Traumazorg: (na) ramp of incident? Aanzet tot een algemeen toepasbare organisatiestructuur voor traumazorg binnen de brandweer
Scriptie als afronding van het eerste jaar van de studie Master of Crisis and Disaster Management.
Drs Tonnie Wold
Tilburg, 28 mei 2001
Voorwoord
Het zit erop en het zit erin. Vele uren zijn de afgelopen maanden gaan zitten in trauma’s, zorg en een combinatie daarvan.
De combinatie was aan de orde als de scriptie aan bod kwam. Hoe kom je van interesse naar onderwerp, via een probleemstelling en de onderzoeksmethode naar een uitwerking, gebaseerd op andersmans en bovenal eigen visie, hetgeen vervolgens moest resulteren in een tevreden resultaat? Traumazorg: van interesse naar een commandeurscriptie.
Trauma’s kwamen de afgelopen maanden aan de orde, toen Enschede actueel bleef, Volendam Volendam niet meer was, de afdeling preventie niet meer die van vroeger en een hoofd preventie de gevolgen van dit alles diende te combineren met de studie MCDM.
En de zorg, die was er te weinig voor twee kinderen van net 1 en bijna 4. Gelukkig was te weinig vooral in de ogen van de auteur dezes en hadden de kinderen een moeder zonder trauma’s die er altijd was als ik er niet was of niet leek te zijn.
Uiteindelijk overheerst nu, na dit half jaar, de tevredenheid over het totale resultaat van werk, studie en gezin, ondanks de deels verplichte, deels gekozen prioritering met bijbehorende tekortkomingen. Het was leerzaam, laten we maar zeggen.
Natuurlijk is dit ook de plaats om diverse mensen te bedanken, maar dat wordt te gek. Om namelijk een dergelijke scriptie te kunnen schrijven, had ik de hersens nodig van velen uit Nederland en niet in de laatste plaats Brussel. Zonder teveel namen te noemen bedank ik iedereen die mijn hersenspinsels heeft aangehoord en doorgeworsteld. Speciale dank gaat uit naar Peter van der Velden van het Instituut voor Psychotrauma, via wie ik onder andere terecht gekomen ben bij de Algemene Inspectiedienst, Luchtverkeersleiding Nederland en Eric de Soir. De speciale dank geldt ook voor Menno van Duin die mijn concepten van zinnige en onmisbare kanttekeningen heeft voorzien.
Bezig zijn met traumazorg is bezig zijn met mensen en er zijn als je er moet zijn, dat is me wel duidelijk geworden. Op die momenten ben je eigenlijk net een echte vriend:
Echte vrienden volgen je niet als een schaduw wanneer je in de zon staat.
Echte vrienden zijn wel als een zon wanneer je in de schaduw staat.
(Eric de Soir, 2000)
Inhoud 1
2
3
4
5
6
Introductie
1
1.1
Huishouden van Jan Steen
1
1.2
Probleemstelling
1
1.3
Relevantie
2
1.4
Opzet onderzoek en scriptie
3
Traumazorg in theorie en praktijk
4
2.1
Inleiding
4
2.2
Definitiebepaling
4
2.3
Organisatorische uitwerkingen
5
2.4
De (korps)praktijk
7
2.5
Beeld traumazorg
8
Verdere verdieping
10
3.1
Richtinggevende scenario’s
10
3.2
Zorgmomenten
10
3.3
Randvoorwaarden
13
De zorg beoordeeld
15
4.1
Inleiding
15
4.2
Traumazorg: hoe en waarom?
15
4.3
Zorgkwaliteit op tijd
16
4.4
Uitvoering
18
Na keuzes de structuur 5.1
Het huis van traumazorg
5.2
Uitwerking in zorgniveau’s
5.3
Regels voor een (over)leefbare structuur
20 20 21 23
Conclusies en aanbevelingen
25
6.1
Conclusies en aanbevelingen
25
6.2
Tenslotte dit
26
Literatuuropgave
27
Een aanzet voor structuur
1
Introductie
1.1 Huishouden van Jan Steen
“’t Is een huishouden van Jan Steen.” Dit wordt volgens Van Dale gezegd van een huishouden waar orde, netheid en tucht ontbreken. Van een dergelijk huishouden is niet gezegd, dat het hier niet goed toeven is, maar dit is zeer afhankelijk van de mensen die deel uitmaken van dit huishouden. Als deze zich niet gedragen, zoals het hoort, of capabel zijn om die verantwoordelijkheid aan te kunnen, kan de uitkomst zijn dat meer afspraken, een betere taakverdeling en meer structuur, een positieve invloed op het huishouden hebben. En hier ligt het vergelijk met de traumazorg. Ook traumazorg (en nazorg in het algemeen1) zou geen structuur nodig hebben, indien het resultaat van de zorg geen aanleiding zou zijn om over structuur na te denken. Dit is echter niet het geval. Het beeld dat de traumazorg voor de eigen mensen in Brandweer Nederland te zien geeft is veelkleurig, inclusief veel witte plekken. Deze scriptie gaat over deze veelkleurigheid, de witte vlekken en het kleurenpatroon dat uiteindelijk past bij de traumazorg.
1.2 Probleemstelling
Nazorg staat met regelmaat in de landelijke spotlights, helaas en gelukkig. Wel blijkt echter dat binnen elke gemeente en door elk gemeentelijk brandweerkorps er in rampsituaties op een eigen manier vorm aan gegeven wordt, zonder daarmee een waardeoordeel uit te spreken over de invulling. Deze eigen korpswijsheid geldt ook voor de meer gangbare nazorg die de landelijke pers niet haalt, hierbij bijvoorbeeld denkend aan de zorg voor de hulpverlener, nadat deze net het lichaam van een kind heeft geborgen uit de vijver op de hoek. Nu hoeft deze eigen invulling, zoals ook in een huishouden als dat van Jan Steen, geen probleem te zijn. Het lijdt echter geen twijfel dat korpsen waar nazorg geen structurele aandacht krijgt en bewust of onbewust nog beperkt blijft tot de kop koffie na het incident, in bepaalde incidentsituaties meer (psychosociale) problemen tegemoet kunnen zien dan korpsen waar schokkende gebeurtenissen in het verleden, uit voorzorg al geleid hebben tot meer aandacht voor de nazorg. Ondanks initiatieven in het verleden om de nazorg binnen brandweerorganisaties te structureren en het belang van nazorg daarmee te benadrukken, blijkt dat de zorg, wat dat aspect betreft, onevenredig verdeeld is over de korpsen in Nederland.
De vraag rijst:
Is er een organisatorische structuur denkbaar, die brandweerkorpsen de juiste handvatten kan bieden om het eigen personeel te ondersteunen bij het verwerken van
1 In paragraaf 2.2 wordt dit onderscheid verduidelijkt. Tot dan zal voornamelijk gesproken worden over nazorg.
1
Traumazorg: (na) ramp of incident?
schokkende gebeurtenissen, zowel bij “kleinschalige” incidenten van schokkende aard alsook in rampsituaties? En zo ja, hoe kan deze structuur er uitzien?
Met organisatorische structuur wordt hier bedoeld een werkbaar kader voor situaties die om nazorg vragen, maar als gebeurtenis echter nogal van elkaar kunnen verschillen. Voorbeelden van verschillende situaties zijn: -
gebeurtenis waarbij extern leed centraal staat (bijvoorbeeld het bergen van een verkoold lijk, bevrijden van een gewond kind, brand in een trein waar later veertig illegalen in blijken te zitten)
-
gebeurtenis waarbij binnen het korps slachtoffers of gewonden zijn gevallen (bijvoorbeeld een binnenbrand waar twee brandweermensen bij omkomen)
-
rampen zoals die met de Hercules in Eindhoven en de cafébrand in Volendam.
Werkbaar betekent naast algemeen toepasbaar ook dat de kwaliteit van de opvang in de juiste proporties aanwezig is. Dit betekent onder andere inzoomen op de vraag in hoeverre de psychosociale opvang binnen het eigen korps aanwezig is of dient te zijn en wat daarbij reëel is als het gaat om het invullen van de nazorgtaken. Hoe ver moet een brandweerkorps gaan met de eigen invulling en wanneer komt externe deskundige ondersteuning om de hoek kijken?
In deze context is het van belang na te gaan om welke invulling van nazorg het gaat. Het gaat er daarbij niet om gedetailleerd uit te pluizen welke psychosociale zorg nu precies geboden moet worden. Wel is het de bedoeling aan te geven wat de grondvesten zijn, waarop nazorg gebouwd wordt. Immers, een organisatorische structuur is pas dan te ontwerpen als duidelijk is welk werkterrein er mee gestructureerd dient te worden.
Bij de uitvoering van de psychosociale nazorg gaat het in eerste instantie om gemeentelijke brandweerkorpsen. In deze scriptie zal echter uiteindelijk ook de rol van de regionale korpsen er nader bij worden betrokken, maar dan meer in coördinerende en faciliterende zin.
Het uiteindelijke doel van deze scriptie is een aanzet te geven om te komen tot een organisatorische structuur die zeker op gemeentelijk en regionaal niveau mogelijkheden kan bieden om om te gaan met schokkende gebeurtenissen, zowel beleidsmatig als uitvoerend. Hoe de uitvoering uiteindelijk vorm krijgt, kan deels vastgelegd worden in procedures of draaiboeken, maar het belang van een werkbare structuur is van een andere, hogere orde. Het achterliggende doel is de discussie op of door te starten, zodat er aan het eind van de rit duidelijkheid is over hoe Brandweer Nederland gestructureerd uitvoering kan geven aan de psychosociale nazorg voor de eigen medewerkers. Oftewel, de structuur zou vast moeten liggen, de uitvoering “mensenwerk” en draaiboeken en procedures daarbij hulpmiddelen.
1.3 Relevantie
2
Een aanzet voor structuur
Dat zorg voor nazorg noodzakelijk is, lijkt geen punt van discussie. Het is een feit dat de psychische belasting van de hulpverlener groot kan zijn met als mogelijk gevolg ernstige klachten. Het is zinvol hier, ook met oog op het ziekteverzuimbeleid, de nodige aandacht aan te schenken. Daarnaast is het vanuit de Arbeidsomstandighedenwet een verplichting voor de organisatie zorg te dragen voor een goede personeelszorg en uitdrukking te geven aan de noodzaak als werkgever goede arbeidsomstandigheden te bevorderen.
1.4 Opzet onderzoek en scriptie
De werkmethode die gevolgd is en tevens de leidraad is geworden voor de verdere vormgeving van de scriptie, is als volgt: -
het analyseren van het probleem in twee stappen (te weten eerst te kijken naar de theorie en praktijk van traumazorg om vervolgens dieper in te gaan op de momenten waarop traumazorg aan de orde is en de impact van het cultuuraspect),
-
het beoordelen van deze analyse en het formuleren van deeloplossingen,
-
het beoordelen van de deeloplossingen in het licht van een totaaloplossing, uitmondend in een advies.
Om invulling te kunnen geven aan bovenstaande, is gebruikt gemaakt van literatuuronderzoek en empirisch onderzoek in de vorm van interviews binnen en buiten het werkveld van de brandweer en middels een enquête
De indeling van deze scriptie ziet er als volgt uit. Eerst zal de theorie en praktijk van traumazorg geanalyseerd worden om vervolgens met name dieper in te gaan op de momenten, waarop traumazorg aan de orde is. In hoofdstuk 4 wordt de analyse beoordeeld en worden de relevante beoordelingsaspecten op een rijtje gezet. Op basis hiervan wordt in hoofdstuk 5 een structuur geadviseerd, waarmee antwoord gegeven wordt op de vraag, zoals als probleemstelling opgenomen. Aan het eind zijn er de conclusies en aanbevelingen, waarna de scriptie afgesloten wordt met enkele stellingen. Deze zijn bedoeld als voer voor verdere discussie, een tijdens de studie MCDM beproefde en als bevredigend beoordeelde methode.
3
Traumazorg: (na) ramp of incident?
2
Traumazorg in theorie en praktijk
2.1 Inleiding
In 1993 is een handreiking geschreven en uitgebracht door het toenmalige Ministerie van Binnenlandse Zaken (Van der Velden & Kleber, 1993), hoe de nazorg binnen gemeentelijke brandweerkorpsen opgezet kan worden. Deze handreiking heeft echter niet het gewenste effect gehad. Het blijkt dat menig korps weinig tot niets georganiseerd heeft om uitvoering te geven aan de opzet van een zorgprogramma, zoals in de genoemde handreiking geschetst. Aan het eind van dit hoofdstuk zullen er conclusies getrokken naar aanleiding van onderzoek dat verricht is naar de opvolging van de handreiking. Voordat dit aan de orde komt zal eerst de inhoud van nazorg, de definitiebepaling, aandacht krijgen, aangezien de meningen hierover nogal verdeeld zijn. Het gaat daarbij om de vraag: wat willen we verstaan onder nazorg. Vervolgens zullen enkele theoretische bespiegelingen de revue passeren. Daarna wordt de eerder aangekondigde enquête besproken die gehouden is onder de gemeentelijke korpsen van de regio Midden-Brabant.
2.2 Definitiebepaling
Over de invulling van nazorg lopen de meningen binnen de brandweer nogal uiteen. Blijft het in de ogen van de één beperkt tot de kop koffie na een ingrijpende inzet, een ander ziet nazorg als een traject waarin je zo snel mogelijk probeert terug te keren naar een situatie die zoveel mogelijk lijkt op die van voor het incident. Waar de meesten het, zeker de laatste jaren, in ieder geval wel over eens zijn is dat de zorg voor het eigen personeel na een schokkende gebeurtenis, deel uitmaakt van de nazorg. Men spreekt in dat kader vaak over “nazorg brandweerpersoneel”. Onder deze noemer is de, in de inleiding aangehaalde, handreiking verschenen die éénduidige handvatten bood, hoe dit onderdeel van nazorg vorm te geven. Verderop in dit hoofdstuk zal deze nader besproken worden. In de hedendaagse praktijk wordt nazorg, ondanks de handreiking, echter nog steeds op verschillende manieren ingevuld en uitgelegd. In deze scriptie is gekozen voor het uitdiepen van een onderdeel van nazorg, te weten de zorg met betrekking tot psychotrauma’s. In het vervolg van deze scriptie zal dit verder aangeduid worden als traumazorg2. Dit in de wetenschap dat nazorg veel breder is en in voorkomende gevallen een koepel is voor zaken als evaluatie, incidentonderzoek en juridische ondersteuning.
Nu nazorg voor deze scriptie is ingeperkt tot traumazorg, is het de vraag wat verstaan wordt onder traumazorg. De literatuur is hierin redelijk éénduidig. Het gaat om het bevorderen van de mogelijkheden om de ramp of calamiteit en de gevolgen
2 In ziekenhuizen gebruikt men de term traumazorg als de specifieke zorg die door traumacentra verleend wordt en niet zozeer gericht is op de psychosociale aspecten, maar op de spoedeisende hulp bij calamiteiten.
4
Een aanzet voor structuur
ervan te verwerken (Van de Velden, Eland & Kleber, 1998, p. 119). Een trauma wordt in de Van Dale gedefinieerd als een kwetsing van de psyche door een hevige gemoedservaring die een blijvende stoornis teweeg brengt. Met zorg wordt getracht deze kwetsing niet tot een stoornis te laten verworden of een stoornis te laten blijven. Traumazorg dient erop gericht te zijn mensen te ondersteunen bij het verwerken en doorwerken van schokkende gebeurtenissen (De Soir, 2000). De werkwoorden bevorderen en ondersteunen geven hierbij aan dat het de getroffene zelf is, die de gebeurtenis zal moeten verwerken; dat kan niet voor hem of haar gedaan worden. Mensen in het algemeen vertonen gelukkig een aanmerkelijke weerbaarheid na traumatische ervaringen en komen in veel gevallen op eigen kracht de schokkende gebeurtenissen te boven. Onder eigen kracht wordt ook verstaan de natuurlijke hulp die wordt ontvangen vanuit de eigen sociale mantel (thuis, eigen omgeving). Reeds in 1993 is een onderzoek uitgevoerd onder brandweerpersoneel (Oostenbrink, 1993), waarbij als één van de conclusies aangegeven wordt dat 73% van de ondervraagden tot dan toe geen behoefte heeft gehad aan opvang en nazorg. Wel wordt in hetzelfde onderzoek de conclusie getrokken dat meer dan de helft van de respondenten van mening is dat nazorg en voorlichting daarover dienen te verbeteren. Later zullen nog meer conclusies uit dit onderzoek aan de orde komen.
Traumazorg dient voor de verwerking de juiste randvoorwaarden te scheppen. Over wat juist geacht wordt, wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan. In de volgende paragraaf worden eerst organisatorische uitwerkingen van traumazorg beschreven met relevante items als reconstructie, voorlichting, erkenning en sociale steun.
2.3 Organisatorische uitwerkingen
Alhoewel de literatuur éénduidig is over wat verstaan wordt onder traumazorg, kan de manier, waarop deze traumazorg ten uitvoer gebracht kan worden, nogal verschillen. Hieronder volgen enkele beschrijvingen van hoe traumazorg benaderd kan worden.
Onder brandweerkorpsen die op de één of andere manier werk gemaakt hebben van traumazorg is de invulling, zoals geschetst in “Nazorg brandweerpersoneel”, één van de meest gangbare. Hierin wordt geschetst hoe een brandweerkorps een zorgprogramma op kan stellen voor brandweermannen en –vrouwen die geconfronteerd worden met schokkende gebeurtenissen. In dit zorgprogramma dient een aantal items uitgewerkt te worden: -
voorlichting personeel
-
selectie (en scholing) van personen die opvanggesprekken gaan leiden (leden van Bedrijfs Opvang Team)
-
vastleggen in welke gevallen deze opvang nodig is
-
opvanggesprekken opzetten (doelen, aard, inhoud)
-
nazorg vormgeven.
5
Traumazorg: (na) ramp of incident?
In dit geval is nazorg gedefinieerd als professionele en deskundige hulp voor brandweerlieden die verwerkingsproblemen hebben.
Van der Velden e.a. (Van der Velden, Hazen & Kleber, 1999) baseren de traumazorg op het op een gestructureerde wijze verschaffen van informatieve, cognitieve, sociale en emotionele steun. Dit kan vorm krijgen via gestructureerde opvang, gestructureerde nazorg en/of gestructureerd werkoverleg. Deze en/of benadering wil aangeven dat elke organisatie zelf zal moeten onderzoeken welke vorm voor haar de meest geschikte is. Gestructureerde (groeps)opvang beperkt zich tot een aantal gesprekken, verdeeld over een aantal maanden, onder leiding van een leidinggevende die zich hierin heeft bekwaamd en niet zelf betrokken is geweest. Bij gestructureerde nazorg krijgen werkintegratie, het mobiliseren en het begeleiden van het thuisfront en het ondersteunen van het probleemoplossende vermogen een belangrijkere plaats. Tot slot kan de keuze gemaakt worden het psychosociale aspect van het brandweervak in te passen in gestructureerd werkoverleg.
De Soir (2000, p.109-111) heeft een werkwijze ontwikkeld, waarin collegiale opvang de basis is en de insteek zodanig dat getracht wordt te voorkomen dat schokkende gebeurtenissen blijvende problemen opleveren. Preventie is dan ook het sleutelwoord. In het model wordt een onderscheid gemaakt tussen: -
primaire preventie
-
secundaire preventie
-
tertiaire preventie.
De primaire preventie is gericht op een eerste ontlading onder leiding van een bevelvoerende. De hulpverlener wordt ruimte geboden voor een directe uitlaadklep. Secundaire preventie vindt plaats via een volledige stressevaluatie (ook wel Traumatische Stress Debriefing genoemd) binnen 1 à 2 dagen door een hiertoe geschoolde collega onder begeleiding van een deskundige. Doel van Traumatische Stress Debriefing is loskoppeling van het gebeurde via enerzijds het verkrijgen van een duidelijker cognitieve structuur (met als basis een goede reconstructie) en anderzijds een emotionele ontlading. De tertiaire preventie is de zorg via individuele begeleiding van bijvoorbeeld een psychotherapeut. Ook in deze fase wordt getracht te voorkomen dat klachten als blijvend aangemerkt moeten worden. In tegenstelling tot de meeste anderen wordt in de benaderingswijze van De Soir ook aandacht besteed aan de directe zorg ter plaatse; hij spreekt hier van Eerste Psychologische Hulp Bij Ongevallen (2000, p. 63-76).
Volgens De Soir dient er in de traumazorg rekening
gehouden te worden met vijf
factoren, die hij zelf de Big Five van de psychotraumatologie noemt: -
informatie: duidelijkheid over wat er gebeurd is,
-
sociale mantelzorg: het thuisfront is van groot belang voor de hulpverlener,
6
Een aanzet voor structuur
-
secundaire victimisatie: reacties vanuit werk- en/of leefomgeving kunnen meer impact hebben als de schokkende gebeurtenis daarvoor,
-
erkenning: met name erkenning voor wat de hulpverlener doormaakt,
-
rituelen: gepaste rituelen bevorderen een gezonde “doorwerking”.
Een belangrijke plaats bij de uitvoering van de zorg wordt ingenomen door de Fire (fighter) Stress Teams (FiST) die met name in Nederlandstalig België aanwezig zijn. Deze teams bestaan uit zorgvuldig geselecteerde hulpverleners die een uitgebreid opleidings- en trainingsprogramma hebben doorlopen.
In een later hoofdstuk worden deze organisatorische uitwerkingen gebruikt als één van de bronnen om traumazorg uiteindelijk een passende structuur te kunnen geven.
2.4 De (korps)praktijk
In 1993 is de handleiding “Nazorg brandweerpersoneel” uitgebracht, geschreven door Van der Velden en Kleber. Dit diende en dient nog steeds als de basis voor een gestructureerde nazorg binnen de gemeentelijke brandweerkorpsen. Dit komt mede ook naar voren uit de referentiekaders van het Project Versterking Brandweer, waarin onder nazorg vermeld staat:
“Brandweerpersoneel is bekend met de mogelijkheden van nazorg in het korps. De voorlichtingsbrochure van BiZA is bekend. Periodiek wordt voorlichting gegeven over de faciliteiten die beschikbaar zijn voor personen die psychische schade opgelopen hebben tijdens schokkende gebeurtenissen.” “Het is van belang in kaart te brengen voor welke categorie gebeurtenissen welke opvang plaats moet vinden. Taken en procedures in verband met opvang moeten inzichtelijk zijn. Het aanwijzen van een vast meldpunt is aan te bevelen. Verder is het van belang een zorgprogramma op te zetten en een regeling met betrekking tot professionele en deskundige hulp voor brandweermensen met verwerkingsproblemen te treffen. Men dient tevens voorbereid te zijn op ernstige incidenten.”
De voorlichtingsbrochure is maar een onderdeel van de totale handleiding. Het is de vraag in hoeverre Brandweer Nederland deze handleiding tot zich genomen heeft en nu beschikt over een gestructureerde nazorg in de definitie van traumazorg.
Om enigszins een indicatie te krijgen van hoe er binnen gemeentelijke brandweerkorpsen omgegaan wordt met traumazorg, is binnen de regio Midden-Brabant een enquête gehouden onder alle acht gemeenten. De vragen die gesteld zijn hielden alle verband met de centrale kwestie in welke mate traumazorg structureel geregeld is.
7
Traumazorg: (na) ramp of incident?
De belangrijkste constateringen zijn: -
één gemeente heeft een draaiboek en heeft de kaderleden en twee anderen uit het korps een cursus traumaopvang laten volgen,
-
één gemeente heeft een draaiboek en is bezig met de opzet van een bedrijfsopvangteam (BOT),
-
één gemeente heeft een procedure om samen met de politie en de GGD een schokkende gebeurtenis na te bespreken,
-
in vijf van de acht gemeenten is er niets geregeld en wordt er aangegeven dat er vanzelfsprekend na een schokkende gebeurtenis in de kazerne een kop koffie gedronken wordt, waarbij er gelegenheid is tot napraten,
-
bij twee gemeenten is in het verleden een voorlichtingsavond georganiseerd voor alle korpsleden met hun partners.
Tijdens deze voorlichtingsavonden bleek dat er problemen ter tafel kwamen die voordien nooit ter sprake gebracht waren, maar wel degelijk aanwezig waren. Uit de enquête kwam verder naar voren dat de deskundige achtervang er in de meeste gevallen is via de bedrijfsarts. Verder werd door de meerderheid te kennen gegeven een regionale opzet van traumazorg voor te staan, mede ook omdat, zoals één van de commandanten het verwoordde, het hele korps in elkaar stort, wanneer er een ongeval met een collega zou plaatsvinden.
In de regio Midden-Brabant ging het tot nu toe gelukkig vooral om de traumazorg zoals die in de, zeg maar, gangbare praktijk vorm krijgt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gevallen waarin een verkoold lijk geborgen dient te worden, een kind slachtoffer is van een ongeval of een dodelijk slachtoffer een bekende blijkt. Slechts één keer is een collega tijdens een inzet omgekomen. Structuur in de traumazorg was binnen dat korps toen nog niet aanwezig. Met het aanbrengen van een structuur werd enige jaren later gestart en is op dit moment nog niet afgerond.
Naast de genoemde “gangbare” traumazorg, bestaat er ook de traumazorg na een ramp. Nederland is de laatste jaren geconfronteerd met een aantal rampen of grootschalige ongevallen, waarbij traumazorg één van de vanzelfsprekende onderdelen van de rampbestrijding is geweest. Voorbeelden zijn de Bijlmerramp, de Herculesramp, de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam. Uit evaluaties en interviews is echter gebleken dat deze min of meer vanzelfsprekende traumazorg in al deze gevallen niet gebaseerd was op een vooraf vastgelegde structuur3. In het licht van dit onderzoek is niet expliciet bekeken welke inhoudelijke problemen er geweest zijn. Wel is door alle betrokken geconstateerd dat er enorm veel zaken op het korps afkomen, dat er automatisch allerlei zaken in gang gezet worden, maar dat een structuur die enige handvatten biedt voor de traumazorg zeer welkom is. Andere opmerkingen die steeds terug kwamen hadden betrekking op het belang van bekendheid met een eventuele structuur, de ruimte die het moet bieden (vastomlijnde procedures
8
Een aanzet voor structuur
werken opeens niet meer), de nadruk op het belang van collegialiteit en de aanwezige machocultuur.
2.5 Beeld traumazorg
Kort door de bocht kan gesteld worden dat er weinig structuur zit in de traumazorg binnen Brandweer Nederland. Dit is gebaseerd op de gehouden enquête in één regio en de interviews die afgenomen zijn en waarin ook brandweermensen uit diverse andere steden aan het woord gelaten zijn. Niets wijst erop dat het totaalbeeld over Nederland positiever is en dat de gemeenten in Midden-Brabant en Amsterdam, Eindhoven, Enschede en Volendam net de gemeenten zijn, waar de traumazorg nog in de kinderschoenen staat (of stond).
Het ontbreken van structuur wil zeker niet zeggen dat er geen traumazorg bestaat, maar deze zorg is nogal onevenredig verdeeld over de korpsen. Het is echter wel de vraag in hoeverre de traumazorg die wel aanwezig is, effectief is en aan de wensen van de werknemers en de eisen van een goede personeelszorg voldoet. Het gaat daarbij om zaken als deskundigheid eigen personeel, noodzaak externe ondersteuning en de twijfel of veel regelingen wel geschikt zijn als ondersteuning tijdens rampsituaties.
Ongetwijfeld zullen vele gemeentelijke brandweerkorpsen zich deze vraag ook stellen na het gebeurde in Enschede en Volendam, als dat nog niet gebeurd was na de Bijlmer en de Hercules. Op dit moment echter, wordt in veel korpsen na een schokkende gebeurtenis de TAS (tankautospuit) weer gepakt en onder het genot van een kop koffie de traumazorg geregeld. Of dit bijdraagt aan een goede verwerking bij degenen die het net nodig hebben, wordt discutabel genoemd. Later wordt hier nog uitgebreid op ingegaan.
In het kader van het Project Versterking Brandweer is in menige regio naar voren gekomen dat ook op dit niveau een inspanning verricht dient te worden om te komen tot een verantwoorde traumazorg, aangezien ook dit aspect niet voldeed aan het daarvoor opgestelde referentiekader. Een referentiekader dat overigens nog verduidelijkte dat ook bij het opstellen hiervan, de traumazorg niet echt als een belangrijke regionale taak opgevat diende te worden. Wel zijn er regio’s die deze taak toch zelf naar zich toe getrokken hebben, ongeacht de ruimte die de referentiekaders boden om de handschoen niet op te pakken.
De geconstateerde gebrekkige structuur is in het volgende hoofdstuk onderwerp van nadere analyse. Hierbij wordt met name dieper ingegaan op de momenten waarop traumazorg aan de orde is, welke kwaliteit van zorg op de verschillende momenten
3 In dit kader zijn gesprekken gevoerd met hulpverleners die nauw betrokken zijn geweest bij de Bijlmerramp, de Herculesramp en de vuurwerkramp in Enschede.
9
Traumazorg: (na) ramp of incident?
vereist wordt en welke randvoorwaarden mede bepalend zijn voor het uiteindelijke resultaat van traumazorg.
10
Een aanzet voor structuur
3
Verdere verdieping
3.1 Richtinggevende scenario’s
Om een idee te krijgen welke structuur de traumazorg uiteindelijk het beste past is het noodzakelijk na te gaan op welke momenten traumazorg aan de orde kan zijn. Vervolgens is de vraag: wat moet er in kwalitatieve zin verwacht worden van deze zorg? Wanneer is dus welk niveau c.q. onderdeel van traumazorg van toepassing en welke functionarissen nemen dan de uitvoering van deze zorg daadwerkelijk voor hun rekening? Tot slot komen aan het eind van dit hoofdstuk zaken aan de orde, die van belang zijn bij het welslagen van de implementatie van de traumazorg. Aspecten als machocultuur, draagvlak en voorbereiding komen hier aan bod.
Om een juiste structuur neer te kunnen zetten, dient allereerst bekeken te worden welke scenario’s reëel zijn. Oftewel, bij welke ongevallen of schokkende gebeurtenissen is traumazorg zinvol en kan het bijdragen tot een goede verwerking en daarmee het voorkomen van klachten.
In de eerste plaats blijken er min of meer gangbare ongevallen voor te komen in de praktijk van alledag die zonder uitzondering aangrijpend blijken te zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan ongevallen waarbij kinderen betrokken zijn, een dodelijk slachtoffer die een bekende blijkt te zijn of het bergen van een lijk (Van der Velden & Kleber, 1993, p.12). Het is (gelukkig) niet de dagelijkse praktijk, maar wel voor elk korps goed voorstelbaar. Dergelijke ongevallen behoren op dit terrein dus tot de maatscenario’s van elke gemeente.
In de tweede plaats is het een feit dat elk korps te maken kan krijgen met zwaargewonde of zelfs omgekomen collega’s. Ook in deze gevallen is traumazorg nadrukkelijk aan de orde. De achtergebleven collega’s/hulpverleners zijn overduidelijk verworden tot slachtoffers.
In de derde en laatste plaats zijn er de rampen en grootschalige ongevallen. Na de recente gebeurtenissen in Enschede en Volendam behoeft hier de noodzaak van een goed voorbereide traumazorg voor het eigen personeel geen verdere verduidelijking.
3.2 Zorgmomenten
Dat traumazorg in bepaalde situaties van groot belang kan zijn, lijkt geen punt van discussie. Wel is de vraag, welke zorg op welk moment noodzakelijk geacht wordt. Hieronder passeren de zorgmomenten de revue, waarbij een aantal aandachtspunten in ieder geval steeds terug zal komen te weten: -
in welke vorm komt de zorg tot uiting
-
welke personen dragen zorg voor de uitvoering en
11
Traumazorg: (na) ramp of incident?
-
welke achtergrond wordt er van hen verwacht?
De zorgmomenten die onderscheiden worden en achtereenvolgens aan bod zullen komen zijn: 1. ten tijde van het incident op de plaats van het incident 2. direct na terugkomst in de kazerne 3. na één of meerdere dagen 4. na enige weken c.q. maanden.
Traumazorg is reeds op de plek van het incident van belang. De leidinggevende/bevelvoerende dient zorg te hebben voor de technische inzet, maar ook voor het welbevinden van zijn personeel. Hulpverleners die meer dan normaal moeite hebben met het incident, kunnen een gevaar opleveren voor zichzelf, de collega’s en/of de slachtoffers. De leidinggevende/bevelvoerende is meestal goed in staat in te schatten met welke emotionele bagage zijn ploegleden aan het werk zijn, hetgeen een indicatie kan geven voor de kwetsbaarheid van de betrokkenen (Hodgkinson & Stewart, 1991, p.176). Het kan voorkomen dat een hulpverlener aan de grond genageld staat, omdat bijvoorbeeld bij een vergelijkbaar ongeluk twee jaar geleden zijn jongere broer verongelukt is. Voor de betrokkene kan het al voldoende zijn hem een stapje terug te laten doen of een kop koffie te laten drinken. Het gaat hier om aandacht voor deze Eerste Psychologische Hulp Bij Ongevallen (De Soir, 2000, p.63). De hulpverlener helemaal weghalen van het incident is “not-done”. De principes van Salmon toonden vroeger reeds aan dat dit de beste manier is om van traumagetroffenen “patiënten” te maken (De Soir, 2000, p.67). In de praktijk komt het voor dat na de actie de inzet ter plaatse kort geëvalueerd wordt. De nadruk ligt daarbij op het evalueren en reconstrueren van de inzet en vaak wordt het door de leidinggevende toegepast als er geen verdere debriefing noodzakelijk geacht wordt. Hierin ligt het risico dat de traumazorg niet de aandacht krijgt die het verdient, maar overschaduwd wordt door de technische inzet. Een andere “on-scene debriefing” kan plaatsvinden bij langdurige inzetten. Doel is het monitoren van de psychische situatie van de betrokken hulpverleners om daar vervolgens actie op te kunnen ondernemen. Iets dergelijks is toegepast ten tijde van de berging van de slachtoffers van de Herald of Free Enterprise (Hodgkinson & Stewart, 1991, p.185). De uitvoering van deze debriefing vraagt om een leidinggevende die hier toch enigszins op voorbereid (geschoold/getraind) is. Ook kan gekozen worden voor deskundige ondersteuning uit de wereld van de psychosociale hulpverlening.
Na het moment ter plaatse van het incident is het tweede zorgmoment dat onderscheiden kan worden, de zorg direct na terugkomst in de kazerne. Vaak volgt er dan een gesprek met de betrokkenen, waarbij het of alleen de eigen brandweermensen betreft, of alle hulpverleners die bij het incident betrokken zijn geweest. Van belang is in ieder geval dat men zich realiseert dat, indien men de inzet wil
12
Een aanzet voor structuur
reconstrueren, elke hulpverlener een eigen puzzelstukje in handen heeft. De leiding ligt meestal in de handen van degene die ook ter plaatse de leiding had.
Voor zo’n tweede zorgmoment zijn verschillende gespreksvormen mogelijk. Allereerst kan er gekozen worden voor een ontladend, weinig gestructureerd gesprek. Het doel is een goede sfeer te creëren, waarin ruimte is voor elkaar en elkaars emoties, zodat men binnen de juiste grenzen kwijt kan wat men op dat moment kwijt wil. Een kop koffie en een ontladingsgesprek kan essentieel zijn voor je psychohygiëne (De Soir, 2000, p.34). Een dergelijk eerste gesprek geeft aanknopingspunten en signalen of er een vervolg noodzakelijk is. Een andere manier om zo’n gesprek vorm te geven, is deze direct wat zwaarder aan te zetten en te betitelen als een psychologische debriefing. Deze methode is grotendeels gebaseerd op het werk van Mitchell (Mitchell & Bray, 1993). Het gaat om een éénmalige intensieve groepsbijeenkomst (“Critical Incident Stress Debriefing”), zo snel mogelijk na de gebeurtenis. De deelnemers gaan in op de kenmerken van het incident, hun gedachten daarbij, hun gevoelens, de opgeroepen stressreacties en uiteindelijk hun wijzen van omgaan met problemen. Indien deze psychologische debriefing toegepast wordt, is het van belang te onderkennen dat debriefing een onderdeel behoort te zijn van een totaal pakket aan traumazorg4 (De Soir, 2000, p.89).
Het derde zorgmoment is na enige dagen. Indien een eerste gesprek ingezet is als een soort ontladingsinstrument kan dit, als dat noodzakelijk geacht wordt of zo afgesproken is, gevolgd worden door één of meerdere gesprekken. Deze zitten dan wat meer op de lijn van de psychologische debriefing, zoals die in de vorige alinea is geschetst. Met name in rampsituaties wordt een dergelijke gestructureerde traumazorg via opeenvolgende gesprekken toegepast. Dergelijke gesprekken vinden meestal plaats onder deskundige begeleiding, mensen dus uit de praktijk van de psychosociale hulpverlening.
Als vierde zorgmoment wordt onderscheiden het moment dat duidelijk wordt dat de hulpverlener meer en andere aandacht nodig heeft om uit het dal te komen, dan tot nu toe gegeven is. In dat geval wordt vaak gesproken over een posttraumatische stressstoornis (PTSS)5. Redenen voor het ontstaan van PTSS zijn vaak makkelijk en toch ook weer moeilijk aan te wijzen. Enerzijds zijn er gebeurtenissen die een geweldige impact hebben, waarbij er altijd mensen zullen zijn met verwerkingsproblemen. Soms is het voorval gewoon te erg. Een mens kan zeer veel aan, maar eens houdt het op. In andere gevallen blijkt de dood van een dier aanleiding te zijn voor aanhoudende problemen, hetgeen niemand verwachtte. Later kan blijken dat dit weer eens de befaamde druppel is, nadat de emmer eerst door bijvoorbeeld privé-problemen al volgestort is. In deze gevallen kan er sprake zijn 4
De Soir geeft aan dat ook Mitchell niet alleen sprak over CISD, maar dat koppelde aan CISManagement. Het gaat dan om een ernstige verwerkingsproblemen die stressreacties opleveren. Het onderscheid tussen een “normale” en “gestagneerde” verwerking is moeilijk exact aan te geven (Van der Velden, Hazen & Kleber, 1999). 5
13
Traumazorg: (na) ramp of incident?
van (vertraagde) verwerkingstoornissen, waarbij psychotherapeutische hulp onontbeerlijk lijkt te zijn om (verdere) schade te voorkomen. Naast deze externe hulp blijft ondersteuning vanuit het korps tijdens dergelijke hulptrajecten belangrijk.
Vanzelfsprekend zijn er diverse varianten mogelijk op de invulling van de zorgmomenten. De nadruk op een bepaald instrument zal mede afhankelijk zijn van het voorval dat traumazorg noodzakelijk maakt. Een rampsituatie zal anders benaderd worden als de berging van een lijk. Toch zal het in hoofdzaak steeds neerkomen op een samenstelling van de hierboven geschetste onderdelen. Hierbij merkte één van de geïnterviewden op dat het gevoel dat overblijft na een gebeurtenissen uiteindelijk grotendeels bepalend is voor de uitvoering van de traumazorg. Dus niet zozeer het incident is bepalend, maar meer het gevoel dat de hulpverlener overhoudt na de inzet.
Er zijn nog een tweetal aanvullingen, waarbij de schijnwerpers op gezette tijden op de traumazorg gericht kunnen worden, alleen dan niet naar aanleiding van een specifiek incident. In de eerste plaats is er de voorlichting naar het personeel over onder andere mogelijke stressreacties, verwerking en de structuur van de zorg. Het andere punt is het gestructureerd aan de orde laten komen van de traumazorg via het werkoverleg. In veel werkoverleggen heeft arbo een vaste plaats gekregen op de agenda, dit zou ook kunnen gelden voor de traumazorg. Stelselmatig kunnen dan voorvallen, incidenten en ervaringen aan bod komen die als stresserend worden ervaren.
3.3 Randvoorwaarden
Of traumazorg uiteindelijk effectief is, is niet alleen afhankelijk van het bieden van de juiste kwaliteit van zorg op het juiste moment. Voor een organisatie waarin de zorg nog niet ingebed is, is een beleidsmatige aanpak noodzakelijk waar de totale organisatie bij betrokken is6. Het opstarten van een BOT en zorgdragen voor een deskundige achtervang lijkt in dat kader bijvoorbeeld niet voldoende.
Voorlichting aan het personeel is een niet te onderschatten factor om duidelijk te maken hoe het beleid vorm krijgt en wat de doelstellingen zijn. Door een goede voorlichting wordt het totale korps betrokken bij het proces en wordt draagvlak verkregen, dat uiteindelijk noodzakelijk is voor het welslagen van de beleidsuitvoering. Het belang van voorlichting geldt ook voor het thuisfront; wat betekent traumazorg voor hen en welke inbreng kunnen zij daarin hebben?
Voor het gehele traject van beleidsvorming tot implementatie geldt dat het van belang is dat alle partijen nauw betrokken zijn bij de totstandkoming en het
6
Een collega sprak in dat kader over de noodzaak van een BOB (Bedrijfsopvangbeleid).
14
Een aanzet voor structuur
gebruik van een organisatorische structuur voor de traumazorg. Door een procesmatige benadering toe te passen wordt draagvlak verkregen (De Bruijn, 1998, p. 12). Dit draagvlak is zeker noodzakelijk gezien de machocultuur die binnen de brandweerkorpsen, ook op het leidinggevende niveau, nog steeds in redelijke mate aanwezig is7. "Handleiding Nazorg getuigt van durf om de machocultuur te doorbreken", zo was in 1993 de heersende mening (Helwig, 1993). Recente ervaringen geven aan dat de machocultuur nog steeds een remmende factor is, voor de effectiviteit van traumazorg (Spijkers, 2001). Dit geldt niet alleen voor brandweerkorpsen. Luchtverkeersleiding Nederland werkt bijvoorbeeld met een Critical Incident Stress Debriefing(CISD)-team. De doelstelling van dit team is aandacht te schenken aan de emotionele beroepservaringen van luchtverkeersleidingpersoneel Eén van de drie speerpunten daarbij is, naast debriefing en opvang, cultuurbeïnvloeding. Er wordt gericht aandacht geschonken aan individuen om zich minder geremd te voelen om over de gevoelsmatige kanten van schokkende gebeurtenissen te kunnen praten (Gersteling, 2000).
Wat verder in het vorige hoofdstuk wel al aan de orde kwam, maar hier nog niet uitgediept is, is het kennisaspect van de brandweermens aangaande traumazorg. Wat tot nu toe naar voren komt is dat op de eerste plaats de ploegleden (“de echte brandweermannen”) niet opgeleid zijn hoe om te gaan met traumazorg naar jezelf (waarvoor zelfkennis noodzakelijk is), je collega’s of in het geval van ploegchefs naar je mensen toe. In de wereld die politie heet, is het wel een vanzelfsprekendheid dat op deze materie al in de basisopleiding ingegaan wordt. Enerzijds wordt daar specifiek ingegaan op omgaan met stress, anderzijds komt dit aspect regelmatig terug in modules die handelen over ethiek, psychologie, normen en waarden en geweldsdelicten. Voor de hogere leidinggevenden (officieren) binnen de brandweer zit er een summiere introductie in de opleiding verweven, waarin kennis gemaakt wordt met de traumazorg. Deze intro blijft beperkt tot het aanstippen van trauma’s en opvang. Er wordt verder niet ingegaan hoe nu de diverse gespreksmogelijkheden vorm te geven, in te bouwen of uit te voeren.
7 De Soir (2000) zegt hierover: “Het feit dat de leiding (…) hoofdzakelijk uit ingenieurs bestaat, die gedurende hun opleiding een verwaarloosbaar aantal uren vorming in interpersoonlijke relaties, human resources en leiderschap gehad hebben, bemoeilijkt in aanzienlijke mate de invoering van de zogenaamde “zachte waarden”.
15
Traumazorg: (na) ramp of incident?
4
De zorg beoordeeld
4.1 Inleiding
In de vorige twee hoofdstukken is beschreven hoe traumazorg in theorie benaderd wordt en welke praktische uitwerking de zorg in Nederland gekregen heeft. Tevens zijn een aantal aandachtspunten aan de orde gekomen die van belang zijn, wil men traumazorg effect laten ressorteren. In dit hoofdstuk worden er antwoorden gegeven op vragen over het waarom van traumazorg, de invulling van de daadwerkelijke zorg in de tijd en hoe de randvoorwaarden uit het vorige hoofdstuk vertaald kunnen worden naar de uitvoering in de praktijk. Vervolgens zal in het daaropvolgende hoofdstuk de vertaalslag gemaakt worden naar een structuur die de gemaakte keuzes kan waarmaken.
4.2 Traumazorg: hoe en waarom?
Het welzijn van de hulpverlener is één van de belangrijkste redenen voor traumazorg; het voorbereiden op de rampenbestrijding en het uitvoering geven aan de Arbeidsomstandighedenwet zijn andere. Het gaat te ver hier in dit kader diepgravende uiteenzettingen aan te wijden. “Traumazorg is noodzakelijke zorg” is een stelling, die in deze scriptie als een vaststaand feit gehanteerd wordt. Voor zover bekend heeft het laatste grootschalige onderzoek naar schokverwerking onder brandweerpersoneel in 1993 plaatsgevonden (Oostenbrink, 1993). Eén van de conclusies was dat ruim een kwart van de 627 ondervraagde brandweermensen aangaf in de afgelopen vijf jaar soms tot zeer vaak behoefte gehad te hebben aan één of andere vorm van opvang na een schokkende gebeurtenis. Een andere uitkomst was dat 10% van de ondervraagden op dat moment nog last ondervond van een schokkende gebeurtenis. Deze cijfers waren toen mede de reden voor het realiseren van de handreiking “Nazorg brandweerpersoneel” (Van der Velden & Kleber, 1993). Er zijn geen aanwijzingen dat een hernieuwd onderzoek andere cijfers te zien zullen geven.
Natuurlijk valt traumazorg onder de plicht, zoals in de Arbeidsomstandighedenwet omschreven, maar de primaire doelstelling van traumazorg is de impliciete aandacht voor het welzijn van de hulpverlener. Nogmaals, wettelijk gezien dient de organisatie een aantal zaken te regelen, mede ook om aan het ziekteverzuimbeleid en uitvalpreventie uitvoering te geven. Uiteindelijk gaat het bij traumazorg toch om de zorg voor de hulpverlener, zoals deze zorg heeft voor de medemens als deze die zorg nodig heeft. Het technische beroep van brandweermens heeft duidelijk ook zijn andere kant. De werkgever is verplicht hierop in te spelen en te erkennen dat de hulpverlener kan barsten of breken als datgene waar hij normaliter zo goed in is, het verlenen van hulp, door welke redenen dan ook eens teveel wordt. Deze plicht geldt zeker in gevallen, waarin de (macho)cultuur een goede zorg in de weg staat en het noodzakelijk is de hulpverleners ervan te overtuigen dat er voor openstaan uiteindelijk grote meerwaarde heeft. Een gewaardeerde collega uit het Vlaamse land,
16
Een aanzet voor structuur
verwoordde dat treffend: what makes you, breaks you …………… and what breaks you, makes you.
Om de traumazorg in te vullen, kan de bekende ketenbenadering een handvat zijn. Pro-actief en preventief dient er energie gestoken te worden in zaken als voorlichting en kennismaking met traumazorg. Qua preparatie kan er gedacht worden aan het opleiden van mensen die nadrukkelijk belast worden met traumazorg en het opzetten van een opleiding/training voor alle hulpverleners. Repressief gezien is duidelijk dat schokkende gebeurtenissen gevolgd dienen te worden door een vorm van nabespreken. Hoe dit uitgevoerd kan worden, wordt nadrukkelijk behandeld in het volgende hoofdstuk.
Traumazorg operationaliseren is mede afhankelijk van de inhoudelijke doelstelling. In Brandweer Nederland wordt met name gekeken naar de probleemgevallen; in de gaten houden wie er “raar” doet (afwijkt van het normale patroon) en daarop inspringen. Voor de rest blijft de zorg toch vaak beperkt tot een ongestructureerde kop koffie na afloop van het incident, hetgeen gelukkig trouwens niet geldt in het geval van rampsituaties. In “normale” situaties” is er sprake van weinig pro-actieve traumazorg, zit er in veel gevallen weinig structuur in de zorg en als dit wel het geval is, is deze zorg vooral gericht op de probleemgevallen. Deze conclusies kunnen getrokken worden uit de gehouden enquête en interviews met brandweermensen.
Vaak komt in de literatuur de aanbeveling naar voren dat nazorg een kwestie van voorzorg dient te zijn en dat daarnaast de traumazorg niet zozeer van belang is voor de individuen met verwerkingsklachten, maar gericht moet zijn op zaken als gestructureerde informatievoorziening, erkenning en sociale steun. Een dergelijke actieve aanpak is bijvoorbeeld ook terug te vinden bij Luchtverkeersleiding Nederland, waar een structuur van voorbereiding en stress-debriefings is opgezet, waarbij erkenning, aandacht en collegialiteit leidend zijn voor uiteindelijk het totale zorgtraject. Een ander voorbeeld is reeds eerder genoemd en komt uit België. Veel meer dan in Nederland wordt daar de nadruk gelegd op de collegiale zorg. Een groot deel van Brandweer België (met name het Vlaamse gedeelte) werkt met Fire (fighter) Stress Teams (FiST), zoals in hoofdstuk 2 reeds aan de orde kwam. Eén van de belangrijkste instrumenten zijn de collegiale opvanggesprekken; voor collega's door collega's. De Soir gaf in een interview te kennen dat het praten over het gevoel na een schokkende gebeurtenis een steeds vanzelfsprekender gespreksonderwerp is geworden, mede ook door de structuur waarin het één en ander gegoten is. De machocultuur onder brandweermensen lijkt daar veel meer verleden tijd. In Nederland beroepen we ons nog steeds in hoge mate op ons professionele pantser8.
4.3 Zorgkwaliteit op tijd
8 Door opleiding, vaardigheid, deskundigheid, motivatie en ervaringen kan tot op zekere hoogte een manier van professioneel handelen opgebouwd worden dat als een afscherming kan dienen tegen schokkende gebeurtenissen. Dit pantser houdt echter niet alles tegen.
17
Traumazorg: (na) ramp of incident?
Naast de aandacht voor voorlichting in het algemeen en het kennismakingstraject, zoals dat in de volgende paragraaf in het bijzonder nog aan de orde komt, komt de nadruk voor een groot gedeelte te liggen op de zorg naar aanleiding van een incident. Als er een beleid is, de traumazorg ingebed is in de organisatie en de voorlichting een vanzelfsprekend onderdeel wordt voor de afdeling Opleiding en Oefening binnen elk korps, is een schokkende gebeurtenis het moment om de traumazorg te intensiveren.
Ingezoomd op de zorg direct na een schokkende ervaring, kan geconcludeerd worden dat deelnemers aan opvanggesprekken direct na een schokkende gebeurtenis bijna altijd uiterst tevreden zijn over deze gesprekken. Toch tonen meerdere recente effectstudies aan dat een snelle interventie (psychologische debriefing) geen positieve dan wel negatieve effecten heeft voor het uiteindelijke ontstaan van posttraumatische verwerkingsstoornissen. Wel bleek dat er minder symptomen optraden als in de organisatie sociale steun werd geboden en collega’s de mogelijkheid hadden over de traumatische ervaring en de emotionele gevolgen ervan te praten (Kleber & Mittendorff, 2000).
De directe debriefing voorkomt naar alle waarschijnlijkheid geen verwerkingstoornissen of, zoals het ook genoemd wordt, psychopathologie op lange termijn9, maar verschaft naar het zich laat aanzien wel de noodzakelijke erkenning (De Soir, 2000). Dit belang van erkenning komt ook nadrukkelijk terug in het rapport dat geschreven is over de nasleep van de Herculesramp. (Van der Velden & Kleber, 2000) Het gebrek aan erkenning door nabestaanden en pers resulteert bij hulpverleners daadwerkelijk in verwerkingsklachten, zelfs na 3,5 jaar. Erkenning is ook in een andere studie genoemd als één van de Big Five-principes van de psychotraumatologie (zie ook 2.3). Erkenning is al met al één van de belangrijkste redenen om de zorg direct na een schokkende gebeurtenis serieus aan te pakken.
Het is duidelijk dat het door de hulpverleners op prijs gesteld wordt op zeer korte termijn te debriefen en dat het ook daadwerkelijk vruchten afwerpt (Kleber & Mittendorff, 2000). Het is alleen de vraag welke vruchten? Het komt in ieder geval het welzijn van de hulpverlener ten goede. Van belang is dan ook de mogelijkheid te bieden de inzet te reconstrueren, elkaars puzzel daarmee te vervolmaken, te erkennen (met name als leiding) dat de klus zwaar was en aan te geven dat stressreacties normale reacties zijn op abnormale en schokkende gebeurtenissen10. Bij deze vorm van nabespreken is de belangrijkste reden, het feit dat degene die net de hulp verleend heeft, hiermee zelf geholpen wordt; hoe is dan een vraag van de tweede orde.
9 In een recent onderzoek onder politiemensen kon ook niet bewezen worden dat bedrijfsopvang preventie van PTSS tot gevolg heeft (Carlier, 1999). 10 Het individu bepaalt (bewust of onbewust) zelf of een gebeurtenis schokkend of abnormaal is.
18
Een aanzet voor structuur
Vervolgens is het van groot belang te onderkennen of er een gestructureerd zorgtraject met ondersteuning van deskundigen ingezet dient te worden. Dit aspect verdient nadrukkelijk de aandacht, omdat in deze fase vrij makkelijk de traumazorg onterecht aan een voortijdig einde geholpen kan worden. Indien er op zulke momenten geen mensen aanwezig en opgeleid zijn om te kunnen zien of er daadwerkelijk een vervolg nodig is op het vlak van traumazorg, kan een vraag om hulp simpel de kop ingedrukt worden. Het risico is dan dat traumazorg beperkt blijft tot zorg in uitzonderlijke situaties en het ligt voor de hand dat er dan incidenten overblijven, waarbij brandweermensen qua traumazorg tussen wal en schip vallen.
De traumazorg in rampsituaties blijkt in alle gevallen van een andere orde te zijn, waarbij één van de grote verschillen is de impliciete noodzaak van externe deskundigen. De trieste rampenpraktijk heeft dit uitgewezen. Het is niet reëel te veronderstellen dat een gemeentelijke of regionale brandweer zelf het zorgtraject vorm kan geven bij rampen. De conclusie is gerechtvaardigd te stellen dat er te allen tijde een regeling dient te zijn die voorziet in deskundige begeleiding als Volendam of Enschede de volgende keer Tilburg of Lemmer blijkt te zijn. Over deze noodzakelijke deskundige begeleiding, ook in de normale praktijk, zal in de volgende paragraaf dieper worden ingegaan.
4.4 Uitvoering
Dat het cultuuraspect één van de bepalende factoren is voor de traumazorg is evident. De huidige maatschappij geeft steeds meer ruimte voor mensen die over hun gevoelens durven te praten en dit geldt vanzelfsprekend ook voor de brandweerorganisatie als een redelijke afspiegeling van de maatschappij. Toch blijkt de gevestigde orde binnen de brandweer niet altijd bereid het roer om te gooien en de mond open te doen, althans niet om te gaan praten over die “softe” zaken. Dit effect van een bestaande cultuur is ook te onderkennen bij organisaties als de Algemene Inspectiedienst en Luchtverkeersleiding Nederland. Het beleid omtrent traumazorg zal terdege met dit fenomeen rekening moeten houden en extra energie moeten steken in deze doelgroep, natuurlijk tot op zekere hoogte. Er zullen altijd mensen blijven die het nut er niet van in zien; hopelijk neemt deze groep echter wel af. Het mag in ieder geval niet zo zijn dat de mensen die de traumazorg maar niks vinden, ook de anderen impliciet beletten een andere mening te hebben.
Gelukkig wordt steeds meer geaccepteerd dat brandweermensen mensen zijn van vlees en bloed, mensen met emoties zelfs. Toch lijken nog veel korpsen “last” te hebben van de machocultuur; je moet er maar tegen kunnen. Soms kan er gesproken worden van een noodzakelijke cultuurverandering en kan het van belang zijn dat implementatie van traumazorg gepaard gaat met een traject van kennismaking met deze vorm van zorg, zodat de cultuur waarin de zorg verleend moet worden uiteindelijk ook daarvoor openstaat. Door in besloten kring onder leiding van een deskundige dieper in te gaan op de traumazorg en ook op de ervaringen van een ieder hierover, kan
19
Traumazorg: (na) ramp of incident?
bereikt worden dat de collegialiteit een stimulans krijgt en de openheid en acceptatie groter wordt. Nogmaals, de beslotenheid en de deskundige begeleiding zijn hier dringende randvoorwaarden.
Een ander cruciaal aandachtspunt is de kennis aangaande traumazorg bij de diverse brandweerfunctionarissen. Deze dient op het peil gebracht te worden dat past bij de eisen en wensen des tijds. Oftewel, welke kennis dien je als werkgever het personeel aan te reiken als hulpmiddel bij het verwerken van schokkende gebeurtenissen, wat verwachten we van de mensen die extra taken hebben in het kader van de traumazorg en passen deze verwachtingen bij de realiteit, dus mogen de extra taken terecht van hen verwacht worden? Dit laatste doet zeker opgeld als nagegaan wordt dat de tijdsbesteding van de (vrijwillige) brandweermens steeds meer onder druk komt te staan. Hoever dien je als organisatie te gaan met het zoeken van de oplossingen binnen de eigen organisatie? Behoort de traumazorg tot de core-business van de afdeling repressie? Het is de afdeling repressie (of de piketofficier die op dat moment ook in principe voor de afdeling repressie werkzaam is) die in de meeste gevallen de zorg op zich neemt voor de collega’s na een ingrijpende inzet.
De inzet van specialisten in rampsituaties krijgt meer aandacht, gezien ook de opzet van een landelijk bijstandsteam voor rampen. Deze aandacht geldt duidelijk in mindere mate voor de inzet van specialisten in de al eerder genoemde “gewone” situaties. Indien er serieus over traumazorg is nagedacht, heeft dat vaak vorm gekregen via een BedrijfsOpvangTeam, gemeentelijk danwel regionaal. Vervolgens, ligt hier een beleid aan ten grondslag, waaruit duidelijk wordt dat een team maar een radertje is in de gehele machine? Wordt er van een BOT-lid verwacht, wat er van verwacht mag worden, gezien zijn kennis en kunde? Is duidelijk wanneer een BOT-lid in actie moet komen of gaat het om “mag komen”? Is hij degene die er is als erom gevraagd wordt of is het degene die na vooraf bepaalde incidenten achteraf de nabespreking leidt in welke vorm dan ook? Zoals in het vorig hoofdstuk reeds aangehaald, is het de vraag of de korpsen in veel situaties terecht gebruik maken van de eigen mensen. Indien het BOT-team qua personeel samengesteld is om signalen op te vangen, liggen daaraan andere kwalificaties ten grondslag dan wanneer het de bedoeling is het BOT-team nazorgtrajecten (incl. opvanggesprekken) te laten begeleiden. Naast dergelijke teams bestaan er regelingen met externe deskundigen die oproepbaar zijn, tijdens kantooruren, maar in veel gevallen ook continu. Hiermee kan een parallel getrokken worden met de deskundige die via het bijstandsteam ingezet kan worden.
De vraag die dan blijft staan is of traumazorg niet van dermate groot belang is, dat permanente aandacht noodzakelijk is. Als er serieus werk gemaakt moet worden van dit taakveld is het onontkoombaar daar structureel menskracht voor in te zetten. Natuurlijk is in rampsituaties deskundige ondersteuning wenselijk, natuurlijk dient er in de reguliere praktijk aandacht te zijn via collega’s voor collega’s bijvoorbeeld via een BOT, maar wat zit er tussenin? Dit is een lacune
20
Een aanzet voor structuur
die, indien het op de juiste manier opgevuld wordt, een grote bijdrage zou kunnen leveren aan een goede structuur, zoals in de probleemstelling aan de orde gesteld. In het volgende hoofdstuk is dit één van de meest belangrijke items die nader uitgewerkt zullen worden.
21
Traumazorg: (na) ramp of incident?
5
Na keuzes de structuur
5.1 Het huis van traumazorg
“Brandweerkorpsen de juiste handvatten bieden bij de verwerking van schokkende gebeurtenissen” is de doelstelling die achter de probleemstelling van deze scriptie verscholen zit. We praten dan over het algemeen over de praktijk van de gemeentelijke brandweermens die als hulpverlener ingezet wordt bij de uitvoering van de repressieve taak. En juist daar ligt het startpunt van dit hoofdstuk, waarin een beeld geschetst zal worden van een structuur die de mogelijkheden biedt om traumazorg te verlenen in die situaties die dat vereisen.
Elk gemeentelijk korps, groot en klein, kan te maken krijgen met schokkende gebeurtenissen die hun impact hebben op de gesteldheid van de hulpverlener. Voorbeelden zijn ongevallen, waarbij kinderen of bekenden betrokken zijn, het verlies van collega’s tijdens de werkzaamheden en rampsituaties. Voor zover het de noodzakelijke traumazorg betreft, zijn deze situaties niet met elkaar te vergelijken en valt dus ook niet éénduidig aan te geven wat de algemene procedure zal zijn die gevolgd dient te worden als we praten over traumazorg. Als er één ding is dat steeds naar voren komt, is het wel het gegeven dat traumazorg mensenwerk is: voor mensen door mensen. Dat een procedure of draaiboek daarbij een hulpmiddel kan zijn, zal niet ontkend worden, maar het kan nooit het start- en/of kernpunt zijn van het beleid rondom traumazorg.
Uit de vele interviews die in het kader van dit onderzoek afgenomen zijn, de literatuur die bestudeerd is en de opmerkingen die ongevraagd ter tafel kwamen als gesproken werd over dit onderwerp, blijkt dat traumazorg een vak op zich is. Een vak dat serieuze aandacht vraagt als er van traumazorg een serieus resultaat verwacht wordt. Een vak dat sommigen voor een deel al onder de knie hebben zonder er een opleiding voor te volgen. Anderen kunnen er een opleiding voor volgen, maar zullen het nooit helemaal leren, al moet gezegd dat de basis een ieder bijgebracht kan worden. Dit gegeven is leidend geworden voor de structuur van zorgniveau’s die als antwoord op de probleemstelling vanzelf boven kwam drijven. Hierbij dient opgemerkt worden dat het in deze scriptie met name gaat om het vinden van een werkbare structuur. Het was onontkoombaar en zelfs wenselijk om ook het inhoudelijke voor een deel bij de ontwikkeling te betrekken, maar als binnen één van de zorgniveau’s over inhoudelijke taken gesproken wordt, zal dit zeker niet per definitie volledig zijn, maar meer richtinggevend. Nader onderzoek zal uit moeten wijzen welke inhoudelijke invulling de juiste is bij een dergelijke structuur van traumazorg. Door niet ook dit aspect mee te nemen in het onderzoek wordt collegialiteit getoond en ruimte gelaten voor de volgende commandeursopleiding.
Traumazorg iets is dat dagelijks aan de orde kan zijn, maar daarnaast ook periodiek een enorme aandacht nodig kan hebben, voorzien of niet voorzien. Het kader
22
Een aanzet voor structuur
waarbinnen traumazorg vorm krijgt, is als een huishouden. (Brandweer)mensen leven samen in een huis, drinken samen koffie en steunen elkaar waar nodig (niveau 1). Sommige van deze mensen staan binnen de groep bekend als mensen die meer dan normaal een luisterend oor kunnen bieden en extra alert zijn op eventuele noodzakelijke zorg (niveau 2). Indien blijkt dat ze deze zorg niet alleen kunnen verlenen, nodigen ze huisvrienden uit, bekenden die toch al op gezette tijden over de vloer komen om bij te praten over traumazorg en aanverwante zaken die iedere bewoner aangaan (niveau 3). Een andere regelmatige gast, dus ook geen onbekende, is de deskundige die zijn/haar werk gemaakt heeft van traumazorg (niveau 4). De diverse interacties tussen de mensen kunnen op verschillende plaatsen in het huis plaatsvinden; een zolderkamer (te bereiken via een buitentrap) voor een tweegesprek of een serre om met een deel van de groep een gebeurtenis te kunnen bespreken zonder dat alle bewoners daarbij betrokken hoeven te worden.
Hieronder zullen de diverse zorgniveau’s die in het huis aanwezig zijn, nader beschreven worden. Daarna wordt weergegeven welke huisregels er zijn om er voor te zorgen dat het huis van traumazorg leefbaar blijft en voldoet aan de verwachtingen die eraan gesteld zijn bij de bouw.
5.2 Uitwerking in zorgniveau’s
Niveau 1 Zorg voor collega’s lijkt een vanzelfsprekendheid en een waardevolle basis om traumazorg in de meest elementaire vorm te kunnen verlenen. Brandweerwerk is en blijft teamwerk en binnen dat team mag men idealiter zijn wie men is. Sommigen willen zich woordelijk kunnen ontladen na een incident, de ander wil een bak koffie. De ruimte die men elkaar daarbij gunt is van evident belang. Om het belang van deze ruimte aan te geven is voorlichting een goed instrument, zeker als dat met regelmaat toegepast wordt. Indien de traumazorg binnen de organisatie nog op een laag pitje staat kan een kennismakingstraject zeer wenselijk zijn. Met kennismaking wordt hier gedoeld op kennismaking met traumazorg: wat stelt het voor, wat is de bedoeling, wat moet/kan je er mee, ook naar elkaar toe en hoe staan we er als individuen in? Bij dit traject is het een randvoorwaarde dat het begeleid wordt door een externe deskundige op dat vakgebied en dat het in de besloten kring van een ploeg of groep plaatsvindt. Doel is ruimte (voor elk individu) en draagvlak (voor de zorg) te creëren. Een dergelijk kennismakingstraject is in bepaalde gevallen niet alleen wenselijk, maar zal vaak noodzakelijk zijn voor een succesvolle implementatie van traumazorg in de totale organisatie.
Een aandachtspunt op dit niveau is dat de brandweermensen uit de ploegen (manschappen) diverse brandweermodules moeten hebben doorlopen, maar daarbij het aspect traumazorg nauwelijks tegen gekomen zijn. Dit mag op zijn minst een lacune genoemd worden. Net zoals bij politiemensen, weet men bij de brandweer dat schokkende gebeurtenissen een min of meer vanzelfsprekend onderdeel van het werk
23
Traumazorg: (na) ramp of incident?
zijn. De politie heeft dat onderkend en schenkt al in de basisopleiding aandacht aan trauma’s en traumaverwerking, hetgeen trouwens ook geldt voor luchtverkeersleiders.
De collegialiteit die op dit niveau aan de orde is, komt in ieder geval tot uitdrukking direct na een schokkende gebeurtenis. Het lijkt waardevol in dergelijke gevallen gezamenlijk de langzamerhand beroemde kop koffie te nuttigen en ruimte te bieden voor datgene dat men wil uiten; niets moet er gezegd worden, veel mag er gezegd worden.
Niveau 2 Naast de kennis over traumazorg die bij iedere (bij de uitruk) actieve brandweermens bekend behoort te zijn, dient de organisatie zorg te dragen voor een aantal mensen met een antennefunctie. Ze dienen enerzijds te kunnen signaleren of er collega’s zijn die mogelijk extra aandacht kunnen gebruiken. Anderzijds hebben ze als taak een luisterend oor te bieden. Belangrijk in dit kader is de laagdrempeligheid, een ieder moet bij deze antenne terecht kunnen in de wetenschap dat het vertrouwd is. Met het oog op deze lage drempel dienen binnen elk korps, hoe klein ook, mensen aanwezig te zijn die deze taak hebben en daar ook voor opgeleid zijn. Het verschil met de BedrijfsOpvangTeams, zoals die nu vaak functioneren, is dat er van de antennes niet meer verwacht wordt als signaleren en luisteren. Er wordt van hen niet verwacht dat ze de signalen vertalen en het luisteren laten volgen door panklare verwerkingsoplossingen. Een dergelijke functie als decoder komt in een volgend stadium aan de orde. Tot deze antennegroep horen zeker ook de bevelvoerenden/leidinggevenden, alleen dienen dit niet de enigen te zijn met deze taak; dit met het oog op de hiërarchie die altijd aanwezig is en kan zorgen voor het opwerpen van een drempel, waarvan juist aangegeven was dat deze laag diende te blijven. De bevelvoerenden/leidinggevenden behoren met een zekere vanzelfsprekendheid tot deze groep, aangezien ze sowieso een belangrijke taak hebben op het gebied van personeelszorg. Een andere signaalfunctie betreft de noodzaak tot debriefen. Na een schokkende gebeurtenis is, zie ook niveau 1, een zogenaamd ontladingsgesprek vaak waardevol. Uit dergelijke gesprekken wordt vaak al duidelijk of de behoefte bestaat voor een meer diepgaande reconstructie over wat er gebeurd is. Deze behoefte dient door de antenne opgepikt te worden en doorgegeven te worden aan het team, dat hierna aan de orde komt. De antennes zijn bekend binnen de organisatie en kunnen, zowel bij de kleinschalige incidenten als bij de rampen, een nuttige taak vervullen. Het zijn min of meer de oren en ogen van de traumazorg.
Niveau 3
24
Een aanzet voor structuur
Zoals al gezegd zijn de medewerkers met een antennefunctie lokaal aanwezig en hebben ze een taak die omschreven kan worden met signaleren en luisteren. Daarnaast zijn ze de intermediair tussen de korpsen en een regionaal team van brandweermensen uit de repressieve praktijk. Dit TraumaZorgTeam (TZT) wordt zorgvuldig geselecteerd en getraind, aangezien het takenpakket niet onderschat mag worden. Het verdient aanbeveling om voor een dergelijke functie eerst een persoonsprofiel op te stellen, voordat met werving wordt begonnen. Het verwachtingspatroon is namelijk nogal hoog. Allereerst is er de functie van gesprekspartner voor brandweermensen die daar de behoefte toe voelen. Dit functioneren als gesprekspartner vraagt meer dan van de antennes verlangd wordt en mag worden. Brandweermensen met problemen willen helpen is niet niks en vereist nogal wat vaardigheden op bijvoorbeeld het communicatieve vlak. Dergelijke gesprekken dienen alleen op vrijwillige basis plaats te vinden en het voorstel om daar een bekende externe deskundige bij te betrekken kan altijd gedaan worden. Een tweede taak ligt op het vlak van debriefing. Indien geconstateerd is dat een gedegen reconstructie en nabespreking waardevol kan zijn, gebeurt dat onder leiding van één van de teamleden, daarbij ondersteund door de deskundige die in het volgende niveau beschreven zal worden. Het verdient geen verdere uitleg dat, om een dergelijk gesprek in goede banen te leiden, de teamleden daarvoor zeer goed opgeleid dienen te zijn. De reden om toch niet te kiezen voor alleen deskundige leiding daarbij is, dat door het naar voren schuiven van een daartoe opgeleide collega de korpsleiding het probleem serieus neemt en daarmee erkenning uitstraalt naar de medewerkers. De aanwezigheid van deskundige begeleiding heeft te maken met de eerder aangehaalde erkenning dat traumazorg de aandacht dient te krijgen die hij verdient, ook voor wat betreft de kwalitatieve ondersteuning. Een andere belangrijke taak van het team ligt op het vlak van rampenbestrijding. Traumazorg bij rampen is een taak die het brandweerveld qua uitvoering niet zelfstandig aan kan. Er dient dan ook een constructie te zijn, waarbij te allen tijde gegarandeerd is dat, indien er zich een “Enschede” voordoet, er iemand beschikbaar is, laten we het maar weer deskundige noemen, die als projectleider de traumazorg naar de brandweermensen toe in goede banen kan leiden. Het TZT (dat door haar regionale opzet wat meer emotionele afstand kan nemen) zal in die gevallen fungeren als de handen en voeten van de projectleider. In het kader van deze scriptie is het niet zo van belang hoe deze samenwerking exact plaats dient te vinden. De chaos direct na de ramp staat er toch garant voor dat procedures verouderd blijken en taakvelden niet ingevuld. Belangrijk is met name dat deze opgeleide mensen elkaar kennen, weten te vinden en de koppen bij elkaar steken. Wat hier niet verder uitgediept zal worden is de mogelijke taak die er ligt als ondersteuning van collega's bij eventuele onderzoeken die naar aanleiding van incidenten plaats kunnen vinden. Deze taak lijkt nauw verwant met traumazorg, zoals die in het kader van deze scriptie gedefinieerd is.
Niveau 4
25
Traumazorg: (na) ramp of incident?
Dit laatste niveau wordt belichaamd door externe ondersteuning van mensen die op het vlak van traumazorg als deskundigen te boek staan. Het kan gaan om medewerkers van Arbo-diensten het maatschappelijk werk of bijvoorbeeld organisaties die hun sporen op het gebied van traumazorg verdient hebben. Deze ondersteuning geldt niet alleen ten tijde van rampen, maar is veel intensiever. Voorlichting en kennismaking, zoals in eerdere niveaus geschetst, wordt vorm gegeven in overleg met deze mensen. Het is daarnaast van belang dat de korpsen uit de regio bekend zijn met hun ondersteuning. Het werkt immers prettig als men elkaar gezien heeft en een vertrouwensband heeft kunnen realiseren. Ook zal de ondersteuning er zijn bij de gesprekken die door TZT-leden gehouden worden met brandweermensen in het kader van reconstructie en nabespreking. Een ander taakveld kan zijn de therapeutische behandeling in specifieke individuele gevallen. En tot slot zijn er dan de rampen, waarbij de taak van de externe deskundige een belangrijke zal zijn. Ondersteuning kan mogelijkerwijs geboden worden door het landelijke bijstandsteam in oprichting11, waarin ook een deskundige op het terrein van opvang en nazorg is opgenomen. Deze hulp dient vanzelfsprekend afgestemd te worden op de aanwezige hulp, oftewel complementair/adviserend te zijn.
5.3 Regels voor een (over)leefbare structuur
De structuur die geschetst is, lijkt goed werkbaar, indien in ieder geval voldaan wordt aan bepaalde randvoorwaarden. De eerste heeft betrekking op het TZT van de regionale brandweer. Om de positie van de regionale brandweer ook op dit terrein te versterken zal traumazorg als taakveld en verantwoordelijkheid aan een medewerker toegewezen dienen te worden. De functionaris dient in ieder geval zorg te dragen voor o.a. de totstandkoming van een TZT, voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren en kennismakingstrajecten voor te bereiden in overleg met het lokale niveau, periodiek overleg TZT voor te zitten etc. Kortom, het is een noodzaak een medewerker aan te wijzen die werk maakt van traumazorg en daar ook de middelen voor ter beschikking heeft. Hij/zij kan aangemerkt worden als een procesmanager die eerst in nauw overleg met betrokken partijen een structuur in het zadel helpt om vervolgens deze structuur te onderhouden en daarbij alle betrokkenen alert houdt.
Eén van de taken die een dergelijke medewerker heeft, is een team te maken van de mensen die deel uitmaken van het TZT. Dit kan bijvoorbeeld door gezamenlijk studiedagen te organiseren of bij te wonen. Tevens dient er periodiek aandacht te zijn voor de relatie tussen medewerkers met een zogenaamde antennefunctie, TZTleden en de externe ondersteuning.
Zoals al kort aangegeven is het noodzakelijk draagvlak te creëren voor een goede traumazorg. Dit creëren is één, draagvlak behouden is twee. Hiervoor is het
11 Eigenlijk gaat het om een Begrafenis Bijstandsteam, maar de invulling gaat verder dan het organiseren van begrafenissen met korpseer. Er zitten ook een aantal specialisten in, waaronder dus één voor opvang en nazorg.
26
Een aanzet voor structuur
noodzakelijk periodiek aandacht te schenken aan traumazorg, oftewel het huis van traumazorg heeft op gezette tijden een verfje nodig.
Een andere voorwaarde om traumazorg resultaten te laten boeken, is de zorg voor kwalitatief goed opgeleide mensen. Dit betekent dat indien niet op landelijk niveau hiervoor acties worden ondernomen, een regio zal moeten besluiten haar antennes en het TZT-team op hun taak voor te bereiden.
Tot slot kan niet genoeg benadrukt worden dat traumazorg beleidsmatig verankerd dient te worden om te voorkomen dat de structuur uiteindelijk afzwakt tot een papieren invulling.
27
Traumazorg: (na) ramp of incident?
6
Conclusies en aanbevelingen
6.1 Conclusies en aanbevelingen
Het advies in het vorige hoofdstuk is gebaseerd op conclusies die uit het onderzoek naar voren gekomen zijn. Deze conclusies worden hieronder kort en bondig weergegeven, onderverdeeld in algemene conclusies en conclusies meer specifiek gericht op de structuur. Vervolgens worden er op basis van deze conclusies aanbevelingen gedaan. Aan het eind van deze paragraaf zal een in de studie MCDM beproefd middel tot nadenken gehanteerd worden12.
Algemeen: -
een significant percentage brandweermensen heeft last van schokkende gebeurtenissen uit het verleden,
-
het welzijn van de medewerker dient voor de werkgever een argument te zijn voor structurele aandacht voor traumazorg,
-
het ontbreken van structuur heeft onvoldoende traumazorg tot gevolg, hetgeen de noodzaak van structuur onderstreept,
-
traumazorg binnen de Nederlandse brandweer is in belangrijke mate ad hoc en gericht op de probleemgevallen,
-
de nog aanwezige machocultuur is een hindernis voor het verkrijgen van het noodzakelijke draagvlak,
-
leidinggevenden zijn over het algemeen onvoldoende opgeleid om de juiste rol te kunnen spelen in het traject van traumazorg,
-
er wordt te weinig gebruik gemaakt van de inzet van specialisten, dit is een onderwaardering van het vak traumazorg,
-
de coördinatie van de traumazorg hoort thuis op regionaal niveau, waarbij met de uitvoering aangesloten wordt op het lokale niveau.
Structuur: -
het lijkt mogelijk een algemeen toepasbare organisatiestructuur voor traumazorg te ontwikkelen, gericht op het welzijn van het eigen personeel,
-
hierbij kan een onderverdeling gemaakt worden naar niveaus, waarbij uiteindelijk het totale “niveaugebouw” in staat is de noodzakelijke traumazorg in de verschillende scenario’s vorm te geven,
-
om traumazorg effectief te laten zijn, verdient voorlichting continue aandacht, mogelijk ook via het aan de orde laten komen van traumazorg in gestructureerd werkoverleg,
-
om traumazorg in te bedden in organisatie die daar relatief onbekend tegenover staat, lijkt een kennismakingstraject onontbeerlijk.
12 Eén stelling heeft meer discussie tot gevolg dan menig professor kan uitlokken, zo blijkt in de MCDMpraktijk.
28
Een aanzet voor structuur
Op basis van de conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan: -
neem op landelijk niveau (samenwerking tussen BZK, CCRB en KNBV) het initiatief tot een structurele aanpak van de traumazorg,
-
pak als regionale korpsen de handschoen op en kom met voorstellen om de traumazorg deels lokaal en deels regionaal uit te voeren en in ieder geval regionaal te coördineren,
-
zorg voor een beleidsmatige aanpak van de traumazorg, schenk als gemeentelijke korpsen (periodiek) aandacht aan voorlichting over en kennismaking met traumazorg,
-
heroverweeg als NIBRA de positie van traumazorg in de modulaire opleidingstructuur, van brandwachten tot en met officieren.
6.2 Stof tot nadenken
Hieronder volgen enige stellingen als aandenken en stof tot nadenken:
•
Onze zuiderburen zijn soft, hetgeen de brandweermens daar ten goede komt; wij zijn harder en professioneler, hetgeen onze brandweermensen niet ten goede komt.
•
•
Traumazorg begint bij voorlichting en eindigt nooit, de zorg blijft altijd.
We kunnen nog zo veel betekenen voor de mensen aan wie wij hulp verleenden; daarmee zouden we de erkenning geven die we zelf ook graag willen als we als hulpverlener slachtoffer geworden zijn.
•
De gebrekkige aandacht voor traumazorg heeft zijn oorsprong in de veelal technische vooropleiding van brandweermensen.
•
De keten gesmeed, maar hoe? De schakel nazorg was blijkbaar nog niet warm genoeg.
29
Geraadpleegde literatuur Referentiekaders
Bruijn, J.A. de, Heuvelhof, E.F. ten & Veld, R.J. in ‘t, Procesmanagement, Over procesontwerp en besluitvorming, Schoonhoven, 1998. Buijssen, H., Handreiking zelfhulp en opvang traumatische gebeurtenissen, Breda, z.j. Carlier, I.V.E., Beleidsnotitie “Bedrijfsopvang bij de politie”, Amsterdam, 1999. De Soir, E., Handleiding voor de emotionele doorwerking van schokervaringen, het zoeken naar een nieuw levensevenwicht na een traumatisch keerpunt, AntwerpenApeldoorn, 1996. De Soir, E., Op het netvlies gebrand, traumatische stress bij hulpverleners, Apeldoorn, 2000. Doorn, S.M. van, & Nuijten, A.G.J.M., Opvang en begeleiding na schokkende emotionele ervaringen, Instituut Kader Opleiding, Rotterdam, 1992. Helwig, L, Handleiding Nazorg getuigt van durf om cultuur te doorbreken, Brand en Brandweer, Lelystad, september 1993. Helwig, L, Houding leiding cruciaal bij verwerking emotionele gebeurtenissen, Brand en Brandweer, Lelystad, september1998. Geerts, H., Nazorg Actie Plan, Tilburg, 2000. Gersteling, W.H., Critical Incident Stress Debriefing in Air Traffic Control, Amsterdam (Luchtverkeersleiding Nederland), 2000. Hermans, F., Na de klap (2), Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 2000, p. 10831084. Hodgkinson, P.E. & Stewart, M., Coping with catastrophe, A handbook of disaster management, Londen en New York, 1991. Kleber, R.J., Het trauma voorbij, Over de grenzen van de psychotraumatologie, De Psycholoog, 2000 (januari), p. 8-13. Kleber, R.J. & Mittendorff, C., Opvang na schokkende gebeurtenissen, Stand van zaken in het wetenschappelijke onderzoek, Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 2000, p. 889-904. Mitchell, J.T., & Bray, G.P., Critical Incident Stress Debriefing, An operations manual for the prevention of traumatic stress among emergency services and disaster workers, Ellicott City, 1993. Oostenbrink, D.A., Maar soms is het teveel …, Schokkende ervaringen en de verwerking ervan bij de Nederlandse brandweer, Den Haag, 1993. Spijkers, I., Emoties vuurwerkramp nog niet verwerkt, Brand en Brandweer, Lelystad, april 2001. Uyl, W. den, Plateringen, F. van, Broek, I. & Ven, J.D. van de, Zorgplan Brandweer Utrecht, Utrecht, versie 1, 1998. Velden, P.G. van der & Kleber, R.J., Nazorg brandweerpersoneel, Den Haag, 1993.
Velden, P.G. van der & Kleber, R.J., Want niemand is van steen, Den Haag, 1993. Velden, P.G. van der & Kleber, R.J., Soms loopt het anders …, Kerkrade (Algemene Inspectiedienst), 1997. Velden, P.G. van der & Kleber, R.J., Opvang na rampen en calamiteiten in het buitenland, Checklist, Den Haag, 1997. Velden, P.G. van der & Kleber, R.J., Nasleep Herculesramp, Eindhoven, 2000. Velden, P.G. van der, Eland, J. & Kleber, R.J., Handboek voor opvang na rampen en calamiteiten, Zaltbommel, 1998. Velden, P.G. van der, Hazen, K. & Kleber, R.J., Traumazorg in organisaties, Gedrag & Organisatie, 12, 1999, p. 397-412.