Transcripties van de handgeschreven archiefstukken in de expositie
jhr. mr. Jacob Hendrik Schorer, eerste Gouverneur des Konings in de Provincie Zeeland
1
1. Portret van jhr. mr. Jacob Hendrik Schorer (Middelburg 5 februari 1760 – Middelburg 19 januari 1822). Olieverfschilderij door Johan Pieter Bourjé, 1818. Origineel Zeeuws Museum Middelburg, cat.nr. M76-044a. 2. Lofrede op jhr. mr. Jacob Hendrik Schorer door J. de Kanter, secretaris van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen. Gedrukt, 1822. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 213. 3. Bericht van overlijden van Johanna Cornelia Thibaut (1766–1788) echtgenote van J.H. Schorer, op 6 augustus 1788. Links het gedrukte overlijdensbericht. Rechts een handgeschreven rouwbrief ondertekend door J.H. Schorer. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 187.
Transcriptie [copie] Weledelgebore heer en waarde oom! (1) Het heeft den Almachtigen Bestierder van alles, Wiens daden en handelingen ik door Zijn bijstand hoop te eerbiedigen, behaagt mijne teder geliefde huisvrouw Johanna Cornelia Thibaut, zedert voorlede donderdag (2) door de allerkwaadaartigste kinderziekte aangetast, in den voorgaanden nagt in den ouderdom van 22 jaren en 6 maanden uit mijn liefdearmen weg te rukken en, zoo ik hartelijk wensch, tot Zig in een beteren gelukstaat over te brengen. Ik had nog geen twee jaaren in haar aanminnig bijzijn al die genoegens ondervonden die een gelukkigen echt immer verzellen kunnen, een dochtertje nu pas veertien maanden oud, die in haar zachten aard en ongedwongen vrolijkheid reeds de beeltenis van haar moeder scheen te evenaaren, was de vreugd haares levens en de wellust harer oogen, en onzer beijder wenschen bepaalden zig voor dit leven alleen tot de voortduuring van die blijkbaare zegeningen die ons meermalen met een vuurige dankbaarheid aan den Oppersten Zegenaar deden indachtig zijn. Dan midden in het ongestoorst genot van dit alles word haar levensdraad in den bloei harer jaren plotseling afgesneden en ik blijf, beroofd van een deugdsame huisvrouwe, van een teerhartige moeder en van een getrouwe gezellinne op het pad mijnes levens, eenzaam - weenende – over. In dezen ontroerenden toestand hoop ik op de ondersteuning van God en den opbeurenden raad van vrienden, en daar de deelneming in het ongeluk van onzen medemensch geen geringen balzem voor het gewonde hart is, durf ik ook vertrouwen dat u weledelgebore mij dezen troost niet weigeren zult. Ik heb hierom niet willen afzien u weledelgebore van dit smertelijk toeval kennis te geven, wenschende dat u weledelgebore nimmer het treffende van soortgelijke omstandigheden zult ondervinden, en voor dezelve aanhoudend bewaard blijven (3). Waarmede d’eer heb mij met de meeste hoogachting te noemen, weledelgebore heer en waarde oom! (4) U weledelgebore onderdanigen en bedroefden dienaar. [w.g.] J.H. Schorer. Middelburg, den 6 augustus 1788. D’heer Verhije van Citters in s’Hage.
2
Noten (1) De geadresseerde is mr. Jacob Verheye van Citters (1753-1823), stiefoom (d.w.z. de broer van de stiefmoeder van J.H. Schorer), heer van Sint-Laurens en Popkensburg, en al jong, in 1775, raadsheer in het Hof van Vlaanderen en in 1779 in het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland (tot 1795). In deze functie woonde hij in ’s Gravenhage. (2) 6 augustus 1788. (3) Deze wens ging niet in vervulling: de vrouw van de geadresseerde, Anna Jacoba de Witte van Elkerzee, overleed acht jaar later. (4) De geadresseerde was slechts zeven jaar ouder dan Schorer, de aanspreekvorm in deze brief lijkt wel erg vormelijk voor een zo weinig ouder familielid. Maar Verheije was een belangrijk man: zie de voetnoot over hem. 4. ‘De Huwelijks-Avond’, cantate geschreven door Jan Willem van Sonsbeeck ter gelegenheid van het huwelijk van Jacob Hendrik Schorer en Johanna Maria van den Brande (1773–1829), gehuwd op 6 mei 1794. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 187. 5. Brief van Jacob Hendrik Schorer aan zijn tweede echtgenote Johanna Maria van den Brande, 9 december 1806. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 196.
Transcriptie Dingsdag 9 december 1806. (1) Alweer seyslief, (2) schryf ik een woord vóór den uwen te ontfangen, want dit kon wel laat zyn: uw laatste was geheel goed, ik hoop dat dese niet minder zal zyn, ik ben zeer benieuwd of het met Henriëtte (3) blyft voorwaarts gaan. Ons leven hier is een aaneenschakeling van verdrietelykheden, want niet alleen de bedroefde gesteldheid van ons land hetgeen men hier meer dan elders bevestigd ziet, maar ook de Haagsche levenstrant noem ik verdrietlykheid. Wy hebben gezworen vandaag in vrede te willen t’huis eeten en hebben bedankt by Boetzelaar, anders zyn wy dagelyks uit geweest: gistrenmiddag by Steengracht (4) en ’s avonts by Meisen, zondag aten wy voor de twede reis (5) aan ’t Hof à table ronde, ydelheid der ydelheden! Ik ben veel liever t’huis by my. Nu kan ik ons vertrek bepalen: Hinlopen (6) gaat morgen na huijs, ik breng hem te Alphen, daar komt Antje, (7) wy eeten zamen en keeren dan terug, ik na Den Haag om donderdag of uiterlyk vrijdag de reis aan te nemen, want wy hebben van den koning (8) nog eene aparte commissie gekregen die ons nog eenigzints ophoudt, evenwel ik vleye my dat dit donderdag zal kunnen afspringen. Dus op een dag onder of boven is onze reis gefixeert. Zoo dus de gelegenheid niet ongunstig is, ben ik zondag of maandag t’huis. Ik verlang er na als een vis na ’t water. Met myn hoofd is het dezer dagen byzonder wel geschikt. Vandaag is het minder zuiver, misschien wel dat het voor soupeeren en dineeren niet georganiseert is. Na Noordwyk ga ik niet, er is volstrekt geen tyd. Ik was nooit in den Haag dat
3
ik zo weinig tyd aan myzelf gehad heb. Ik ben nog maar eens een quartier in de sociëteit geweest en voorts was delibereeren, dineeren, ten Hove gaan en t’huis zitten om te werken aan de order. Wy hebben nog geen eene visite gedaan. Ik zal dus weer veel tyd te kort komen. Dag seyslief. Veele groeten t’huis met alle mogelyke hartlykheid. Misschien heb ik vrydag nog een brief van uw; zo ik er dan nog ben. T. a. v. (9) Noten (1) Brief aan zijn tweede echtgenote sinds 1794: Johanna Maria van den Brande (1773-1829). (2) Een niet- geïdentificeerd woord, mogelijk een persoonlijk koosnaampje? (3) Henriëtta Carolina (19 februari 1799- 28 december 1849), was de derde dochter van J.H. Schorer, de tweede uit zijn huwelijk met Johanna Maria van den Brande. (4) Jhr. mr. Nicolaas Steengracht heer van Oosterland(1754-1840), vermoedelijk de broer van Magdalena Cornelia Steengracht (1761-1824), die gehuwd was met Johan Willem Schorer (17591812), een broer van J.H. Schorer. Tot 1795 heeft Nicolaas Steengracht functies in Zeeland bekleed, vanaf 1814 in Den Haag. (5) Tweede maal. (6) Mr. J. Hinlopen (1759-1808), getrouwd met Anna Elisabeth Schorer (1761-1817), een zuster van J.H. Schorer, vermoedelijk de Antje iets verderop in de brief, woonde toentertijd in Utrecht, dus Alphen lag mooi onderweg. (7) Zie noot 6. (8) Destijds Lodewyk Napoleon, de broer van de keizer. (9) Tout à vous, geheel de uwe. 6. Akte van bewijs te behoren tot de adelstand voor jhr. mr. J.H. Schorer en zijn afstammelingen, met licht geschonden grootzegel van koning Willem I, 1 oktober 1816. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 209.
Transcriptie [gewaarmerkt afschrift] [in de kantlijn links en rechts:] Acte van bewijs Wij Willem, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz. enz. enz. Aan allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! Daar Wij bij Ons besluit van den 13 februarij 1815 no 60 hebben goedgevonden en verstaan dat tot den adelstand der Nederlanden gerekend zullen worden te behooren, zoowel diegenen die door Ons in de ridderschappen of edelen der respective provinciën benoemd en geadmitteerd zijn, of verder tot op het in werking komen der reglementen vermeld by art. 131 der Grondwet benoemd en geadmitteerd worden zullen benevens hunne wettige afstammelingen en Wij bij Ons besluit van den 28 augustus 1814 no 14 in de ridderschap van de provincie van Zeeland benoemd en geadmitteerd hebben den heer Jacob Hendrik Schorer, gouverneur der provincie van Zeeland, zoo is het dat Wij welgemelden thans in de ridderschap van de provincie van Zeeland beschreeven en geadmitteerden jonkheer Jacob Hendrik Schorer en zijne wettige reeds geborene en toekomende kinderen, zoo mannelijke als vrouwelijke, mitsgaders alle volgende afstammelingen van zijn geslacht, naam en wapen erkennen te behooren
4
tot den adelstand der Nederlanden met het praedicaat van jonkheer en hoogwelgeboren en alles met zoodanige regten en voorregten als welke bij ’s Rijks wetten aan den adel van het koninkrijk der Nederlanden zijn of zullen worden toegekend, terwijl Wij mits dezen zijn wapen zooals het hier ter plaatse met zijne kleuren en metalen is afgemaald erkennen te zijn het adellijk wapen hem en zijne descendenten eigen, hetzelve, voor zooverre het met opzicht tot den adelstand van dit Rijk zoude kunnen benoodigt zijn, als zoodanig confirmerende bij dezen. En teneinde den voorschreven jonkheer Jacob Hendrik Schorer en zijne wettige nakomelingen een steeds durend en bijzonder bewijs van voorschreven Onze gunst zoude hebben en de voorregten aan den adelstand der Nederlanden gehecht ongestoord erlangen, zoo hebben Wij dezen openen brief of acte van bewijs voor hem en zijne afstammelingen afgegeven, met last aan gemelden jonkheer Jacob Hendrik Schorer om denzelven te doen registreren bij Onzen Hoogen Raad van Adel en aldaar zijn voorschreeven adellijk wapen onder de adellijke geslachtwapenen der Nederlanden als zoodanig te doen stellen. Wij gelasten Onzen Hoogen Raad van Adel en ontbieden de staten der bijzondere provinciën van ons Rijk, die van de ridderschappen en edelen in deselve, den Hoogen Raad der Nederlanden, alle hoven van justitie en alle plaatselijke regeringen, zoo in de steden als ten plattenlande, den gemelden jonkheer Jacob Hendrik Schorer en zijne wettige nakomelingen niet alleen in het voorschreeven te erkennen, maar is het nood daarbij te handhaven en te beschermen, want Wij dit alles met Onze vrije en souvereine magt ten besten voor het Rijk hebben bevonden alzoo te behooren. Ter bevestiging hebben Wij deze met Onze naamtekening bekrachtigd en doen contrasigneren door Onzen secretaris van staat en verder doen bezegelen met ons grootzegel, dienende ter relatie van Onzen Hoogen Raad van Adel. Gegeven in ’s Gravenhage den 1en October 1816 en van Onze regering het derde. (1) (was geteekend ) Willem (Onder stond) vanwege den koning (was geteekend) A.R. Falck (2) (Onder stond) Bezegeld met het grootzegel ter relatie van den Hoogen Raad van Adel (Was geteekend) Baron van Spaen Lalecq (3) Gelegaliseert te Middelburg bij den notaris Pieter van de Graft den 5 januari 1819 bij ’t Enregistrement 6 januari 1819. bij president der regtbank van eersten aanleg 5 dito. Noten (1) derde scl. regeringsjaar. (2) Mr. Anton Reinhard Falck (1777-1843), e.t.* secretaris van staat (1813-1818). (3) Mr. Willem Anne baron Spaen la Lecq (1750-1817), president Hoge Raad van Adel (1813-1817). * e.t. = ex tempore (inmiddels afgetreden) 7. Dagboek van Jacob Hendrik Schorer, bijgehouden in een almanak, januari 1793 – 30 maart 1793. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 187a.
5
Transcriptie 14 e dond. 9.50 Vernam ik van de pensionaris De Jong, dat het jacht van de Raad van Staten gevraagd was voor milord Auckland en de heer Van de Spiegel, denkelijk om na zekere plaats zig te begeven om een entretien te hebben met de heer Dumaurier. (1) Toen ik hier na vroeg aan de raadpensionaris advoueerde hij mij zulks. Heden kwam een brief van Hare Hoogmogende aan de Staaten tot refutatie van ’t Fransch oorlogsdecreet. # [linker pagina aanvulling] Donderdag # Dit stuk had men alle mogelijke publiciteit zoeken te geven, want het stond heden reeds in de Hollandsche couranten in zijn geheel. Men had tijding dat reeds Hollandsche en Engelsche schepen door Fransche kapers genomen waren en te Duynkerke opgebracht. 15 d vrijd 11.5 Heden ontfangen de meeste collegiën en sommige particuliere een manifest getekent door Dumouriez (2) kennis gevende van zijn voornemen om met 60.000 man in Holland te rukken om de republiek vrij te maken en te verlossen van de slavernij van den stadhouder etc. etc. Dit gaf bij ieder veel verslagenheid. Zommige twijffelden aan de egtheid, ik ook. Bij de heer Van den Brande (3) op de familiedag etende, kwam er een courier uit Engeland voor de heer Van Lynden. (4) Wat hij mebragt kon ik niet te weten komen.## [linker pagina aanvulling] Vrijdag ## De predikant Molentiel (5) te Arnemuyden had op biddag zig zeer sterk tegen de patriotten uitgelaten, hetgeen die van Arnemuyden, die zeer prinsgezind zijn, sterk in beweging had gebracht, zodat zij de burgemeester Visser aldaar reeds gedreigd hadden. Hij had zijn beklag daarover gisteren aan
6
Gecommitteerde Raden gedaan, dog ik weet niet wel wat zij geresolveert hadden. Men zeide dat de raadpensionaris op zig genomen had zommige van die heethoofden te onderhouden. 16 e saturd. 12.15 Voor ’t aangaan van Wethouders en Raad kwam de raadpensionaris mij spreken. Hij zeide dat Gecommitteerde Raaden in bedenking hadden genomen om in deze tijd de burgerijen te wapenen en te doen waken om daardoor het vertrouwen te toonen dat men in hun stelden. Ik keurde de wapening en waken af, dog gaf aan de hand om met de capiteinen der compagniën te spreken, haar gedachten te sonderen en eensgezindheid in te boezemen en door haar die gevoelens onder haar compagniën op te wakkeren en hij gouteerde (6) dit. Ik sprak aldus in Wethouders & Raad: iedereen dagt even cordaat en raad en burgemeester wierden versogt, ad ut signa. (7) Dhr. Paspoort (8) remarqueerde dat men ook alle onderscheidingstekens moest abandonneeren. # [linker pagina aanvulling] Saturdag # Er waren te dese tijd alleen de heeren G. van Citters (9), Haze Bomme (10) & Kien van Citters (11) onder alle de regenten die orange cocardes droegen. De raadpensionaris communiceerde mij [hij] dat met Arnemuydenaars had gesproken n die weer met hunne makkers; dat zij alle hadden aangenomen zig stil & vreedzaam te gedragen en dat hij deswegens geen de minste inquiëtude meer had. De heer Molentiel moest heden bij Gecommitterde Raden komen waar hij denkelijk de bol gewassen is. Noten (1) Te lezen: Dumouriez (2) Hier met een z, eerder met een r op het eind. De juiste schrijfwijze is met –z. (3) Vermoedelijk wordt bedoeld dr. Johan Pieter van den Brande, heer van Gapinge, Krabbendijke enz., lid Gecommitteerde Raden van Zeeland 1783-1792. Overleden 1793. (4) Vermoedelijk wordt bedoeld jhr. Willem Karel Hendrik van Lynden van Blitterswijk, vertegenwoordiger van de Eerste Edele in de Staten van Zeeland, lid van Gecommitteerde Raden van Zeeland. (5) Ds. Johannes Molentiel, predikant te Arnemuiden sinds 1776; overleden 2 mei 1793. (6) Goûteren: waarderen, ingenomen zijn met (WNT). (7) Signa (Lat.): signum (mv. signa) = teken, veldteken, vaandel. Betekenis van ad ut signa niet duidelijk. (8) Vermoedelijk wordt bedoeld Zacharias Paspoort, raad van Middelburg.
7
(9) Mogelijk bedoeld dr. Caspar van Citters, lid Gecommitteerde Raden van Zeeland namens Tholen 1787-1794 (Caspar heeft een variant Gaspar). (10) Mogelijk Wilhelmus Antonius de Haze Bomme, schepen van Middelburg. (11) Mr. Willem Arnout Kien van Citters (1732-1805), een orangist, die functies heeft bekleed van schepen, raad en burgemeester van Middelburg, bewindhebber van de VOC, hoogbaljuw en rentmeester-generaal van Zeeland Bewesterschelde. 8. Dagboek van Jacob Hendrik Schorer, bijgehouden op losse velletjes, juli 1809 – 5 december 1810. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 202.
Transcriptie Uit: Archief 1963, KZGW De vetgedrukte tekst is in de expositie te zien. Het originele dagboek is te lezen op de website van het Zeeuws Archief. Dingsdag 8. De aanvragen en requisitiën voor ameublement van 't Paleis hadden geen einde. Er scheen meer neiging te komen om de receptie luisterrijk te maken, namate dat ieder zig met het denkbeeld meer familiariseerde. De heeren van de commissie contribueerden hier veel toe en door haar mevrouw de la Mare, die er zig veel moeite mee gaf om 't huis te meubleeren. Ik tragte ook de kindren te organiseeren om bloemen te strooien. Dit ging beter als ik mij had voorgestelt. Ook engageerde ik den colonel Hicken om uit de burgerij enige vrijwilligers op te rigten, waartoe hij zig mede engageerde. Ik ondervond in al dat ik vroeg voor deze zaak, zowel 't leenen van meubelen als anders, dat men alles op mijn verzoek wilde doen om mij dienst te bewijzen. Deze bereidwilligheid was waarlijk algemeen, bij menschen zelf daar ik mij over verwonderde. Ik kan niet ontveinzen, dat dit mij zelfs zeer aandeed en er zeer erkentlijk voor was. Ieder scheen de moeilijkheid te voelen van mijne positie en wilde mij helpen. Ik had van deze zijde alle mogelijke genoegdoening. Woensdag 9. Alweer drukte alsvoren en allerley tijdingen. Terwijl ik nog op stadhuis met zaken bezig was, kwamen de torenwagters zeggen, dat de rijtuigen, die na 't Sloe gereden waren, zijnde 18 koetsen en 2 wagens, terugkwamen. Men vermoede, dat het de keizer was. Ik liet aanstonds dagvaarden en begaf mij met 2 a 3 menschen en de bode met het zilver schenkbord en de sleutels na den Oosthavendijk ten half 3 uuren. De eene kwam voor de andre na mij volgen, maar ik dagt: beter alleen present te zijn als in 't geheel niet. Even daar gekomen, kwamen wel eenige koetsen terug met hoge personaadjen, dog de meeste reden na Rammekens omdat men meende, dat Z.M. van daar gewagt wierd. Wij gingen dan na den Westhavendijk, schilderden daar een geruimen tijd, wanneer eindelijk de koetsen terugkwamen met de keizerin, de koning en koningin van Westphalen, den onderkoning van Italiën en het gevolg. De keizer was aan Rammekens te paard gereden na Vlissingen en zou van daar na Middelburg komen. Wij gingen dan ook derwaarts tot aan 't Groenewoud. De gewapende burgers deden hetzelve. Na alwederom een geruimen tijd gewagt te hebben, kwam eindlijk de keizer circa half agt te paard met zijn gevolg en guardes. Ik stond met de Municipaliteit aan 't einde van de gewapende burgers. Door zijn hard rijden kon ik den keizer niet onderkennen. Ik had meer na de rok als na den persoon gezien en doordien hij zeer eenvoudig, zonder eenig distinctief teken was, sprak ik aan die op hem volgde. Ik wierd gedisabuseert en sprak den keizer aan: Sire, a la tête de l'administration municipale f ai l'honneur de présenter d F.M. les clefs de la ville et l'hommage de ses habitans. De keizer viel mij aanstonds in de reden. Je ne veux pas de vos clefs etc. Est-ce vous qui avez remis les clefs aux Anglais et a fait illuminer la ville a leur entree?
8
Ik zeyde: Sire, les clefs nont jamais été remis aux Anglais, ni la ville a été illuminée a cette époque. Hij: Quel nom avez-vous? Ik: Schorer. Hij: Quelle est votre qualité? Ik: Je fais les fonctions de bourgemaitre. Hij: Le bourgemaitre de votre ville est un scélérat et il sera sévèrement puni. En zo reed hij vliegens heen. Zijn toon en houding was menacant. Ieder hoorde alles even gemaklijk en ik was met iedereen stupéfait. Evenwel zeer bedaard, maar ontroerd over zulk eene onverwagte ontmoeting. Ik ging met de leden en de burgerwagt terug na 't stadhuis, met slaande trom en bedankte daar de burgerwagt. De époque was te sanglant om niet iedereen op de been te brengen. Nu, iedereen was dit ook. Ik ondervond nimmer meer deelneming in mijn lot en meer blijken van genegenheid. Ik wist niet, dat ik zoveel verdiend had. Indedaad. Ik was er evenzo stupéfait en bewogen over als over de époque zelf. Ik verzorgt de heer Vernede nog dien eigen avond een pro memorie te stellen tot rescontre van de twee punten van accusatie met oogmerk om die aan Z.M. te doen overhandigen, waartoe de heer Bijleveld mij wilde behulpzaam wezen door middel van den generaal Duroc. die bij hem logeerde. Dan, de memorie was in orden ten elf uuren, maar de generaal reeds te bed. Ik kreeg ze 1810 mei dus terug en zou die nu zelf overgeven als ik audiëntie kreeg bij Z.M. De geheele stad was geïllumineerd, vrij cierlijk dog veel minder als voor den koning. De keizer en keizerin logeerden in 't Paleis in de Abdij, de koning en koningin van Westphalen bij den heer Versluijs, de onderkoning van Italiën bij mevrouw Slicher. Mijn huis was alleen gemenageerd door de ophanden zijnde kraam van mijn vrouw en ik bleef geaffecteerd alleen voor den generaal Bertrand. Het strooyen van bloemen voor de keizerin door enige kindren was mal afgelopen. Alle waaren daar, dog wierden door den chambellan teruggezonden. De groote eerepoort, die voor den koning gediend had, stond weer op den Dam, die van mijn huis wierd op de Varkemart geplaatst. Het Paleis zelf was zeer goed gemeubleerd. En alzo was alles bezorgt en den dag ten einde. Een zeer merkwaardige in mijn leven. Zoo veel smaad en zo veel eer bejegende mij nooit op eenen dag. Ik bleef onder dat alles vrij bedaard van gemoedsgesteldheid en sterkte mij met de bewustheid van een goed geweeten, met een vertrouwen op de voorzienigheid, die alleen over mijn lot beschikken konde en met de troost, dat veel waardiger menschen dan ik nog veel meer leed onverdiend was wedervaaren. Zonder mij in talenten naast hem te willen plaatsen dagt ik veel om van de Spiegel, een man bij mij altoos hooggeacht en aan wien ik van 't weynige, dat ik weet, vooral ontrent de behandeling en 't beleid van zaaken, veel te danken heb. Onder alle die denkbeelden moest ik mij nog veel bezighouden met requisitiën van rijtuigen etc. voor den volgenden dag. Enfin, ik ging laat in den nagt te bed dog sliep gerust, hoewel weynig door de vroege onrust van den volgenden dag. 9. ‘Harangue du Bourgemaister de Middelb[urg] à l’Empereur le 9 Maij 1810’ (toespraak van de burgemeester van Middelburg aan de keizer), 9 mei 1810. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 217.
Transcriptie Harangue (1) du bourgemaître de Middelbourg à l’Empereur (2) le 9 may 1810 (3). Je sais, Sire!, que mon sort est entre vos mains. Vous pouvez faire de moi ce que vous voulez. Je ne crains même pas la mort, après avoir sacrifié mon repos, ma santé et la plus grande partie de ma vie pour l’amour de mes concitoyens. J’en appelle à leur conscience; j’en appelle même à celle des Anglais, s’ils peuvent me prouver de leur avoir eté dévoué d’aucune manière, ou avoir commis aucun acte préjudiciable aux intérêts de la
9
Hollande ou de la France. Il est vrai que les Hollandais n’aiment point les Français, mais ils aiment encore moins les Anglais. Ils n’aiment que leur paijs et on les trouvera toujours fidèles au maître, qu’on leur donne. C’est à la religion qu’ils doivent ces principes. Au reste je vous déclare, Sire!, si d’autre nation que les Anglais, si les Anglais même revenoient dans cette ville, je ne scaurois faire autre chose que ce que j”ai fait, c’est-à-dire d’agir en honnête homme. Noten (1) Harangue = redevoering, toespraak. (2) Na de annexatie van het koninkrijk Holland, onder koning Lodewijk Napoleon (de broer van de keizer), bracht Napoleon van 6 t/m 13 mei 1810 een werkbezoek aan Brabant en Zeeland. De reeds langer bestaande ergernis over de houding van Lodewijk Napoleon, die erg ‘pro-Hollands’ was, werd door de invasie van de Engelsen op Walcheren en de Bevelanden versterkt en leidde tot dit besluit. Eerst werden alleen Zeeland en Brabant ingelijfd bij Frankrijk, later ook de rest van het koninkrijk. (3) Deze harangue is geschreven op 9 mei ’s avonds, na de bruuske afwijzing bij aankomst van Napoleon op de welkomstspeech door burgemeester J.H. Schorer (zie fragment dagboek J.H. Schorer). De harangue is echter pas op 10 mei uitgesproken bij de aanvang van een audiëntie. Op donderdag 10 mei om 10 uren kreeg J.H. Schorer audiëntie, gezamenlijk met de landdrost van Doorn. (Uit het dagboek van Jacob Hendrik Schorer, 28 juli 1809 – 6 december 810, pagina 121. Archief 1963, KZGdW): ‘Wij wierden circa 11 [uuren] binnengeroepen. Ik harangueerde (de harangue van hierboven – red.) Z.M zoals ik dit op schrift had. Hij luisterde en ik sprak met vrijmoedigheid. Zijn antwoord was wel. Ik had daaruit alras aanleiding om van mijzelf te gaan spreken, vooral over hetgeen mij gisteren wedervaren was. Ik verdedigde mijn gedrag met eenige fermeteit en gaf de promemorie over, die ik gistren geformeert had. Vertaling Ik weet, Majesteit!, dat mijn lot in uw handen is. U kunt met mij doen wat u maar wilt. Ik ben zelfs niet bang voor de dood, nadat ik uit liefde voor mijn medeburgers mijn rust, mijn gezondheid en het grootste deel van mijn leven heb opgeofferd. Ik doe een beroep op hun geweten, ik doe zelfs een beroep op dat van de Engelsen, om te bewijzen dat ik hen op geen enkele manier toegewijd ben geweest, of dat ik helemaal niets gedaan heb, dat de belangen van Holland of Frankrijk zou kunnen schaden. Het is waar dat de Hollanders de Fransen helemaal niet mogen, maar zij houden nog minder van de Engelsen. Zij houden slechts van hun land en men zal zien dat zij altijd trouw zijn aan de meester (het gezag) die men hen geeft. Het is te danken aan de godsdienst dat zij deze principes hebben. Voor het overige verklaar ik tegenover u, Majesteit!, dat, als een ander land dan de Engelsen, als de Engelsen zelf zouden terugkomen in deze stad, ik niets anders zou kunnen doen dan dat ik gedaan heb, dat wil zeggen, handelen als een eerlijk mens. 10. ‘Het eerste spit’ voor het graven van een Nieuwe Haven, gedaan door de Gouverneur van Zeeland, Jacob Hendrik Schorer, 29 jun i 1815 (de nieuwe haven werd in 1817 in gebruik genomen). Aquarel. Origineel in particulier bezit.
10
11. Brief van Jacob Hendrik Schorer aan de burgemeester van Middelburg over zijn gijzeling in Vlissingen, 6 december 1813. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 205.
Transcriptie Aan de Maire (1) van Middelburg Vlissingen, 6 december 1813. Weledelgeboren Heer, Ons vervoeren na herwaerts (2), gistrenavond zo onverwagt (3) voorgevallen, zal u weledelgeborene welligt reeds bekent zijn, maar misschien minder hetgeen daarvan het motif is. Ondertusschen is het voor ons niet alleen, maar ook voor het publiek van het uiterst belang dat dit niet onbekent blijve. Een aanzegging van den gouverneur (4) gistrenavond door d’heer L’Enfant (5) aan ons gedaan, behelsde dat wij hier moesten blijven tot nader order, ‘pour servir de guarand de la tranquillité publique dans la ville de Middelbourg’. Dit werd ons hedenmorgen in eene audiëntie welke wij bij den gouverneur hadden nader bevestigt, waarvan het voorname hierop neer kwam ‘que de la conduite des habitans de Middelbourg et de l’isle de Walcheren dépendrait le traitement que nous aurions à essuyer, dans notre arrestation’. Behalve dat, dat het belang van allen altoos is, zig stil en vreedzaam te gedragen, waartoe wij gaarn alle onze medeburgeren in alle omstandigheden willen aanraden en altoos aangeraden hebben, is in dezen ons bijzonder belang ook zeer sterk gepromitteert. Het verwondere U weledelgeborene dan ook niet dat wij daarop in dit ogenblik bedagt zijn en U weledelgeborene uit dien hoofde moeten verzoeken om deze reden onzer arrestatie op de meest convenable wijze bekend te maken, opdat alzo het oogmerk bereikt en onze omstandigheid niet moeilijker en onaangenamer worde en welke na het oordeel van den gouverneur zoude kunnen bestaan in eene zamenroeping ten zelven einde van de notabelste ingezetenen, hetzij als zodanige of als conseiller municipal, zoals dat aan u edelgeborene het raadzaamste toeschijnt. Waartoe wij veronderstellen dat ieder onzer medeburgeren gaarne het zijne zal toebrengen [tweede blz.] door een vreedzaam gedrag, gelate onderwerping en stipte gehoorzaamheid aan al hetgene in deze moeilijke ogenblikken vanwegens het gouvernement mogt gevordert worden. Wij vertrouwen dat U weledelgeborene ons dezen voordragt zult willen ten goede nemen en in den opgenoemden zin ten onzen behoeve medewerken. (6) Waarmede wij d’eer hebben ons in U edelgeborene protectie aanbevelende, met de meeste consideratie ons te noemen, weledelgeboren heer, U weledelgeborene onderdanige dienaren J.H. Schorer (7) N.C. Lambrechtsen (8) D.I. Schorer (9) C.I. de Bruyn (10) Noten (1) Mr. Cornelis Gerrit Bijleveld, was onder meer pensionaris van Veere en lid van de Staten van Zeeland; maire van Middelburg 1810-1814 en burgemeester van Middelburg 1814-1838. (2) Herwaerts, hiermee wordt bedoeld Vlissingen, waar de gearresteerden op eigen kosten werden ondergebracht in het Heerenlogement in de Hellebaardierstraat.
11
(3) Inderdaad zeer onverwacht: de arrestatie van J.H. Schorer en de drie andere gijzelaars vond plaats in de avond van 5 december 1813, nadat hij had aangezeten aan een diner gegeven door de prefect van het departement van de Monden van de Schelde, mr. P.J. baron Pycke. (4) Bedoeld is comte Jacques-Laurent Gilly, général de division sinds 1809, opperbevelhebber van de Franse troepen op de Zeeuwse eilanden sinds maart 1810, sinds 1811 grand-officier de la Légion d’honneur, in 1814 baron de l’Empire. (5) L’Enfant, kapitein van de gendarmerie. (6) Maire Bijleveld riep de raad van Middelburg bijeen en zond ernstige vertogen aan de prefect en aan de minister, evenwel zonder resultaat. (7) Jhr. mr. Jacob Hendrik Schorer, oud-burgemeester van Middelburg (1786-1795; korte tijd in 1810 maire van Middelburg, ontslag op verzoek; ten tijde van de gijzeling lid van de algemene raad van het departement van de Monden van de Schelde. Na de omwenteling werd hij gouverneur van Zeeland. (8) N.C. Lambrechtsen van Ritthem, lid van de municipale raad van Middelburg. (9) David Isaäc Schorer, broer van Jacob Hendrik, lid van de municipale raad van Middelburg, ontvanger van de dijksdirectie van Walcheren. (10) Voor C.I. moet worden gelezen: J.C. Bedoeld is Jan Cornelis de Bruijn, lid van de algemene raad van het departement van de Monden van de Schelde. 12. Publicatie betreffende de aanstelling van Jacob Hendrik Schorer tot Gouverneur des Konings in de provincie Zeeland en de aanvaarding van dit ambt, 19 september 1814. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, aanwinst 2013. 13. Toespraak van Gouverneur Jacob Hendrik Schorer bij de opening van Provinciale Staten van Zeeland, 19 september 1814. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 217. Transcriptie Den 19den september 1814 Bij de opening der Staten-Provintiaal Nadat alle de presente leden de gerequireerde eeden in handen van den gouverneur hadden afgelegt, is door denzelven verklaart de vergadering der StatenProvintiaal van Zeeland te wezen geconstitueert en heeft vervolgens dezelve aldus aangesproken: Ik wensch ulieden geluk, Edele Grootachtbare Heeren, want aldus mag ik ulieden thans aanspreken, met de aanvaarding van de hoge waardigheid als Staten van dit gewest en zoude nu derselver enkele benaming niet genoeg zijn om ulieder ijver te ontvlammen? Zou de herinnering aan zooveele voorbeelden van wijsheid en kloek beleid, waardoor voormaals de Staten dezer provincie zich bij hunne bondgenoten zoo geëerbiedigd en geacht maakten, ulieden niet aanzetten om datzelfde voetspoor te drukken? ’t Is waar, gij beschikt niet meer oppermachtig over
12
[bladzijde 2] alle de belangen van dit gewest zo min als over die van den algemenen staat (1). Maar wie uwer is zoo vreemd in de geschiedenis van ons land die niet zoude instemmen dat ook deze wijze (2) van beschikking al dikwijls veel nadeel aan de algemeene belangen van ons vaderland heeft toegebragt. Men denke aan zoo veel vruchtloos gesleten tijd in de grote vergaderingen der bondgenoten (3), aan die kostbare commissiën en bezendingen, aan die woelingen en tweespalt, zoo dikwijls bijna; voorziening in land- of zeemagt, de middelen te water en te lande, de coloniën van den staat, de quoten en finantiën en meer dergelijke een onderwerp van overweging uitmaakten. Ja, zo niet, dan eens de gebiedenden invloed van Hollands eersten minister, dan wederom een zogenaamd secreet besogne, beide in haar gezag even onwettig, de buitenlandsche betrekkingen, zelfs die van vrede en oorlog niet uitgezondert, bestierd had, er ware geen einde aan de raadslagen der zeven souvereine gewesten te zien geweest en nimmer zou ons vaderland zich onder de volkeren der wereld met zooveel glans en fierheid vertoont hebben. Wel verre dan dat het gemis der voormalige oppermagt ulieder ijver zoude verflaauwen, niet verre dat het gewigt van ulieder betrekking daardoor minder op ulieden wegen zoude, zo waarbogt ulieden ditzelfde gemis dat geen onbevoegde zich [bladzijde 3 (niet in de expositie)] zich van die macht kan meester maken, geen onwettig gezag over onze belangen beslissen. En in welke handen zoude dezelve veiliger kunnen berusten, dan van den doorluchtigen afstammeling (4) van een huis aan ’twelk ons vaderland eerst haar geboorte, toen haar luister en nu haar verrijzenis te danken heeft. Dat dan geene zwaarmoedige gedachte ons verstand benevele! En gijlieden stemt met mij in dat Zeelands belang door Zeelands Staten zooals die thans zijn even goed kan worden behartigd en zij zich nog evenals te voren bij hun gewest verdienstelijk maken kunnen. Of heeft de last welke ulieden is opgelegt, Edele Grootachtbare Heeren, eene andere strekking. Immers moeten door ulieden worden uitgevoert de wetten en bevelen omtrend godsdienst, openbaar onderwijs, armbestuur, aanmoediging van landbouw, koophandel, fabrieken en trafieken. Aan ulieden wordt opgedragen het gezag en toezicht betreffende den waterstaat van het gewest, onder vaste bepalingen. Geheel en al wordt aan ulieden overgelaten de beschikking en beslissing van alles wat tot de gewoone inwendige politie en ecoenomie behoort. Gij maakt beschikkingen over ambten en ambtenaren. Zorgt dat den vervoer van goederen binnenlands geen belemmering onderga. Legt de verschillen bij tusschen plaatzelijke regeringen. Beoordeelt derzelver finantieel wezen, bepaald hunne buitengewone belastingen. En bij dit alles moogt gij de belangen uwer provintie en ingezetenen [bladzijde 4 (niet in de expositie)] voorstaan, zo bij den Souvereinen Vorst als bij de Staten-Generaal, in welken gijlieden ulieder eigen afgevaardigden benoemd. En nu, Edele Grootachtbare Heeren, wat dunkt ulieden: is het gering zulk een roeping te hebben? Die te hebben en daarin, als ’t ware, te vervangen die elendige slaven van een willekeurigen alleenheerscher, welke vreemd met onze taal, onze zeden en caracter, geen belang dan hunne geldzucht, geen doel dan hunne grootheid kenden. Neen voorzeker! Maar om aan die roeping naar waarde te beantwoorden, zie daar hetgeen ulieden te doen staat, en misschien minder gemakkelijk vallen zal. Wilde ik nog hier in bijzonderheden inlaten, ik schetste ulieden den diep vervallen staat van alle de middelen van ons bestaan, de voorbeeldloze verwaarlozing van zooveele publieke administratiën, het achterlijke der geldmidelen van steden, dorpen, armbesturen, gestichten, den hopelozen toestand van veele polders, de verlamming van havens en zeegaten, het bederf der zeden, de minachting van den godsdienst, de toegenomen losbandigheid, de onbezorgdheid over de opvoeding der jeugd; de algemene verarming en vermagering der
13
ingezetenen. En gijlieden zoudt met mij gereedelijk overeenkomen dat den taak tot welke gij ulieden heden verbonden hebt allergewigtigst is. Geen wonder ook! De verbetering van dit alles werd gemaakt van uwe voorslagen, van uwe hulp, van uwe voorziening, van uw voorbeeld! Welaan dan, Edele Grootachtbare Heeren, aanvaart de bediening in welke gij thans bevestigd zijt met moed, want zonder dat loopt gij gevaar van door het aantal der voorwerpen welke uwen aandacht [bladzijde 5 (niet in de expositie)] moeten bezig houden te worden afgeschrikt. Met standvastigheid, want overal zult gij hinderpalen vinden en de tegenstand die uwe belangloze behartiging van ’s lands welzijn gewoonlijk ontmoet is groot door alle tijden heen. Met vertrouwen op den bijstand van onzen geëerbiedigden souverein, want van wien kan men zulks meer zeker, meer beslissend verwagten. Eindelijk en vooral met nedrig opzien tot Hem van wien alleen heil en zegen kan afdalen, want zonder dat is alle uwe hoop ijdelheid. Dan zien wij nog eens den Zeeuwschen leeuw het hoofd uit de golven verheffen, met fierheid zijn maanen schudden, en de taal onzer voorvaderen, die sints meer dan twee eeuwen als het schoonste cieraad dezer vergaderzaal voor den schoorsteenmantel pronkt, (5) werde hem bij vernieuwing in den mond gelegd: ‘Auriaco duce, saevis tranquillus in undis Erexit trepidum sustinuitque manu Luctor et emergo durarum exgurgiti rerum Non sine divini numinis auspicio.’ (6) en deze taal strekke aan het nageslacht ten bewijze dat de rampspoed der tijden, zoo min den moed der Zeeuwen, als de zuiverheid van derzelver beginzelen heeft kunnen verbasteren. Geluk dan, Edele Grootachtbare Heeren, met deze vrolijke uitzichten in de toekomst! Met deze heilrijke gevolgen der gezegende omwending! Met deze aanstaande vruchten onzer tegenwoordige regeringsvorm! Geluk nog eens, opdat ik mij bediene van de eige woorden van den secretaris van staat tot de Binnenlandsche Zaken, in welke hij tot ulieden wilt [bladzijde 6 (niet in de expositie)] gesproken hebben met ulieder eerste bijeenkomst,’als den derden zoo belangrijke grondslag van het vermaarde Nederlandsche staatsgebouw, waarvan de beide eerste, namelijk het opgedragen souverein gezag aan den teregt geëerbiedigden naneef (7) van deszelfs grondlegger (8) en instelling der Staten-Generaal, reeds aanvankelijk des vaderlands herboren heil verzekeren.’ ’Nu toch’, gaat hij voort,’herkrijgen de ingezetenen van het gewest, waarover het bestuur aan de Staten-Provintiaal is opgedragen, wederom gelegenheid om voor huishoudelijke en bijzondere belangens in de nabijheid voorziening te vinden en zullen den zegen der jongste staatsbenoeming in des te ruimere mate ondervinden naar gelang het onmiddellijk over hen gesteld bestuur in alle deszelfs besluiten en verrichtingen den zachten en met ernst gepaarden geest eener vaderlijke regering herneemt, welke zoo bijzonder voor dezen landaart geschikt is, en zonder welken deszelfs geluk onvolmaakt wezen zoude!’ God, wensch ik, zegene alle pogingen welke ter bereiking van zulke einden worden aangewend. Inzonderheid van hem die door zulk eenen wonderbaren zamenloop van omstandigheden het oppergebied van den staat in handen heeft, alle onze belangen met een vaderlijk oog gadeslaat, onzer aller liefde en eerbied ten vollen waardig is en voor wiens geluk en welvaart, zoowel als voor dat van het geheele doorluchtig huis, de harten van alle brave Nederlanders met de levendigste belangstelling vervuld zijn. Dat ook ulieder pogingen, Edel Grootachtbare Heeren, door den weldadigen invloed der opperste wijsheid, steeds mogen bestuurd worden en allerwege de zichtbaarste kenmerken dragen van gehechtheid aan den vorst en
14
vastgestelde regeringsvorm en van die oprechte vaderlandsliefde, welke gegrond op deugd en godsdienst geen [bladzijde 7 (niet in de expositie)] ander doel kent dan het algemeen belang, geene andere aansporing behoeft dan pligtsbetrachting, geen andere beloning zoekt dan bewustheid van te hebben welgedaan. Dit is ulieder streven, Edel Grootachtbare Heeren, het is ook het mijne. Door Zijne Koninglijke Hoogheid ongezocht aan het hoofd der administratie van dit gewest geplaatst, zal ik aan die roeping naar mijn vermogen trachten te beantwoorden, van ulieder medewerking alle hulp verwachten, op ulieder toegevenheid staat maken, ulieder vriendschap trachten te winnen. Maar ook niet schromen ulieden derzelver pligten te herinneren, wanneer die verzuimd worden, tot orde terug roepen wanneer er wordt afgeweeken, bij de voorschriften der grondwet en van den vorst te bepalen wanneer derzelver inachtneming verwaarloosd wordt en in alles omtrend ulieden met dezelfde bescheidenheid en eerbied te werk gaan als ik verwacht dat door ulieden zal worden in acht genomen ten aanzien der waardigheid welke aan mij is opgedragen. Zo werken wij allen tezamen in denzelfden geest en eendracht zal dan macht maken! Zoo zijn wij het meest aan vaderland & vorst getrouw! En zoo hebben wij zegen op ons werk te wagten! De Algenoegzame schenke die in eene ruime mate! Hij doe onder ulieder bestuur de bronnen van ons bestaan opnieuws ontspringen! Koophandel en zeevaart herleven! Landbouw in voortbrengselen toenemen! Neringen en fabrieken voorspoedig gaan! Kunsten en wetenschappen bloeijen! Alle goede ondernemingen welgelukken! Hij stelle ons geheel vaderland tot een toonbeeld van Zijne weldadigheid! Dit gewest, thans zoo aanzienlijk uitgebreid (9), tot een der cierlijkste paarlen aan de vorstelijke kroon! En ulieden allen van zooveel heils in Zijne gunst verworven nog langen tijd tot ijverige bewerkers en blijde deelgenoten! [bladzijde 8 (niet in de expositie)] Is dit ulieder wensch, Edel Grootachtbare Heeren, dan kunnen immers onze deliberatiën niet voeglijker worden aangevangen dan met, op de wijze der voorvaderen, God om zijnen zegen te bidden. En mag ik ulieder stilzwijgen hier voor eene toestemming houden, dan zij het eerste besluit dezer vergadering dat wij deze en alle andere zullen aanvangen met het gebed volgens het oude formulier, onvermindert zodanige veranderingen als door ulieden daarin bij vervolg mogten gemaakt worden. Indien er bij geen der leden hieromtrent bedenkingen vallen, verzoek ik mijn heer den griffier het gebed te lezen. Legatur. (10) Noten (1) De bevoegdheden van de Staten van Zeeland werden na de komst van Willem I opnieuw gedefinieerd. (2) Het oude systeem was niet altijd op het algemeen, lees van de Verenigde Landen, gericht. (3) Hier worden met bondgenoten de andere gewesten, Holland, Friesland etc., bedoeld. (4) Bedoeld is de prins van Oranje: Willem Frederik (1772-1843), prins van Oranje-Nassau. Deze kwam na 18 jaar ballingschap op 30 november 1813 terug in Nederland. Op 1 december 1813 werd hij uitgeroepen tot soeverein vorst. De leden van de Staten-Provinciaal van Zeeland waren benoemd door de souverein vorst bij koninklijk besluit van 29 augustuis 1814.
15
(5) De verwijzing is naar een tapijt dat destijds in de Statenzaal hing en dat een langwerpig blauw medaillon bevatte waarop met gele zijde de navolgende Latijnse tekst was geborduurd. Zie Jacob van de Graft, De tapijtfabrieken der XVIe en XVIIe eeuw gevolgd door eene historische beschrijving der zeven tapijtbehangsels in de grote vergaderzaal der Provinciale Staten van Zeeland (Middelburg 1869). (6) Met Oranje als aanvoerder, hij rustig temidden der woedende golven, richtte [mij], bevreesde, op en ondersteunde [mij] met zijn arm, ik worstel en ontkom aan de maalstroom der harde tegenspoeden, niet zonder de wil van het Goddelijk wezen. Gulielmus Auriacus = Willem van Oranje, wiens lijfspreuik was: Saevis tranquillus in undis. (7) Naneef: afstammeling, hier is bedoeld Willem Frederik (1772-1843), prins van Oranje-Nassau, Souverein Vorst. (8) Willem van Oranje. (9) Hier wordt gedoeld op het feit dat in 1814 Zeeuws-Vlaanderen aan de provincie Zeeland is toegevoegd. (10) Legatur (Lat.): het worde gelezen. 14. Brief van Jacob Hendrik Schorer aan Koning Willem I over zijn ontslag als Gouverneur van Zeeland en de bewijzen van erkentelijkheid die hij van de koning heeft ontvangen, 2 oktober 1817. Origineel Zeeuws Archief, Archief familie Schorer, toegang 157, inv.nr. 215.
Transcriptie [copie] Sire, Zo zeer my het denkbeeld pynlyk was om van Uwe Majesteit myn ontslag als gouverneur der provincie Zeeland wegens lichaamsongesteldheid te hebben moeten imploreeren, zo zeer gevoelde ik my getroffen over de vereerende wyze op welke het Uwe Majesteit behaagd had, by besluit van den 14 der vorige maand, myn verzoek in te willigen. De daarby vermelde betuiging van Uwe Majesteits tevredenheid over myn gepresteerde diensten vervulde al myn verlangen daar ik het doel myner pogingen getroffen zag en de bygevoegde blyk van Uwe Majesteits welwillenheid in de vergunning van het commandeurskruis van den Nederlandschen Leeuw (1) ging myn verwagting te boven.
16
[bladzijde 2] Indien ik alle de aandoeningen welke over dit een en ander myn ziel doorkruisten, voor Uwe Majesteit wilde openleggen, dan zoude ik woorden tekortkomen en myne uitdrukkingen zouden de kragt myner denkbeelden nog moeilyk evenaarden. Dan Uwe Majesteit versmaede de eenvoudige tael des harten niet! Deze ademt niets vuriger dan den warmsten dank voor genotene eer en weldaden, dan de zuiverste verknogtheid aan Uwe Majesteits Persoon en Huis, dan de opregtste wenschen voor Hoogstderselver bestendig geluk in alle betrekkingen tegelyk met myn blyvende zugt om, waar ik kan, myn vaderland en koning van dienst te zyn. Ik bidde Uwe Majesteit zig de verzekering deser betuiginge te laten welgevallen en heb d’eer, na myzelfs en de myne in de voortduurende welwillenheid [bladzijde 3] en bescherming van Uwe Majesteit te hebben aanbevolen, my met den diepsten eerbied te noemen, Sire, Uwe Majesteits onderdanigsten dienaar en onderdaan J.H. Schorer. Middelburg, 2 october 1817.
17
Noot (1) De Orde van de Nederlandse Leeuw is een van de oudste en hoogste Nederlandse civiele orden en werd bij wet van 29 september 1815 nr. 47 ingesteld. De orde bestaat uit drie graden: grootkruis, commandeur en ridder. 15. Het Van de Perrehuis aan het Hofplein te Middelburg, tot 1822 woning van Jacob Hendrik Schorer en zijn gezin (de weduwe Schorer-van den Brande overleed in 1829. De erven Schorer boden het in 1838 te koop aan). Steendruk door J.F. Schütz, uitgegeven door T.P. Roest, ca. 1850. Origineel Zeeuws Archief, KZGW – Zelandia Illustrata deel II, toegang 295, cat.nr. ZI-II-0448.
Verantwoording De expositie Jacob Hendrik Schorer, eerste Gouverneur van Zeeland in het Zeeuws Archief kwam tot stand met gewaardeerde medewerking van de Stichting Familiebezit Schorer, in het bijzonder jhr. drs. David Schorer en jhr. mr. Hugo Schorer. De transcripties van de handgeschreven archiefstukken uit het archief van de familie Schorer, dat berust in het Zeeuws Archief onder toegangsnummer 157, zijn onder dank vervaardigd door: Jean van der Rijst, Karel Noorlander, Ad Berends en Annelies van der Linden, leden van de Werkgroep Paleografie in Zeeland. Met dank aan: De familie Schorer, het Zeeuws Museum, de Commissaris van de Koning in de provincie Zeeland, medewerkers van het Zeeuws Archief.
18