TRADE FOR DEVELOPMENT
Biologische landbouw in de landen van het Zuiden kansen voor duurzame ontwikkeling?
Verantwoordelijke uitgever Carl Michiels COÖRDINATIE La Machine à Écrire sccs - Samuel Poos (BTC) REDACTIE Emmanuel De Lœul CONCEPT TwoDesigners
© BTC, Belgisch ontwikkelingsagentschap, april 2010. Alle rechten voorbehouden. De inhoud van deze publicatie mag enkel vermenigvuldigd worden mits toestemming van BTC en mits bronvermelding. De inhoud van deze publicatie van het Trade for Development Centre vertegenwoordigt niet noodzakelijk het standpunt van BTC.
2
INHOUD
Inleiding
5
De achtergrond: bio in de wereldhandel
6
> Welke commerciële perspectieven voor de bioproducten van het Zuiden?
9
> Het FAO-programma voor biologische landbouw
10
> Biotrade programma van unctad
10
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
12
> Bio, kansen voor ontwikkeling
13
Ontwikkelen van de lokale markt
15
Van eerlijke handel naar bio
16
Premies voor bioproducten
17
> Producentenorganisaties
18
Het voorbeeld van de ANPE
19
Bio, natuurlijk?
> Een model van duurzame landbouw?
20
Levende, gezonde akkers
20
Integratie in de gemeenschap
21
Een wapen tegen de gevolgen van de klimaatverandering
> Bio van het Zuiden, bio van het Noorden?
22
23
Twee internationale normen
25
De Europese keuze
25
Een veelheid van labels: welk krijgt de voorkeur?
27
> Certificatie in beweging
28
Participatieve garantiesystemen
28
Interne controlesystemen
29
Een streng bewaakte sector
31
Bionormen, verkapt protectionisme?
31
Besluit
34
Links & Documenten
35
Aan de ontwikkeling van een internationaal biohandelscircuit zitten ook ecologische aspecten. Terwijl het milieu in het productiegebied er wel bij vaart, doet het transport van de producten over die lange afstanden dat gunstige effect op mondiaal niveau misschien weer teniet?
Inleiding
Bio, natuurlijk? Vormen de productie en commercialisering van bioproducten een opportuniteit voor de boeren in het Zuiden? Het ontbreekt niet aan argumenten voor deze productiewijze: een beter inkomen, meer arbeidskrachten, grotere economische onafhankelijkheid, behoud van de biodiversiteit, gezondheidsgaranties, ... Maar het ontwikkelen van een biologisch productiecircuit in de landen van het Zuiden stelt ook de nodige problemen. Wil deze beweging uitgroeien tot een betrouwbaar alternatief voor het huidige landbouwmodel, dan moet de consument overtuigd worden van de voordelen ervan en dat zowel in het Noorden als in het Zuiden zelf. Certificatie – zeg maar een systeem van labels – is de drijvende kracht bij het overtuigen van de consument dat de ingevoerde producten inderdaad van biologische oorsprong zijn. Maar certificatie heeft ook een kostprijs. Zal die gecompenseerd kunnen worden door de toegang tot nieuwe markten? En hoe een certificatiesysteem, zoals het nu door onafhankelijke instellingen georganiseerd wordt, aanpassen om tegemoet te komen aan de wensen van talrijke landbouworganisaties die hun eigen controlesysteem wensen te valoriseren? Biocertificatie mondt zeer vaak uit in afzet via de grootdistributie, waarvan we ons kunnen afvragen of die voor de levensomstandigheden van de producenten in het Zuiden een opportuniteit dan wel een risico vormt? Aan de ontwikkeling van een internationaal biohandelscircuit zitten ook ecologische aspecten. Terwijl het milieu in het productiegebied er wel bij vaart, doet het transport van de producten over die lange afstanden dat gunstige effect op mondiaal niveau misschien weer teniet? Dat is de vraag die we ons hier stellen, samen met de mensen op het terrein die op dit moment daadwerkelijk de bakens aan het uitzetten zijn voor een biolandbouw als volwaardige motor van ontwikkeling.
5
De achtergrond Bio in de wereldhandel
De achtergrond - Bio in de wereldhandel
Bioproducten in de wereldhandel vertegenwoordigen ... peanuts. Hun aandeel wordt doorgaans geschat op ongeveer 1%. Bekijken we daarentegen de evolutie van de marktaandelen, dan zijn ze aan een steile opmars bezig. Volgens de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), stijgt de omzet aan bioproducten wereldwijd elk jaar met 5 miljard dollar. Op vijf jaar tijd zagen we een verdubbeling tot een totaal van 46,1 miljard $ (36 miljard €) in 20071. Tussen 2005 en 2006 bedroeg de omzetstijging 17,5%. En ook voor de komende jaren voorzien de prognoses een toename met minstens 10% per jaar2.
Dat succes schijnt niet te lijden onder de wereldwijde financiële en economische crisis die ons sinds het begin van 2008 treft, ten minste niet in de geïndustrialiseerde landen. Ook in Groot-Brittannië blijft de omzet van de biologische voedingsproducten in de lift zitten, met een stijging van 1,7% in 20083. Momenteel schat de FAO het gemiddelde marktaandeel van bioproducten in de ontwikkelde landen op 2%4. Sommige producten bevinden zich ruim onder dat gemiddelde en bieden dus nog een aanzienlijke groeimarge. Dat is bijvoorbeeld het geval met biologisch citrussap dat op dit ogenblik slechts 0,3% van de wereldmarkt vertegenwoordigt.
Miljoen hectare
Evolutie van het aantal ha in biologische landbouw wereldwijd 35 30 25
29.9
29.2
2004
2005
30.8
32.2
25.7
20 19.9
15
17.4 14.8
10 11.0 5 0 1999
2000
2001
2002
2003
2006
2007
Aandeel van het bioverbruik per inwoner in 10 Europese landen 6.0 5.3 4.6 4.3 1 | Rapport du groupe de travail interdépartemental sur l’agriculture biologique, 21e session du comité de l’agriculture de la FAO, Rome, 22-25 april 2009. 2|B io in cijfers, Biotheek, Bioforum - http:// bioforum.combell.net/biotheekbe_www/artikel. aspx?artikelID=966 3|O rganic market report 2009, Soil Association - http://www.soilassociation.org/Businesses/ Marketinformation/tabid/116/Default.aspx 4|h ttp://www.fao.org/ES/ESC/fr/378/444/ highlight_464.html
3.3 3.1 2.0 1.9 1.2 1.0 0
1
2
3
4
5
6
7
Bronnen: www.organic-world.net
7
De achtergrond - Bio in de wereldhandel
Wat is een biologisch product? De Internationale federatie van biolandbouwbewegingen (International Federation of Organic Agriculture Movements – IFOAM)5 hanteert de volgende definitie: «Biologische landbouw is een systeem van landbouwproductie dat streeft naar de productie van gezonde voeding en textiel, gezond vanuit ecologisch, maar ook sociaal en economisch standpunt. Het sluit het gebruik uit van synthetische meststoffen, pesticiden, groeiregulatoren, additieven in dierenvoer en genetisch gewijzigde organismen6.» Om als biologisch erkend te worden, moet een product aan allerhande duidelijk omschreven voorwaarden voldoen en strenge controles ondergaan. Geen enkel synthetisch product kan geduld worden. Het voer voor de dieren is vrij van antibiotica en ook ggo’s worden uit de hele keten geweerd7. Bijzondere aandacht gaat ook naar het welzijn van de dieren en het gebruik van additieven bij de verwerking wordt beperkt. In plaats van een beroep te doen op minerale mest en pesticiden, maakt de biologische landbouw gebruik van organische mest en biologische bestrijding van ziekten en ongedierte. Meestal blijkt uit de aanwezigheid van een label op de verpakking dat een product als biologisch erkend is. In België toont het Biogarantie®-label dat een product afkomstig is uit de biologische landbouw en verbouwd is volgens de lijst van vereisten opgesteld door het Bioforum, het platform van bioconsumenten en -producenten. Voor non-food (onderhoudsproducten e.d.) is dat het Ecogarantie®-label. De vereisten voor de biologische landbouw, zowel nationaal als internationaal, werden doorgaans opgesteld door organisaties van het middenveld. De Europese Commissie heeft er een officiële versie van aangenomen, namelijk Richtlijn (CE) nr. 834/2007, die van kracht is sinds 1 januari 20098. Die dekt evenwel nog niet alle domeinen, zodat in België voor bijvoorbeeld dierenvoeding, textiel of collectieve restauratie het Biogarantie-label nog altijd de voorloper blijft.
Bio in kaart gebracht Een bioproduct is in veel gevallen ook afkomstig van landbouwers uit de geïndustrialiseerde landen, en dan nog vooral Europa. In Zwitserland en Oostenrijk wordt 10% van de landbouwgrond biologisch bewerkt en heel wat andere Europese landen zitten tussen 5 en 10% (Portu-
gal, Duitsland, Zweden, Tsjechië, Slowakije, Finland, Estland, Letland, Italië, Slovenië, Denemarken). In Azië, Zuid-Amerika en Afrika, bedraagt het percentage biolandbouwgrond minder dan 1%, enkele uitzonderingen daar gelaten (tussen 1 en 5% van de gronden in Tunesië, Oeganda, Mexico, Argentinië, Uruguay en de Dominicaanse Republiek). In absolute cijfers daarentegen zit Zuid-Amerika Europa op de hielen, met 6,4 tegenover 7,8 miljoen hectare biolandbouw, maar beiden komen ver na Oceanië, met zijn 12,1 miljoen ha.
Percentage ha in de erkende biolandbouw wereldwijd 3%
12 10 8
2,61%
2% 1,90%
6 4
1%
1,03%
2 0
0,56% 0,20%
0,10%
0%
Bronnen: www.organic-world.net
Zelfs als een bioproduct uit het Zuiden komt, wordt het nog vaak verkocht en geconsumeerd in het Noorden. Soms gaat het om teelten die een bepaald klimaat of een specifieke geografie nodig hebben (koffie, katoen, rijst, mango’s, …). In andere gevallen is het de omkering van de seizoenen, die de mogelijkheid biedt om westerse consumenten producten aan te bieden die voor hen “buiten het seizoen” zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval met appelen uit Argentinië. De vraag is groter in de geïndustrialiseerde landen. Dat biedt ook kleine producenten in het Zuiden de mogelijkheid om hun activiteiten te ontwikkelen, zonder afhankelijk te worden van de agrovoedingssector die zich via zaaigoed, meststoffen en fytosanitaire producten een bijna-monopolie heeft verworven.
5 | www.ifoam.org 6 | Kristen Lyons en David Burch (Universiteit van Griffith, Australië), Effets socio-économiques de l’agriculture biologique en Afrique, IFOAM 2007. 7 | De Europese reglementering tolereert een miniem spoor van 0,9 % ggo’s, om producenten te sparen, die het slachtoffer zijn van een onvrijwillige besmetting door nabijgelegen ggo-velden. Consumentenorganisaties en milieuverenigingen vrezen echter dat die tolerantie een eerste stap is naar een verdere verspreiding en uitbreiding van teelten van ggo’s. 8 | http://www.agencebio.org/pageEdito.asp?IDPAGE=33&n3=28
8
De achtergrond - Bio in de wereldhandel
> Welke commerciële perspectieven voor de bioproducten van het Zuiden? Een internationaal onderzoek uit 2001 schatte dat buitenseizoensproducten voor de gematigde streken en exotische vruchten de beste commerciële perspectieven boden voor de uitvoer van biologische tuinbouwproducten uit ontwikkelingslanden naar België9. Het gaat dan bij voorbeeld om verse appelen in maart-april en mango’s het hele jaar door (mango’s hebben 2 seizoenen: van eind november tot maart en van mei tot september). Bij gebrek aan Belgische statistieken over dit onderwerp raadpleegden we een overzicht van invoervergunningen10 van bioproducten uit 2009, dat de in 2001 aangekondigde trend lijkt te bevestigen. Opgepast, dit is niet meer dan een indicatie, aangezien de in België ingevoerde producten niet noodzakelijk voor de eigen Belgische markt bestemd waren!
De biologisch bewerkte oppervlakte en de bioboeren wereldwijd, per regio - Toestand 2007
529 986 2.9
234 147
7.8
213 297
6.4
222 599
2.2
12 275
12.1
7 222
Bronnen: http://ec.europa.eu
Zuid-Amerika dient voornamelijk vergunningsaanvragen in voor bananen, koffie, cacao en in mindere mate rietsuiker en vruchtenpulp. Chileense wijn is de grootste concurrent voor de Europese producten. De meeste export komt uit Peru, Ecuador, Mexico, Honduras, Paraguay en de Dominicaanse Republiek. 9|L es marchés mondiaux des fruits et légumes biologiques, Centre du commerce international - Centre technique de coopération agricole et rurale - Voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties, Rome, 2001. 10 | h ttp://ec.europa.eu/agriculture/ofis_public/r9/ ctrl_r9.cfm?targetUrl=filt
Azië, van zijn kant, exporteert voornamelijk rijst, thee en essentiële oliën (Pakistan, India, China). Afrika voert dan weer vooral exotisch en vers fruit uit, gedroogde groenten, koffie en essentiële oliën, maar de vraag ernaar is beduidend lager dan naar de producten afkomstig uit Zuid-Amerika. Enkele producten concurreren met onze eigen productie, zoals uien, enz.
9
De achtergrond - Bio in de wereldhandel
> Het FAO-programma voor biologische landbouw Het FAO-programma voor biologische landbouw is opgericht in 1999. Doelstelling ervan is op lange termijn bij te dragen tot de voedselveiligheid en de milieubescherming in de lidstaten. Daarbij ondersteunt het de inspanningen van de lidstaten om in de biolandbouw tot de ontwikkeling van een volledig productiecircuit te komen, van productie over verwerking tot en met de afzet. De interdepartementale werkgroep ondervindt problemen om een wereldwijde gegevensbank samen te stellen over de teelt en de afzet van bioproducten, problemen die te maken hebben met de koudwatervrees van de grote internationale instellingen tegenover biologische landbouw en handel. De wereldwijde bewustwording zet zich nochtans door. Daarvan getuigen de inspanningen van de IAASTD11. Deze groep van 400 internationale experts boog zich over de situatie inzake knowhow en landbouwtechnieken wereldwijd. In hun rapport uit 2008 formuleren ze de verwachting dat het volstaat de landbouwkennis uit te breiden en te ontwikkelen in de richting van de agro-ecologische wetenschappen, om op een duurzame manier de honger te bestrijden en de nefaste gevolgen van de klimaatopwarming tegen te gaan. Het rapport gaat er overigens ook van uit dat de ggo’s, zoals we ze nu kennen, geen duurzame uitweg bieden voor het aangehaalde probleem. Als gevolg hiervan hebben de grote ondernemingen die op dat vlak actief zijn de onderhandelingstafel verlaten.
> Biotrade programma van unctad Nog zonder dat de mens iets doet, biedt de natuur al ontelbaar vele “biogrondstoffen”, die gebruikt kunnen worden voor de productie van natuurlijke kleurstoffen, medicinale oliën en extracten, maar ze vormt ook een opslagreservoir voor CO2 (de tropische wouden) en biedt mogelijkheden voor ecotoerisme (opmerkelijke landschappen, fauna en flora). Veel ontwikkelingslanden beschikken over een grote diversiteit aan dergelijke biologische rijkdommen. In 1996 lanceerde de UNCTAD (de Conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling) het Biotradeprogramma. Het programma ging uit van het industriële en commerciële ontwikkelingspotentieel van de natuurlijke biologische rijkdommen en streefde naar het bevorderen van investeringen in dat verband. Daartoe ondersteunde het de inspanningen van de ontwikkelingslanden om hun expertise uit te breiden, informatie te verspreiden en Biotrade-programma’s per land uit te werken. Het liet zich daarbij leiden door drie principes: respect voor en duurzaam gebruik van de biodiversiteit en een rechtvaardige verdeling van de winsten die met de exploitatie ervan worden gemaakt. Deze markt wordt wereldwijd op 65 miljard $ geschat.
11 | International Assessment of Agricultural Knowledge, Sciences and Technology for Development (IAASTD) – www.agassessment.org
10
De achtergrond - Bio in de wereldhandel
Korte geschiedenis van de biologische landbouw We zien in de jaren ’60 de eerste formele initiatieven opduiken om bioproducten te commercialiseren. De verkochte producten zijn afkomstig van landbouwers met wie een integratieovereenkomst is afgesloten. Bedoeling is het publiek te sensibiliseren voor de gevaren van de «moderne» landbouw en het gebruik van chemische producten. In 1972 richten Nature & Progrès in Frankrijk en andere Europese verenigingen de Internationale Federatie van Biolandbouwbewegingen, IFOAM op. Die heeft momenteel 750 aangesloten leden in 108 landen. Hetzelfde jaar stelt Nature & Progrès Frankrijk de eerste bundel voorschriften voor de biologische landbouw op. Pas in 1986 zal de vereniging erin slagen een dergelijk bestek en het bijbehorende controleplan door de overheid te laten homologeren. De Europese Unie komt vervolgens met een erkenning en afbakening van de biologische landbouw. Onafhankelijke en door de overheid erkende instellingen moeten voortaan instaan voor de controles. Daarop ontwikkelen zich de certificerende organismen. Bioproducten uit de ontwikkelingslanden genieten mee van het succes van de producten uit de eerlijke handel. Oxfam-Wereldwinkels en het label Max Havelaar «leveren» momenteel tussen 30 en 40% van de biologische fairtradeproducten12.
Voor de pioniers van Nature & Progrès is dat een brug te ver. De industrialisering van de biosector en vooral ingevoerde bio gaan samen met controle en certificatie door derden. Voor de organisatie hebben die echter een hoge kostprijs, die samenhangt met de geleverde diensten en niet met het volume producten dat door de producenten of de invoerders wordt afgezet. Zowel in het Noorden als het Zuiden neemt de kostprijs van labeling en controles wind uit de zeilen van de kleinste bedrijven, wat vooral nadelig is voor de diversiteit van de teelten die ze beoefenen. Nature & Progrès geeft evenwel toe dat de biologische landbouw dankzij die evolutie sinds het eind van de jaren ’90 een flinke groei kent. Aan de toeleveringszijde van de invoerders van bioproducten bevinden zich voornamelijk coöperaties. Het groeperen van producenten is een strategie om de hoge kost van de onafhankelijke certificatieorganismen te omzeilen. Een andere oplossing bestaat erin om een externe controle uit te oefenen op een percentage van de activiteit van de producenten en hen de interne controle rechtstreeks te laten organiseren en beheren. In 2008 vond bijna twee derden van de bioproducten in België zijn weg naar de consument via de supermarkt, gevolgd door de gespecialiseerde winkels (ruim een kwart).
Zie spreiding van de afzet van bioproducten volgens de sector
Wat de grootdistributie betreft, leren we uit een internationale studie van de FAO dat Delhaize de eerste retailer in België was die bioproducten verkocht, vanaf 1989, in 1991 gevolgd door Colruyt en GB (dat vandaag deel uitmaakt van de Franse keten Carrefour). Die supermarkten eisten dat de bioproducten (minstens) van dezelfde kwaliteit waren als die uit de traditionele landbouw en weigerden producten die er minder goed uit zagen. Bioproducten moesten bovendien minstens zo goed smaken of liever nog beter dan de producten uit de conventionele landbouw13. Bioproducten, eerst plaatselijke, later ook ingevoerde, kregen stilaan toegang tot de massaconsumptie. De grootdistributie poetst haar blazoen op en de bioboer krijgt toegang tot een grotere afzetmarkt. Bronnen: « Bio en chiffres 2008 »
12 | V olgens Karine Roure, Les systèmes de garantie participatifs, pour l’agriculture biologique associative et solidaire, Nature&Progrès Éditions, 2007. 13 | L es marchés mondiaux des fruits et légumes biologiques, Centre du commerce international - Centre technique de coopération agricole et rurale Voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), Rome, 2001.
11
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
> Bio, kansen voor ontwikkeling Vanuit economisch standpunt biedt de handel in bioproducten ontwikkelingskansen voor de boeren en land- en tuinbouwers uit het Zuiden. Aangezien bij de consumenten in het Noorden een duidelijke vraag bestaat naar kwaliteitsproducten, ook in tijden van crisis, vinden de boeren uit de landen van het Zuiden hier een kans om hun productie te diversifiëren en hun inkomen te verbeteren. Dat wil zeggen dat ze kunnen investeren, hun kinderen naar school sturen, bijdragen tot de infrastructuur van de gemeenschap (collectieve voorzieningen), enz. Uit een onderzoek van halfweg de jaren 2000 in Brazilië14, bleek dat de prijs die producenten van biologische koffie kregen gemiddeld 35% hoger lag dan in de klassieke landbouw. Toch schommelt de prijs van de biologische koffie in dezelfde verhoudingen als voor gewone koffie. Bij een sterke daling van de wereldprijs houden de bioproducenten iets beter stand dan de anderen, op voorwaarde dat hun productiekosten niet buitensporig stegen ten opzichte van hun hogere winstmarge. Terwijl bepaalde boeren die overstappen op bio
hun productiekosten met 80% weten te drukken ten opzichte van hun traditionele verleden, stijgen die kosten bij anderen tot 135%, met name vanwege het arbeidsintensievere karakter. De overgang naar bio stelt producenten dus in staat om hun dagelijkse situatie te verbeteren maar beschermt hen niet tegen de grote prijsschommelingen op de internationale markten. Bovendien kunnen ze tijdens de overgangsperiode (van 12 tot 24 maanden), nog niet op hun certificatie rekenen. Dat wil zeggen dat ze nog niet tegen bioprijzen kunnen verkopen, hoewel ze vaak al met grotere kosten geconfronteerd worden. Dat maakt hen kwetsbaar tijdens die overgangsperiode, waarin vooral geïnvesteerd moet worden. Daarom verkiezen kleine en middelgrote bedrijven soms om eerst een fairtradecertificatie te verwerven en naderhand pas op biologische teelt over te schakelen. De volgende grafiek, gebaseerd op de ervaring van een Peruaanse coöperatie, illustreert het financiële voordeel van bio boven gewone koffie, maar meer nog het duurzame economische voordeel van biologische en fairtradekoffie.
Verschil tussen de exportprijzen van niet-gebrande koffie: via fair trade bij Cocla en op de conventionele markt 175 150
Gemiddelde prijs fairtrade-biokoffie Gemiddelde prijs fairtradekoffie
125 100 Gemiddelde prijs biokoffie
75 50 14 | M arie Gabrielle Piketty, Maria Celia Martins de Souza en Isabel Garcia Drigo, Certification environnementale et durabilité au Brésil : le café bio et le bois. In: Les institutions du développement durable des agricultures du Sud : journées SFER de Montpellier, 7-9 november 2005. - Paris : SFER, 2005.
Gemiddelde prijs conventionele koffie (SHG)
25 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
De gegarandeerde minimumprijs, die vast is in perioden van lage koersen, lag gemiddeld 68% boven de schommelende prijzen op de conventionele markt. Door die stabiliteit vermijden producenten dat ze nog een extra job moeten zoeken. © Max Havelaar
13
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Spreiding van de bioboeren wereldwijd
1.0%
0.6%
17.5%
43.5% 18.3%
19.2% Bronnen: http://ec.europa.eu
De productie en de verkoop van bioproducten kunnen een stap vormen naar verpakking en verwerking ter plaatse, waardoor de betrokkenen in de landen van het Zuiden een groter aandeel van de toegevoegde waarde naar zich toe kunnen trekken. Zo vloeit van de verkoopprijs van het hele productengamma (fair trade en/of bio) van Alter Eco (Frankrijk), gemiddeld ruim 20% terug naar het land van herkomst. Zonder de verwerking ter plaatse zou dat voor de grondstoffen volgens de Max Havelaar-voorschriften maar 12 à 13% zijn en voor de conventionele producten zelfs maar 6 tot 8%15. De geleidelijke ontwikkeling van een echte plaatselijke structuur vormt een belangrijke factor van ontwikkeling in de landen van herkomst. Vanuit commercieel standpunt bekeken blijft biologisch produceren in de landbouw synoniem voor de afwezigheid van chemische productiemiddelen (kunstmest en pesticiden) en van ggo’s. Tegelijk maakt de bioboer zo ook een einde aan zijn afhankelijkheid van de agrovoedingsbedrijven waar die productiemiddelen geproduceerd en verkocht worden. Door de combinatie van meerwaarde in hun land en onafhankelijkheid van de multinationals uit de agrobusiness, dragen de biologische landbouw en handel bij tot het versterken van de voedselonafhankelijkheid van de betrokken gemeenschappen en landen. De lokale spelers krijgen ook meer greep op het landbouwbeleid en de landbouwpraktijk in hun land, ten koste van de invloed van de multinationals of derde landen. Vanuit sociaal oogpunt zorgen de erkenningscriteria voor bio er ook voor dat de alfabetisering van de boeren een vereiste wordt. Heel wat ngo’s en plattelandsfederaties nemen dat dan ook op in hun ontwikkelingsprogramma’s in de biologische landbouw. Leren lezen en schrijven verbetert het sociale leven van de boeren van het Zuiden in alle opzichten. Ze zijn bijvoorbeeld ook beter gewapend om zich te informeren of om binnen een coöperatie hun belangen te verdedigen. En ander sociaal aspect is: werk. Meestal is de biologische landbouw veel arbeidsintensiever. Wie geen pesticiden gebruikt, moet mechanisch verdelgen, «onkruid» wieden bijvoorbeeld, en dat kan lang niet altijd met machines. De arbeid die bij bio komt kijken, verschaft dus meer werk aan een groter aantal mensen. Daardoor kan bio als bijkomend voordeel ook de plattelandsvlucht helpen tegengaan.
15 | w ww.altereco.com
Door de kwaliteit van de grond te verbeteren en de biodiversiteit te vergroten, onderhoudt en ontwikkelt de biologische landbouw, vanuit ecologisch standpunt, een patrimonium dat de levenskwaliteit van de boeren verhoogt en ook gebruikt kan worden voor de ontwikkeling van andere activiteiten, zoals duurzaam toerisme.
14
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Ontwikkelen van de lokale markt De plaatselijke markt is van wezenlijk belang voor de kleine landbouworganisaties. Om een extra gedeelte van het rendement van bio naar zich toe te trekken, ontwikkelen ze eigen, participatieve (zie verder) en minder dure certificatiesystemen. Ze groeperen zich ook en richten kanalen op waarlangs ze toegang kunnen krijgen tot de plaatselijke markt. Het bestaan van een middenklasse in de grote steden kan een interessante vraag naar bioproducten doen ontstaan. We treffen zo’n middenklasse vaker aan in Zuid-Amerika dan in Afrika, zoals geïllustreerd wordt door het project Super Ecologicos in Bolivia.
Super Ecologicos, biologisch verkoopkanaal in ontwikkeling16 Met het oog op de afzet van de bioproductie van de kleine producenten, is de Beroepsvereniging van organisaties van bioproducenten in Bolivia (AOPEB) in 2004 gestart met het project Super Ecologicos (SE). Doelstelling: een markt creëren voor bio, door het openen en bevoorraden van verkooppunten in de grote steden van het land. Het project loopt met de Belgische ngo SOS Faim als partner. Het werd tot 2008 mee gefinancierd door de Europese Unie en kreeg bij de lancering steun van het Waals Gewest. De resultaten zijn bemoedigend. Op het ogenblik dat over de financieringsovereenkomst voor 2009-2010 onderhandeld moest worden, waren vier verkooppunten actief, waaronder drie in de administratieve hoofdstad La Paz en een in Cochabamba. Vier andere winkels moesten tijdelijk gesloten worden vanwege beheersproblemen. Verdere expansie van het project is gepland. Momenteel worden al meer dan 3.000 bioproducten verhandeld, die verpakt en/of verwerkt werden in het land zelf. Vanaf 2010 zou de organisatie winstgevend moeten worden en ondertussen werkt AOPEB aan de oprichting van
een commerciële structuur om er de activiteiten van Super Ecologicos in onder te brengen. Dat wordt wellicht een bvba, waarvan AOPEB meerderheidsaandeelhouder zou blijven. Gezien het succes van de onderneming doet AOPEB ook een beroep op niet aangesloten producenten, waardoor een aanzuigeffect van de biologische landbouw begint uit te gaan. Om de landbouworganisaties die leveren aan de SE-verkooppunten snel te kunnen betalen, is een afzetfonds opgericht. De financiële steun voor 2009-2010, voortaan afkomstig uit een cofinanciering door SOS Faim en de Belgische ontwikkelingssamenwerking (DGOS), wordt voornamelijk gebruikt om dat fonds te spijzen. In het kielzog van het SE-project ontstaan ook andere onafhankelijke initiatieven. Bio begint hot te worden, hoewel niet alle nieuwkomers de door AOPEB opgestelde voorwaarden even trouw nakomen. Momenteel ijvert de organisatie ook voor de effectieve inwerkingtreding van de wet ter bevordering en regulering van de ecologische landbouw, die al in 2006 werd aangenomen. Daardoor zou op het nationale niveau een referentiesysteem voor de certificatie ingevoerd worden, waardoor het mogelijk moet worden om een onderscheid te maken tussen de verschillende initiatieven ten voordele van de biologische landbouw. Het gaat onder meer om het operationeel maken van de erkenning van de gebruikte participatieve certificatiesystemen die AOPEB aan het invoeren is bij de leveranciers aan de SEverkooppunten. Zolang dat niet het geval is, draagt amper 20% van hun producten een biolabel of een etiket van AOPE, hoewel ze allemaal biologisch zijn. Ondertussen verhogen de concurrentie van nieuwe spelers en de uitbreiding van de markt voor bio de druk voor Super Ecologicos om op commercieel vlak almaar efficiënter tewerk te gaan.
Toegang tot de middenklasse in de grote steden biedt ontwikkelingskansen voor de biologische landbouw © foto’s: SOS Faim
16 | B ronnen: Dynamiques paysannes, nr. 14, SOS Faim, januari 2007 & Laurent Biot, programmaverantwoordelijke Zuid-Amerika, SOS Faim, in een telefoongesprek.
15
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Van eerlijke handel naar bio Talrijke koffieproducenten hebben in de eerste jaren van het nieuwe millennium hun heil gezocht en gevonden in de overgang naar fair trade en tegelijkertijd biologische productie. Terwijl de koffieprijzen op de beurs in vrije val waren, genoten zij van een minimumprijs – dat is een van de principes van de eerlijke handel – die twee tot drie keer hoger lag dan die van de traditionele markt. In Peru bijvoorbeeld kregen de fairtradeboeren van Huadquina een gegarandeerde aankoopprijs van 126 $, voor een zak van 50 kg arabica, terwijl de wereldprijs in 2002 gezakt was tot 47 $. Met de overstap naar biologische teelten is de prijs gestegen tot 141 $17. Hoewel fair trade uitsluitend gericht is op duurzame economische ontwikkeling ten voordele van de producenten, wordt in de voorwaarden ook aandacht besteed aan de gezondheid en de levenskwaliteit van de producenten en aan de impact van hun activiteiten op het milieu. Maar de actieradius is groot en omvat ook de ambachtelijke of industriële productie van kledij en allerlei objecten. Bij fair trade in de landbouw duikt uiteindelijk meestal, maar ook weer niet automatisch en altijd, de vraag naar bio op. Volgens Johan Declercq, verantwoordelijke voor de producten en de relaties met de producenten bij Max Havelaar België, moet de fairtradepremie aan de landbouworganisaties niet noodzakelijk geïnvesteerd worden in de omschakeling naar bio, maar hij biedt wel die mogelijkheid, als de gemeenschap of coöperatie in die richting denkt en beslist. Fair trade is het enige certificatiesysteem dat de productiekosten (en dus ook de kosten van de omschakeling naar bio) integreert in de minimumprijs aan de producenten. Dat is wellicht een van de elementen die mee het succes verklaren van de eerlijke handel als hefboom van ontwikkeling in de biologische landbouw. De certificatiesystemen voor bio garanderen niet dat de kostprijs de productiekosten dekt. Dat zorgt niet voor problemen zolang de verkoopprijzen van bio, die doorgaans iets boven de prijzen van de gewone producten liggen, hoog genoeg blijven. Maar bio blijft gevoelig voor de extreme schommelingen van de grondstoffenprijzen. Zo volstonden de 60 of 70 $ per zak biokoffie in 2001 niet om de productiekosten van de bioproducenten in Costa Rica te dekken, die toen naar schatting 80-85 $ bedroegen. Binnen het productassortiment van Oxfam Fairtrade (afkomstig uit de eerlijke handel) lag het aandeel dat tegelijk ook biogecertificeerd is, in 2009 op 38%. In omzet uitgedrukt waren de biologische voedingsproducten in 2008 goed voor 28%. Bij Max Havelaar ligt dat aandeel momenteel bij de 45%. Beide distributiekanalen zullen bio de komende jaren in belang zien toenemen. Binnen het internationale platform FLO-International18, waarvan ook Max Havelaar België deelt uitmaakt, wordt tegen 2013 een internationaal streefcijfer van 50% vooropgezet. Op die Belgische markt zal die doelstelling wellicht overschreden worden.
17 | Tina Gordon, Les produits bio issus du commerce équitable conquièrent le marché européen, Agriculture et développement rural 1/2006. 18 | Fairtrade Labelling Organizations International (FLO) is een internationale coördinatie van 21 labelingen certificatieorganismen in 23 landen, waaronder ook Max Havelaar België. Ze legt de normen en prijzen voor de eerlijke handel vast.
16
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Premies voor bioproducten De eerlijke handel zoals die door Max Havelaar gepropageerd wordt, berust onder meer op 2 grote principes: gegarandeerde minimumprijzen en premies. De minimumprijs voor een product wordt vastgelegd door FLO-International. Hij maakt het mogelijk om de producenten een waardig inkomen te verschaffen en voorkomt de instabiliteit die samenhangt met prijsschommelingen op de internationale grondstoffenmarkten. De fairtradepremie wordt dan weer toegekend met de bedoeling om bij te dragen tot de ontwikkeling van de gemeenschap waarin de producenten actief zijn. Dat gebeurt enerzijds door de landbouworganisaties de middelen te geven om hun producten te verwerken en uit te voeren, zodat ze meer greep krijgen op de commerciële kanalen en een groter aandeel van de meerwaarde
kunnen inpalmen. Anderzijds stimuleren de premies ook het invoeren van een democratisch beheer van de organisaties, omdat over het gebruik van de premie overlegd en beslist moet worden door de algemene vergadering van producenten. De premie is goed voor 10 à 15% van de minimumprijs voor het product in kwestie. Naast de fairtradepremie heeft FLOInternational ook een biopremie ontwikkeld, die berekend wordt op basis van het verschil in kostprijs tussen de traditionele en de biolandbouw. Daartoe wordt van een representatief internationaal staal van een bepaald product het gemiddelde prijsverschil vastgesteld. Boeren krijgen de premie pas nadat de omschakeling naar de biolandbouw is afgerond. Ze geldt dus als een soort van beloning voor de gedane investe-
ringen en helpt om op langere termijn de bijkomende kosten van de biologische landbouw (en met name de extra arbeidskrachten) te dekken. De eerlijke handel draagt daarmee op twee manieren bij tot de ontwikkeling van de biolandbouw. Om te beginnen is de gegarandeerde minimumprijs aan de producenten hoger als ze werken volgens de voorwaarden van de biologische landbouw. Ten tweede wordt ook een premie uitgekeerd aan de individuele landbouwer die investeringen verricht heeft in het kader van zijn omschakeling naar de biolandbouw. De ontwikkelingspremie die in het kader van de eerlijke handel betaald wordt, volstaat in bepaalde gebieden niet om de dalende inkomsten tijdens de omschakeling te compenseren. In die gevallen is een financiële ondersteuning vereist19.
Trade for Development Centre gaat voor bio In 2009 kwam het Trade for Development Centre in de plaats van het Fair Trade Centre, dat sinds 2005 belast was met het fairtradeprogramma van BTC, het Belgisch ontwikkelingsagentschap. De opdrachten van het centrum zijn ook uitgebreid naar duurzame handel en handelsondersteuning.
de Rainforest Alliance- of de FSC-labels (certificaten voor het verantwoordelijk en duurzaam beheren en exploiteren van bossen). In de mate dat die rekening houden met de milieukosten en bepaalde sociale productiekosten, kunnen ze een positieve impact hebben op de producenten en hun gemeenschappen.
Die evolutie past in de nieuwe strategie van België die uitgaat van de complementariteit van handel, hulp en ontwikkeling. Ze berust met name op het ontstaan van een reeks van initiatieven in de duurzame handel, zoals
Hoewel biohandel, gezien de verwevenheid met eerlijke handel, geen onbekende was voor het Fair Trade Centre, geeft het Trade for Development Centre bio als dusdanig nu de volwaardige aandacht.
19 | T ina Gordon, Les produits bio issus du commerce équitable conquièrent le marché européen, Agriculture et développement rural 1/2006.
17
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
> Producentenorganisaties Er zijn tal van argumenten voor het groeperen van bioproducenten, met name op het vlak van gedeelde investeringskosten, bijvoorbeeld voor de aanvraag van een biocertificatie, kostenbesparingen door schaalvoordelen, gezamenlijke promotieinspanningen of de uitbouw van een distributienetwerk. Voor de plaatselijke organisaties (coöperaties of andere) betekent die samenwerking ook dat ze makkelijker gehoord worden door de overheid en in een gunstiger krachtsverhouding terechtkomen ten opzichte van de andere marktspelers in hun sector. Een collectieve dynamiek biedt tot slot ook de mogelijkheid om via opleidingen de knowhow van de boeren te vergroten, plattelandsgemeenschappen te alfabetiseren, enz.
Netwerken om een bepaalde opvatting van bio te verdedigen De Internationale Federatie van biologische landbouwbewegingen (IFOAM) werkt op internationaal niveau aan de erkenning en de ontwikkeling van de biobeweging. Via haar activiteiten streeft ze naar de invoering van duurzame landbouwsystemen die gebaseerd zijn op de principes van de biologische landbouw. Binnen de federatie manifesteren zich verschillende gevoeligheden. De jongste trend heeft te maken met voedselonafhankelijkheid en de participatieve garantiesystemen (PGS). PGS bestaan erin dat de controle op het naleven van de voorschriften voor de biologische landbouw gebeurt vanuit de producenten(organisaties) en de consumenten zelf, om de kosten van controles door private certificatieorganismen te drukken [zie II.4. «Een alternatief: participatieve garantiesystemen»]. Om hun zichtbaarheid en inhoudelijk gewicht binnen de IFOAM te vergroten, hebben enkele leden in juni 2008 het Intercontinentaal Netwerk van Biologische Landbouwersorganisaties (Intercontinental Federation of organic farmer organisations – INOFO) opgericht.
De leden van het INOFO mikken openlijk op het monopolie van de private certificatieorganismen. De eerste voorzitter van de organisatie, Moisés Quispe Quispe, uitvoerend directeur van ANPE (Peru), is verkozen door rond dat thema campagne te voeren. Volgens hem is er echter geen sprake om het systeem van garantie door onafhankelijk organismen te vervangen. De bedoeling is veeleer om op het niveau van de staten de erkenning te verkrijgen van de participatieve garantiesystemen, niet alleen omwille van hun pertinentie en economische efficiëntie maar vooral «op basis van de sociale en culturele principes die deel uitmaken van hun levensfilosofie». Achter die ambitie gaat een hele opvatting schuil omtrent de ontwikkeling van de boerengemeenschappen. Momenteel is op initiatief van INOFO een permanent forum rond de PGS gestart met als doel het laten erkennen van de participatieve garantie als een systeem dat gelijkwaardig is aan de controle door derden, zodanig dat boerengroeperingen de verkoop van hun producten op de lokale markten kunnen ontwikkelen.
18
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Het voorbeeld van de ANPE De ANPE20, de Peruaanse vereniging van ecologische producenten, telt vandaag 12.000 individuele leden (landbouwersgezinnen) en 22 regionale verenigingen groeperen de basisorganisaties. De ANPE is opgericht in 1998 en werkt momenteel rond 5 assen. Productie en voedselonafhankelijkheid staan centraal in de werking van de organisatie. Zo biedt de ANPE opleidingsprogramma’s aan om het agro-ecologisch beheer van de gronden door de groeperingen van boeren te verbeteren. Ze ondersteunt ook de oprichting van lokale en regionale «productiecomités» die bijdragen tot de ontwikkeling van de afzet op biomarkten en -beurzen. Via de ANPE worden de aangesloten organisaties ook opgenomen in de netwerken die actief zijn, niet alleen rond de vraag naar de voedselonafhankelijkheid maar ook in het opwaarderen van de traditionele en lokale kennis. De ANPE is sterk gehecht aan het participatieve garantiesysteem. Ze ondersteunt groeperingen die op dat vlak actief zijn en treedt zelf op als alternatief certificatieorganisme. In het kader van haar communicatie- en promotieactiviteiten verdedigt ze tegenover de Peruaanse overheid de efficiëntie van de PGS en hun geldigheid als manier van certificeren in de biologische landbouw. De promotie van de biolandbouw gaat hand in hand met sociale vooruitgang. In haar strategisch plan voor 2009-2013 geeft de ANPE blijk van een heel bijzondere aandacht voor de plaats van vrouwen en jongeren. Zo waakt ze er onder meer over dat die bevolkingsgroepen daadwerkelijk worden opgenomen in de verschillende beslissingsorganen van de groeperingen die samen de beweging uitmaken. Als pleitbezorger is de ANPE op twee niveaus actief. Op plaatselijk niveau ondersteunt ze organisaties bij hun contacten en overleg met de lokale en regionale overheden, in het kader van het plaatselijke ontwikkelingsproces. Op nationaal niveau is de ANPE betrokken bij zusterinitiatieven, zoals het platform voor een ggo-vrij Peru of het nationaal platform voor de biologische landbouw.
20 | www.anpeperu.org
19
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
> Een model van duurzame landbouw? Staat de internationalisering van de handel haaks op de ecologische aanpak die aan de basis ligt van het ontstaan van de biologische landbouw? Uiteraard gaat een strikt commerciële logica soms hand in hand met een grotere standaardisatie van de producten en dus een verlies aan biodiversiteit. Uiteraard zullen zelfbeschikking en lokale netwerkvorming die mensen responsabiliseren, via een bepaalde vorm van sociale zelfcontrole, voor een stuk plaats moeten maken voor specialisatie van functies en opsplitsen van verantwoordelijkheden. En uiteraard lijken die duizenden kilometer die kisten fruit en groenten moeten afleggen in flagrante tegenspraak met het hele discours rond klimaatopwarming en reductie van koolstofuitstoot. En toch moet op de eerste vraag genuanceerd geantwoord worden, welk criterium men ook in ogenschouw neemt:
Levende, gezonde akkers Door van conventionele op biologische landbouw over te stappen, geven de boeren aan de grond zijn capaciteit terug om zijn vruchtbaarheid zelf te regelen, zonder naar chemische productiemiddelen te grijpen zoals pesticiden en kunstmest. Gecombineerde teelten die elkaar beschermen, teeltafwisseling en wisselbouw werden in het verleden ook al toegepast, om maximaal rekening te houden met de specifieke kenmerken van de grond. Ze worden opnieuw ingevoerd en dragen bij, samen met vele andere praktijken, tot het herstel van de bodemkwaliteit en het vrijwaren van het milieu. Dit is dus ook een manier om aansluiting te vinden bij vaak eeuwenoude technieken, die desnoods enigszins aangepast moeten worden aan de vereisten van vandaag. We luisteren nog eens naar het getuigenis van een Peruaanse boer: “Biologische productie is goed voor de gezondheid en biedt de mogelijkheid om gronden te recupereren die te lijden hadden onder het gebruik van kunstmest. Bio biedt ons ook een gezonde voeding voor het eigen gezin en voor de consument. Het is een terugkeer naar de verloren gegane productiewijze van onze voorouders21.”
21 | Ontwikkeling in eigen handen, De impact van fair trade - Jaaroverzicht, Organisatie van kleine producenten / Max Havelaar, België, 2008-2009.
20
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Integratie in de gemeenschap Biologische landbouw vereist de toegang tot natuurlijke meststoffen: groenbemesters als het systeem van wisselbouw dat toelaat, maar ook compost. Als de boerderijen en landbouwersgemeenschappen onvoldoende organisch afval produceren om in een gesloten systeem hun gronden te verbeteren, kunnen ze in sommige gevallen een beroep doen op nabijgelegen bronnen. Zo heeft in de staat Sao Paulo, in het zuiden van Brazilië, een fruitcoöperatie composteringsinstallaties gebouwd om het agro-industrieel en huishoudelijk organisch afval tot compost te verwerken. Coagrosol, de coöperatie van solidaire landbouwers uit Itapolis, is opgericht in 2000 na een protestbeweging naar aanleiding van de ingestorte sinaasappelprijzen in 1999 in Brazilië. Ze is gestart met 30 boeren die aan fairtradelandbouw wilden doen en telt momenteel al 120 leden, waarvan een twintigtal ook met biocertificatie. Om het aantal gronden dat biologisch bewerkt wordt te kunnen opvoeren, heeft de coöperatie compost nodig. Omdat in de regio onmogelijk voldoende organisch materiaal te vinden is, heeft Coagrosol het heft in eigen handen genomen en zelf een bevoorradingskanaal opgezet. De coöperatie bouwt composteringsinstallaties voor de verwerking van agro-industrieel en huishoudelijk organisch afval dat in het hele gebied wordt opgehaald. Dat is een manier om economische relaties aan te gaan met andere spelers (plaatselijke overheden, agrovoedingsondernemingen) en het afval van hun activiteiten te herbenutten. Zo werden overeenkomsten afgesloten met de gemeente Taquaritinga voor de levering van snoeiafval en afval van het onderhoud van de groenvoorzieningen. Bij Via Necta Agro-industry halen de composteringsinstallaties pulp en schillen van verschillende fruitsoorten die er verwerkt worden. In november 2008 ging een eerste openluchtinstallatie in bedrijf. De eerste biologische compost daarvan was klaar in februari 2009. Door het opvoeren van de productiecapaciteit in de biolandbouw, stelt Coagrosol zijn leden in staat hun economisch model te versterken. De kleine en middelgrote bedrijven kunnen de concurrentie met de grote kapitaalsintensieve plantages alleen aan dankzij de hoogte en de relatieve stabiliteit van de prijzen die in de biologische landbouw gehanteerd worden. In 2008 kende het toenmalige Fair Trade Center (tegenwoordig Trade for Development Center – zie «Trade for Development Center gaat bio») voor 35.000 € steun toe aan Coagrosol, die gebruikt werd voor het starten van een eerste composteringscentrum22. De som werd gebruikt voor de huur van de terreinen, de grondwerken en het salaris van de coördinator en het personeel van het centrum, dat snel rendabel en economisch onafhankelijk zou moeten worden.
22 | Aide au commerce équitable. Les projets soutenus par le Fair Trade Centre, oktober 2008.
21
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Een wapen tegen de gevolgen van de klimaatverandering Nog een gunstig effect van de biologische landbouw schuilt in de uiteenlopende manieren waarop deze kan bijdragen tot het bestrijden van het broeikaseffect. Landbouweconoom Lionel Delvaux23 somt vier van die manieren op. Om te beginnen is er het lagere energieverbruik en de lagere uitstoot van broeikasgassen. In plaats van stikstofhoudende meststoffen die voor hun productie ruim anderhalve keer hun eigen gewicht aan petroleum vergen, maakt de biologische landbouw gebruik van peulvruchten die op een natuurlijke manier stikstof uit de lucht vasthouden. Bio produceert ook minder stikstofmonoxide dan de gewone landbouw met zijn overbemesting. Tot slot slaat de biolandbouw ook een grotere hoeveelheid organisch materiaal op in de bodem. Vervolgens is de capaciteit om zonne-energie op te nemen en om te zetten groter in de biologische dan in de conventionele landbouw, vooral in de landen van het Zuiden. De biolandbouw produceert meer kcal per hectare, wat wereldwijd ook op een energiebesparing zou neerkomen. Ten derde verhoogt de biologische landbouw de capaciteit van ecosystemen om zich aan klimaatveranderingen aan te passen. Tot slot biedt ze ook een betere bescherming van de biodiversiteit, die door de klimaatopwarming sterk bedreigd is.
Stoot de biohandel CO2 uit? Handel in bioproducten is allemaal goed en wel maar is het niet inconsequent om met het vliegtuig of per boot producten aan te voeren die geacht worden bij te dragen tot de bescherming van ons milieu? Anders gezegd: wat is de ecologische voetafdruk24 van de handel in bioproducten ? De Keniaanse rozen vormen een bekend voorbeeld. Volgens een Engels onderzoek zouden ze, ondanks hun transport per vliegtuig, tot 5 keer minder CO2 in de atmosfeer brengen dan hun Nederlandse soortgenoten25. In Nederland worden de rozen immers gekweekt in verwarmde serres, met kunstlicht en enorm veel pesticiden en kunstmest, die de rozen in Kenia allemaal kunnen missen. Andere studies tonen aan dat vooral het distributiesysteem van de consumptiegoederen in de geïndustrialiseerde landen, met zijn talrijke tussenschakels, voor een aanzienlijke uitstoot aan broeikasgassen zorgt en niet zozeer het intercontinentale transport. Ondertussen zien we hier en daar etiketjes opduiken met een aanduiding van de CO2-uitstoot van de producten. In
de bestekken voor de biologische landbouw wordt met dat aspect geen rekening gehouden maar naast de controle- en certificatieorganismen beginnen nieuwe initiatieven de kop op te steken. In de vrijwel gelijkaardige beweging van fair trade, die vaak als opstapje dient voor de omschakeling naar biolandbouw, trekt ook de biosector de kaart van de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen. Op die manier kan onder meer de kwestie van de CO2-uitstoot aan de orde gesteld worden. In het nieuwe ESR-referentiesysteem van ECOCERT (februari 2007) is het langeafstandstransport van buitenseizoensproducten bijvoorbeeld niet meer toegestaan (behalve individuele uitzonderingen). Dat criterium houdt rekening met «een zeer nadelige koolstofbalans voor een weinig overtuigend sociaal nut, zeker bij bederfbare producten met een hoog watergehalte26». Het «ESR27-referentiesysteem» dat gebruikt wordt in de «eerlijke, solidaire en verantwoordelijke» handel gaat uit van certificatie voor de biolandbouw.
23 | «L’agriculture bio peut assurer notre résilience!», in Défis Sud, nr. 84, augustus-september 2008. 24 | D e ecologische voetafdruk, zoals ontwikkeld door het wereldnatuurfonds WWF, geeft een schatting van het aantal hectare grond die nodig zijn om de CO2-uitstoot te compenseren van een bepaalde activiteit. Hoe groter de voetafdruk van een product, hoe minder ecologisch duurzaam. 25 | Volgens Max Havelaar: www.maxhavelaar.be/node/759 26 | Criteria van het ECOCERT-referentiesysteem «échanges équitables, solidaires, responsables», afgekort ESR, versie van 29 oktober 2007, p. 9. 27 | http://www.ecocert.com/-ESR-.html
22
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
> Bio van het Zuiden, bio van het Noorden? Het label is zowat het aangezicht van een bioproduct in de ogen van de consument. Het is ook de link bij uitstek met de producent of de verwerker, die daarmee het bewijs leveren de aan het biolabel gekoppelde voorschriften te hebben nageleefd, over de hele lengte van de productieketen. Het is een onvermijdelijk element van vertrouwen, a fortiori wanneer producenten en consumenten duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn. In België identificeert 60% van de consumenten zijn of haar bioproducten aan de hand van het label, aldus cijfers van het CRIOC28. De voorbije tien jaar zijn de biolabels en hun certificatiesystemen geleidelijk opgenomen in de nationale wetgeving van de landen. Maar hoe kan men er zich bijvoorbeeld van verzekeren dat een product met een Costaricaans of Senegalees biolabel overeenkomt met de referentienormen in Europa? In 2003 is een interdisciplinair en internationaal team begonnen met het harmoniseren en gelijkschakelen van de normen in de biologische landbouw. Dat was een gezamenlijk initiatief van de Conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de Internationale Federatie van Biolandbouwbewegingen (IFOAM). Bedoeling is bij te dragen tot de expansie van de biologische landbouw door oplossingen te zoeken voor bepaalde handelsbelemmeringen, waaronder de veelheid aan private zowel als officiële normen. Dat werk heeft geleid tot de uitgave van “Equitool”, een gids voor het beoordelen van de gelijkwaardigheid van normen en technische regels omtrent de biologische oorsprong van producten. Dankzij de procedures die erin worden voorgesteld is het mogelijk om een vergelijking te maken tussen normen uit heel verschillende delen van de wereld.
28 | Hélène Aupaix, Marc Vandercammen, Bio-logica van de percepties, OIVO, 2008.
23
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
De belangrijkste labels op de Belgische markt We kunnen 3 belangrijke soorten «labels» onderscheiden: officiële labels, collectieve private labels en individuele private labels. Om te beginnen zijn er de officiële labels, die opgenomen zijn in en erkend door de wetgeving van een land of groep van landen. Ze worden gecontroleerd door onafhankelijke, doorgaans erkende instellingen en berusten op een vrijwillige basis. Wat Europese bioproducten betreft, gaat het om het label van de biologische landbouw. Op Belgisch niveau is er geen officieel label maar dat van onze Franse buren, AB (Agriculture Biologique), is relatief bekend bij de Belgische consument. Vervolgens zijn er ook collectieve private labels, die vaak worden toegekend door ngo’s, organisaties ter promotie van de biolandbouw of beroepsverenigingen. Ze zijn doorgaans goed bekend bij de consument. Net als de officiële labels zijn ze vrijwillig en ze worden gecontroleerd door onafhankelijke derden. In België kennen we in deze categorie het Biogarantie©-label, dat sinds 2008 in handen is van en beheerd wordt door het platform Bioforum. Dat verenigt niet alleen de beroepsfederaties van de producenten en verwerkers maar ook het middenveld en de consumentenorganisaties. Dit soort labels wordt gecontroleerd door onafhankelijke instellingen. Het logo van Nature & Progrès Belgique levert het bewijs dat een producent werkt volgens het handvest van de vzw, die staat voor geïntegreerde biolandbouw met korte distributiekanalen. Hier is geen controle door onafhankelijke instellingen. De individuele private labels tot slot zijn bedacht door een fabrikant of verdeler. De meeste van de grootdistributeurs hebben hun eigen merk, zoals «Biotime» van Colruyt, Delhaizes «Bio» of «Bio, het welzijn van de natuur» bij Carrefour. Het zijn echte merken, waarbij de certificerende organismen erop toezien dat het enkel wordt toegekend aan producten die effectief recht hebben op een biocertificaat29.
29 | Volgens Logos? Labels? Pictogrammen? Wat hebben ze allemaal te betekenen? OIVO, voor Réseau éco-consommation, Verantwoordelijk uitgever: Marc Vandercammen OIVO, 2004.
24
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Twee internationale normen In de biolandbouw bestaan internationaal twee belangrijke normen. De ene is openbaar en gaat uit van de Commissie van de Codex Alimentarius30. Hij is in 1963 ingevoerd door de FAO en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). In deze commissie zetelen delegaties van de meeste landen in de wereld. Ze vaardigt voedselnormen uit die tot doel hebben om de gezondheid van de consumenten te beschermen en eerlijke praktijken in de voedingssector te bevorderen. De andere internationale norm is een privé-initiatief. Het gaat om de Basisregels van het IFOAM31. De internationale groep die zich bezighoudt met de gelijkwaardigheid van normen vond het nuttig om beide normen naast elkaar te laten bestaan, aangezien ze, ondanks hun sterk verwante basis, toch nogal uiteenlopende toepassingsgebieden en regels kennen. Tegelijk werd wel opgeroepen tot een nauwere samenwerking tussen de beide normen. Het staat de landen, beroepsorganisaties en ngo’s voorts vrij om eigen normen uit te werken. Vandaar het nut van een instrument waarmee de gelijkwaardigheid ervan beoordeeld kan worden.
De Europese keuze Bij de meeste import van bioproducten gebeurt de controle geval per geval. De invoerder dient een dossier in bij het erkende controleorganisme van de lidstaat waarnaar hij wil uitvoeren. Dat dossier wordt daar bestudeerd en, vergezeld van een evaluatie, doorgestuurd naar de overheidsdienst die bevoegd is voor het afleveren van de invoervergunning. In België is dat een bevoegdheid van de gewesten. Dit is de eerste procedure, ook wel het «derogatieve systeem» genoemd. Op 1 januari 2009 is een nieuwe Europese regelgeving van kracht geworden. Die legt in hoofdzaak twee procedures vast voor de invoer van bioproducten van buiten de Unie. Beide procedures berusten op het principe van de gelijkwaardigheid van buiten-Europese labels en controlesystemen met het Europese label. Dat principe biedt ruimte voor een zekere soepelheid, waardoor rekening kan gehouden worden met de specificiteit van bepaalde regio’s. Voor een (voorlopige) lijst van landen32 erkent de Commissie bij voorbaat de gelijkwaardigheid van hun systemen op het vlak van certificatie en controle in de biologische sector. Dat is de tweede procedure, ook wel «landenlijst» genoemd. De invoerders van bioproducten uit die landen, waaronder Costa Rica, moeten bij de Europese overheden of instanties in de lidstaten geen bijkomende stappen zetten om een invoervergunning te verkrijgen. Niettemin zijn ze onderworpen aan een specifieke controle op hun producten, zodra die zich op Europees grondgebied bevinden.
30 | h ttp://www.codexalimentarius.net/download/ standards/360/CXG_032f.pdf 31 | D eze regels zijn niet gratis beschikbaar. Ze kunnen besteld worden op volgend adres: http://www.ifoam.org/about_ifoam/standards/ norms.html 32 | In oktober 2009 omvatte de lijst: Argentinië, Australië, Costa Rica, India, Israël en NieuwZeeland.
Voor producten uit andere landen wordt een derde procedure gevolgd, de procedure van de «lijst van controleorganismen»: de Europese Commissie stelt een lijst op van door haar erkende controle- en certificatieorganismen. Die kunnen zich allemaal kandidaat stellen voor die erkenning, ongeacht het geografische gebied waar ze actief zijn. Om toegang te krijgen tot de Europese markt, moeten bioproducten uit landen die niet zijn opgenomen in de «landenlijst» hun certificatie voorleggen aan een van de erkende organismen. Dat systeem zal geleidelijk de plaats innemen van de beoordeling geval per geval van elk importdossier (het «derogatieve systeem»).
25
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Het biolabel en de Europese markt: «Sesam, open u!» Blaise Hommelen is beheerder van Certysis, het vroegere Ecocert België, een van de twee erkende certificatieorganismen voor biologische agrovoeding in België, naast Blik-Integra. Hij leidt zelf bepaalde evaluatieopdrachten, onder meer in West-Afrika. Gaat de nieuwe Europese regelgeving iets veranderen voor de bioproducenten in de ontwikkelingslanden? Die vraag kan alleen een genuanceerd antwoord krijgen. Als de Europese Commissie de eerste procedure verlaat (de nationale autoriteiten beslissen geval per geval over een invoervergunning), kunnen bepaalde uitvoerders geblokkeerd raken. Een boerenorganisatie die een nieuw product naar Europa wil uitvoeren dat nog niet gedekt is door een door de Commissie erkend certificatieorganisme (CO) – volgens de derde procedure, dus – zal moeten wachten tot die erkenning een feit is. Anderzijds, zodra een CO voor een bepaald land en product erkend is, zullen de betrokken in- en uitvoerders heel wat tijd winnen. Die eerste procedure was echt ook niet zo gemakkelijk: het gemak waarmee invoervergunningen verkregen worden via de lidstaten verschilt heel erg van land tot land. Een concreet voorbeeld van de soepelheid die het door de Commissie gehanteerde principe van de gelijkwaardigheid mogelijk maakt? Het belangrijkste element zit in de mogelijkheid om een interne controle door de boerengroeperingen zelf te laten uitvoeren. Er is bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om in bepaalde heel specifieke gevallen het gebruik te verantwoorden van bepaalde natuurlijke substanties als insecticide, of “technologische bestanddelen” (zoals een antischuimmiddel) in bereidingen op basis van bioproducten. Kunnen landbouworganisaties interne controlesystemen blijven ontwikkelen? De nieuwe Europese regelgeving aanvaardt via het gelijkwaardigheidsprincipe dat een garantiesysteem door de sector zelf geregeld wordt (peer review). De controle door een derde organisme heeft dan betrekking op een percentage van de bewerkte gronden, niet op het geheel.
Op die manier kunnen landbouworganisaties de kosten voor de controle drukken. Het veronderstelt wel dat ze ter plaatste over competent en zeer goed opgeleid personeel beschikken. Vanuit dit perspectief bekeken is ook het beleid van de controleorganismen zeer belangrijk. Certibionet, de internationale beroepsorganisatie waarbij Certisys aangesloten is, moedigt zijn leden aan om met lokale inspecteurs te werken en legt daarbij sterk de klemtoon op de competentieoverdracht. Ook dat is een kostenbesparing ten opzichte van het uitsturen van inspecteurs uit derde landen. Staat de Europese Unie nu meer of minder open voor de invoer van bioproducten? Het Europese beleid ter zake voorziet geen remmen of quota. Europa is eerder verplicht om de opening van de markt te steunen. Het beleid van de VS is bijvoorbeeld veel beperkender, aangezien daar een absolute conformiteit met de eigen normen opgelegd wordt. Niettemin wordt ook daar de interne controle onder de producenten geaccepteerd. Als we het standpunt omkeren, moeten we het feit benadrukken dat het biologische productiesysteem voor bepaalde producten een markt betekent, met name van Europese consumenten. Voor een ingesloten land als Burkina Faso viel exporteren van verse mango’s te duur uit, tot ze over een biocertificatie beschikten. De kostprijs, transport inbegrepen, staat rentabiliteit dan niet meer in de weg
26
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Een veelheid van labels: welk krijgt de voorkeur? Voor bioproducten is het Europese label verplicht maar alleen voor producten van de eigen Europese landbouw. Voor ingevoerde producten blijft het facultatief. Het label is allereerst een commercieel gegeven, een uiting van de specificiteit van een product. Maar een Uruguyaans label zal de consumenten op de Belgische markt wellicht niet veel vertrouwen inboezemen. Aangevuld met een Europees label, wordt het een heel ander verhaal. Omgekeerd is het Biogarantie©-label dermate ingeburgerd bij de Belgische consumenten dat het, om commerciële redenen, best naast het Europese label op het etiket kan staan. Het vormt ook een belangrijk instrument in het lokale ontwikkelingsbeleid en de dynamiek rond lokale producten. Bovendien omvatten nationale biolabels soms producten waar de Europese regelgeving zich momenteel nog niet mee bezighoudt, textiel bijvoorbeeld, of zijn ze minder streng, zoals bij bepaalde conserven. Het naast elkaar bestaan van uiteenlopende labels is dus wenselijk. Daarom is i n de nieuwe Europese regelgeving expliciet voorzien dat het Europese label niet exclusief zal zijn. We krijgen dus een beetje dezelfde toestand die we in België al jaren kennen, waar gecontroleerde individuele private labels gecombineerd worden met het collectieve referentielabel Biogarantie©, dat ook een privaat label is. Dat het Europese label gratis wordt, verplicht de nationale labels wel om hun koers bij te sturen. Om het Biogarantie©-label te krijgen, moeten de Belgische spelers zich bij een biologische beroepsfederatie aansluiten en een bijdrage betalen. In België zijn nu binnen het Bioforum-platform gesprekken aan de gang om de kosten voor producenten die het Biogarantie©-label aanvragen te verlagen.
27
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
> Certificatie in beweging Biocertificatie kan producenten toegang bieden tot de markten van de «ontwikkelde» landen, maar meer en meer ook van de stedelijke middenklasse in de landen «in ontwikkeling» zelf. Biocertificatie biedt hun ook de mogelijkheid om teelten te rentabiliseren die afhankelijk zijn van ongunstige klimaatsomstandigheden of geografische factoren, ongeacht of ze voor de plaatselijke of de internationale markt bestemd zijn. Het rendement van een koffieplantage in de volle zon die chemisch bemest wordt, zal altijd hoger liggen dan dat van een bioplantage in de schaduw. Maar de hogere verkoopprijzen kunnen voor het biobedrijf in een aantal gevallen een compensatie betekenen, waardoor ze toch rendabel blijft. Omdat Burkina Faso een ingesloten land is, zouden zijn verse mango’s vanwege de transportkosten niet rendabel uitgevoerd kunnen worden als ze geen biolabel hadden. Het belang van certificatie is dusdanig dat een internationale en interdisciplinaire groep van experts in 2008 een tool heeft uitgebracht voor boeren in ontwikkelingslanden: de IROCB (International requirements for organic certifications bodies)33. Die bevat een lijst van de minimumcriteria, zoals ze gehanteerd worden door de organismen die instaan voor de biocertificatie. Dat alles heeft echter een kostprijs. Zo wordt voor de koffieteelt doorgaans uitgegaan van extra kosten van 3 tot 5 $ per zak van 50 kg bonen, voor de omschakeling naar bio. Tijdens de periode van de omschakeling, die tussen 2 en 3 jaar duurt, zien de producenten hun rendement dus dalen, zonder dat daar een onmiddellijke financiële beloning tegenover staat, aangezien hun productie nog niet over een biocertificatie beschikt. Bovendien vormen ook de controles en de certificatie door een onafhankelijk organisme zelf een relatief grote kostenfactor. Sommigen menen zelfs dat die zou leiden tot een verlies van biodiversiteit bij de producenten. Om hun kosten te rentabiliseren, zouden boeren soms de neiging hebben om meer grond in monocultuur met het gecertificeerde bioproduct te bebouwen, ten koste van de diversiteit van de productie.
Participatieve garantiesystemen Participatieve garantiesystemen zijn een interne controledynamiek binnen een netwerk van producenten, verwerkers, distributeurs, waarbij ook de consumenten betrokken worden. Ze berusten op een grote transparantie bij de leden van het netwerk en op een permanente evolutie van de praktijken, door leertrajecten en onderlinge bijsturing. Dat systeem werd gehanteerd van de jaren ’60 tot ’80, dus vóór de labels zich hadden georganiseerd, om te garanderen dat de criteria van de biologische landbouw werden nageleefd. Terwijl certificatie door derden absoluut noodzakelijk is bij grote afstanden tussen producenten en consumenten (ze blijft ook de geliefkoosde formule bij afzet op internationale markten), zijn participatieve garantiesystemen beter aangepast in het geval van korte aanvoerlijnen. 33 | D e IROCB zijn het resultaat van onderzoek onder de vlag van de UNCTAD (Conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling), de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de internationale federatie van biolandbouwbewegingen (IFOAM).
Bepaalde landen, onder meer in Latijns-Amerika, hebben PGS opgenomen in hun officiële regelgeving voor de biologische productie- en verkoopkanalen. Brazilië, Chili, Bolivia en Costa Rica zijn onder andere in dat geval. De Verenigde Staten, Japan en de Europese Unie doen een beroep op interne controlesystemen (ICS) voor producten afkomstig uit groeilanden.
28
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Interne controlesystemen De interne controlesystemen hebben zich ontwikkeld in de loop van de jaren ’80. In die tijd stuurden de internationaal opererende certificerende organismen (CO) inspecteurs op controle naar de uitvoerlanden, wat vrij hoge kosten met zich mee bracht. Op het terrein kwamen vervolgens allerhande aanpassingen, tot het IFOAM- platform in de loop van de jaren 2000 de toestand is gaan harmoniseren en de ICS geformaliseerd werden. In het kader van een ICS wordt de jaarlijkse controle van de leden van een groepering uitgevoerd door een intern organisme van de gecertificeerde producent, zoals een coöperatie bijvoorbeeld. Het gaat daarbij uitsluitend om een controle door sectorgenoten (peer review), aangezien hier geen consumenten bij betrokken worden. Het certificerende organisme ziet in dat geval voornamelijk toe op de kwaliteit van het werk en de documentatie van het ingevoerde interne controlesysteem en inspecteert zelf maar steekproefsgewijs de individuele boerderijen. De certificatie wordt collectief toegekend aan de groepering en het is het overkoepelende organisme dat in dat geval eigenaar is van wat men de groepscertificatie noemt. Een zeer groot gedeelte van de Europese invoer (koffie, thee, bananen, chocolade, enz.) zou afkomstig zijn van bedrijven die over een dergelijk intern controlesysteem beschikken. Uit pilootprojecten die tussen 2005 en 2008 plaatsvonden onder leiding van de IFOAM, is gebleken dat PGS en ICS dezelfde efficiëntie aan de dag kunnen leggen als certificatie door derde organismen.
29
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
een hybride certificatiesysteem Soriba Diakité is landbouwingenieur-econoom die als voormalig beursstudent van de BTC (Belgisch ontwikkelingsagentschap) tot 2009 de invoering en verspreiding gecoördineerd heeft van een hybride certificatiesysteem voor rekening van een landbouworganisatie, de federatie van de Guireyaawés («Zij die er willen tegenaan gaan»), in Koro. Deze is actief in de streek van Mopti, in Mali, en ijvert voor de teelt van biologische sesam, voornamelijk voor de export. Hoe gebeurt die externe controle en wat wordt er gecontroleerd? Bij het begin van het seizoen sturen we naar het Belgische controleorganisme Certysis een voorlopige lijst met het aantal hectare en de namen van de betrokken producenten waarop zij ons een offerte sturen. Zodra het contract ondertekend is, stuurt Certysis een inspecteur die op het terrein komt controleren of de eerder opgestelde beschrijving klopt met de realiteit. Later op het seizoen wordt een andere medewerker gestuurd om de informatie uit het beoordelingsverslag te bevestigen en stalen te nemen. Op het moment van de oogst wordt het binnenhalen in zones georganiseerd. In elk van die zones wordt in een centraal gelegen dorp een magazijn gebouwd voor de opslag van de zakken sesam. De traceerbaarheid wordt verzekerd via een systeem van codes voor elke producent, die op de zakken van 50 kg worden aangebracht. En waaruit bestaat dan de interne controle? We werken met een team van 5 technici die van dichtbij toezien op de lokale producenten. In mei, vóór de zaaitijd,
houden we een telling van de producenten die er zich toe verbinden om de bionormen na te leven. In elk dorp leiden we boeren op, die als contactpersoon fungeren tussen de federatie en de lokale producenten. Tijdens het teeltseizoen wordt elk perceel van onze lijst minstens twee keer bezocht. Elk jaar komen er 15 nieuwe dorpen bij, wat het totaal in 2010 op 75 brengt. Welke zijn de voornaamste problemen waarmee u af te rekenen krijgt? De opdrachten in het kader van de interne controle zijn moeilijk, vanwege het analfabetisme. Vandaar de noodzaak om een beroep te doen op gespecialiseerde technici. Maar we proberen te groeien, door te investeren in alfabetisering en opleidingsprogramma’s in biologische productietechnieken maar ook in boekhouding en beheer voor de coöperaties en aangesloten producenten. Bovendien blijft externe certificatie voor die landbouworganisaties een zeer serieuze kostenfactor. Gelukkig krijgen ze hiervoor subsidie van de Amerikaanse ngo-partner LWR.
30
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Een streng bewaakte sector Bioproducten worden nog steeds veel meer gecontroleerd dan conventionele producten. Ze ondergaan de gebruikelijke controles volgens de algemene regelgeving voor voedingsmiddelen, die tot de verantwoordelijkheid behoren van het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) en daarnaast ook de sectorspecifieke controles34. In België behoort het vastleggen van de normen voor de controle- en certificatieorganismen voor de producten afkomstig uit de biologische landbouw tot de bevoegdheid van de gewesten. In de distributie ziet het certificerende organisme erop toe dat de verdeler wel degelijk zijn producten heeft aangekocht bij een invoerder met een biocertificatie. Een volgende grondige controle vindt dan nog eens plaats zodra een verandering plaatsvindt aan het ingevoerde product of zijn verpakking, bijvoorbeeld bij het verwerken in een samengesteld product. In de weinige gevallen dat inbreuken of fraude worden vastgesteld, moeten de certificerende organismen een boete opleggen volgens barema’s die door de gewestelijke overheden worden opgesteld. Meestal gaan de inbreuken terug op administratieve problemen waarvoor gemakkelijk een oplossing wordt gevonden. De betrokkene kan zich in dat geval aan drie soorten «opmerkingen» verwachten, in volgorde van strengheid: een eenvoudige opmerking, een opmerking met verbetering of een opmerking met verbetering en schriftelijk engagement. Het niet nakomen van een opmerking binnen de gestelde termijn mondt automatisch uit in een waarschuwing. Een gevolg daarvan is dat wordt overgegaan tot een grondiger controle, waarvan de kosten ten laste zijn van de beschuldigde producent of leverancier. Bij manifest bedrog kan de sanctie gaan tot het schrappen voor een bepaalde periode van een lot of perceel of zelfs van een product tout court. En de zwaarste straf: de betrokkene mag gedurende bepaalde tijd geen enkele bioproduct meer op de markt brengen.
Bionormen, verkapt protectionisme? Voor sommigen, zoals de vereniging Nature & Progrès, gaan de officiële of de door de sector uitgewerkte normen niet ver genoeg. Alleen al het feit dat ze over lange afstanden vervoerd moeten worden, druist in tegen hun filosofie die streeft naar korte aanvoerlijnen tussen producenten en consumenten en naar een herlokalisering van de landbouw. De Verenigde Staten, die qua biologisch bebouwde oppervlakte tot de kleinste biolanden behoren, eisen alvorens de invoer van een bioproduct toe te laten dat het volledig in overeenstemming is met hun regelgeving. Is dat een toevallig gegeven of een poging om hun eigen markt waarop nog maar weinig bioleveranciers actief zijn af te schermen?
34 | R eglementering. Bio & de wet - Algemeen gedeelte. Bio, herkenbaar en gecontroleerd. www.certisys.eu 35 | h ttp://www.wto.org/french/tratop_f/envir_f/ hist1_f.htm & http://www.wto.org/french/ tratop_f/envir_f/envir_req_f.htm
Vreemd genoeg werden milieuclausules van allerhande slag in internationale handelskringen lange tijd bestempeld als een mogelijke rem op de liberalisering van de handel. Als gevolg van uiteenlopende internationale evoluties heeft de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de kwestie geleidelijk naar zich toe getrokken. Sinds 2001, het jaar waarin het Comité voor handel en milieu van de WTO ermee belast werd bijzondere aandacht aan het onderwerp te besteden, tekent zich geleidelijk een doctrine af. Die komt erop neer dat gezocht wordt naar een evenwicht tussen commerciële eisen en de eisen van het milieu. Dat evenwicht kan mogelijk bijdragen tot het bestrijden van de armoede wereldwijd. Als milieuvoorschriften misbruikt worden als voorwendsel voor protectionistische maatregelen, moet men niet die milieuvoorschriften aanpakken maar de uitvoerders helpen om ze te doen naleven35.
31
Bio, een andere kijk op ontwikkeling?
Van heuvel naar koffiemok Het parcours van koffie in de biolandbouw [Stap 16] De consument geniet van zijn kopje koffie van biologische oorsprong en draagt daarmee bij tot het behoud van het milieu [Stap 15] De distributeur verkoopt zijn pakjes koffie onder zijn biomerk. Daarvoor ondergaat hij bepaalde controles. Hij heeft de mogelijkheid om een communicatielogo te gebruiken dat in de ogen van de consument de biologische herkomst garandeert en mag ook het Europese logo van de biologische landbouw of het Belgische Biogarantie©-label aanbrengen [Stap 14] De brander verkoopt zijn pakjes koffie aan een verdeler (bijvoorbeeld een supermarktketen) [Stap 13] De importeur verkoopt zijn groene koffie aan een brander. Ook de verwerking en verpakking van de koffie is aan controles onderworpen [Stap 12] De invoeronderneming wordt gecontroleerd door een onafhankelijk organisme: invoercertificaat, overeenkomst van aan- en verkoopfacturen, etikettering [Stap 11] Het lot biokoffie reist per boot naar Europa [Stap 10] Op basis van die invoervergunning stelt het controleorganisme van de uitvoerder lotcertificaten op aan de hand waarvan elk lot koffie als biologisch product ingeklaard kan worden [Stap 9] De bevoegde overheid onderzoek de gelijkwaardigheid en levert al dan niet een invoervergunning af voor de biokoffie [Stap 8] Als de koffie uit een ander land komt, moet de importeur een gelijkwaardigheidsdossier indienen bij de bevoegde overheid (in BelgiÎ : de gewesten)
[Stap 7] Invoerder Als de koffie afkomstig is uit een van de landen van de Europese Commissie, zie stap 11
[Stap 1] Omschakeling (2 tot 3 jaar): beoefenen van de biologische landbouw onder toezicht, alvorens ook als bio te mogen verkopen. Een aanzienlijke investering Mogelijkheid om al te oogsten in het kader van de eerlijke handel of steun van een ngo, bilaterale hulp, Ö
[Stap 6] Uitvoer van de koffie > Door een tussenpersoon (die over de prijzen kan proberen te onderhandelen), > of door de landbouwcoˆ peratie zelf Deze activiteit is aan controle onderworpen [Stap 5] Oogst: In bepaalde gevallen, drogen en pulpen binnen de groepering of bij de coˆ peratie van de streek (onderworpen aan dezelfde controle als de kweek)
[Stap 4] De koffie, afkomstig van biolandbouw, wordt aan een controle onderworpen [Stap 3] Certificatie "Biolandbouw" van het bedrijf (of van de organisatie, bij een collectieve aanvraag) door een onafhankelijk organisme (indien aan de voorschriften is voldaan) [Stap 2] Invoering, door de coˆ peratie of groepering van boeren, van een intern controlesysteem, voor de productie van het dorp
32
De biologische landbouw in zijn eentje lijkt echter niet te volstaan om op een structurele manier verandering te brengen in het economische model dat berust op prijzen die louter op grond van marktwetten worden vastgelegd. Het debat over de gegarandeerde minimumprijs, een van de principes van de eerlijke handel, blijft actueel. 33
Besluit Economisch bekeken biedt omschakeling naar de biologische land- en tuinbouw de producenten in de landen van het Zuiden kansen op ontwikkeling. Zo verkopen koffieboeren hun oogst gemiddeld 35% duurder dan hun “gewone” collega’s. Ze kunnen hun marges verhogen en worden minder gevoelig voor de prijsschommelingen op de internationale markten. Wie bio gaat, investeert doorgaans in een nicheproduct maar die differentiatie betekent een meerwaarde ten opzichte van hetzelfde product dat werd verkregen overeenkomstig de praktijken in de conventionele landbouw. Het ondersteunen en stimuleren van de afzet van bioproducten uit de landen van het Zuiden is dus een manier om de ontwikkeling van die landen te steunen, via een landbouw die meer respect betoont voor het milieu. Door te werken aan certificatie door onafhankelijke instellingen, een factor van vertrouwen tussen ver van elkaar wonende producenten en consumenten, wisten de betrokkenen toegang te krijgen tot de grootdistributie. Dat openen van de Westerse markten is in de ogen van bepaalde historische organisaties in de biologische landbouw omstreden, maar het biedt afzetmogelijkheden aan de boeren uit het Zuiden, die op die manier een betere rendabiliteit halen. De biologische landbouw in zijn eentje lijkt echter niet te volstaan om op een structurele manier verandering te brengen in het economische model dat berust op prijzen die louter op grond van marktwetten worden vastgelegd. Het debat over de gegarandeerde minimumprijs, een van de principes van de eerlijke handel, blijft actueel. Talrijke groeperingen van kleine en middelgrote producenten in het Zuiden vergissen zich niet en opteren eerst voor fair trade, alvorens in een tweede stap te beslissen om hun winst te investeren in de omschakeling naar bio. Om bij te dragen tot een echt duurzame ontwikkeling, moet de handel in bioproducten uit het Zuiden ook rekening houden met economische en sociale eisen. Onder de drievoudige druk van de boeren in het Zuiden, de consumenten in het Noorden en de certificatieorganismen, hebben recente evoluties bruggen geslagen tussen de actoren. Er zijn certificaties ontstaan rond de gecombineerde voorschriften van eerlijke handel en biologische landbouw. Andere evoluties doorkruisen de certificatieprocedures. Onder druk van bepaalde landbouworganisaties hebben enkele onafhankelijke instellingen methoden ontwikkeld waarin doorgaans goedkopere garantieprocedures door de producenten zelf worden opgenomen. Bij de zogeheten participatieve garantiesystemen, worden ook consumenten betrokken. Ze kunnen een rol spelen bij de ontwikkeling van afzetkanalen in de landen van het Zuiden zelf, een evolutie die in ruime mate afhankelijk is van de opkomst van een gegoede stedelijke middenklasse. Maar dat is weer een ander verhaal.
34
Links & Documenten
Links > D e website van de federatie van de organisaties in het biologische productiecircuit in België: www.bioforum.be > D e website van de internationale federatie van biolandbouwbewegingen: www.ifoam.org > C ertificerende organismen in België: www.certysis.eu www.integra-bvba.be > E en internationale vereniging van controle- en certificatieorganismen in de biolandbouw: www.certibionet.org > D e invoervergunningen in de Europese Unie, per land of per product: http://ec.europa.eu/agriculture/ofis_public/r9/ctrl_ r9.cfm?targetUrl=filt > D e voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties: www.fao.org
Documenten > K aderrichtlijn (CE) nr. 834/2007 en toepassingsrichtlijn (CE) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008, betreffende het invoerregime voor bioproducten afkomstig uit derde landen.
35
Trade For Development centre : presentatie
Trade for Development Centre Het Trade for Development Centre is een programma van BTC, het Belgisch Ontwikkelingsagentschap, dat instaat voor de promotie van eerlijke en duurzame handel met de ontwikkelingslanden, en dat zorgt voor handelshulp.
Het Trade for Development Centre heeft drie hoofdactiviteiten:
> expertisecentrum Het Trade for Development Centre is het expertisecentrum voor eerlijke handel, duurzame handel en handelshulp. Verzamelen, analyseren en produceren van informatie (opiniepeilingen bij de consumenten, marktstudies, enz.) Leiden een werkgroep in het platform “Ondernemen voor ontwikkeling” dat steun biedt aan de privésector.
> steun aan producenten Het Trade for Development Centre is een instrument voor de ondersteuning van producentenorganisaties. Het steunt gemarginaliseerde producenten, micro- en kleine ondernemingen en projecten in de sociale economie die kaderen in de dynamiek van eerlijke en duurzame handel. Versterken van de organisatorische en technische capaciteiten evenals de productiecapaciteiten. Relevante informatie doorgeven (over de markt, potentiële certificeringen, enz.).
> sensibilisatie Het Trade for Development Centre organiseert bewustmakingscampagnes en ontwikkelt instrumenten voor de sensibilisatie van de consumenten, de economische actoren en de Belgische overheid.
36
BTC - Belgisch ontwikkelingsagentschap TRADE FOR DEVELOPMENT centre HOOGSTRAAT 147 1000 BRUSSEL T +32 (0)2 505 19 35 www.btcctb.org www.befair.be