Training E-pupillen
Woensdag 28 september 2011
Zodra de kinderen op het veld komen, de 1e en 2e jaars splitsen en 4 tegen 4 spelen op de klaarstaande veldjes. Dit is gelijk de warming up. Oefenvorm duurt 12 – 13 minuten inclusief wisselen van onderdeel 15 minuten)
Positiespel 3:3 met kaatsers
Positiespel 3:3 met kaatsers
4:4 met zwakke been
Techniek Training Meestal in 2 groepen verdelen en uitzetten Schijnpasseer bewegingen
4:4 met zwakke been
4:4 met zwakke been
4:4 met zwakke been
Positiespel 3:3 met kaatsers
Techniek Training Meestal in 2 groepen verdelen en uitzetten Schijnpasseer bewegingen
Positiespel 3:3 met kaatsers
Ingang veld 1
•
Station 1
basistechniek
1. Beweging wordt niet uitgevoerd / gebruikt 2. Kennismaken met de beweging 3. In een laag tempo en zonder druk het bewegingsverloop kunnen uitvoeren 4. De beweging wordt beheerst 5. De beweging wordt in de wedstrijd toegepast Zoveel mogelijk van onderstaande bewegingen
Schijn / passeer bewegingen 5.01 Schaarbeweging De schaar als passeerbeweging. Met de voet van binnen naar buiten om de bal en met de buitenkant van het andere been de bal zijwaarts meenemen. Na 2 tikken recht vooruit de bal schaar met dat been inzetten. De bal kort aan de voet houden en elke pas de bal raken. 5.02 Voorlangs slepen De bal met de binnenkant voet voorlangs op de binnenkant van de andere voet slepen. Voorlangs en niet schuin vooruit. De bal slepen, niet tikken en een zijwaartse pas maken om de beweging breed te maken. Steeds na 2 tikken recht vooruit met binnen- en buitenkant voet de beweging inzetten. Sterke en zwakke been oefenen. 5.03 Uitvalstap zijwaarts Vanuit een dribbel doen alsof de bal met de buitenkant van de voet zijwaarts wordt meegenomen. Maar voorlangs de bal stappen en de bal verder recht vooruit dribbelen. Afwisselen sterke en zwakke been oefenen. 5.07 Overstap en de bal zijwaarts meenemen Een overstap van binnen naar buiten om de bal maken en de bal met de buitenkant van hetzelfde been zijwaarts meenemen. Organisatie: Om de pion
2
•
Station 2
Positiespel 3 :3 met kaatsers
Doelstelling: Samenspel verbeteren. Het groot en klein maken van het spel. De organisatie. Een 4 tegen 4 veldje gebruiken. Op de kanten staan 2 kaatsers. Verloop oefening. De trainer speelt de eerste bal in. Aan de team graag het volgende uitleggen: Bij balbezit het ‘veld’ groot maken. Bij balverlies het ‘veld’ klein maken. Laat ze zoeken naar de ruimte. Coachmomenten / aandachtspunten / opmerkingen o elkaar laten voetballen, géén (weinig) lichamelijk contact o bal kort aan de voet houden o de "verdediger" mag de bal niet wegschieten, maar moet de bal netjes in bezit zien te krijgen o de 3-tallen moeten van ongeveer gelijke sterkte zijn o Het spel stil leggen als je iets specifieks zien. En dan opnieuw laten doen. o Kaatsers mag de bal maar 3 x aanraken. o Kaatser zijn neutraal en horen bij de balbezittende ploeg.
3
• Station 3 4 tegen 4 met zwakke been Het partijtje “voor” de training wordt 15 minuten voortgezet, maar nu met veel aanwijzingen om te komen tot het goed spelen van 4 tegen 4. • •
• • • • • • • • • • •
Juiste “opstelling” (RUIT) Je eigen plaats/positie houden. Als de bal achter of uit is, dan nemen de kinderen eerst weer hun “posities” in Acties durven en mogen maken. Bij een uitbal of achterbal neemt de “logische” speler de bal, d.w.z. afhankelijk van de plek van de uitbal en de positie van de spelerspositie Snelle spelhervattingen (bij uitbal, achterbal, doelpunt, corner, overtreding). Steeds beginnen met dribbelen, de tegenstander neemt een afstand van 3 meter! Corners niet hard of hoog voor het doel schieten, er moet worden in gedribbeld! Een doelpunt kan alleen worden gescoord van maximaal 3 – 4 m, van verder telt niet Kijken voor wordt afgespeeld, nooit de bal zomaar weg- of naar voren trappen! De bal eerst aannemen, dus minimaal 2 keer raken. Geen “keepers”, die in of bij het doeltje blijven Blijven staan, geen slidings. Fel en met “bezieling” spelen, maar geen duwen, trekken of elkaar “onderuit schoffelen”
De laatste 5 minuten wordt op dezelfde manier alleen met het zwakke been gespeeld, zowel aanvallend als verdedigend. Als de bal wordt geraakt met het sterke been, een vrije trap tegen!
4
Slotpartijtjes
4 tegen 4
Een begin maken met het goed spelen van 4 tegen 4 • •
• •
• •
• •
• • • • •
•
Juiste “opstelling” (RUIT) Je eigen plaats/positie houden. Als de bal achter of uit is, dan nemen de kinderen eerst weer hun “posities” in Acties durven en mogen maken. Bij een uitbal of achterbal neemt de “logische” speler de bal, d.w.z. afhankelijk van de plek van de uitbal en de positie van de spelerspositie Snelle spelhervattingen (bij uitbal, achterbal, doelpunt, corner, overtreding). Steeds beginnen met dribbelen, de tegenstander neemt een afstand van 3 meter! Corners niet hard of hoog voor het doel schieten, er moet worden in gedribbeld! Een doelpunt kan alleen worden gescoord van maximaal 3 – 4 m, van verder telt niet Kijken voor wordt afgespeeld, nooit de bal zomaar weg- of naar voren trappen! De bal eerst aannemen, dus minimaal 2 keer raken. Geen “keepers”, die in of bij het doeltje blijven Blijven staan, geen slidings. Fel en met “bezieling” spelen, maar geen duwen, trekken of elkaar “onderuit schoffelen” De kinderen langzamerhand laten wennen aan bovenstaande regels. Niet teveel “coachen”, maar laat de kinderen lekker voetballen!
5