TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:08
Pagina 20
Transmurale Richtlijn MRSA
Colofon De Transmurale Richtlijn MRSA is opgesteld door een projectgroep bestaande uit R. Ballering (beleidsmedewerker Transmuraal Netwerk Midden-Holland), D. Beaujean (beleidsmedewerker LCI), W. Bijsterbosch (manager Transmuraal Centrum MiddenHolland), I. van Gils (ziekenhuishygiënist GHZ), A. de Haan (unitmanager Vierstroom Waarden en Weiden), P. ten Ham (arts infectieziektebestrijding GGD Midden-Holland en projectleider), J. Nooitgedagt (verpleeghuisarts Zorgpartners Midden-Holland), B. Rietveld (huisarts Oudewater), E. Thewessen (arts-microbioloog GHZ en adviseur projectgroep) en is een uitgave van het Transmuraal Netwerk Midden-Holland. P: Postbus 1098, 2800 BB Gouda. T: (0182) 50 55 34. E:
[email protected]. W: www.transmuraalnetwerk.nl © 2005 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Regio Midden-Holland, Gouda 2005
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:08
Pagina 2
Inleiding
Opdracht Deze transmurale MRSA-richtlijn is geschreven in opdracht van de directie van GGD Midden-Holland en het bestuur van het Transmuraal Netwerk MiddenHolland. Aanleiding voor deze richtlijn is de sterke toename van het aantal positieve MRSA patiënten binnen het Groene Hart Ziekenhuis (GHZ) in de periode 2002-2003. Het ontslag van deze patiënten vanuit het ziekenhuis naar huis, verpleeghuis of zorgcentra bracht de nodige vragen en problemen met zich mee. Er waren veel onduidelijkheden bij zorgverleners en zorginstellingen omtrent hoe om te gaan met een positieve MRSA patiënt, met als belangrijkste doel verdere verspreiding van de MRSA zowel binnen de zorginstelling als in de regio te voorkomen. Inspectie MRSA is voor een groot deel een probleem van zorginstellingen. Doel van het zogenaamde search en destroy-beleid in Nederland is het voorkomen van de introductie en het bestrijden van de gevolgen van MRSA. Het beleid is het strengst in ziekenhuizen, waar voor MRSA kwetsbare patiënten liggen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) formuleert in haar brief van 20 maart 2003 de volgende aanbeveling: “Op koepelniveau verdient het aanbeveling om in het overleg met andere regionale zorgaanbieders de patiëntenstromen en bijbehorende ketenproblematiek t.a.v. MRSA aan de orde te stellen. Met nadruk wijs ik erop dat de toegankelijkheid van de zorg niet mag worden belemmerd door de maatregelen ter preventie van MRSA en andere resistente micro-organismen.” Doelstelling Naar aanleiding van de opgedane ervaringen en gestimuleerd door de IGZ, werd duidelijk dat er in onze regio behoefte bestaat aan duidelijke communicatie en afspraken als er sprake is van een transfer van een MRSA(verdachte)patiënt van de ene zorginstelling naar de andere of naar huis. Het doel van deze transmurale richtlijn is dan ook om in dat licht een optimale continuïteit van zorg te bereiken door regionale afspraken te maken over definiëring, uitgangspunten, samenwerking en communicatie. Ook de patiënten die vanuit de thuissituatie de polikliniek van het ziekenhuis bezoeken, of de dagbehandeling in een verpleeghuis of opgenomen moeten worden in een zor-
3
Inleiding
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:09
Pagina 4
ginstelling, komen in de richtlijn aan de orde. Het gaat dus om alle ‘MRSA transfers’.
De richtlijn gaat er van uit dat elke zorgorganisatie zelf beleid ontwikkelt, vaststelt en implementeert met betrekking tot MRSA. Voor het beleid in de intramurale gezondheidszorg verwijzen wij naar de Werkgroep Infectiepreventie (WIP) die richtlijnen heeft opgesteld voor ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonzorgcentra. Voor het beleid binnen de thuiszorg verwijzen we naar de richtlijn MRSA voor de thuiszorg van het KITTZ die opgesteld is aan de hand van de richtlijn van de WIP. Voor de huisartsen is er op dit moment geen NHGstandaard over dit onderwerp beschikbaar. Begin 2005 wordt er door de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI) een draaiboek over MRSA in de openbare gezondheidszorg uitgebracht met daarin ook aandacht voor MRSA bij de huisarts. De IGZ is bezig met de uitgave van een circulaire voor huisartsen waarin het belang van MRSA bestrijding wordt aangegeven. Projectgroep Om te komen tot de Transmurale Richtlijn MRSA is er in november 2003 een projectgroep geformeerd bestaande uit:
●
● ● ● ●
● ●
●
GGZ Midden-Holland; Trias Zorgkantoor. Leeswijzer
Landelijk beleid
●
●
In hoofdstuk 1 wordt een beschrijving gegeven van transmurale MRSA risicogroepen en definities. In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten beschreven die in de regio worden gehanteerd als er sprake is van een transfer van een MRSA (verdachte) patiënt. Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens de risicogroepen en definities met betrekking tot medewerkers. Het vierde hoofdstuk richt zich op de informatie en communicatie bij positieve ‘transmurale’ medewerkers. In hoofdstuk 5 wordt het belang van de oprichting van een expertisecentrum aangegeven. En in hoofdstuk 6 wordt afgesloten met een beschrijving van de borging van deze Transmurale Richtlijn MRSA . Als bijlagen zijn opgenomen de risicofactoren voor chronisch MRSA dragerschap en een literatuurlijst. Let wel, als er in deze richtlijn gesproken wordt over de transfer van de patiënt dan bedoelen we alle transfers die een patiënt kan maken. Verder worden in de diverse zorginstellingen andere formuleringen gebruikt om de doelgroep te definiëren. In deze richtlijn hebben we gekozen voor de formulering patiënt, maar we zijn er ons van bewust dat in andere zorginstellingen de begrippen cliënt en / of bewoner worden gehanteerd.
R. Ballering, beleidsmedewerker Transmuraal Netwerk Midden-Holland en projectondersteuner; D. Beaujean, beleidsmedewerker Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI); W. Bijsterbosch, manager Transmuraal Centrum Midden-Holland; I. van Gils, ziekenhuishygiënist Groene Hart Ziekenhuis; A. de Haan, unitmanager Vierstroom Waarden en Weiden; P. ten Ham, arts infectieziektebestrijding GGD Midden-Holland en projectleider; J. Nooitgedagt, verpleeghuisarts Zorgpartners Midden-Holland; B. Rietveld, huisarts Oudewater.
Als adviseur was aan de projectgroep verbonden E. Thewessen, arts-microbioloog van het Groene Hart Ziekenhuis. Ook zijn er organisaties binnen de regio die niet actief geparticipeerd hebben binnen de projectgroep, maar wel betrokken waren. Dat zijn: ● ●
Ambulancedienst Midden-Holland; Gemiva SVG-groep;
Inleiding
4
5
Inleiding
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:09
Pagina 6
Hoofdstuk 1 De MRSA patiënt: transmurale risicogroepen en definities 1.1
Transmurale minimale MRSA risicogroepen
MRSA risicogroepen van patiënten die door alle instellingen / professionals in de regio als MRSA verdacht moeten worden beschouwd. Elke zorginstelling kan om gegronde redenen strengere criteria voor de risicogroepen opstellen. LET OP: ook als een patiënt niet tot een van de risicogroepen behoort, kan niet worden uitgesloten dat hij / zij MRSA positief is. Risicogroepen patiënten:
1. alle patiënten die overgeplaatst worden vanuit een afdeling van een ziekenhuis in Nederland, zonder dat nagevraagd is of de afdeling in dat ziekenhuis MRSA vrij is; 2. alle patiënten die overgeplaatst worden vanuit een afdeling van een verpleeghuis of een verzorgingshuis in Nederland, zonder dat nagevraagd is of de afdeling van dat verpleeghuis of verzorgingshuis MRSA vrij is; 3. alle patiënten die overgeplaatst worden vanuit een buitenlands ziekenhuis. 1.2
Definities MRSA patiënten
Definities van verschillende categorieën MRSA patiënten. Een patiënt kan tot een van de volgende categorieën behoren: LET OP: zodra de patiënt uit één van de categorieën verdwijnt, kan hij / zij tot één van de andere categorieën gaan behoren. Risicofactoren: zie bijlage (blz. 19)
A. MRSA positieve patiënt, zonder 3x negatieve kweek Een patiënt waarbij ooit MRSA gekweekt is1, onafhankelijk van de aanwezigheid van risicofactoren, zonder dat er daarna 3x met minimaal een week tussenpoos een negatieve kweek is gevonden. B. Ooit MRSA positieve patiënt met risicofactoren Een patiënt waarbij ooit MRSA gekweekt is1, met risicofactoren, onafhankelijk of daarna 3x met minimaal een week tussenpoos een negatieve kweek is gevonden. C. Ooit MRSA positieve patiënt zonder risicofactoren met 3x negatieve kweek Een patiënt waarbij ooit MRSA gekweekt is1, zonder risicofactoren, waarna 3x met een week tussenpoos een negatieve kweek is gevonden.
6
7
Hoofdstuk 1
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:09
Pagina 8
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten bij transfer van MRSA (verdachte) patiënt D. Ooit MRSA positieve patiënt, zonder risicofactoren na adequate behandeling Een patiënt waarbij ooit MRSA gekweekt is1, zonder risicofactoren, waarna na adequate behandeling 3x met een week tussenpoos een negatieve kweek is gevonden. Adequate behandeling houdt in: behandeling volgens de daarvoor geldende richtlijn bij patiënten zonder risicofactoren, met aansluitend 3 negatieve kweekseries met een tussenpoos van 1 week. E. MRSA verdachte patiënt die behoort tot één van de risicogroepen genoemd onder ‘Transmurale minimale MRSA risicogroepen’ Deze verdenking wordt opgeheven zodra de patiënt negatieve MRSA kweken heeft van een éénmalige kweekserie van neus, keel en perineum (en eventueel aanwezige wonden, insteekopeningen etc.). F. MRSA verdachte patiënt die kamergenoot is van een MRSA positieve patiënt Deze verdenking wordt opgeheven zodra de patiënt en alle andere kamergenoten van de MRSA positieve patiënt negatieve MRSA kweken heeft van een éénmalige kweekserie van neus, keel en perineum (en eventueel aanwezige wonden, insteekopeningen etc.). G. MRSA verdachte patiënt die op een afdeling ligt waar verspreiding van MRSA is aangetroffen Deze verdenking wordt opgeheven zodra de verspreiding op de afdeling onder controle is én de patiënt negatieve MRSA kweken heeft van een éénmalige kweekserie van neus, keel en perineum (en eventueel aanwezige wonden, insteekopeningen etc.).
Hieronder staan de uitgangspunten geformuleerd die in de regio MiddenHolland worden gehanteerd als er sprake is van een transfer van een MRSA (verdachte) patiënt. Deze uitgangspunten hebben tot doel dat de toegankelijkheid van de zorg niet mag worden belemmerd door de maatregelen ter preventie van MRSA, mits aan de geformuleerde uitgangspunten wordt voldaan. Continuïteit van zorg ●
●
● ●
Degene die verantwoordelijk is voor de behandeling van de MRSA (verdachte) patiënt belt zo snel als mogelijk (in ieder geval minimaal 48 uur voor transfer) nadat bekend wordt dat de patiënt overgaat naar een andere organisatie of naar huis, de contactpersoon van die organisatie of de betreffende huisarts. Er vindt een schriftelijke overdracht plaats met informatie over de (mogelijke) MRSA besmetting. De ambulancedienst wordt tijdig geïnformeerd over de transfer van de patiënt. De behandelaar is verantwoordelijk voor het (laten) afnemen van kweken.
Informatie ●
De patiënt en familie zijn geïnformeerd over het MRSA beleid binnen de organisatie/thuissituatie en de mogelijke veranderingen hierin bij transfer naar een andere zorgorganisatie / thuissituatie.
Registratie
H. MRSA verdachte patiënt die van een afdeling wordt ontslagen waar recent (< 2 maanden geleden) verspreiding van MRSA is aangetroffen Deze verdenking wordt opgeheven zodra de patiënt negatieve MRSA kweken heeft van een éénmalige kweekserie van neus, keel en perineum (en eventueel aanwezige wonden, insteekopeningen etc.).
●
I. MRSA negatieve patiënt Een MRSA verdachte patiënt nadat de verdenking is opgeheven (categorie E t/m H).
●
Bij vaststelling dat er een patiënt (mogelijk) MRSA positief is, vindt er telefonisch contact plaats met de afdeling Infectiepreventie van het Groene Hart Ziekenhuis als er niet gekweekt is door het microbiologisch laboratorium van het Groene Hart Ziekenhuis, maar door een ander laboratorium.
Expertise
Bij vragen of onduidelijkheden waar men binnen de zorginstelling geen antwoord op weet, wordt er contact opgenomen met het expertisecentrum i.o. (zie hoofdstuk 5).
J. Nooit gekweekte patiënt Een patiënt die niet in de categorieën E t/m H valt en waarbij nooit MRSA kweken zijn afgenomen.
1
Dit is overigens onafhankelijk van de anatomische locatie van de positieve kweek.
Hoofdstuk 1
8
9
Hoofdstuk 2
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:09
Pagina 10
Hoofdstuk 3 Risicogroepen en definities m.b.t. medewerkers 3.1 Transmurale minimale MRSA risicogroepen
MRSA risicogroepen van medewerkers die door alle instellingen in de regio als MRSA verdacht moeten worden beschouwd. Elke instelling kan om gegronde redenen strengere criteria voor deze risicogroepen opstellen. Risicogroepen medewerkers:
1. Een medewerker die overkomt uit of tevens werkt op een afdeling in een ziekenhuis, een verpleeghuis of de verpleegunit van een verzorgingshuis in Nederland, waar een MRSA probleem is; 2. Een medewerker die overkomt uit of tevens werkt (incl. repatriëringwerkzaamheden) in een buitenlands ziekenhuis; 3. Een medewerker waarvan de huisgenoot MRSA drager is. Onder medewerker wordt in dit verband verstaan: iedereen die patiënten verzorgt of behandelt. Dus ook stagiaires, uitzendkrachten etc. Het gaat dus om medewerkers die direct patiëntencontact hebben. 3.2 Transmurale minimale MRSA definities
Definities van MRSA positieve, negatieve en verdachte medewerkers. Elke zorginstelling kan om gegronde redenen strengere criteria hiervoor opstellen. MRSA positieve medewerker ●
Een medewerker waarbij MRSA gekweekt is. Dit is overigens onafhankelijk van de anatomische locatie van de positieve kweek. De medewerker wordt als MRSA-positief beschouwd tot na de adequate behandeling. Adequate behandeling houdt in: behandeling volgens de daarvoor geldende richtlijn bij medewerkers zonder risicofactoren, met aansluitend 3 negatieve kweekseries, met een tussenpoos van 1 week. Gedurende een jaar na adequate behandeling wordt de medewerker intensief d.m.v. kweken vervolgd. De medewerker kan gewoon aan het werk.
MRSA negatieve medewerker ●
10
Een medewerker waarbij geen MRSA gekweekt is d.m.v. een éénmalige kweekserie van neus en keel. Een MRSA positieve medewerker die een jaar na adequate therapie nog MRSA vrij is, wordt als MRSA negatieve medewerker beschouwd.
11
Hoofdstuk 3
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:09
Pagina 12
Hoofdstuk 4 Informatie en communicatie bij positieve ‘transmurale’ medewerkers MRSA verdachte medewerker ●
Een medewerker wordt verdacht van MRSA als hij / zij tot één van de volgende groepen behoort: 1.
de medewerker op een afdeling werkt waar verspreiding van MRSA heeft plaatsgevonden; 2. de medewerker met een MRSA positieve huisgenoot. De verdenking wordt opgeheven zodra: ad 1. de verspreiding op de afdeling onder controle is én de medewerker negatieve MRSA kweken heeft van een éénmalige kweekserie van neus en keel; ad 2. de huisgenoot MRSA negatief is.
Een medewerker die besmet is geraakt met MRSA of verdacht wordt hiervan, mag geen directe patiëntenzorg leveren of werkzaam zijn op een afdeling waar patiënten verblijven. In overleg met de medewerker kan er gezocht worden naar vervangende werkzaamheden. De medewerker kan behandeld worden voor zijn / haar MRSA dragerschap. In het GHZ behandelt dr. T. Koster, internist-infectioloog, MRSA positieve medewerkers van het GHZ. Ook andere instellingen / professionals kunnen een beroep op hem doen. In het kader van dit transmurale protocol willen we ons verder richten op de transmurale medewerker. Als een medewerker MRSA positief is zijn voor de leidinggevende van de medewerker de volgende ‘transmurale’ items van belang: ●
●
●
● ●
Hoofdstuk 3
12
Nagaan wat het beleid binnen de instelling is m.b.t. positieve MRSA medewerkers; Indien het een medewerker betreft die buiten de regio positief is bevonden dan hem / haar aanmelden bij de afdeling Infectiepreventie van het GHZ in verband met de registratie en het overzicht binnen de regio; Nagaan of de medewerker (of diens partner) ook elders in de zorg werkzaam is. Zo ja, dan de medewerker vragen om ook die werkgever direct op de hoogte te stellen. Verder zullen er dan afspraken gemaakt moeten worden welke instelling de verantwoordelijkheid op zich neemt met betrekking tot de behandeling en begeleiding van de medewerker; De zorginstelling is verantwoordelijk voor de afstemming met de Arbo-dienst; De medewerker kan behandeld worden. Voor vragen kunt u terecht bij: dr. T. Koster; internist-infectioloog GHZ of de afdeling Infectiepreventie van het GHZ (zie voor de bereikbaarheidsgegevens hoofdstuk 6).
13
Hoofdstuk 4
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:10
Pagina 14
Hoofdstuk 5 Het MRSA expertisecentrum i.o.
De afgelopen periode is er binnen de regio veel expertise opgedaan met betrekking tot MRSA. In de projectgroep is duidelijk naar voren gekomen dat het een meerwaarde heeft om deze opgebouwde expertise meer structureel in de regio te gaan inzetten in de vorm van een regionaal expertisecentrum. De taken van het expertisecentrum i.o. zijn: ● ● ● ● ● ●
Signalering; Regionale registratie; Informatiebeheer; PR en communicatie omtrent MRSA bevorderen en stroomlijnen; Deskundigheidsbevordering; Toetsen en ontwikkelen van beleid. Huidige situatie
De afgelopen periode hebben met name de artsen-microbioloog van het GHZ samen met de ziekenhuishygiënisten gefungeerd als vraagbaak op het gebied van de MRSA problematiek. Zij zijn in feite ‘de deskundigen’ binnen de regio. Zij registreren alle bekende MRSA besmettingen, geven advies en doen aan deskundigheidsbevordering. De projectgroep zou graag zien dat de afdeling Infectiepreventie van het GHZ het initiatief neemt tot het verder opzetten en ontwikkelen van een regionaal expertisecentrum.
14
15
Hoofdstuk 5
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:10
Pagina 16
Hoofdstuk 6 Borging van de Transmurale Richtlijn MRSA Elke organisatie heeft één of meerdere contactpersonen benoemd die als frontoffice fungeren als er sprake is van een transfer van een patiënt of bij vragen of onduidelijkheden. Deze contactpersoon heeft als taken en verantwoordelijkheden: ●
● ● ●
●
●
●
16
Is een aanspreekpunt met betrekking tot MRSA voor collega’s en / of medewerkers uit de organisatie bij vragen die niet via vastgesteld beleid en / of gemaakte afspraken te beantwoorden zijn; Is voor externen een aanspreekpunt (frontoffice) namens de organisatie; Heeft zonodig zijn / haar bereikbaarheid geregeld; Verkent de vraag en zorgt ervoor dat de vraag bij de juiste persoon binnen de organisatie terechtkomt; De contactpersoon checkt of hoort terug of er op korte termijn contact is opgenomen met de vraagsteller; De contactpersonen van alle organisaties komen onder leiding van het expertisecentrum 2 keer per jaar bij elkaar om de Transmurale Richtlijn MRSA te evalueren en zo nodig bij te stellen; Aan de hand van de registratie, verzamelde informatie, ervaren problemen / knelpunten en voortschrijdend inzicht worden er door de contactpersonen onder leiding van het expertisecentrum activiteiten ingezet om de continuïteit en kwaliteit van zorg aan de MRSA patiënt en diens familie te bevorderen.
17
Hoofdstuk 6
TRANV 011 brochure MRSA
13-01-2005
14:10
Pagina 18
Bijlagen Contactpersonen (voor het actuele overzicht kijk op www.transmuraalnetwerk.nl) Groene Hart Ziekenhuis afdeling infectiepreventie Ziekenhuishygiënisten: Ine van Gils en Sebas van Hamersveld
(0182) 50 54 95
Risicofactoren voor chronisch MRSA dragerschap
bij afwezigheid via de artsen-microbioloog: Esther Mooi-Kokenberg en Eliane Thewessen
(0182) 50 50 80
Stichting Zorgpartners Midden-Holland
Aris Bras, manager behandeling / begeleiding
(0182) 54 34 44 of (06) 23 66 84 25
Vierstroom Zorggroep
Ellen van Alphen, adviseur zorgontwikkeling
(0182) 54 79 63
Huisartsen
eigen huisarts van de patiënt
‘s avonds en in het weekend via de receptie (0182) 50 50 50
(071) 521 26 46
GGD Midden-Holland
afdeling infectieziekten (0182) 54 56 45
1. Behandeling met antibiotica 2. Wonden, zoals decubituswond, operatiewond, andere open wonden 3. Huidlaesies 4. Huidafwijkingen, zoals eczeem 5. Chronische ontstekingen of infectiebronnen 6. Doorbrekingen van de huid, zoals drain, intravasale lijn, stoma 7. Urinecatheter Literatuurlijst
‘s avonds en in het weekend via de HuisArtsenPost: (0182) 32 24 88
Regionale Ambulance- dienstdoende verpleegdienst Hollands-Midden kundig manager arts infectieziektebestrijding
dhr. T. Koster;
telefoonnummer ‘s avonds en in het weekend: (0182) 54 56 00
18
Richtlijnen voor Infectiepreventie binnen instellingen voor gezondheidszorg. Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (1997). Daha, Th., et al. Nederlandse MRSA richtlijnen. Infectieziekten Bulletin 9.2 (1998). Hoepelman, I.M., Van der Noorda, J., Sauerwein, R., Verbrugh, H.A. Microbiologie en Infectieziekten, eerste druk. Bohn Stafleu Van Loghum (1999). Infectieziektenwet, artikel 7. Den Haag. (1999). Inspectie Gezondheidszorg IGZ, Circulaire 2001-13-IGZ ‘Infectiepreventie: Informatie en Advies’. Kwaliteitsinstituut voor Toegepaste Thuiszorgvernieuwing (KITTZ), Richtlijn MRSA voor de Thuiszorg, november 2002. Oosterschelde Thuiszorg, Thuiszorgprotocol MRSA, versie 2 april 2002. Mascini, E.M. et al. Screening op MRSA dragerschap na patiëntencontact in het buitenland. Infectieziekten Bulletin 13.1 (2002). Wannet, W., et al. Bijzondere MRSA’s in Nederland. Infectieziekten Bulletin 14.3 (2003). Tiemersma, E.W. et al. Herkomst van methicilline-resistente Staphylococcus aureus isolaten in Nederland: resultaten van een aselecte steekproef. Infectieziekten Bulletin 15.7 (2004). Neeling, A.J. de, et al. Het voorkomen van MRSA bij verpleeghuispatiënten. Infectieziekten Bulletin 14.10 (2003). WIP richtlijn ‘Ziekenhuizen, MRSA algemeen’, oktober 2004. WIP richtlijn ‘Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. MRSA in Verpleeghuis en woonzorgcentrum’, januari 2004. WIP richtlijn ‘Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Infecties medewerkers’, maart 2004. WIP richtlijn ‘Huisartsgeneeskunde. Infectieziektepreventie in de huisartsenpraktijk’, januari 2004. WIP richtlijn ‘Ambulancezorg. Infectiepreventie ten behoeve van de ambulancesector’, april 2004. Melles, D.. et al. Uitbraak van Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus (MRSA) in de regio Rijnmond: grootste MRSA epidemie in Nederland. NTVG 2004 22 mei, 148(21). Inspectie Gezondheidszorg IGZ, Circulaires MRSA 2002-7-IGZ ‘MRSA beleid’ en 2004-06-IGZ ‘Aanvulling MRSA beleid’.
19
Bijlagen