, 216 e.v.; A. SCHMID, “Terrorism - The Definitional Problem”, in X, War Crimes Research Symposium (onuitg.), 2004, 385
22
1947 tegen de Britten vochten voor een onafhankelijk Israel - en door het VK werden beschouwd als terroristen en - wiens leider later eerste minister werd van Israel. Terrorisme lijkt dan ook een tactiek te zijn die regelmatig de nodige vruchten afwerpt.29 Terroristen zullen zichzelf zeer zelden of nooit terrorist noemen. Zo vertelt het IRA (Irish Republican Army) over zichzelf: “wij zijn, als de wettige vertegenwoordigers van het Ierse volk, moreel gerechtigd om ons te verzetten tegen de buitenlandse bezettingsmacht en haar binnenlandse collaborateurs”.30 Of zo verklaarde Osama Bin Laden: “De Amerikanen dringen zich op aan iedereen die in God geloofd en in zijn rechten. Zij beschuldigen onze kinderen in Palestina er van dat zij terroristen zijn… Tegelijk verdedigen zij een land dat beschikt over vliegtuigen en tanks, de joodse staat die een politiek heeft om de toekomst van onze kinderen te ontnemen.”31
Een ander probleem met de definiëring van terrorisme is dat staten inconsequent zijn met wat zij als terrorisme beschouwen. Om een voorbeeld te geven, kan worden gewezen op de houding die de VS lange tijd heeft volgehouden ten aanzien van het geweld in Noord-Ierland, waarbij er in de VS een grote sympathie was voor de verzetsgroeperingen waardoor vele Amerikaanse fondsen het IRA ten goede kwamen. De laatste jaren echter is de VS veel meer actief om de toestroom van fondsen een halt toe te roepen. Men zou kunnen argumenteren dat eenieder zijn concepten construeert overeenkomstig zijn eigen agenda. Dat men dus de definitie hanteert die het beste uitkomt, of het best de 29
R. HIGGINS en M. FLORY, Terrorism and International Law, Londen, Routledge, 1997, 5-6. J. TUMAN, Communicating terror. The rhetorical dimensions of terrorism, California, Sage Publications, 2003, 9. 31 P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 53. 30
23
eigen belangen dient. Persoonlijke belangen kunnen wijzigen. Het kan bijvoorbeeld ook zijn dat het eigen belang vereist dat men bepaalde ‘terroristische’ bewegingen wel en andere niet als terroristisch beschouwt, bijvoorbeeld omdat men zelf betrokken is in het plegen van terroristische daden of omdat men de strijd van een welbepaalde groepering meer legitiem acht dan een ander – ook al worden identieke methoden gehanteerd. Zo kan men bijvoorbeeld verwijzen naar de weigering van de Verenigde Staten om Posada uit te leveren aan Cuba; Posada werd door de Amerikaanse CIA o.a. opgeleid voor de invasie van de Varkenbaai in 1961, en werd door Amerika ook voorzien van de nodige financiële middelen. Posada heeft circa dertig jaar geleden een Cubaans vliegtuig tot ontploffing gebracht waarbij 73 passagiers het leven lieten; de geheime diensten waren op de hoogte van deze plannen. Niettemin blijft de VS halsstarrig weigeren om hem uit te leveren. Na de aanslagen van 11 september 2001 verklaarde de Amerikaanse president "We will make no distinction between the terrorists who committed these acts and those who harbor them." Hij zou er misschien goed aan doen om ook eens de beschuldigende vinger naar zichzelf te wijzen.
Verder is er ook het probleem dat terreur gepleegd door staten meestal niet worden omschreven als terrorisme. Afhankelijk van iemands benadering van terrorisme kan men stellen dat de grootste terroristen in de twintigste eeuw allen leiders waren van erkende staten: Stalin, Hitler, Mao Zedong en Pol Pot. De handelingen die door hen werden begaan zouden perfect kunnen worden beschouwd als terrorisme, afhankelijk van de definitie die men gebruikt. Aangezien echter niet alle staten het eens zijn met het feit dat een staat terrorisme kan plegen, terwijl
24
andere dan weer dit met alle middelen trachten te verhinderen, is het komen tot een universele definitie zeer moeilijk. De tegenovergestelde standpunten op dit essentiële punt lijken een groot hekelpunt.
Tot slot kan ook nog worden gewezen op het feit dat er vele verschillende vormen van terrorisme bestaan, zoals we hebben gezien in hoofdstuk 1, en dat het niet steeds gemakkelijk is om ze allemaal onder dezelfde term onder te brengen.
B. Ondernomen pogingen tot definiëring In 1937 heeft de Volkenbond voor het eerst geprobeerd om terrorisme universeel te definiëren met het redigeren van een verdrag aangaande de preventie en bestraffing van terrorisme.32 Terrorisme werd gedefinieerd als ‘een criminele handeling gericht tegen de staat en die bedoeld is om terreur te veroorzaken bij personen, groepen van personen of het algemene publiek.’ Het verdrag is echter nooit in werking kunnen treden bij gebreke aan een internationaal akkoord omtrent de definitie ervan. 33
Laat ons even de oorzaken bespreken die de totstandkoming van een consensus in de weg hebben gestaan. Het is belangrijk om er vooreerst op te wijzen dat de totstandkoming van één universele definitie onder het internationale recht zeer moeilijk is, omdat wat de ene partij be-
32
Volkenbond Doc. C.546.M383.1937.V (1937); Zie ook C. Walter, ‘Defining Terrorism in National and International Law’ p. 11 beschikbaar op http://edoc.mpil.de/conference-onterrorism/present/walter.pdf ; K. SUTER, “Terrorism and International Law”, Contemporary Review, 2005, 219. 33 E. CHADWICK, Self-Determination, Terrorism and the International Humanitarian Law of Armed Conflict, Den Haag, Martinus Nijhof Publishers, 1996, 98 e.v.
25
schouwt als zijnde terrorisme en dus illegitiem, dan weer door een andere partij gezien wordt als zijnde vrijheidsbewegingen. Zo wordt bijvoorbeeld de PLO (Palestine Liberation Organisation) en andere strijdende partijen die tegen Israel vechten om een onafhankelijke staat te creeren voor hun volk door Israel beschouwd als terroristische groeperingen, terwijl zij door menig Arabische landen worden aanzien als bevrijdingsbewegingen. Of worden bijvoorbeeld de verzetsgroeperingen in Kasjmir beschouwd als terroristen door India, terwijl zij meestal als vrijheidsstrijders worden beschouwd onder vele Pakistanen. En tijdens de koude oorlog waren Afghaanse Mujahedeenstrijders eveneens vrijheidsstrijders voor het Westen, terwijl zij door de USSR werden afgeschilderd als zijnde terroristen. Gezien het feit dat er verschillende standpunten zijn over wat al dan niet terrorisme is, lijkt de politiek van dubbele standaarden verder te blijven bestaan, zolang de VN niet in staat is om te komen tot een algemeen aanvaardbare definitie.
De vruchteloze pogingen van de VN om terrorisme te definiëren sinds de jaren ’60, heeft er anderzijds niet aan in de weg gestaan om het principieel eens te worden over het feit dat moest worden geageerd tegen terrorisme. In 1972 heeft de VN een ontwerpresolutie aangenomen dewelke leidde tot de creatie van een Ad Hoc Comité over Internationaal Terrorisme.34 Haar belangrijkste taak bestond er in om terrorisme te definiëren. De comitéleden konden het niet eens geraken over het feit of de definiëring van terrorisme al dan niet opportuun was.35 De USSR was het er bijvoorbeeld absoluut niet mee eens dat het internationaal 34
N. Haffrey, “The UN and International Efforts to Deal with Terrorism” Pew Case Studies in International Affairs, 1998, Case 313:1 35 Ibid, 2.
26
terrorisme zo breed diende te worden geconcipieerd dat het ook van toepassing zou zijn op nationale bevrijdingsbewegingen of als handelingen verricht ter verzet van een agressor in bezette gebieden. In maart 1977 heeft het comité nogmaals getracht om te komen tot een universeel aanvaardbare definitie. Nadat weerom geen consensus kon worden bereikt, werd zij ontbonden in december 1977.
In 1986 werd opnieuw een andere Ad Hoc comité in het leven geroepen door de Algemene Vergadering van de VN met de bedoeling om te komen tot een algemeen verdrag tegen internationaal terrorisme en om een wettelijke regeling uit te werken tegen het internationaal terrorisme.36 Eén van de voorstellen was om overeen te komen dat: “criminele handelingen die bedoeld zijn om terreur te veroorzaken bij het algemene publiek, een groep van personen of specifieke personen met een politiek oogmerk in alle omstandigheden ongerechtvaardigd zijn, ongeacht hun politieke, filosofische, ideologische, raciale, etnische, religieuze of andere aard die zou worden ingeroepen ter rechtvaardiging ervan.”37
In navolging van resolutie 1373 (na de aanslagen van 9/11; zie supra) van de Veiligheidsraad werd een Counter-Terrorism Committee opgericht dat toezicht houdt op de implementatie van voornoemde resolutie en rapporteert aan de Veiligheidsraad. Het comité is echter niet direct betrokken in de definiëring van terrorisme.
De voorzitter van de Algemene Vergadering verklaarde na 9/11 dat de belangrijkste taak die de internationale gemeenschap heden heeft te 36 37
Algemene Vergadering Resolutie 51/210 van 17 december 1996. ibid, Art. 2, beschikbaar op http://www.un.org/documents/ga/res/51/a51r210.htm
27
verrichten, de verzekering is van een effectief wettelijk kader ter preventie en eliminatie van internationaal terrorisme.38 Na deze verklaring werd in de Algemene Vergadering op 21 november 2001 de goedkeuring verleend in het zesde (Wettelijk) comité om minstens te stellen dat: “alle handelingen, methoden en praktijken van terrorisme beschouwd worden als crimineel en ongerechtvaardigd, door wie en waar het ook wordt gepleegd”, zonder echter het begrip terrorisme te definiëren.39 Tot slot werd de volgende definitie naar voor geschoven in een ontwerpverdrag (art. 2): Any person commits an offence within the meaning of the present Convention if that person, by any means, unlawfully and intentionally, causes: (a) Death or serious bodily injury to any person; or (b) Serious damage to public or private property, including a place of public use, a State or government facility, a public transportation system, an infrastructure facility or to the environment; or (c) Damage to property, places, facilities or systems referred to in paragraph 1 (b) of the present article resulting or likely to result in major economic loss; when the purpose of the conduct, by its nature or context, is to intimidate a population, or to compel a Government or an international organization to do or to abstain from doing any act. 2. Any person also commits an offence if that person makes a credible and serious threat to commit an offence as set forth in paragraph 1 of the present article.”
Tot een akkoord van een algemene definitie van terrorisme is het nooit gekomen. Er was immers een grote tegenkanting door de Organization of the Islamic Conference alsook van de Niet Gebonden Landen. Het grote probleem was dat zij vereiste dat vrijheidsbewegingen expliciet zouden
38
Verklaring door de voorzitter van de AV op 5 oktober 2001 Beschikbaar op http://www.un.org/terrorism/statements/gapresconclusion.html 39 Zie http://www.un.org/apps/news/storyAr.asp?NewsID=2230&Cr=assembly&Cr1=terrorism
28
worden uitgesloten uit het toepassingsgebied van terrorisme en dat tevens staatsterrorisme uitdrukkelijk strafbaar zou worden gesteld.
Is de klassieke cliché “de één zijn terrorist, is de ander zijn vrijheidsstrijder” werkelijk een niet te overbruggen patstelling? De betichting van een persoon als terrorist hangt nauw samen met het perspectief van de observator; een objectieve definitie van terrorisme lijkt dan ook ver zoek. Vrijheidsbewegingen mogen volgens de ene mening niet worden beschouwd als terroristen, terwijl terrorisme volgens andere dan weer elk geweld uitmaakt tegen de gevestigde overheid– gepleegd door private personen. Voornoemde uitspraak laat alleszins duidelijk zien dat er op het vlak van terrorisme een heel aantal verschillende meningen bestaan op het internationale toneel over wat legitiem politiek geweld is en wat niet. Legitiem geacht politiek geweld zal nooit worden beschouwd als terrorisme, zelfs wanneer bijvoorbeeld onaanvaardbare methoden worden gehanteerd. De ware betekenis van voornoemde uitspraak is derhalve dat het doel de middelen rechtvaardigt. Dat het doel de middelen rechtvaardigt, kan vanuit een ethisch perspectief echter niet worden aanvaard. Het werkelijke probleem schuilt dus in het vinden van een aanvaarbaar regulering van in se onaanvaardbaar politiek geweld. Of anders gezegd: op welke wijze dient in een conflictsituatie het geweld te worden gekanaliseerd op een aanvaarbare manier. Tegelijkertijd terrorist zijn en vrijheidsstrijder kan niet vanuit een ethisch standpunt. Iemand die zich uitgeeft voor vrijheidsstrijder maar daarbij volkomen onaanvaardbare methoden hanteert, zou moeten worden gekwalificeerd als terrorist en niet als vrijheidsstrijder. Omgekeerd, een
29
vrijheidsstrijder die, als laatste wanhoopsdaad40, zijn heil zoekt in politiek geweld, en hierbij geen buitensporige methoden hanteert (door bijvoorbeeld geen burgers aan te vallen), zou niet mogen worden aanzien als terrorist. Een maatstaf die men hier zou kunnen hanteren, is het internationale humanitaire recht. Op die manier kan dan worden gekomen tot een universeel aanvaardbare definitie van terrorisme.
Bij gebreke aan een internationale definitie wordt terrorisme heden bestreden door een aantal internationale verdragen die zijn aangenomen sedert 1963 en die bepaalde gedragingen verbieden. Deze 12 internationale verdragen verbieden handelingen zoals het kapen van vliegtuigen, het vermoorden van politieke leiders, het gebruik van explosieven, ontvoeringen, enz.
40
A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 33.
30
Hoofdstuk 4 : Wat handelingen kunnen als terrorisme worden beschouwd ? 1. WAT ZIJN DE KENMERKEN VAN TERRORISME?
A. Algemeen In de literatuur zijn er een massa aan definities terug te vinden die terrorisme trachten te definiëren. Meer dan honderd verschillende officiële en academische definities van terrorisme zijn er in de omloop.41
De verschillende definities liggen vaak dicht bij elkaar. Soms legt men bijvoorbeeld meer de nadruk op de gewelddadige middelen die terroristen hanteren ofwel meer de nadruk op de beschermde doelwitten (bijvoorbeeld burgers). Een veel voorkomende definitie van terrorisme is: ‘geweld op burgers, ter bevordering van politieke doeleinden’. 42 Het gebruik van de term burgers is althans een veel betere definitie dan bijvoorbeeld het gebruik van de term ‘onschuldige’.43 Immers of iemand al dan niet onschuldig is, is een zeer relatief begrip dat hoofdzakelijk afhangt van iemands perceptie. Een subjectief begrip als onschuldig dient dan ook te worden geweerd in een definitie over terrorisme. De omschrijving van terrorisme mag in ieder geval enkel die elementen bevatten die een noodzakelijke voorwaarden zijn om te kunnen spre41
A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 119-152. 42 W. LAQUEUR, The age of terrorism, Boston, Little, Brown and Company, 1987, 72. 43 Zie bijvoorbeeld : R. GOODIN, “Terrorism is Unjust War: Killing Innocent Civilians”, in X, What’s wrong with terrorism ?, Cambridge, Polity Press, 2006, 6 e.v.
31
ken van terrorisme. Kenmerken die bijvoorbeeld vaak gepaard gaan met terrorisme maar niet noodzakelijk het geval zijn, dienen dan ook te worden vermeden. Een definitie van terrorisme moet anderzijds ook voldoende strikt wordt omschreven zodat het legaliteitsbeginsel niet wordt geschonden. Het voordeel van een algemene alomvattende definitie van terrorisme is - i.t.t. een meer specifieke definitie – dat zij flexibel is om ook niet-voorzien afkeurenswaardig gedrag te omvatten waardoor de wettekst niet telkens moet worden aangepast wanneer een nieuwe vorm van terrorisme opduikt.44
De term ‘Terrorisme’ dient te worden onderscheiden van termen als ‘oorlogsmisdaden’, ‘genocide’ ‘daden van agressie’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid. We zullen de verschillende termen summier bespreken slechts met het oog om het verschil met terrorisme duidelijk te maken. De strafbaarstelling van misdaden tegen de menselijkheid werd opgenomen in artikel 6 van het statuut van Neurenberg. Misdaden tegen de menselijkheid gaan om inhumane handelingen gesteld in het kader van een algemene aanval of dewelke systematisch werden gepleegd tegen de burgerbevolking. Men zou het kunnen omschrijven als het opzettelijk aanvallen van burgers met de bedoeling om hen te doden of ernstig te verminken, en zo mogelijk in grote getallen. Na WOII werden verschillende nazi’s veroordeeld voor misdaden tegen de menselijkheid; hun argument dat er geen wet was die hen strafbaar stelde, werd niet weerhouden. Gelet op de stringente voorwaarden is het duidelijk dat vele vormen van terrorisme niet kunnen worden beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid. Het verbod van genocide werd gesti44
A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 5 e.v.
32
puleerd in een Verdrag van 9 december 1948 betreffende de preventie en repressie van genocide. Bij genocide gaat het om het opzettelijk en systematisch uitmoorden of uitroeien van een groep - omwille van culturele, religieuze, nationale, ideologische, politieke of enkele andere redenen, met de betrokkenheid van de overheid (mogelijke voorbeelden zijn Cambodja, Rwanda, Bosnië, en Irak). Van oorlogsmisdaden spreekt men wanneer een aantal humanitaire beginselen worden geschonden ten tijde van een gewapend conflict.45 In tijde van een gewapend conflict zijn alle partijen geboden door de regels die oorlogsmisdaden verbieden zowel de overheid als niet-overheidsinstanties. Verboden is o.a.: moord en dwangarbeid op burgers, vermoorden van krijgsgevangenen, folterpraktijken, ontvoeringen, plunderingen en onnodig private of publieke eigendommen vernielen. Terroristische handelingen worden ook verboden ten tijde van een gewapend conflict, en kunnen dus ook een oorlogsmisdaad uitmaken.46 Daden van agressie daarentegen hebben enkel betrekking op staten, en betreffen handelingen die de internationale aansprakelijkheid van de overheid in het gedrang kunnen brengen. Wanneer één staat een ander bijvoorbeeld illegitiem aanvalt spreekt men van een daad van agressie. De tekening hieronder kan verduidelijking brengen:
45
R. GOODIN, “Terrorism is Unjust War: Killing Innocent Civilians”, in X, What’s wrong with terrorism ?, Cambridge, Polity Press, 2006, 21 e.v. 46 P. MERTENS, “L’.introuvable acte de terrorisme, in X, Réflexions sur la définition et ka répression du terrorisme, Éditions de l’Université de Bruxelles, Brussel, 1974, 35.
33
Agressie
TERRORISME
Misdaden tegen de menselijkheid
Oorlogsmisdaden
Uit bovenstaande tekening blijkt dat terroristische handelingen mogelijk ook schendingen zijn van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid en het verbod van daden van agressie. De verschillende begrippen overlappen dus, maar kunnen zeker niet worden gelijkgesteld. Om de lezer een idee te geven van de verschillende kenmerken die worden toegeschreven aan terrorisme zullen we twee tabellen bekijken waarbij het voorkomen van bepaalde kenmerken in verschillende definities van terrorisme worden vergeleken. We bekijken eerst welke kenmerken worden toegeschreven door de nationale staten en internationale organisatie aan de term ‘terrorisme’. Daarna bekijken we de kenmerken die door academici en door niet-gouvernementele organisatie worden opgesomd.
34
Tabel 1: Een analyse van de definities die worden gebruikt in nationale regelgevingen en door internationale organisaties (n= 75 landen en 13 internationale organisaties).47
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de meest toegeschreven kenmerken door staten en internationale organisaties zijn dat terrorisme een illegale handeling is (85%), terreur veroorzaakt (78%) en vaak ook dwang uitoefent op de overheid (53%). Opvallend is misschien dat de onderzochte nationale regelgevingen en internationale organisaties geen verwijzing maken naar een psychologische oorlogsvoering48 of naar terrorisme als een vorm van een strategie.
47
A. SCHMID, “Terrorism - The Definitional Problem”, in X, War Crimes Research Symposium (onuitg.), 2004, 405. 48 Zie in dit opzicht bijvoorbeeld: J. TUMAN, Communicating terror. The rhetorical dimensions of terrorism, California, Sage Publications, 2003, 157p.
35
Tabel 2: Een analyse van de kenmerken die volgens academici (en gelijkaardige bijv. definities van NGO’s) moeten worden toegekend aan terrorisme (n = 165).49
In deze tweede tabel worden academische definities van terrorisme onderzocht. Opvallend is dat het meeste definities verwijzen naar het politieke karakter van terrorisme (68%), op de tweede plaats komt het veroorzaken van terreur (59%), gevolgd door bedreiging (42%) en dwang uitoefenen op de overheid.
Wanneer men de academische definities vergelijkt met de definities in nationale wetgevingen en internationale organisaties, komt men tot de 49
A. SCHMID, “Terrorism - The Definitional Problem”, in X, War Crimes Research Symposium (onuitg.), 2004, 407.
36
vaststelling dat er in de academische wereld een veel groter belang wordt gehecht aan de politieke motivatie van terrorisme (68% tegenover 25%). En wordt er in de nationale regelgevingen en internationale organisaties veel vaker verwezen naar het illegale en het criminele karakter van terrorisme (85%), terwijl dit veel minder het geval is bij academische definities (30%). Bij de academische definities scoren relatief hoog de kenmerken: ‘psychologische oorlogsvoering’ (12% i.t.t. 0%), middel van communicatie (27% i.t.t. 5%), en strategie of tactiek (35% i.t.t. 0%)50
Samenvattend kunnen we stellen dat in beide tabellen de elementen terreur en politieke motivatie het meeste voorkomen, in meer dan de helft van de onderzochte definities.
50
Zie ook : A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 73 e.v.
37
B. Essentiële kenmerken van terrorisme Nu zullen we de verschillende essentiële kenmerken die o.i. moeten worden opgenomen in elke definitie van terrorisme hieronder bespreken :
i. Verboden middelen of methoden: ernstig geweld Ten eerste, terrorisme houdt steeds het gebruik van een aantal onwettige middelen of methoden in. 51 Het moet met name gaan om ernstige vormen van geweld vooraleer we van terrorisme kunnen spreken. Vele auteurs bespreken onder de methoden die terroristen hanteren, het willekeurige of niet-discriminatoire geweld tegen burgers.52 Handelingen die zowel verboden zijn ten tijde van oorlog als ten tijde van vrede worden door sommige auteurs beschreven als ‘absoluut terrorisme’, terwijl ‘relatief terrorisme’ enkel betrekking heeft op verboden middelen in tijde van vrede, waarbij men de regels van het internationaal humanitair recht als maatstaf neemt.53 Guerrillabewegingen daarentegen worden vaak wel als legitiem beschouwd omdat zij wel discriminatoir geweld zouden gebruiken, en dus onderscheid maken tussen het al dan niet burger-zijn.54 Terrorisme wordt door velen ook vaak gezien als het wapen van de ‘zwakken’: aangezien zij een militair arsenaal 51
B. SAUL, Ibid, 59 ; P. MERTENS, Ibid, 43. P. MERTENS,Ibid, 43 ; E. DAVID, “Le terrorisme en droit international”, in X, Réflexions sur la définition et ka répression du terrorisme, Éditions de l’Université de Bruxelles, Brussel, 1974, 115 ; A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 79 e.v.. 53 E. DAVID, Ibid, 114-125. 54 P. PIERSON-MATHY, « Formes nouvelles de la lutte révolutionnaire et cooperation internationale dans le combat contr-revolutionnaire », in X, Réflexions sur la définition et ka répression du terrorisme, Éditions de l’Université de Bruxelles, Brussel, 1974, 53 e.v., 66 ; A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 39. 52
38
ontberen, moeten zij hun heil zoeken bij andere wel toegankelijke methoden; een directe confrontatie met de overheid is vaak niet realistisch. Echter zoals wij later zullen verdedigen, kan terrorisme ook worden gebruikt door de ‘sterken’, wanneer men het heeft over institutioneel geweld of staatsterrorisme. De doelwitten van terroristen hebben vaak een symbolische functie, met als doel hun boodschap meer kracht bij te zetten en in de schijnwerpers te plaatsen.55 Benadrukt dient te worden dat de desbetreffende handelingen steeds een zekere ernst dienen te hebben om als terrorisme te kunnen worden beschouwd.56 Zo dient het bijvoorbeeld te gaan om het doden of ernstig verwonden van een persoon. Ook zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om vormen van vernieling van eigendommen die van aard zijn om bijvoorbeeld mensenlevens in gevaar te brengen.57 Verboden methoden kunnen onder meer zijn: gijzelingen, kapingen, grootschalige beschadigingen, misdrijven m.b.t. springstoffen, misdrijven m.b.t. kernwapen of chemische wapens, het laten ontsnappen van gevaarlijke stoffen, ect.58 Een mogelijkheid om het verbod op deze onwettige methoden op te nemen in een wettelijk kader, kan er in bestaan dat de wetgever een lijst geeft van strafbare gedragingen die kunnen leiden tot het label ‘terrorisme’, zoals is gebeurd in de Belgische regelgeving. Het gebruik van verboden middelen is uiteraard niet voldoende om te kunnen spreken van terrorisme. Terrorisme wordt immers steeds gepleegd met een welbepaalde specifieke intentie. 55
J. TUMAN, Communicating terror. The rhetorical dimensions of terrorism, California, Sage Publications, 2003, 48 e.v.; A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 83. 56 A. SCHMID en A. JONGMAN, Ibid, 11. 57 G. MARTIN, Understanding Terrorism, Sage Publications Thousant Oaks, Londen-New Delhi, 2006, 345 e.v. 58 Zie voor het onderscheid tussen conventionele en niet-conventionele tactieken : P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 191-254.
39
ii. De motieven van terrorisme : Ten tweede, terrorisme heeft steeds een politiek oogmerk.59 Het politieke oogmerk is het meest karakteristieke kenmerk van terrorisme.60 In vele definities vindt men een verwijzing naar ook andere doeleinden zoals ideologische, sociale en religieuze doeleinden. O.i. is deze verwijzing naar andere oogmerken niet noodzakelijk om terrorisme te definieren. Immers deze andere oogmerken kunnen perfect worden ondergebracht onder het alomvattende begrip ‘politiek’. Om welke achterliggende redenen terroristen de maatschappelijke of de gevestigde politieke orde wensen te bestrijden doet er eigenlijk niet toe. Wat er wel toe doet is dat men een publiek doel voor ogen heeft i.t.t. de private doeleinden die worden nagestreefd in andere misdrijven. Terrorisme tracht de bevolking te intimideren of de overheid onder druk te zetten omdat zij een status quo van de gevestigde orde bestrijden.
59
B. SAUL, Ibid, 60; P. MERTENS, “L’.introuvable acte de terrorisme, in X, Réflexions sur la définition et ka répression du terrorisme, Éditions de l’Université de Bruxelles, Brussel, 1974, 35. 60 A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 20 e.v..
40
iii. Het creëren van terreur : Het is ten eerste inherent aan het woord terrorisme dat een groep of sommige personen terreur voelen.61 Bij deze omschrijving wordt aansluiting betracht met de oorspronkelijke semantische betekenis van terrorisme (terror; terrere).62 Dit kenmerk hangt echter ook nauw samen met de vereiste dat terrorisme steeds ernstig geweld inhoudt. Ernstige misdrijven zullen ook sneller leiden tot ernstige gevoelens van angst bij de bevolking. Het etiquette terrorisme zou enkel mogen worden gebruikt bij die handelingen die de grootse onveiligheidsgevoelens teweegbrengen in de samenleving, en dus niet ter beschrijving van minder ernstige daden die deze indruk niet achterlaten. Vaak wordt er gezegd dat de onmiddellijke doelwitten van terrorisme, zijnde de slachtoffers, slechts een middel zijn om het grote publiek angst aan te jagen (ter bevordering van politieke doeleinden).63 De slachtoffers worden slechts gebruikt als instrument, als ‘spreekbuis’ naar het grote publiek, of als een manier om de aandacht te trekken64; het gaat dus om een welbepaalde methode waarbij het grote ‘publiek’ wordt betrokken door 61
A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 64 e.v.; R. HIGGINS en M. FLORY, Terrorism and International Law, Londen, Routledge, 1997, 150. 62
R. GOODIN, “Terrorism is Unjust War: Killing Innocent Civilians”, in X, What’s wrong with terrorism ?, Cambridge, Polity Press, 2006, 31 en 45 ; B. SAUL, Ibid, 62, E.
DAVID, “Le terrorisme en droit international”, in X, Réflexions sur la définition et la répression du terrorisme, Éditions de l’Université de Bruxelles, Brussel, 1974, 114 ; T. BADEY, « Defining International Terrorism: A Pragmatic Approach », in X, Terrorism and Political Violence, FRANK CASS, LONDON, 1998, 95-98. 63 In de academische wereld zou er een grote eensgezindheid zijn om de volgende definitie van terrorisme te hanteren: “Terrorism is a method of combat in which random or symbolic victims become targets of violence. Through the previous use of violence or the credible threat of violence, other members of a group are put in a state of chronic fear (terror). The victimization of the target is considered extranormal by most observers...which in turn creates an audience beyond the target of terror.... The purpose of terrorism is either to immobilize the target of terror in order to produce disorientation and/or compliance, or to mobilize secondary targets of demand or targets of attention” (Schmid 1983: 111). 64 Zie : P. GRISET en S. MAHAN, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 129156.
41
hen angst in te boezemen en alleszins een boodschap de wereld in te sturen. Wat terroristen immers wensen is het algemene publiek bereiken. Bij terrorisme is er dus steeds een vorm van communicatie gaande tussen terrorist en publiek.65 Het plegen van terreur is een noodzakelijk geacht resultaat van terrorisme om de boodschap aan het publiek te kunnen ‘verkopen’. Vaak wordt hiervoor verwezen naar de uitspraak ‘propaganda door de daad’.66
2. MOETEN ER UITZONDERINGEN ZIJN ? Overeenkomen over de uitzonderingen op een definitie van terrorisme lijkt nog moeilijker te zijn dan overeenkomen over een definitie van terrorisme. De belangrijkste twistpunten gaan over het recht op zelfbeschikking en of staatsterrorisme al dan niet dient te worden gedekt.67
A. Het recht op zelfbeschikking en rebellie Het Charter van de Verenigde Naties neemt het uitgangspunt aan van statelijke soevereiniteit, van territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid. Naast deze ‘rechten’ van de staten is er ook een ander principieel gelijkwaardig recht van zelfbeschikking van de ‘bevolking’.68 Onmiddellijk moet hier echt aan worden toegevoegd dat het recht op zelfbeschikking vaak buiten het bereik van de Verenigde Naties of het 65
J. TUMAN, Communicating terror. The rhetorical dimensions of terrorism, California, Sage Publications, 2003, 157p 66 R. GOODIN, Ibid, 35. 67 B. FREY, Dealing with Terrorism – Stick or Carrot?, Cheltenham, Edward Elgar, 2004, 9. 68 E. CHADWICK, Self-Determination, Terrorism and the International Humanitarian Law of Armed Conflict, Den Haag, Martinus Nijhof Publishers, 1996, 3.
42
internationale recht zal blijven, omdat een toepassing van het internationale recht maar kan worden verantwoord wanneer het probleem van zelfbeschikking internationale proporties zou aannemen, bijvoorbeeld als de strijd van de vrijheidsbeweging beschouwd wordt als een gewapend conflict, zoniet dan zijn deze bewegingen overgeleverd aan de genade van de overheid, en komt het internationale recht in principe niet tussenbeide. Een voorbeeld van een land waar het recht op zelfbeschikking werd toegepast, is in Algerije. Het volk van Algerije vocht tegen de Franse kolonisator in een strijd om onafhankelijkheid. Frankrijk vermeed uiteraard om het ‘conflict’ te beschouwen als een oorlog. Niettegenstaande de kwalificatie van Frankrijk oordeelde de VN dat het ‘volk’ van Algerije het recht had op zelfbeschikking, wat er in feite toe leidde dat beide partijen het internationaal recht gingen toepassen.69
In tijden van een gewapend conflict zijn vrijheidsbewegingen gerechtigd om geweld te gebruiken70, en is het internationaal humanitaire recht op iedereen van toepassing.71 Uiteraard zijn de handelingen die verboden zijn ten tijde van een gewapend conflict of omschreven worden als oorlogsmisdaden eveneens verboden in tijde van vrede.72 Vrijheidsbewegingen zijn bijvoorbeeld actief in Palestina en Tibet waar men strijd tegen koloniale en buitenlandse onderdrukking. Met betrekking tot het recht op zelfbeschikking73 hebben sommige staten het Ge-
69
E. CHADWICK, Self-Determination, Terrorism and the International Humanitarian Law of Armed Conflict, Den Haag, Martinus Nijhof Publishers, 1996, 47 e.v. 70 E. CHADWICK, Ibid, 34. 71 B. SAUL, Ibid, 69 e.v. 72 P. MERTENS, Ibid, 36. 73 E. CHADWICK, Self-Determination, Terrorism and the International Humanitarian Law of Armed Conflict, Den Haag, Martinus Nijhof Publishers, 1996, 221p.
43
nève Protocol I (1977)74 aanvaardt, dewelke vrijheidsstrijders beschouwd als strijders die legitiem strijd kunnen voeren, ook al is er strikt genomen geen sprake van een gewapend conflict. De strijd om zelfbeschikking wordt in dat geval beschouwd als een internationaal gewapend conflict. Strijders die hun recht op zelfbeschikking uitoefenen kunnen in dat geval niet worden beschouwd als terroristen. De vrijheidsstrijders dienen echter wel de verschillende bepalingen van het internationaal humanitaire recht te eerbiedigen. In staten echter die geen partij zijn van Protocol I (bijvoorbeeld Israël) worden evenwel bevrijdingsbewegingen niet beschouwd als legitiem en worden zij bestraft via strafrechtelijke bepalingen –ook wanneer hun acties beperkt blijven tot acties tegen militaire doelen.75 Dit heeft als gevolg dat gelijkaardige bevrijdingsbewegingen in verschillende landen zeer verschillend worden behandeld. Een mogelijk oplossing zou zijn dat alle staten voormeld Protocol I zouden aanvaarden. Dit zou echter niet betekenen dat zulke bevrijdingsbewegingen gerechtigd zijn om terroristische handelingen te plegen, aangezien zij zouden zijn gebonden door het internationaal humanitair recht en aansprakelijk zouden zijn voor oorlogsmisdaden wanneer ze onder andere opzettelijk burgers zouden aanvallen. Het aanvallen van bijvoorbeeld militaire doelwitten ten tijde van een gewapend conflict zou dan wel als gerechtvaardigd kunnen worden beschouwd.
74 75
Genève Protocol I van 8 juni 1977. E. CHADWICK, Ibid, 41
44
Een andere categorie dan de bevrijdingsbewegingen, zijn de rebellen.76 Het gaat hier om delen van de bevolking die strijden tegen een onrechtvaardig geachte overheid of dictatoriale regimes. Hun situatie is helemaal niet geregeld wanneer de gevechten niet kunnen worden beschouwd als een gewapend conflict.77 Zij zijn in feite overgeleverd aan de willekeur van hun ‘overheid’. Of de overheid de mensenrechten al dan niet respecteert doet er niet toe. Zelf als de rebellen78 enkel militaire of officiële doelwitten op het oog hebben (en dus handelen in overeenstemming met het internationale humanitaire recht), is de staat gerechtigd hen repressief te onderdrukken en te criminaliseren. Het is dan ook gerechtvaardigd79 om te stellen dat handelingen van rebellen waarbij gehandeld wordt conform het humanitaire recht, niet zou mogen vallen onder een definitie van terrorisme. Om niet te moeten redetwisten over al dan niet gerechtvaardigde opstanden van rebellen is het gepast om het internationaal humanitaire recht als maatstaf te nemen. Wanneer geweld niet meer kan worden vermeden, kan het best worden gekanaliseerd in een humanitair en hanteerbaar kader waarbij zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan fundamentele rechten en vrijheden.
76
B. SAUL, Ibid, 82 e.v. E. CHADWICK, Ibid, 127 78 W. REICH, Origins of terrorism. Psychologies, ideologies, theologies, states of mind. Cambridge, Cambridge University Press, 1990, 43. 79 A. SCHMID en A. JONGMAN, Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 32 e.v. 77
45
B. Staatsterrorisme Staten kunnen andere staten terroriseren of kunnen terreur zaaien bij de eigen bevolking.80 De terreur die gepleegd wordt door de overheid is vaak in een veel grotere orde verwerpelijk, omdat zij over een veel groter arsenaal aan wapens beschikt om gebruik van te maken, waardoor de invloed op haar slachtoffers vaak het duizendvoud is van de schade die een private persoon kan aanrichten.
Er zijn vele voorbeelden van staatsterreur gericht tot andere staten. Zo werd bijvoorbeeld door de Franse geheime diensten een boot van Greenpeace uit Nieuw-Zeeland tot zinken bracht omdat het te dicht in de buurt kwam van een Franse nucleaire testzone, waarbij een fotograaf het leven liet.81 Of denk bijvoorbeeld maar aan de atoombommen die werden gebruikt in Hiroshima en Nagasaki door de Verenigde Staten, of het bombarderen van Dresden door de geallieerde krachten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een ander voorbeeld is het geweld dat werd gepleegd bij de inval van Indonesië in Oost-Timor in 1975 - met de goedkeuring van Amerika - wat tot de dood heeft geleid van zo’n 200.000 Timorese personen. Deze vorm van terreur wordt vaak gebruikt als vorm van buitenlands beleid.82
Voorbeeld van staten die de eigen bevolking terroriseren is bijvoorbeeld: tussen de 7 en 15 miljoen Russen werden tijdens het regime van Stalin verplicht tot dwangarbeid; miljoenen mensen zouden zijn ge80
G. MARTIN, Understanding Terrorism, Sage Publications Thousant Oaks, Londen-New Delhi, 2006, 111. 81 R. GOODIN, Ibid, 61-63. 82 G. MARTIN, Ibid, 123 e.v.
46
storven al gevolg van o.a. de gedwongen arbeid, honger, ziekte en executies, om nog maar te zwijgen van de miljoenen gedwongen volksverhuizingen.83 Of denk bijvoorbeeld aan de terreur die werd gezaaid door dictators als Saddam Hussein in Irak en Augusto Pinochet in Chili.84
Met betrekking tot staatsterrorisme kan worden opgemerkt dat geweld gepleegd door de overheid al grotendeels wordt gedekt door andere internationale regels zoals het humanitair recht, de mensenrechtenverdragen en de internationale aansprakelijkheid van staten. Niet-statelijke actoren daarentegen zijn historisch gezien veel minder het onderwerp geweest van regulering waardoor men zou kunnen argumenteren dat enkel niet-statelijke geweld als terrorisme dient te worden gedefinieerd. Er is toch een belangrijk argument om ook staatsterrorisme te incorporeren in de definitie voornamelijk wanneer het geweld wordt gepleegd 1) buiten een gewapend conflict waardoor de regeling van oorlogsmisdaden niet van toepassing is en 2) wanneer de terreur van de staat niet ernstig genoeg is om te spreken van misdaden tegen de menselijkheid (wat vereist dat het gedrag op een grote schaal geschiedt of systematisch is). Bovendien zou de uitsluiting van statelijk geweld moreel niet te verantwoorden zijn.85 Het lijkt ook zinvol om tegelijkertijd het militaire optreden van een staat en de niet-statelijke bewegingen tijdens een gewapend conflict uit te sluiten van de definitie, zodat criminalisering van terrorisme niet overlapt met de zorgvuldig geconstrueerde regels van het internationaal humanitaire recht.
83
R. GOODIN, Ibid, 67. G. MARTIN, Ibid, 131 e.v. 85 R. GOODIN, Ibid, 64 84
47
Hoofdstuk 6 : Definiëring in Belgisch recht van terrorisme: De wet betreffende terroristische misdrijven van 19 december 2003 voert een nieuwe titel Iter in het strafwetboek met het opschrift ‘terroristische misdrijven’ (artt. 137-141ter).86 Er worden drie nieuwe misdrijven ingevoerd: 1) het terroristisch misdrijf, 2) de deelname aan een terroristische groep, en 3) de hulpverlening aan een terroristisch misdrijf.
1) Terroristisch misdrijf In de paragraaf 2 en 3 van art. 137 Sw. wordt er een limitatieve lijst opgesomd van misdrijven die als terroristisch worden beschouwd wanneer zij gepaard gaat met een bijzonder (terroristisch) oogmerk. Het gaat hier om misdrijven als gijzelneming, ontvoering, grootschalige vernieling of beschadiging waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht of aanzienlijke economische schade wordt aangericht, het kapen van een vliegtuig of schip, misdrijven m.b.t. springstoffen, wapens en bacteriologische en toxinewapens en een aantal maritieme misdrijven.87 In paragraaf 3 worden nieuwe terroristische misdrijven strafbaar gesteld: andere grootschalige vernieling of beschadiging dan bedoeld in §2, het veroorzaken van een overstroming van een infrastructurele voorziening, van een vervoerssysteem, van een publieke of private ei86
M. BEERNAERT, “La loi du 19 décembre 2003 relative aux infraction terroristes: quand le droit pénal delge évolue sous la dictée de l’Union Européenne”, J.T. 585-586; de twee andere wijzigingen aan het Belgische recht impliceren het strafprocesrecht: verruiming van de extraterritoriale rechtsmacht van de rechter in geval van terroristische misdrijven en de verruiming van de toepasselijkheid van bijzondere opsporingsmethoden, met de wijziging van artikel 90ter Sv. 87 I. WATTIER, « Des infractions terroristes dans le Code pénal », Journ. Jur. 2004, afl. 28, 6.
48
gendom waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht of waardoor aanzienlijke economische schade wordt aangericht, het kapen van andere transportmiddelen dan een vliegtuig of schip, misdrijven m.b.t. kernwapens of chemische wapens, het laten ontsnappen van gevaarlijke stoffen en het verstoren of onderbreken van toevoer van water, elektriciteit of andere essentiële hulpbronnen waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht en tenslotte het dreigen met één van voormelde misdrijven.88
Om van terrorisme te kunnen spreken vereist de wet bovendien nog een extra voorwaarde. Het is immers niet voldoende dat één van bovenstaande misdrijven wordt gepleegd met een terroristisch oogmerk, bovendien wordt vereist dat het misdrijf door zijn aard of context een land of internationale organisatie ernstig zou kunnen schaden (art. 137§1). Deze voorwaarde stelt dat een bepaalde graad van ernst wordt vereist om te kunnen spreken van een terroristisch misdrijf. Om deze ernst in te schatten moet men rekening houden met de aard en de context van het misdrijf. Het zal uiteindelijk de rechter zijn die bepaalt dat deze voorwaarde al dan niet vervuld is. Volgens sommige auteurs is deze voorwaarde dermate ruim geformuleerd dat men bezwaarlijk kan spreken van een (constitutief) bestanddeel van het misdrijf.89 Aangezien het zonder belang zou zijn dat de beoogde schade aan het land of de internationale organisatie ook effectief wordt gerealiseerd; de wettekst 88
D. FLORE, “La loi du 19 décembre 2003 relative aux infraction terroristes: genèse, principes et conséquences”, in X, Questions d’actualité de droit pénal et de procédure pénale, 214-216 ; M. BEERNAERT, “La loi du 19 décembre 2003 relative aux infraction terroristes: quand le droit pénal delge évolue sous la dictée de l’Union Européenne”, J.T. 2004, 585-586 ; V. HAMEEUW, “Strafbaarheid van terroristische misdrijven: van Europees Kaderbesluit tot het Belgische Strafwetboek”, T. Strafr. 2005, 5-6. 89 V. HAMEEUW, l.c., 6.
49
spreekt immers over een misdrijf dat schade kan veroorzaken. Niettemin zijn wij van oordeel dat het toch wel degelijk een noodzakelijke voorwaarde is in België om van terrorisme te kunnen spreken, omdat wanneer de genoemde schade niet kan worden veroorzaakt, het misdrijf niet zal zijn voltrokken. Het zal aan de rechter zijn om uit te maken of het gepleegde misdrijf voldoende ernstig is om genoemde schade te kunnen veroorzaken. Ander kritiek dat men deze voorwaarde kan aanwrijven betreft het legaliteitbeginsel (zie hierover infra).
Een terroristisch misdrijf heeft één van de volgende doelstellingen voor ogen: 1) opzettelijk gepleegd met het oogmerk om een bevolking ernstige vrees aan te jagen, ofwel 2) om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, ofwel 3) om de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.90 Het gaat hier dus om een gans bijzonder opzet. Het willen bereiken van één van deze drie doelen is voldoende opdat het morele bestanddeel zou zijn voltrokken, en om onder de kwalificatie van een terroristisch misdrijf te vallen. Zo is bijvoorbeeld het dwingen van de overheid door een bedreiging zonder de bevolking vrees aan te jagen een terroristisch misdrijf.91
Een belangrijke kritiek op het opzetvereiste is dat het terroristisch misdrijf wordt losgekoppeld van haar gebruikelijke politieke connotatie of haar samenhang met politieke misdrijven. Zoals wij hebben geargu90 91
F. VANNESTE en F. VERBRUGGEN, l.c., 81. V. HAMEEUW, l.c., 6.
50
menteerd dient terrorisme steeds hand in hand te gaan met politieke motieven. De politieke, religieuze of filosofische boodschap die gepaard gaat met een terroristisch misdrijf is in België echter geen noodzakelijke voorwaarde van de definiëring van het terroristisch oogmerk. Zo is het mogelijk dat een misdrijf enkel vrees aanjaagt aan de bevolking terwijl er geen enkel verband is met enige politieke motieven, en niettemin als terroristisch wordt geëtiketteerd.92 Dit gaat toch heel ver en valt o.i. niet te rijmen kenmerken die intrinsiek verbonden zijn met terrorisme. Andere mogelijke kritiek betreft de relatie tussen terrorisme en het politieke misdrijf à la Belgique, geuit door commentatoren in de zaak Erdal. De correctionele rechtbank oordeelde immers dat er geen sprake is van een politiek misdrijf dat beslecht wordt voor het Hof van Assisen, maar ziet er vervolgens geen graten in om zware straffen uit te spreken omwille van het politieke karakter van het terrorisme gepleegd door leden van het revolutionaire volksbevrijdingsfront DHKP-C.93 De andere belangrijke kritiek betreft de ruimheid en vaagheid van de bewoordingen van het opzetvereiste. Er zou een inbreuk zijn op het legaliteitsbeginsel94 (zie artt. 12, lid 2 en 14 GW, art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR).95 Maar wat betekent ‘het oogmerk om een bevolking vrees aan te jagen’ wanneer men dit niet tegelijkertijd verbindt met een politiek motief? Wanneer spreekt men van een ‘bevolking’? Is de optelsom van de mensen uit een stad, een onderneming of bijvoorbeeld uit een voetbalploeg voldoende om te spreken van een bevolking? En welke omvang moet de 92
Ibid. Corr. Brugge 28 februari 2006, T. Strafr. 2006, 159 e.v., noot P. DE HERT; P. DE HERT en J. MILLEN, “Stil voor de juridische storm in het proces Erdal?”, Juristenkrant 2006, afl. 133, 4; door het Hof van Beroep van Antwerpen werden de verdachten later vrijgesproken; deze beslissing werd door het Hof van Cassatie daarna verbroken wegens schending van de wet. 94 Zie beoordeling R.v.St. in Parl. St., Kamer, 2003-04, Doc 51-0258/004, 24 e.v. 95 Zie de kritiek van F. VANNESTE en F. VERBRUGGEN, l.c., 83 e.v. en , M. BEERNAERT, l.c., 589. 93
51
‘vrees’ bij de bevolking aannemen? Een algemene paniekreactie? Hoe wordt dit gemeten? Er wordt hier een zeer grote appreciatiebevoegdheid overgelaten aan de rechter. Maar hoe kan de burger zijn gedrag daar dan op afstemmen? Dezelfde vaagheid vindt men terug bij het materieel element van het misdrijf. Zo bij de voorwaarde dat het misdrijf door zijn ‘aard of context’ een land of internationale organisatie ‘ernstige’ schade ‘kan’ toebrengen. Of wordt er bij de verschillende opgesomde misdrijven, als extra voorwaarde gesteld dat het misdrijf ‘aanzienlijke economische schade [moet] aanrichten’. Wat is ‘aanzienlijk’? Met deze bezorgdheid trok de v.z.w. Ligue des droits de l’homme naar het Arbitragehof om de terrorismewet te vernietigen, maar haalde bakziel: “Het wettigheidsbeginsel staat er niet aan in de weg dat de wet aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wetten, de diversiteit en de veranderlijkheid van de situaties, alsook de aangelegenheden waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen”.96 Om de precieze interpretatie of toepassing van de wettekst te begrijpen, zal men een beroep moeten doen op de praktijk. Maar daarom zou het legaliteitsbeginsel nog niet zijn geschonden. Hoewel de wet dus een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent aan de rechter, kent zij volgens het Arbitragehof helemaal geen autonome bevoegdheid toe inzake strafbaarstelling die inbreuk zou maken op de bevoegdheden van de wetgever. De rechter zou immers op basis van de ‘objectieve’ bestanddelen (omschreven in de wettekst), en dus niet op basis van een subjectieve invulling daarvan door de rechter, moeten oordelen of het misdrijf al dan niet in casu voltrokken is. De verschillende bestanddelen van het mis96
Arbitragehof nr. 125/2005, 13 juli 2005, A.A. 2005, Afl. 3, 1595, B.S. 3 augustus 2005, 34136.
52
drijf zouden volgens het Arbitragehof op voldoende wijze zijn omschreven, waardoor het voor ieder natuurlijke of rechtspersoon redelijkerwijze mogelijk is om de strafrechtelijke gevolgen van zijn gedragingen vooraf te kennen. Het beroep tot vernietiging werd bijgevolg verworpen. Wij wensen toch een kanttekening te maken bij het arrest van het Arbitragehof. Het Hof heeft gelijk wanneer het stelt dat het geven van een zekere beoordelingsbevoegdheid aan de rechter niet noodzakelijk een schending hoeft te zijn van het legaliteitsbeginsel. Denk bijv. maar aan de bepaling door de wetgever van het begrip van ‘goede zeden’. Ook daar hangt veel af van de rechtspraak en diens invulling van de hedendaagse morele waarden. De lezer moet echter wel goed beseffen dat het Hof met deze uitspraak nog veel verder gaat. De beoordelingsbevoegdheid die het Hof hier toelaat aan de rechter is ons inziens te verregaand, waardoor er de facto amper nog iets overblijft van het legaliteitsbeginsel. Men moet hierbij immers rekening houden met het feit dat de definiëring van bepaalde gedragingen als terroristisch zeer grote consequenties tot gevolg heeft, zoals strafverzwaring en de processuele mogelijkheid tot bijzondere opsporingsmethoden. Het is voor eenieder dus zeer belangrijk dat hij heel goed weet wat nu precies terrorisme inhoudt, en wat de krijtlijnen daarvan dus zijn. Door mede gebruik te maken van onderscheidende termen zoals ‘ernstig’, ‘context’ of ‘kunnen schaden’ is o.i. hieraan niet voldaan. De strafbare grenzen zijn te flou en niet gedetailleerd genoeg, waardoor het strafrechtelijk optreden neigt naar willekeur. Neem daarbij bovendien ook nog in ogenschouw dat er amper vonnissen worden geveld in deze materie, dan kom je snel tot de conclusie dat dit toch wel een problematische situatie is. En dat, in weerwil van het Arbitragehof, het toch niet zo evident is
53
dat elk persoon vooraf redelijkerwijze kan weten wat terrorisme inhoudt. Naar alle waarschijnlijkheid zouden we niettemin ook ongelijk krijgen voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het Arbitragehof, haalde ter ondersteuning van haar standpunt, enkele uitspraken aan van het EHRM. 97 Een belangrijke positieve noot is dat het Arbitragehof toch toegeeft dat het legaliteitsbeginsel vereist dat er zich in grens- en twijfelgevallen een restrictieve interpretatie opdringt, en dat dit in het voordeel van de beschuldigde moet worden uitgelegd.98 De rechter zal deze twijfelgevallen moeten bepalen. Art. 141ter Sw. vormt een rem op de ongebreidelde toepassing van het etiquette terrorisme. Art. 141ter bepaalt dat geen enkele bepaling mag worden gelezen in die zin dat zij een beperking inhoudt van rechten of fundamentele vrijheden, zoals het stakingsrecht, de vrijheid van vergadering, vereniging of meningsuiting, waaronder het recht om, voor de verdediging van zijn belangen, samen met anderen vakbonden op te richten dan wel zich daarbij aan te sluiten, evenals het daarmee samenhangende recht van betoging, en zoals onder meer verankerd in de artikelen 8 tot 11 van het EVRM. Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt, dat de wetgever juist het bovenstaande gevaar van misbruik (van een te brede toepassing) had ingezien bij de bestraffing van ‘terrorisme’, en daardoor deze bepaling met algemene draagwijdte heeft opgenomen in de wet. De Raad van State, die alle wetsontwerpen onder de loep neemt, had echter geadviseerd om deze bepaling weg te laten. Zij was van mening dat deze bepaling “een vanzelfsprekendheid [was] die niet thuishoort in het strafwetboek”.99 De wetgever volgde dit advies evenwel niet op 97
Parl. St., Kamer, 2003-04, Doc 51-0258/004, 26 e.v. Ibid., 29. 99 Ibid., 34. 98
54
omdat men een evenwicht wenste te bewaren tussen de doeltreffendheid in de strijd tegen het terrorisme en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden: “In die zaken is het beter nodeloos uitdrukkelijk te zijn dan gevaarlijk stilzwijgend en dubbelzinnig”100 en ingevoegd als “een verduidelijking en een bescherming tegen verkeerd gebruik van de wet te dienen”.101 De bepaling is dat “geen enkele bepaling mag worden gelezen in die zin dat zij een beperking inhoudt van de rechten of fundamentele vrijheden…” Haar betekenis moet worden begrepen in samenhang met de vorige artikelen. Zij moet niet worden begrepen als zou een inperking van deze rechten onmogelijk zijn, maar wel in de zin dat zij de perverse gevolgen van de brede definiëring van terrorisme indijken. De rechter moet er zich voor behoeden dat hij niet te snel besluit tot het label of misdrijf terrorisme; hij moet juist een afweging maken en rekening houden met deze mensenrechten en vrijheden. Dat deze bepaling wordt opgenomen in het nationale recht dient dit doel. We zijn het bijgevolg niet eens als zou deze bepaling ‘een vanzelfsprekendheid’ zijn. Een vanzelfsprekendheid is het zeker niet omdat door de brede definiëring van terrorisme de activiteiten van bijvoorbeeld een vakbond of politieke partij perfect onder terroristische activiteiten zouden kunnen vallen. Zo zou men uit de hand gelopen stakingen kunnen kwalificeren als terroristisch. Zowel het materieel (bijvoorbeeld opzettelijke slagen en verwondingen of grootschalige vernielingen aanbrengen) als moreel bestanddeel (bijvoorbeeld om de overheid te dwingen een bepaalde handeling te stellen of om de economische structuur te ontwrichten) zijn immers voltrokken. Strikt genomen, zou de rechter zelfs verplicht zijn om de overeenkomstige hoge straffen uit te spreken. 100 101
Arbitragehof nr. 125/2005, l.c., overweging B.7.3. Parl. St., Kamer, 2003-04, Doc 51-0258/004, 12.
55
Art. 141bis sluit de volgende twee gevallen uit va n de definitie van terrorisme: de handelingen van strijdkrachten tijdens een gewapend conflict als gedefinieerd en onderworpen aan het internationaal humanitaire recht, alsook de handelingen van de strijdkrachten van een staat in het kader van de uitoefening van hun officiële taken, voor zover deze handelingen zijn onderworpen aan andere bepalingen van het internationale recht.
2) Deelname aan een terroristische groep Vooraleer men strafbaar kan worden gesteld voor zijn deelname aan een terroristische groep moet men uiteraard eerst te maken hebben met een ‘terroristisch groep’. Een terroristische groep wordt gedefinieerd door artikel 139 Sw. als elke gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die sinds enige tijd bestaat en die in onderling overleg optreedt om terroristische misdrijven te plegen als bedoeld in artikel 137. Een aantal voorwaarden worden vereist om te kunnen spreken van een terroristische groep: a) het verband tussen minstens drie personen in de vorm van een niet toevallige maar wel gestructureerde vereniging, b) een optreden in onderling overleg, en c) het opzet heeft om terroristische misdrijven te plegen. Een terroristische organisatie heeft als oogmerk of tot doel om in onderling overleg terroristische misdrijven te plegen.102 Om te besluiten tot het bestaan van een gestructureerde vereniging moet er geen sprake zijn van formeel afgebakende taken van de
102
D. FLORE, “La loi du 19 décembre 2003 relative aux infraction terroristes: genèse, principes et conséquences”, in X, Questions d’actualité de droit pénal et de procédure pénale, 218.
56
leden van de vereniging, noch van continuïteit van de samenstelling van de leden of van de ontwikkelde structuur.103 Het is aan de rechter om uit te maken of men te maken heeft met een gestructureerde vereniging. Het is ook niet vereist dat er reeds veroordelingen zouden zijn uitgesproken, en zelfs niet dat er zich reeds een voornemen heeft geopenbaard om een welbepaalde misdaad of wanbedrijf te plegen. Het koesteren van plannen daartoe is voldoende. Hetzelfde doet zich voor bij de bestraffing van een criminele organisatie.
Er zijn twee mogelijke strafbare feiten te plegen in het kader van een terroristische groep: de leiding en de deelneming (art. 140 Sw.). Beide misdrijven worden hieronder geanalyseerd naar hun constitutieve bestanddelen.
De deelneming aan een terroristische groep is strafbaar wanneer men deelneemt aan enige activiteit van een terroristische groep, zij het door het verstrekken van gegevens of materiële middelen aan een terroristische groep of door het in enigerlei vorm financieren van enige activiteit van een terroristische groep, terwijl men weet dat zijn deelname bijdraagt tot het plegen van een misdaad of wanbedrijf door de terroristische groep (art. 140§1 Sw.). Het gaat hier om de zgn. helpers van een terroristische groep.
Ook de leidende personen van een terroristische groep worden gestraft.104 Het verschil tussen leidinggevende personen en deelnemers 103
Corr. Brugge 28 februari 2006, T. Strafr. 2006, 159 e.v. D. FLORE, “La loi du 19 décembre 2003 relative aux infraction terroristes: genèse, principes et conséquences”, in X, Questions d’actualité de droit pénal et de procédure pénale, 219.
104
57
van de terroristische groep, is dat de eerstgenoemde een zwaardere straf krijgen (art. 140§2 Sw.).
Het loutere lidmaatschap van een terroristische groep is niet strafbaar. Zijn wel strafbaar, de helpers die ‘deelnemen aan eender welke activiteit van een terroristische groep’ zonder dat vereist is dat zij evenwel deelnemen aan het plegen van het terroristisch misdrijf zelf. Bovendien moeten de deelnemers in de wetenschap verkeren dat hun materiële of financiële hulp bijdraagt tot het plegen van een misdaad of wanbedrijf van de terroristische groep. De misdaden of wanbedrijven kunnen ook gemeenrechtelijke misdrijven zijn, en hoeven dus niet noodzakelijk terroristische misdrijven te zijn in de zin van art. 137 Sw. Het is immers geweten dat terroristische groeperingen zich vaak schuldig maken aan andere misdrijven zoals witwassen en afpersing zonder dat zij rechtstreeks verband houden met hun politieke doelstellingen, vaak om de nodige fondsen te verzamelen.105 De wet vereist niet dat de helpers hulp bieden met het oog op het plegen van terroristische misdrijven, maar enkel dat zij weten dat de terroristische groep een misdaad of wanbedrijf voor ogen had met die hulp. Een algemeen opzet is dus voldoende. Het ‘wetens en willens’ deelnemen aan een activiteit van de groep die bijdraagt tot een wanbedrijf of misdaad is voldoende om gestraft te worden. Zo wordt de advocaat gestraft die weet dat hij zwart geld witwast voor een terroristische groep, of de chauffeur die weet dat hij valse nummerplaten bezorgt aan een terroristische groep die deze gebruikt om niet geïdentificeerd te worden bij een terroristische aanslag, of het weten dat men een terroristische groep financieel steunt die 105
V. HAMEEUW, l.c, 9.
58
met dit geld wapens koopt om aanslagen te plegen. De achterliggende motieven waarom men hulp biedt zijn irrelevant.
Er bestaan geen verschillende gradaties van deelneming aan een terroristische organisatie. Elke hulp in de zin van art. 140 Sw. wordt op dezelfde manier gesanctioneerd. Langst de andere kant rust op het openbaar ministerie de vrij zware bewijslast dat de helper op de hoogte was van het strafbaar doel van de groep. De persoon die hulp biedt aan een terroristische groep en achteraf ontdekt dat hij daarmee bijdraagt tot het plegen van criminele of correctionele feiten kan niet worden veroordeeld.106
Artikel 139, lid 2 Sw. bepaalt dat een organisatie waarvan het feitelijk oogmerk uitsluitend politiek, vakorganisatorisch, menslievend, levensbeschouwelijk of godsdienstig is of die uitsluitend enig ander rechtmatig oogmerk nastreeft, in geen geval kan worden beschouwd als een terroristische groep. Deze bepaling vormt een rem op de labelling tot een terroristische groep. De bepaling van een terroristische groep hangt nauw samen met de bepaling van het breed omschreven terroristisch misdrijf in art. 137 Sw.
106
Ibid.
59
3) Hulp verlenen aan een terroristisch misdrijf Artikel 141 Sw. stelt de verstrekker van materiële en financiële middelen, die niet kan worden beschouwd als een deelnemer van een terroristische organisatie, met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf, strafbaar. In tegenstelling tot art. 141 Sw. wil men hier de hulp aan individuele of meerdere terroristen strafbaar stellen, zelfs wanneer deze geen terroristische groep vormen. Het materieel bestanddeel bestaat uit het leveren van de materiële of financiële hulp aan iemand die een terroristisch misdrijf wil plegen. Door de invoering van dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme van de Verenigde Naties.107
Men is strafbaar wanneer men materiële of financiële hulp biedt, met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf zoals bedoeld in art. 137 Sw. De achterliggende motieven zijn hier wel van belang.
107
V. HAMEEUW, l.c, 9.
60
Besluit : In een eerste hoofdstuk zagen we hoe terrorisme een oud zeer is, dat waarschijnlijk nooit volledig zal verdwijnen. Uit de geschiedenis kunnen we leren dat terrorisme komt in zeer verschillende gedaantevormen. Overal ter wereld werd politiek ‘terreur’ verantwoord op grond van één of andere ideologie. Sommige terroristen hebben getracht om hun overheid omver te werpen, in de hoop dat zij aan de macht konden komen. Andere dan weer hopen op de bevrijding van hun land van een koloniale overheersing. Uit de geschiedenis van terreur is ook naar voor gekomen dat ook de overheid terreur heeft aangewend om de bevolking angst aan te jagen. Wat voornamelijk uit de geschiedenis is kunnen blijken, is dat terrorisme allesbehalve een nieuw fenomeen is.
In een tweede hoofdstuk bespraken we de noodzaak van een universele definitie van terrorisme. Aangezien het aanduiden van terroristen door verschillende nationale overheden vandaag de dag een belangrijk en actueel politiek thema is, dat vergaande gevolgen heeft, is een definitie des te belangrijker. Door een universele definiëring van het daadwerkelijke ‘kwaad’ zou het bezigen van dubbele standaarden, in de kiem kunnen worden gesmoord. Gelijke gevallen zouden gelijk worden behandeld en misbruik van de term kan worden voorkomen.
Dat vastgesteld dient te worden dat nog niet veel is bereikt bij gebreke aan een alomvattende en universele definitie van terrorisme, door de internationale strafbaarstelling van slechts bepaalde terroristische handelingen, en wegens een gebrek aan een uniforme praktijk in de ver-
61
schillende staten. In een derde hoofdstuk zagen we de moeilijkheden waarmee men geconfronteerd werd om te komen tot een universele definitie. Een van de moeilijkheden was bijvoorbeeld de uitspraak: “Wat voor de één een terrorist is, is voor een ander een vrijheidsstrijder.” We hebben geargumenteerd dat dit klassieke cliché geen patstelling dient te zijn. Indien men immers de bescherming van de mensenrechten als uitgangspunt neemt en humanitaire waarden, komt men enerzijds tot de vaststelling dat het doel de middelen niet heiligt en anderzijds dat de definitie van terrorisme niet zo breed mag worden geconcipieerd dat elk gewelddadig politiek misdrijf, indien binnen bepaalde grenzen, als terrorisme wordt geschouwd. De achterliggende reden is dat de deur moet worden open gelaten om zich te verzetten tegen repressieve, dictatoriale regimes. Afgezien van deze overweging is een groot argument om te stellen dat men bestaand geweld binnen humanitair aanvaardbare grenzen moet zien te kanaliseren, dat bijvoorbeeld geen burgers die geen enkele directe invloed hebben op het beleid van de overheid slachtoffer worden. Het is beter om weinig regels te hebben, dan helemaal geen. Regels die dan bijvoorbeeld gelden in een oorlogssituatie zouden dan van toepassing zijn voor rebellengroeperingen en vrijheidsbewegingen.
Een stevig ankerpunt voor de uitsluiting van legitieme strijd van de definitie kon worden gevonden in het internationale humanitaire recht, zij het dat deze aanknoping slechts theoretisch is. Zoals we hebben gezien is het internationaal recht in principe niet van toepassing bij vrijheidsbewegingen, noch in het geval van rebellie. Indien men werkelijk het internationale humanitaire recht zou toepassen ter uitsluiting van han-
62
delingen van vrijheidsstrijders en rebellen uit het toepassingsgebied van terrorisme, zou men uit de impasse kunnen geraken.
In hoofdstuk 4 zagen we dat een van de essentiële kenmerken van het terrorisme is dat zij een politiek oogmerk nastreeft. De strafbaarstelling van terrorisme is dan ook intrinsiek "gepolitiseerd". De politieke, ideologische of sociale strijd die een terrorist voert, zal dan ook noodzakelijkerwijs, bij de een of de andere staat op meer of minder sympathie kunnen rekenen. Terrorisme heeft drie essentiële of noodzakelijke kenmerken: “het is ernstig geweld dat terreur bezorgt, en politiek is gemotiveerd.”
Terrorisme is niet enkel een wapen van de zwakken, maar ook van zij die macht hebben. We hebben dan ook gepleit om staten evenzeer verantwoordelijk te stellen voor terrorisme, en dit op voorwaarde dan hun gedrag niet reeds door andere internationale bepalingen wordt verboden.
In het laatste hoofdstuk 5 zagen we uitvoerig op welke wijze terrorisme wordt gedefinieerd in het Belgische recht. Er worden drie terroristische misdrijven strafbaar gesteld: het terroristisch misdrijf, de deelname aan een terroristische groep, en de hulpverlening aan een terroristisch misdrijf. Een belangrijke kritiek was dat terrorisme in de Belgische definiëring niet noodzakelijk politiek is gemotiveerd. Wanneer bepaalde handelingen bijvoorbeeld enkel ernstige vrees aanjagen bij de bevolking, kan dit een voldoende verantwoording zijn om te spreken van een terroristisch oogmerk. Deze omschrijving doet o.i. afbreuk aan één van de
63
essentiële kenmerken van terrorisme. We hebben verder ook gewezen op het belang dat de definitie van terrorisme zo nauwkeurig mogelijk dient te worden omschreven in de wet. Het legaliteitsbeginsel dient immers te worden nageleefd.
Terrorisme heeft vaak een alarmbelfunctie van een gebrek, een abnormaliteit of ziekte in de samenleving. En om een ziekte te genezen moet men de oorzaken van de kwaal goed begrijpen en bestrijden. Zich enkel en alleen richten op de daders zal het probleem niet oplossen; voor men het weet neemt een ander zijn plaats in. Terrorisme vormt het eindpunt van een reeks aan handelingen, de laatste stap in het brede spectrum aan politiek geweld. Indien het voorgaande inderdaad klopt en men niet van vandaag op morgen terrorist wordt, kan de verantwoordelijkheid van terrorisme niet volledig worden afgewenteld op haar daders, maar ook aan allen die onverschillig zijn, en de noodzaak tot verandering nooit hebben willen zien. Indien men deze visie ondersteunt kan men het terrorisme aanzien als een barometer van de kanker in de maatschappij, van de mate van ontevredenheid en frustratie van bepaalde personen.
Medeverantwoordelijk zijn die autoriteiten die gedompeld zijn in apathie en laksheid ten aanzien van de ellende, het onrecht en de ongelijkheid die op een zekere dag bepaalde individuen ertoe brengt om terroristisch geweld te gebruiken. Zoals wij hebben geprobeerd om aan te tonen, hangt veel ook samen met de definiëring van terrorisme. Het lijkt ons ethisch verantwoord om bepaald gedrag niet als terrorisme te
64
kwalificeren. Zo bijvoorbeeld de rebellie tegen een repressieve overheid.
De broeihaarden van het terrorisme zijn die samenlevingen die geteisterd worden door onrechtvaardigheid en de miserie. Wat wij zeker niet hebben willen doen, is om terrorisme te rechtvaardigen, maar slechts om rechtvaardige contouren te trekken voor een definiëring van terrorisme en om politiek geweld te verduidelijken. Het is tot slot ook geen sinecure om een onderscheid te maken tussen degenen die legitimiteit nastreven, en zij die deze bestrijden, uiteindelijk houdt iedereen vol dat hij het op het rechte eind heeft. Bijgevolg, en rekening houdend met ethische principes, moet men stellen dat de moord op een onschuldige of beter op een burger - nooit te rechtvaardigen valt. We kunnen sympathie hebben voor de legitieme doelstellingen die men nastreeft, maar nimmer voor de moord of het ernstig verwonden van burgers. Het doel heiligt de middelen niet. Het veroordelen van terrorisme, wil zeker niet zeggen dat legitieme politieke doelstellingen, nimmer kunnen zegevieren, maar enkel dat bepaalde methoden niet mogen worden aangewend. Vooraleer men terrorisme veroordeelt, moet men zeer goed weten ‘welke handelingen’ men wil veroordelen. Moet men weten wat terrorisme is.
65
Bibliografie: ABEYRATNE, R., “The Events of 11 September 2002 - ICAO's Responses to the Security and Insurance Crises”, Air & Space Law 2002, liv. 6, 406-420 en http://www.kluwerlawonline.com/ (2 janvier 2003). ALBERTO, A., Poverty, political freedom, and the roots of terrorism, Cambridge, Mass. : NBER, 2004, 15 p. ALEXANDER, Y., “Democracy and Terrorism: Threats and Responses” In X., Israel Yearbook on Human Rights, Volume 26. 1996, 253-266. BEERNAERT, M., « La loi du 19 décembre 2003 relative aux infractions terroristes: quand le droit pénal belge évolue sous la dictée de l'Union européenne », J.T. 2004, liv. 6144, 585-590. BJORGO, T., Root causes of terrorism : mythes, reality, and ways forward, New York, Routledge, 2005, 269p. BOURGUES HABIF, C., « Le terrorisme international », In X., Droit international pénal, 457-466. BROUWER, E., CATZ, P., “Concluding Remarks: The Fight against Terrorism and the Protection of Fundamental Rights”, In X., Immigration, Asylum and Terrorism. A Changing Dynamic in European Law , 169-174. CANOR, I., “When Jus ad Bellum Meets Jus in Bello: The Occupier's Right of Self-Defence against Terrorism Stemming from Occupied Territories”, LJIL 2006, liv. 1, 129-149. CHADWICK, E., Self-Determination, Terrorism and the International Humanitarian Law of Armed Conflict, Den Haag, Martinus Nijhof Publishers, 1996, 221p. CLAEYS, A., HOSTE, J., RUTTENS, I., STEVENS, M., VANBIERVLIET, W., VANSTEELANDT, P., “Terrorisme”, In X., Aspecten van Europees materieel strafrecht , 87-134.
66
M. CREWSAW, The Consequences of Political Terrorism, Connecticut, Wesleyan University, 1983, 54. CROTTY, W., Democratic development & political terrorism: the global perspective, Boston, Northeastern university pres, 2005, 561p. DAHL, A., “The legal status of the opposition fighter in international armed conflict”, Rev. dr. mil. 2004, liv. 3-4, 137-153. DE HERT, P., “[Strafbaarheid van terroristische organisaties]”, T. Strafr. 2006, liv. 3, 171-172. DERRIDA, J., ‘Autoimmunity: Real and Symbolic Suicides’ in G. Borradori, Philosophy in a Time of Terror. Dialogues with Jürgen Habermas and Jacques Derrida, University of Chicago Press, Chicago, 2003, 86. DE RUE, M., « Décision-cadre sur la lutte contre le terrorisme: le pouvoir de définir », Journ. jur. 2002, liv. 8, 10. DINSTEIN, Y., “Ius ad Bellum. Aspects of the 'War on Terrorism'”, In X., Terrorism and the Military International Legal Implications , 13-22. DOUCET, G., « Terrorisme: définition, juridiction pénale internationale et victimes », Rev. intern. dr. pén. 2005, liv. 3-4, 251-273.
ELLIAN, A., “De strijd tegen het terrorisme: een strijd om de rechten van de mens”, In X., Terrorismebestrijding met mensenrechten , 131-150. ETIENNE, J., « L'U.E. et la lutte contre le terrorisme international », Journ. jur. 2005, liv. 45, 4. FLORE, D., “La loi du 19 décembre 2003 relative aux infraction terroristes: genèse, principes et conséquences”, in X, Questions d’actualité de droit pénal et de procédure pénale, 218. GASSER, H., “International Humanitarian Law, the Prohibition of Terrorist Acts and the Fight Against Terrorism”, In X., Yearbook of International Humanitarian Law 2001 , 329-347.
67
GIOIA, A., “The definition of terrorism in international criminal law”, In X., From Government to Governance. The Growing Impact of Non-State Actors on the International and European Legal System , 339-348. GOODIN, R., What’s wrong with terrorism ?, Cambridge, Polity Press, 2006, 6 e.v. GRIFFIER, C., Terrorisme et guérilla: la révolte armée devant les nations, Ottawa, Ont.: Leméac, 1973, 181 p. GRISET, P., en MAHAN, S, Terrorism in Perspective, California, Sage Publications, 2003, 117. GUILLAUME, G., “Terrorism and international law”, I.C.L.Q. 2004, liv. 3, 537-548. HUGUES, E., « La notion de terrorisme en droit international: en quête d'une définition juridique », J.D.I. 2002, liv. 3, 753-771. KIRSCHBAUM, S., « Le terrorisme et la guerre », In X., Terrorisme et sécurité internationale , 3-12. LAQUEUR W., The Age of Terrorism, Boston: Little, Brown and Company, 1987, p. 11. LEMMENS, P., “Respecting Human Rights in the Fight against Terrorism”, In X., Legal Instruments in the Fight against International Terrorism. A Transatlantic Dialogue , 223-249. MARSCHIK, A., “The United Nations' response to international terrorism”, In X., From Government to Governance. The Growing Impact of NonState Actors on the International and European Legal System , 301-310. MARTIN, G., Understanding terrorism. Challenges, Perspectives and issues, Sage Publications Thousant Oaks, Londen-New-Delhi, 2006, 2de editie, 527p. MERTENS, P., « L’.introuvable acte de terrorisme », in X, Réflexions sur la définition et le répression du terrorisme, Éditions de l’Université de Bruxelles, Brussel, 1974, 35.
68
PACQUEE, D. en DEWULF, S., “Terrorismelijsten: inzichten van het Gerecht van Eerste Aanleg”, Nieuw juridisch weekblad, nr. 148, 678- 683 REICH W., Origins of Terrorism: Psychologies, Ideologies, Theologies, and States of Mind, New York: Cambridge University Press, 1990. SANDLER, W., The political economy of terrorism, Cambridge : Cambridge University Press, 2006, 278 p. SEDERBERG, P., 'Defining Terrorism', Annual Review of Conflict of Knowledge, New York: Garland Publishing, 1991. SAUL, B., “Attempts to Define 'Terrorism' in International Law”, NILR 2005, liv. 1, 57-83 en http://www.asserpress.nl/cata/nilfr/fra.htm (30 mai 2005). SAUL, B., Defining terrorism in international law, Oxford University Press, 2006, 1. SAUL, B., “International Terrorism as a European Crime: The Policy Rationale for Criminalization”, Eur. Journ. Crime Cr.L.Cr.J. 2003, liv. 4, 323-349 en http://www.brill.nl (10 mars 2004). SCHMID A., “Terrorism - The Definitional Problem”, in X, War Crimes Research Symposium (onuitg.), 2004, 405. SCHMID, A., 'The Response Problem as a Definition Problem', in X, Western Response to Terrorism, London: Frank Cass & Co. Ltd.,1993. SCHMID, A., “United Nations Measures against Terrorism and the Work of the Terrorism Prevention Branch: The Rule of Law, Human Rights and Terrorism”, In X., Anti-Terrorist Measures and Human Rights , 53-65. SCHMID, A. en JONGMAN, A., Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 119-152. SMIT, W., Terrorisme en rechtvaardige oorlog: recht en onrecht in tijden van terreur, Garant, 2007, 206 p.
69
SOREL, J., « Existe-t-il une définition universelle du terrorisme? », In X., Le droit international face au terrorisme. Après le 11 septembre 2001 , 35-68. SUTER, K., “Terrorism and International Law”, Contemporary Review, 2005. THACKRAH, J., Dictionary of terrorism, Editie 2, London : Routledge, 2004, 318 p. TUMAN, J., Communicating terror. The rhetorical dimensions of terrorism, California, Sage Publications, 2003, 9. X., Réflexions sur la définition et la répression du terrorisme, Brussel, ULB, 292p. VANNESTE, F., VERBRUGGEN, F., “Symboolstrafwet als vaandel van de strijd tegen terrorisme”, Panopticon 2004, liv. 5, 81-87. VISSER, C.J., Terrorisme in soorten, 's-Gravenhage : Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen, Clingendael, 1988, 94 p. WILKINSON, P., Terrorism versus democracy : the liberal state response, Londen, Routledge, 2006, 254p.
70
In Bijlage : Overzicht van verschillende definities opgenomen in: SCHMID, A. en JONGMAN, A., Political Terrorism, North Holland Publishing Co, Amsterdam, 1983, 119-152.
71
��������������������������������������������������������������������������� ��������������������������������������������������������������������������������� �����������������������������������������������������